KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - S 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlage
Bijlage 1 Bedrijf Aan Huis
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Projectbeschrijving
2.3 Ruimtelijke Gevolgen
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2 Bodem
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Flora En Fauna
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Milieuhinder Bedrijvigheid
4.8 Water
4.9 Verkeer En Parkeren
4.10 Duurzaam Bouwen
4.11 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.2 Methodiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Handhaving
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek 2011
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek 2016
Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 5 Asbestonderzoek
Bijlage 6 Beoordeling Milieuonderzoeken
Bijlage 7 Ecologische Quickscan
Bijlage 8 Ecologische Quickscan_addendum
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 10 Watertoets

Engweg 24C in Driebergen-Rijsenburg

Bestemmingsplan - gemeente Utrechtse Heuvelrug

Vastgesteld op 18-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Engweg 24c in Driebergen-Rijsenburg met identificatienummer NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.8 bed & breakfastvoorziening

een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;
onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.9 bedrijf aan huis

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.10 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.11 bestaand(e)

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.22 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.23 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.26 erker

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.

1.27 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.28 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 gebruiksfunctie

gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen.

1.31 gebruiksgebied

vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is.

1.32 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.34 internetwinkel

winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of geheel digitaal verlopen'.

1.35 kamerbewoning

het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.

1.36 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.

1.37 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.38 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 overkapping

een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.

1.40 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.41 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.44 verblijfsgebied

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen

1.45 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.46 woning

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 bruto vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:

  1. a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.

2.8 het peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met daarbij behorend paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen - S 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - S 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen gebruik als woning is toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een erf- of terreinafscheiding in de vorm van een geluidscherm;

met daarbij behorend:

  1. c. tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

  1. a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
  2. b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
    1. 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    2. 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    3. 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
    4. 4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
    5. 5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
    6. 6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
    7. 7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
    8. 8. een gebruik van gronden voor een paardenbak.

7.2 Parkeren

Er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien overeenkomstig het bepaalde in het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan". Indien het "Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan" gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijzigingen.

7.3 Uitoefenen van een bed & breakfast

Het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. a. niet meer dan 30% van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
  2. b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m2 te bedragen;
  3. c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
  4. d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
  5. e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
  6. f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
  7. g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;

mits:

  1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  3. 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

8.2 Afwijking 10 % overschrijding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:

  1. a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Bouwen

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Engweg 24c in Driebergen-Rijsenburg'.

Bijlage

Bijlage 1 Bedrijf Aan Huis

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het perceel Engweg 24C te Driebergen. Een groot deel van dit perceel is in 2006 door de initiatiefnemer aan de gemeente verkocht, ten behoeve van de realisatie van het woningbouwplan Lange Dreef.

Op het overige deel van het perceel staan kassen, van een voormalige bloembinderij. De iniatiefnemer heeft met de gemeente afgesproken dat dit terrein een woonbestemming krijgt voor maximaal één woning. Het bouwplan bestaat uit de realisatie van een vrijstaande woning, na sloop van de bestaande bedrijfsopstallen.

In het kader van de anterieure overeenkomst zijn voor de locatie stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd waar het plan aan moet voldoen. Deze uitgangspunten zijn in lijn met de uitgangspunten van de nieuwe woonwijk Lange Dreef, die aan de zuidzijde van het plangebied is gelegen. De initiatiefnemer is voornemens om dit terrein en opstallen op enig moment te verkopen aan een partij die het bouwplan zal realiseren.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel om de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt in de plaats Driebergen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Ten noorden van Driebergen ligt het natuurgebied van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug.

Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het centrum van Driebergen en de Hoofdstraat, die dwars door Driebergen loopt. In de directe omgeving van het plangebied zijn veel woningen gelegen. Direct ten oosten van het plangebied is een kinderdagverblijf gevestigd.

Ten zuidwesten van het plangebied ligt de Groene Tuinen, een woongebied dat volop in ontwikkeling is. Ten zuidoosten van het plangebied liggen de nieuw aangelegde natuurzone en bossen van Landgoed Denneburg. Hierbinnen is de nieuwe woonwijk Lange Dreef gelegen. In de onderstaande afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0001.jpg"

Afbeelding - Globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0002.jpg"

Afbeelding - Huidige situatie plangebied

1.3 Geldende Plannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Driebergen - Woongebied Driebergen' van kracht, dat op 10 juli 2008 is vastgesteld en op 21 april 2010 onherroepelijk is geworden. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het plangebied binnen dit bestemmingsplan weergegeven.

De gronden hebben een enkelbestemming 'Detailhandel' met een bouwvlak. Daarnaast heeft het terrein een dubbelbestemming 'Zone waardevol archeologisch gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0003.jpg"

Afbeelding - Ligging plangebied binnen bestemmingsplan 'Driebergen - Woongebied Driebergen'

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende planologische en milieu-technische aspecten die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. Te denken valt aan cultuurhistorie en archeologie, bodem, flora en fauna, water, verkeer, et cetera.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 1.000 m2. Momenteel is circa 700 m2 van het terrein bebouwd met kassen, van een voormalige bloembinderij. Het overige deel van het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Op dit moment worden de kassen als stalling gebruikt.

De vloer binnen de kassen is verhard met tegels en klinkers. Aan de noordoostzijde van het gebied loopt langs de kassen een puinpad. Het niet-bebouwde achterterrein is onverhard. In de onderstaande afbeelding is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0004.png"

Afbeelding - Huidige situatie ter plaatse van het plangebied

2.2 Projectbeschrijving

Het terrein betreft de zuidzijde van perceel 24c. In de onderstaande afbeelding is het plangebied, met een rode lijn, ten opzichte van de omliggende percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0005.png"

Afbeelding - Ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende percelen

De wijziging betreft in eerste plaats een planologisch-juridische wijziging. Het perceel, wat nu bestemd is voor 'Detailhandel' in verband met de voormalige bloembinderij op dit perceel, krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen' en 'Tuin', zodat woningbouw op dit perceel wordt mogelijk gemaakt voor maximaal één woning. De initiatiefnemer is voornemens om het terrein te verkopen aan een partij die het bouwplan zal realiseren.

Stedenbouwkundige uitgangspunten
Het bouwplan dient te voldoen aan stedenbouwkundige uitgangspunten, waarmee aansluiting wordt gezocht met het nieuwbouwproject Lange Dreef.

De volgende stedenbouwkundige uitgangspunten zijn afgesproken (dd. 21 maart 2016):

  1. 1. Gedeelte perceel C 2045: bouw van één vrijstaande woning;
  2. 2. Het hoofdgebouw dient minimaal 3 m uit de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht;
  3. 3. Het hoofdgebouw heeft een maximale breedte van 12m en een maximale diepte van 15m. De maximale oppervlakte van het hoofdgebouw is 150 m2.
  4. 4. De voorgevel van het hoofdgebouw ligt op minimaal 5m en maximaal 10 m vanaf de zuidelijke perceelgrens (er is dan dus sprake van een voortuin met een minimale diepte van 5 m en een maximale diepte van 10 m);
  5. 5. De woning is georiënteerd op de zuidelijke perceelgrens (dus richting de nieuwe woonwijk de "Lange Dreef");
  6. 6. Aan de noordzijde van het hoofdgebouw wordt een minimale afstand van 15 m aangehouden ten opzichte van de noordelijke perceelgrens (er is dan sprake van een "achtertuin" met een minimale diepte van 15m);
  7. 7. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt max 6 m resp. maximaal 10 m;
  8. 8. De bestemming van de bestaande woning Engweg 24c blijft gehandhaafd;
  9. 9. Bijgebouwen: voor bijgebouwen gelden de standaardregels die de gemeente voor vrijstaande woningbouw hanteert. Deze regels zijn een doorvertaling van de vergunningsvrije mogelijkheden voor bijgebouwen.

2.3 Ruimtelijke Gevolgen

De ontwikkeling betreft alleen een bestemmingswijziging, waarmee de bouw van maximaal één woning wordt mogelijk gemaakt. Ten behoeve van de nieuwe woning is een inrit voor motorvoertuigen aangelegd aan de zuidzijde van het plangebied, ter ontsluiting op de Rodenbergsedreef.

Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

Nationale belangen
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan raakt niet aan de ruimtelijke belangen van het rijk. Omdat de voorgenomen wijziging maar één nieuwe woning betreft, is toetsing aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling niet noodzakelijk. De bouw van één woning is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). De laddertoets behoeft dan ook niet doorlopen te worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMVB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMVB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.

Conclusie
Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze nationale belangen en het bestemmingsplan is daarom niet in strijd met het Barro.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028, herijking 2016

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 vastgesteld en op 12 december 2016 herijkt. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie Utrecht het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstellingen het provinciaal beleid heeft, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Met betrekking tot dit laatste speelt ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie hierna) een belangrijke rol.

Vier Pijlers
De PRS heeft als doelstelling om om de provincie aantrekkelijk te houden om te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. De doelen uit Strategie Utrecht2040 vragen om een integrale aanpak die voor het ruimtelijk beleid resulteert in vier pijlers:

  • duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave
    De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en winkelpanden en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied
    De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.

Stedelijk gebied en rode contouren
De provincie maakt in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Binnen de rode contour hebben gemeenten beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de PRV opgenomen algemene regels voor wat betreft detailhandel, bedrijventerreinen, en dergelijke. Met andere woorden, de verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol.

Conclusie
De beoogde planontwikkeling vindt plaats op een locatie binnen de rode bebouwingscontour (i.c. stedelijk gebied) van de kern Driebergen-Rijsenburg. De voorgenomen plannen sluiten daarmee aan op de beleidsaspecten een 'duurzame leefomgeving' en 'vitale dorpen en steden'.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2015, herijkt 2016

Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 in 2016 herijkt.

Het doel van de verordening (PRV) is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau . In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:

  • I. Duurzame leefomgeving
    1. a. Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
    2. b. voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen
    3. c. anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
    4. d. beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.
  • II. Beschermen kwaliteiten
    1. a. behouden van kwaliteiten van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
    2. b. behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid daarvan;
    3. c. beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
  • III. Vitale dorpen en steden
    1. a. bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
    2. b. voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
    3. c. voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
    4. d. voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
    5. e. zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werken vrijetijdslocaties.
  • IV. Dynamisch landelijk gebied
    1. a. uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
    2. b. zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
    3. c. zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Vooral de thema's binnenstedelijke ontwikkeling' en 'goede bereikbaarheid' hebben betrekking op het (binnenstedelijke) plangebied in voorliggend bestemmingsplan.

Wonen (stedelijk gebied)
Als een locatie is aangewezen als 'Wonen' (stedelijk gebied) betekent dit dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2.1 geldt dit ook voor het plangebied.

Verkeer en vervoer
In de toelichting is in paragraaf 4.9 een beschrijving opgenomen van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben. Er is daarbij aangegeven dat er door het aantal verplaatsingen geen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk kunnen ontstaan.

Conclusie
De beoogde planontwikkeling past binnen de verschillende relevante uitgangspunten uit de PRV.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving. In de structuurvisie wordt de toekomst van Driebergen-Rijsenburg geschetst als dat van 'een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. De gemeente wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken'.

Daarbij wordt aangegeven dat dat laatste niet mee valt en vaak zal leiden tot allerlei vormen van maatwerk. Versterking van de woon- en werkfunctie zal zonder of met slechts weinig uitbreiding van de ‘rode’ ruimte moeten gebeuren. Voor Driebergen worden geen grote nieuwe woningbouwlocaties voorzien; in hoofdlijnen moet de kern het doen met de ruimte die nu al bebouwd is of wordt.

Conclusie
De beoogde functiewijziging in bestaand stedelijk gebied past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota

De welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid voor de verschillende kernen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waaronder de kern Driebergen - Rijsenburg. Deze nota dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen (de bouwvergunningen).

Het plangebied aan de Engweg 24C valt onder de gebiedscriteria van 'Driebergen Dorp'. Dit gebiedsdeel bestaat uit de oudere dorpsbebouwing rondom het dorpscentrum en het bebouwingslint de Traaij. Het dorp is ontstaan en gegroeid langs en tussen de historische lijnen van de Engweg, de Hoofdstraat, de Traaij en buiten dit deelgebied de Arnhemsebovenweg, die nog steeds het beeld van het dorp bepalen. Daartussen zijn eerst verbindingen gelegd, zoals de Bosstraat en de Meenkselaan en vervolgens straten loodrecht daarop zoals de Burgemeesterlaan en de Van der Muelenstraat. In de jaren twintig is er sprake van een planmatiger ontwikkeling in de driehoek tussen de Hoofdstraat en de Traaij rond de Oranjelaan en de Nassaulaan. Na de tweede wereldoorlog zijn de nog open plaatsen bebouwd en is op bescheiden schaal dorpsvernieuwing gepleegd.

De bouwgeschiedenis heeft een rustige en traditioneel verkavelde dorpsplattegrond opgeleverd, waarbinnen een veelheid aan bebouwingstypen voorkomt, van zeer bescheiden woningen tot herenhuizen en villa’s. Het type twee-onder-een-kap is ruim vertegenwoordigd, zowel in kleine als in middelgrote woningen. Dit levert samen met de doorgaans bescheiden goothoogte en het groen in de voortuinen en op straat, een dorps beeld op met vooral vrijstaande bouwvolumes.

Driebergen Dorp is een uitgebreid woongebied, waarin veel woningen voorkomen die vanwege bouw- of woontechnische veroudering aangepast worden. Het accent zal bij de welstandsadvisering dan ook op de eerder genoemde beeldbepalende elementen worden gelegd. Voor de Hoofdstraat gelden aanvullende welstandscriteria (zie kaart welstandsniveaus). Voor het overige wordt een terughoudend beleid voorgesteld.

Algemeen

  • De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.

Situering

  • De bestaande tussenruimtes tussen bouwvolumes mogen niet zodanig worden aangetast dat de regelmaat aan de straat verloren gaat. Ook het straatprofiel mag niet wezenlijk worden aangetast.
  • Plaatsing en oriëntatie van het bouwwerk overeenkomstig de oorspronkelijke parcellering en richtingen. Bijgebouwen in een ondergeschikte positie.

Massa en vorm

  • Bij nieuwbouw: enkelvoudige hoofdvorm. Bijgebouwen en aanbouwen zijn ondergeschikt in plaatsing en vormgeving aan het hoofdgebouw op het perceel.
  • Enkelvoudige of regelmatig samengestelde hoofdvorm waarin verticale lijnen en gevelelementen overheersen. Hiërarchie in het gevelbeeld. Er is sprake van een hiërarchische gevelopbouw.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • Aan de voorgevel en de openbaar gelegen zijgevel: passend bij de omgeving.
  • Traditioneel kleur– en materiaalgebruik toepassen.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling zal niet in strijd met de Welstandsnota zijn. Wanneer een concreet bouwplan wordt opgesteld, dient rekening gehouden te worden met de reeds aanwezige beeldbepalende elementen en de hierboven genoemde uitgangspunten.

3.3.3 Woonvisie gemeente Utrechtse Heuvelrug

In april 2008 heeft de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug de woonvisie "Wonen in een vitale gemeente" vastgesteld. Hoewel de 7 verschillende kernen in de gemeente een eigen identiteit kennen waarmee bij de uitwerking van het woonbeleid rekening gehouden moet worden, ligt er ook een aantal algemene opgaven op het terrein van 'het wonen' die voor alle kernen gelijk zijn, samengevat zijn dit:

  • Inspelen op de vergrijzing. De bevolkingsopbouw telt verhoudingsgewijs veel ouderen (65-plus). Het aandeel 65-plussers in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is 20%, landelijk 14%.
  • Alle inkomens bedienen. Het inkomensniveau van de bevolking in de gemeente is gemiddeld hoog te noemen, datzelfde geldt voor de woningen. Er is behoefte aan een gevarieerder woningaanbod waardoor ook mensen met lagere inkomens kunnen worden bediend.
  • Woningtekort oplossen. De vraag naar woningen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug is groter dan het aanbod. Er is een woningtekort en deze groeit in de toekomst. Om het tekort en de groeiende woningbehoefte op te vangen, moeten er in de periode tot 2017 circa 1.350 woningen worden gerealiseerd. De realisatie van extra woningen heeft de volgende positieve effecten op de samenstelling (en dus vitaliteit!) van de bevolking:
    1. 1. relatief meer mensen tussen 15 en 35 jaar;
    2. 2. minder snelle afname van de leeftijdsgroep 35 tot 55 jaar (en hun kinderen);
    3. 3. beperkte extra groei van het aantal senioren (als aandeel van de totale bevolking).
  • Gericht woningen toevoegen. Bij de toevoeging van nieuwe woningen is het zaak om goed in te spelen op de vraag. Uit de analyses is duidelijk geworden dat aan de volgende soorten woningen extra behoefte is:
    1. 1. Seniorenwoningen: zowel huur- als koopwoningen. Het gaat dan om appartementen en reguliere ('grondgebonden') woningen die geschikt zijn voor ouderen met eventuele lichamelijke beperkingen en/of zorgbehoefte.
    2. 2. Appartementen in de huur- en koopsector. Deze vraag komt van senioren en starters. Onder 'starters' verstaan we hier mensen die inwonen bij hun ouders of op kamers zitten en op zoek zijn naar een eerste zelfstandige woning (huur of koop).
    3. 3. Betaalbare koopwoningen en koopwoningen in het topsegment.

Nu is er sinds de vaststelling van de Woonvisie veel veranderd op de woningmarkt (de woningmarkt is nagenoeg 'op slot gegaan', extra terughoudendheid in verhuis- en investeringsgedrag door onzekerheid en het gebrek aan vertrouwen bij woonconsumenten, et cetera).

In dit kader heeft de gemeente een actualisatie van de Woonvisie opgesteld ('Woonbeleid in een nieuwe realiteit', 5 november 2013). Hierin wordt uitdrukkelijk gesteld dat het geen integrale, nieuwe woonvisie betreft, maar een herijking op een aantal onderdelen. De komende jaren wordt daarbij de focus gelegd op 4 speerpunten van beleid. Gekozen wordt voor :

  • het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop);
  • meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen van € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners);
  • levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg bevorderen en realiseren in alle dorpen;
  • klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.

Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal één woning mogelijk. Hiermee wordt aangesloten bij het streven naar de bouw van meer woningen om het woningtekort te verminderen. Op dit moment is nog niet bekend wat voor type woning gebouwd zal worden. Aangenomen wordt dat sprake zal zijn van een duurdere woning. Dit betekent dat het kan dienen als een doorstroomwoning. Het is ook mogelijk dat er een levensloopbestendige woning wordt gerealiseerd.
Wanneer een concreet bouwplan wordt opgesteld, dient rekening gehouden te worden met de genoemde uitgangspunten in de actualisatie van de Woonvisie, bijvoorbeeld door in te zetten op klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen.

3.3.4 Gemeentelijke Verkeers -en Vervoersplan

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt op grond van het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Parkeren
Het GVVP hanteert bij nieuwe ontwikkelingen de minimale CROW-norm voor parkeren. Er moeten voldoende parkeerplekken voor het beoogde doel worden gerealiseerd (zie verder paragraaf 4.9). Dit wordt ook in de planregels gewaarborgd (zie artikel 7.2).

Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de kaders van het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. In paragraaf 4.9.1 van de toelichting wordt in de parkeerbalans aangetoond dat er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein aan de parkeerbehoefte tegemoet te komen.

3.3.5 Milieubeleidsplan

Het milieubeleidsplan beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:

  • duurzaamheid;
  • gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
  • klimaat, energie en duurzaam bouwen;
  • kwaliteit van de leefomgeving.

Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Het gebiedstype dat voor dit bestemmingsplan van toepassing is 'Wonen - Buiten centrum'. De nadruk ligt op wonen; andere functies zijn toegestaan mits ze de hoofdfunctie wonen niet belemmeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0006.png"

Een uitgebreide beschrijving van de milieukwaliteitsprofielen en de bijbehorende ambities is te vinden in (de bijlage bij) het milieubeleidsplan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast, deze worden niet aan bestemmingsplannen toegevoegd.

In de verschillende milieuparagrafen van hoofdstuk 4 worden waar relevant de milieuaspecten getoetst aan het milieukwaliteitsprofiel.

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten

4.1 Cultuurhistorie En Archeologie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.
Wanneer er in het kader van het bestemmingsplan geen milieueffectrapportage, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, wordt opgesteld dient in het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop is rekening gehouden met de in het plangebied voorkomende cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten (art 3.1.6.Bro, lid 5a).
Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

4.1.1 Cultuurhistorie

Het plangebied betreft geen beschermd dorpsgezicht en evenmin een monument. Op ongeveer 80 m ten oosten van het plangebied ligt een gemeentelijk monument (een arbeiderswoning aan de Engweg 26). Het plangebied en de omgeving hebben verder geen bijzondere cultuurhistorische waarden.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor het realiseren van de nieuwe woning in het plangebied.

4.1.2 Archeologie

Rijksbeleid
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  1. 1. het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  2. 2. het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  3. 3. de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid
De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Beleidskaart Archeologie
De Gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld waarop de (te verwachten) archeologische waarden op het gemeentelijk grondgebied staan aangegeven. In de Moniumentenwet zijn verbodsbepalingen en vrijstellingen opgenomen met betrekking tot bodemverstorende werkzaamheden in archeologische (verwachtings)gebieden.

Per verwachtingsgebied zijn er voorwaarden voor ontwikkeling geformuleerd. Streven is het behoud in situ (Lat: ter plaatse) van de archeologische resten. Indien dit niet mogelijk is, zullen de archeologische resten door middel van onderzoek voor toekomstige generaties bewaard dienen te worden. Dit wordt behoud ex situ genoemd. De voorwaarden voor ontwikkeling zijn vastgelegd in de Monumentenverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gronden worden aangemerkt als archeologisch waardevol. Zo zijn ze ook in het geldende bestemmingsplan bestemd (zie paragraaf 1.3).

Dit plangebied
Ter plaatse van het plangebied is in maart 2011 een archeologisch onderzoek uitgevoerd door ArcheoPro. Het volledige rapport van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Navolgend wordt een samenvatting van dit onderzoek gegeven.

Doel
Het archeologisch onderzoek betrof een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) met bureaustudie. Bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen.

Resultaten
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor archeologische resten daterend vanaf het paleolithicum, het mesolithicum, het neolithicum, de bronstijd, de ijzertijd, de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Deze hoge verwachting geldt, gezien de ligging van resten van een nederzetting uit deze periode op tweehonderd meter ten westen van het plangebied, met name voor resten uit de ijzertijd. Voor resten uit de nieuwe tijd geldt gezien de informatie op de historische kaarten hooguit een middelhoge verwachting.

Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied zes boringen gezet met behulp van een zandguts en een megaboor. Tevens is ter referentie één extra boring gezet op het perceel ten noordwesten van het plangebied. Hieruit blijkt dat de bodems hier oorspronkelijk bestaan uit podzolbodems waarop een esdek is gevormd. Dit stemt overeen met de bodemopbouw zoals beschreven bij de onderzoeken die op tweehonderd meter ten westen van het plangebied nederzettingssporen uit de ijzertijd hebben opgeleverd. Binnen het plangebied is deze bodemopbouw echter volledig verloren gegaan. Dit is waarschijnlijk het gevolg van tuinbouw en de bouw van een kas. Binnen het plangebied bestaat de bodem uit een ongeveer één meter dik pakket vergraven zand. Het zeven van het met een megaboor opgeboorde materiaal heeft hierin alleen moderne insluitsels opgeleverd. Ook een oppervlaktekartering langs de zuidwestrand van het plangebied heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd.

Beoordelingsadvies archeologische monumentenzorg
Het archeologisch onderzoek is door de gemeentelijk archeoloog op 12 december 2016 beoordeeld. Hoewel sprake is van een wat ouder archeologisch onderzoek wordt op basis van de resultaten van het booronderzoek geconcludeerd dat er geen archeologische waarden in het geding zijn in deze ontwikkeling. Een en ander is op juiste wijze weergegeven in het bestemmingsplan. Geadviseerd wordt het bestemmingsplan in procedure te brengen.

Conclusie
Gezien de ingrijpende bodemverstoring binnen het plangebied en het ontbreken van archeologische indicatoren, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.

Zoals reeds in paragraaf 1.3 is beschreven, is in het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Zone waardevol archeologisch gebied' opgenomen. Gezien de resultaten van dit onderzoek wordt deze dubbelbestemming niet overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Bodem

In 2011 is door Nipa Milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In juni 2016 is nogmaals een verkennend onderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is in oktober 2016 door Aveco de Bondt een nader onderzoek uitgevoerd. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van de onderzoeken.

Verkennend bodemonderzoek 2011
Ter plaatse van het plangebied, is begin 2011 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Nipa Milieutechniek B.V.. Hieruit is gebleken dat zowel de toplaag als de ondergrond van de vaste bodem sterk verontreinigd is met lood en licht verontreinigd met barium, koper, zink, kwik en PAK. In het grondwater zijn licht verhoogde gehaltes aan zink en barium aangetoond. Voor de sterke verontreiniging met lood in de vaste bodem is op basis van het vooronderzoek geen eenduidige verklaring gevonden. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) in juli 2011 geconcludeerd dat een BUS sanering moet worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken voor de bouw van een woning (zie Bijlage 6).

Verkennend bodemonderzoek 2016
In juni 2016 is een verkennend onderzoek uitgevoerd door Aveco de Bondt om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie vast te leggen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.

Zintuiglijke waarnemingen
Op de onderzoekslocatie is een puinpad (halfverharding) aanwezig. In zowel de boven- als ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal aangetroffen. Op het maaiveld is een (klein) stukje asbestverdachte kit aangetroffen.

Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond van de onderzoekslocatie een sterke verontreiniging aan lood bevat. In de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Asbest
Het puinpad en de grond binnen in de kas zijn geanalyseerd zijn op het gehalte aan asbest. Daarbij zijn geen gehalten aan asbest boven de detectiegrens aangetoond.

Grondwater
In het ondiepe grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. De gemeten concentratie is geen aanleiding om het grondwater nader te onderzoeken.

Conclusie verkennend bodemonderzoek 2016
Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood in de bovengrond. De exacte omvang van de verontreiniging, met name in de diepte is niet volledig vastgesteld.

Nader bodemonderzoek 2016
Naar aanleiding van de sterk verhoogde gehalten aan lood die tijdens het verkennend onderzoek in de grond zijn aangetoond, heeft Aveco de Bondt een nader bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De doelstelling van het onderzoek is het vastleggen van de omvang, ernst en spoedeisendheid van de bodemverontreiniging met lood. In Bijlage 4 is het volledige rapport van het nader onderzoek opgenomen. In het nader bodemonderzoek zijn aanvullende boringen geplaatst om de verontreinigingssituatie in horizontale en verticale richting af te perken.

Conclusie
Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood in de bovengrond.

Op de locatie zijn verhardingen aanwezig, een grindpad, betonvloeren en tegels. Gedeeltelijk is een worteldoek aanwezig. In de huidige situatie en gebruik (niet in gebruik) zijn dus geen contactmogelijkheden met de verontreinigde grond aanwezig en worden geen humane risico’s verwacht.

Om de ontwikkelingslocatie geschikt te maken voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin) zal de bodem gesaneerd moeten worden.

Conclusie nader bodemonderzoek 2016
In verband met ernstige bodemverontreiniging met lood in de bovengrond, zal de bodem ter plaatse van de ontwikkelingslocatie gesaneerd moeten worden om deze geschikt te maken voor het toekomstig gebruik. Indien daaraan is voldaan, vormt het aspect bodem geen belemmering meer voor de onderhavige ontwikkeling.

4.2.1 Asbest

In opdracht van de heer J. Elenbaas heeft Aveco de Bondt een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen (type A) in de kassen (exclusief woning) aan de Engweg 24c te Driebergen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Navolgend worden de belangrijkste resultaten en de conclusie van het onderzoek toegelicht.

Doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is het inventariseren van de plaatsen waar zich asbesthoudende materialen bevinden in de kassen met licht destructief onderzoek.

Resultaten
Tijdens het locatiebezoek d.d. 22 maart 2016 zijn de kassen (exclusief woning) aan een visuele inspectie onderworpen. Er zijn tijdens het locatiebezoek 5 monsters van asbestverdachte materialen genomen.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek, de visuele inspectie en de analyseresultaten kan worden gesteld dat de onderstaande asbesthoudende materialen in kassen (exclusief woning) aan de Engweg 24c te Driebergen in ieder geval aanwezig zijn:

  1. 1. De kit in de profielen op de begane grond aan de rechterzijde van de kas (Abm/001), risicoklasse 1;
  2. 2. De kit in de profielen op de begane grond aan de oude achterzijde van de kas (Abm/001B), risicoklasse 1;
  3. 3. De kit in de losstaande deur op de begane grond tegen de houten achterwand (Abm/002);
  4. 4. De vensterbank onder de houten wand van het CV-hok (Abm/003), risicoklasse 1.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij het verwijderen van beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen (in onderhavige situatie geldt dit voor de bronnen Abm/001 en Abm/001A) geen asbestinventarisatierapport noodzakelijk is. Voor de verwijdering van asbest ingedeeld in risicoklasse 1 is het niet verplicht om een voor asbestverwijdering gecertificeerd bedrijf in te schakelen.

De asbesthoudende materialen dienen voorafgaand aan de sloop te worden verwijderd. In bijlage 1 van het rapport zijn de risicoclassificaties vermeld voor de uitvoering van beroepsmatige activiteiten met asbest of asbesthoudende materialen.

Conclusie
Tijdens het type A onderzoek zijn geen verdachte, niet direct bereikbare locaties aangetroffen die door middel van destructief onderzoek (type B) nader dienen te worden geïnspecteerd. Er is geen aanleiding voor de uitvoering van een aanvullend destructief onderzoek type B.

Het aspect asbest vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden;
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de zogenoemde oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken.

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Dit bestemmingsplan
Tijdens het milieuadvies van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) in juli 2011 (zie Bijlage 6) is geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering levert voor de geplande ontwikkeling.

Voor de volledigheid is ten tijde van het schrijven van dit bestemmingsplan (november 2016) de risicokaart opnieuw geraadpleegd via www.risicokaart.nl. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart in de omgeving van het plangebied weergegeven. Op deze afbeelding is te zien dat een aardgasleiding NEN 3650 ten zuiden van het plangebied is gelegen. Deze vormt vanwege de ruime afstand tot het plangebied (meer dan 1100 meter) geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0007.jpg"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.4 Flora En Fauna

Ecologische waarden spelen in toenemende mate een rol bij de ruimtelijke planvorming en ingrepen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • soortenbescherming;
  • gebiedsbescherming.

Per 1 april 2002 de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet sluit aan op Europese natuurregelgeving en is gericht op soortbescherming. De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten en gaat uit van het “nee, tenzij”- beginsel. Centraal hierbij staat de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
De Flora- en faunawet kan de nodige consequenties hebben bij ruimtelijke ingrepen/ontwikkeling. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van flora en fauna slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn.

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden en de hieraan gekoppelde soorten op basis van de van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn. De uitvoering van de Habitat- en Vogelrichtlijn moet leiden tot een ecologisch netwerk in de Europese Unie, Natura 2000 genaamd. Zowel de Habitat- als Vogelrichtlijn schrijven het instellen van speciale beschermingszones (SBZ's) voor.
De Natuurbeschermingswet voorziet eveneens in het beschermen van het gebied voor handelingen buiten het Natura 2000-gebied met een mogelijk negatief effect op de beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten. Dit is geregeld op basis van de zogenaamde externe werking. In geval mogelijk sprake is van significante effecten op een Natura 2000-gebied van de voorgenomen activiteit(en) dient, na overleg met bevoegd gezag, als eerste een voortoets te worden uitgevoerd.

Dit bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied is door Eco-line onderzoek gedaan naar de kassen achter op het erf van Engweg 24C op het voorkomen van beschermde plant- of diersoorten in het kader van de Flora- en Faunawetgeving. In Bijlage 7 is het volledige rapport van dit onderzoek weergegeven. Navolgend volgt een samenvatting van het onderzoek.

Het terrein ligt op circa 100 m van de Ecologische hoofdstructuur en verdient mede daardoor extra aandacht. Met name met de mogelijke aanwezigheid van, of het gebruik door, marterachtigen werd rekening gehouden en was aanleiding tot het plaatsen van high speed cameravallen.

Resultaat
Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde plant- of diersoorten of sporen daarvan aangetroffen.

Addendum
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht geworden. Op verzoek van de gemeente is beoordeeld of de wetswijziging invloed heeft op de inhoud van de eerdere rapportage of de conclusie hieruit. Het addendum is als bijlage 8 in de toelichting opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat er geen aanleiding is de eerder geformuleerde conclusie ten aanzien van de beoogde sloop en nieuwbouwplannen aan te passen. De in de nieuwe Wet natuurbescherming genoemde uitzonderingssoorten zijn destijds niet aangetroffen.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.5 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  1. 1. woningen;
  2. 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  3. 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven en dergelijke.

De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat de gevolgen van plannen akoestisch onderzocht moeten worden, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wet geluidhinder omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen.
Binnen een geluidszone van een weg geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting bij deze geluidsgevoelige bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per weg.

Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet de gemeente onderzoeken of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde.

Gemeentelijk milieubeleidsplan
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. het relevante profiel "Wonen - buiten centrum" is hieronder weergegeven, met de bijbehorende ambities voor geluid.

Kwaliteit Indicator Wettelijk niveau Huidige kwaliteit Ambitie
kwaliteit
Geluid wegverkeer dB in Lden 48 dB <53 dB <48 dB

Gemeentelijk geluidbeleid
Voor het verlenen van hogere waarden heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug de Beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In de beleidsregel is opgenomen dat de geluidsbelasting ten gevolge van 30 km/uur wegen op dezelfde wijze wordt onderzocht als 50 km/uur wegen. Daarnaast worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt 58 dB.

Dit bestemmingsplan
In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Daarnaast is akoestisch onderzoek uitgevoerd in kader van het nabijgelegen kinderdagverblijf, hier wordt in paragraaf 4.7 nader op ingegaan.

Wegverkeerslawaai
De woningbouwlocatie is gelegen in de nabijheid van de Engweg, de Lange Dreef en de Rodenbergsedreef. Voor alle drie de wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Voor de geluidsbelasting ter hoogte van het plangebied zijn, blijkens een eerder milieu-advies uit 2011 (zie Bijlage 6) van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU), de Lange Dreef en de Engweg de maatgevende wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0008.png"

Afbeelding - Gecumuleerde geluidsbelasting 2025 (bron; geoloket www.odru.nl)

Uit de indicatieve gecumuleerde berekeningen van de ODRU uit 2015 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde (48dB) niet wordt overschreden. Uit de bovenstaande afbeelding blijkt dat in 2025 de geluidsbelasting binnen het plangebied tussen de 43 en 48 dB (licht groen) ligt; voor een klein deel zelfs nog lager (donker groen).
Bij deze gecumuleerde berekening zijn alle wegen meegenomen. Als de gecumuleerde geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde ligt dan zal dat ook voor de individuele wegen het geval zijn (zie ook het akoestisch onderzoek in bijlage 9).
Een en ander betekent dat wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit (<48 dB).

Conclusie
Uit bovenstaande is gebleken dat het wegverkeer geen belemmeringen vormt voor de bouw van een nieuwe woning. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbetert en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Gemeentelijk milieubeleidsplan
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een milieubeleidsplan met kwaliteitsprofielen. het relevante profiel "Wonen - buiten centrum" is hieronder weergegeven, met de bijbehorende ambities voor luchtkwaliteit.

Kwaliteit Indicator Wettelijk niveau Huidige kwaliteit Ambitie
kwaliteit
Lucht NO2 [µg/m3] 40 22-24 20-22
PM10 [µg/m3] 31,3 22-23 21-22

Dit bestemmingsplan
In het kader van dit bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) in 2011 het aspect luchtkwaliteit al eerder beoordeeld (zie Bijlage 6). Hieruit bleek destijds dat de realisatie van één woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit. Dit is anno 2016 nog steeds het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0009.png"

Afbeelding - Luchtkwaliteit 2015 NO2 = 18-20 µg/m3 (bron: geoloket www.odru.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0010.png"

Afbeelding - Luchtkwaliteit 2025 NO2 = 12-14 µg/m3 (bron: geoloket www.odru.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0011.png"

Afbeelding - Luchtkwaliteit 2015 PM10 = 22-24 µg/m3 (bron; geoloket www.odru.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGengweg24c-VA01_0012.png"

Afbeelding - Luchtkwaliteit 2025 PM10 = 20-22 µg/m3 (bron; geoloket www.odru.nl)

Uit de voorgaande luchtkwaliteitskaarten van de ODRU komt het volgende beeld naar voren:

Indicator Grens
waarden
Huidige
kwaliteit
Ambitie
kwaliteit
situatie
2015
situatie
2025
NO2 [µg/m3] 40 22-24 20-22 18-20 12-14
PM10 [µg/m3] 31,3 22-23 21-22 22-24 20-22

Uit het overzicht blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Er wordt medio 2015 voor stikstofdioxide (NO2) al voldaan aan de ambitiekwaliteit van het milieubeleidsplan. Voor fijn stof (PM10) wordt in 2015 nog niet voldaan aan de ambitiekwaliteit, dat wordt wel in 2025 verwacht.

Conclusie
Er wordt medio 2015 nog niet volledig voldaan aan de ambities van het milieubeleid voor stikstofdioxide en fijn stof, dat zal wel het geval zijn in 2025. Met de ontwikkeling wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening op het vlak van luchtkwaliteit.

4.7 Milieuhinder Bedrijvigheid

Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht worden genomen. Voor het bepalen van deze afstanden worden getoetst conform:

  • VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009);
  • Wet milieubeheer / Activiteitenbesluit.

Dit bestemmingsplan
De Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft in kader van het aspect bedrijven en milieuzonering, in 2011 al onderzoek gedaan naar nabij gelegen bedrijfsmatige activiteiten. Hieronder zijn de betreffende omliggende functies opnieuw weergegeven op basis van hun milieucategorie en de bijbehorende richtafstand ten opzichte van woonbebouwing (rustige woonwijk).

Adres Functie milieu-
categorie
grootste richt-
afstand
werkelijke
afstand tov
plangebied
Engweg 3a Aannemersbedrijf + werkplaats 2 30 m 80 m
Engweg 10 Tankstation met wasstraat (excl LPG) en autoverhuur 2 30 m 160 m
Engweg 24e Jongerencentrum (DJOI) 2 30 m 10 m
Engweg 24f Kinderdagverblijf met buitenspeelplaats 2 30 m 20 m
Engweg 32 kerk met zalencentrum 2 30 m 55 m

Met betrekking tot de activiteiten aan de Engweg 24e (jongerencentrum DJOI) en aan de Engweg 24f (kinderdagverblijf Olleke Bolleke) wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de richtafstand op basis van de VNG-handreiking. Naar aanleiding hiervan heeft de Milieudienst geadviseerd om onderzoek uit te voeren naar de akoestische situatie met betrekking tot stemgeluiden van de buitenspeelplaats van het kinderdagverblijf aan de Engweg 24f en geluiden met betrekking tot aankomende/vertrekkende jongeren bij de Engweg 24e.

Akoestisch onderzoek
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft naar aanleiding van dit advies een akoestisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 9.

Het akoestisch onderzoek moet duidelijk maken wat voor gevolgen de realisatie van de woning heeft voor het woon- en leefklimaat en voor het nabijgelegen kinderdagverblijf (KDV) en jongerencentrum DJOI. Dat betreft zowel de geluidbelasting op de nieuwe woning (goede ruimtelijke ordening) als de mogelijke belemmeringen in de bedrijfsvoering.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekeken naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarvoor is in eerste instantie gebruik gemaakt van de richtwaarden uit de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG. Het perceel heeft milieucategorie 2, met een grootste afstand voor geluid van 30 m. Het plein van het KDV is grotendeels zuidoost georiënteerd. Het noordelijke plein wordt in de dagperiode zo nu en dan gebruikt voor spelactiviteiten van DJOI. In de DJOI zijn regelmatig muziekavonden (grote zaal). Ook is er een kleine ruimte waarin bandjes kunnen oefenen.

De geluidbelasting op de omliggende woningen is berekend conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM 1999). Hiertoe is in het onderzoek een akoestisch reken-model gemaakt in het programma Winhavik van bureau DirActivitySoftware. Voor muziekgeluid geldt een toeslag van 10 dB voor de hinderlijkheid van muziek. Ook geldt geen bedrijfsduurcorrectie.

Op basis van het Activiteitenbesluit vindt geen toetsing plaats op stemgeluid buiten. Deze geluiden moeten op basis van een goede ruimtelijke ordening wel worden beoordeeld. Muziekgeluid valt wel onder het Activiteitenbesluit. De bestaande woningen zijn hiervoor maatgevend. Daarom is voor muziekgeluid vanuit de grote zaal uitgegaan van het voldoen aan de geluidnormen in dag-, avond- en nachtperiode.

Als maatregel zal een afschermende voorziening (geluidscherm) van 2 m hoog worden geplaatst langs de zuidoost en een deel van de noordoostgrens van het perceel. De achtergevel (noordgevel) van de woning kan tot maximaal 23 m van de zuidelijke perceelgrens liggen, zonder normoverschrijding vanwege de bandruimte in de avond. Deze afstand komt overeen met de afstand van het ingetekende bouwvlak op de verbeelding tot aan de betreffende perceelsgrens.
Binnen de stedenbouwkundige kaders is de woning ook verder van het plein te realiseren.

Met deze maatregelen is te voldoen aan de geluideisen voor een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geluid en wordt ook voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Het KDV en de DJOI hebben dan verder ook geen beperkingen voor de bedrijfsvoering in relatie tot het geluidaspect. De planologische mogelijkheden voor eventuele uitbreiding zijn overigens al sterk beperkt door de bestaande woningen.

Na plaatsing van het voorgestelde geluidscherm en het bouwen binnen het bouwvlak (zoals weergegeven op de verbeelding) behoeft het geluidaspect geen belemmering te vormen voor realisatie van een woning op het perceel Engweg 24c.

Conclusie
Na plaatsing van een scherm, zoals bovenstaand is toegelicht, vormt het aspect milieuhinder bedrijvigheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het geluidscherm is op de verbeelding aangeduid en als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. Ook wordt voorkomen dat er achter de nieuwe woning bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht die voor bewoning zouden kunnen worden gebruikt.

4.8 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt het hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project Engweg 24c is op 25 november 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.

Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (belangrijkste beleidsnota's: Waterbeheerplan 'waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger)
  • Provincie Utrecht (Provinciaal waterplan, Grondwaterplan, provinciale milieuverordening)
  • Gemeente Utrechtse Heuvelrug (Waterplan, GRP, Milieubeleidsplan.

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Het verhard oppervlak neemt gering toe (Zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen
  • Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.

Afvoer hemelwater
Er is aangegeven dat hemelwater wordt afgevoerd via een hemelwaterriool. De capaciteit van dit hemelwaterstelsel dient groot genoeg te zijn om wateroverlast te voorkomen.
Hemelwater wordt via een gemengd stelsel afgevoerd. Voor nieuwbouw is dit ongewenst vanuit het waterschapsbeleid.

Afvalwater
Afvalwater wordt via het gemengd rioolstelsel afgevoerd.

Toekomstige ontwikkelingen
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en/of 1.000 m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet deze versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd.

Conclusie
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan. Wel is in de standaardparagraaf aangegeven dat, waar hemelwater via een gemengd stelsel wordt afgevoerd, het plan op dit vlak aangepast zou moeten worden omdat het afvoeren van hemelwater via een gemengd stelsel voor nieuwbouw ongewenst is.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

4.9 Verkeer En Parkeren

Op grond van de GVVP wordt aan de hand van de meest recente ASVV beoordeeld hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien. De CROW-publicatie 'ASVV 2012-Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' betreft een handboek met daarin een bundeling van alle kennis over verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. Op basis van de ASVV 2012 is de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie voor het plan bepaald. De berekeningen zijn gebaseerd op de bouw van één vrijstaande woning, gelegen in de rest van de bebouwde kom van Driebergen (weinig stedelijk gebied). Uitgegaan wordt van de minimale parkeernorm.

4.9.1 Parkeerbalans

Parkeerbehoefte
Op basis van de parkeerkencijfers uit het ASVV 2012 kan voor de nieuwe woningen de parkeerbehoefte worden bepaald. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeerkencijfer van minimaal 1,9. Dit is de parkeerbehoefte waarvan wordt uitgegaan voor de onderhavige ontwikkeling.

Parkeer aanbod
Zoals is vastgelegd in de stedenbouwkundige uitgangspunten (beschreven in paragraaf 2.2), zal de woning maximaal 12 m breed worden en een oppervlakte beslaan van maximaal 150m². Hiermee zal op het terrein voldoende ruimte over blijven voor de aanleg van een garage met dubbele oprit. In theorie biedt een garage met dubbele oprit ruimte voor 3 auto's, in de praktijk wordt voor een garage met een dubbele oprit gemeten met een berekeningsaantal van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt vrijwel volledig voldaan aan de geldende parkeerbehoefte.

Naast de mogelijkheden om op eigen terrein te parkeren, zijn er voldoende openbare parkeergelegenheden in de Lange Dreef, bijvoorbeeld langs de Rodenbergsedreef. Hier kunnen bezoekers ook gebruik van maken.

Conclusie
In voorliggende situatie kan in voldoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte. Dit is gewaarborgd in de Regels in artikel 7.2).

4.9.2 Mobiliteit

Verkeersbewegingen
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zouden een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig zijn om deze verstoring niet op te laten treden.

Daarom stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfas) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit het ASVV 2012 wordt per extra woning uitgegaan van tussen 7,8 en 8,6 extra verkeersbewegingen per etmaal.

De woning zal op de Rodenbergsedreef worden ontsloten. Aangenomen wordt dat de bescheiden toename in extra verkeersbewegingen op een voldoende wijze kan worden verwerkt.

Conclusie
De Rodenbergsedreef heeft voldoende capaciteit om de nieuwe extra verkeersbewegingen op te kunnen vangen.

4.10 Duurzaam Bouwen

De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Deze zijn als volgt:

  1. 1. minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;
  2. 2. een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 W/m2K voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 W/m2K voor ramen, deuren en kozijnen;
  3. 3. een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4;
  4. 4. een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Milieuprestatie Gebouw (MPG):
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Hoe te voldoen
Om te voldoen aan deze eisen dient er bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC-berekening en een MPG berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.

Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. In dit beleid wordt ingegaan op ruimtelijke maatregelen inzake de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing door het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Het beleid is gericht op het stimuleren hiervan bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ingezet wordt op het ruimtelijk mogelijk maken van opwekking en distributie van duurzame energie.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (4 februari 2013) behorende bij de structuurvisie is dan ook (in artikel 3.1 lid 3) als eis aan ruimtelijke plannen opgenomen dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt via een ruimtelijk plan en is gelegen binnen het stedelijk gebied. De eis is zodoende van toepassing.

Gemeentelijk beleidskader
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft haar beleid rond klimaat, energie en duurzaam bouwen verwoord in het Milieubeleidsplan "Natuurlijk duurzaam". In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Per gebiedstype zijn via een zogenaamd milieukwaliteitsprofiel doelen gesteld aan de EPC, EPL en GPR-score van nieuwbouw projecten.
Vanuit het milieukwaliteitsprofiel streeft de gemeente voor nieuwbouw naar een 25% scherpere EPC na dan wettelijk verplicht is. Per 1 januari 2015 streeft zij voor woningen dus naar een EPC = 0,30. Daarnaast wordt gestreefd naar een minimale gemiddelde GPR Gebouw-score van 7. Bij kansrijke projecten geldt een score van 8 als ambitie.

GPR Gebouw Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.3).

Aanbod gemeente
Om deze gemeentelijke ambitie te realiseren biedt de gemeente ondersteuning in dit kader, hiertoe wordt het volgende aangeboden:

  • Gebruik software GPR gebouw
    Het gebruik van GPR wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kunt u inzicht krijgen in de kansen voor duurzaamheid. Voor een licentie kan contact op worden genomen met de Omgevingsdienst regio Utrecht. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam ter beschikking gesteld.
    Met een licentie kan initiatiefnemer gebruik maken van het computerprogramma GPR gebouw (www.gprgebouw.nl) en hiermee kijken in hoeverre maatregelen voor het gebouw een invulling geven aan duurzaamheid. Dit programma is ook goed toepasbaar voor bestaande bouw.
  • Energie-expert van de gemeente
    Om ondersteuning te bieden bij het identificeren en benutten van duurzame maatregelen bij bouwprojecten, biedt de gemeente een gratis en vrijblijvend gesprek aan met een energie-expert van de Omgevingsdienst. Tijdens het gesprek kan vrijblijvend worden ingegaan op kansrijke technische duurzame energiemaatregelen voor betreffende bouwplannen of ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan
De initiatiefnemer is bekend met de systematiek van GPR Gebouw en streeft ernaar om bij de bouw van een nieuwe woning tenminste een GPR Gebouw 7,0 te realiseren.

Indien wordt gebouwd met GPR=7 en een 25% scherpere EPC dan wettelijk voorgeschreven, dan wordt voldaan aan de ambities uit het milieubeleidsplan.

4.11 Kabels En Leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bijzondere bovengrondse en/of ondergrondse kabels en leidingen die een specifieke planologisch-juridische regeling behoeven in het bestemmingsplan.

Conclusie
Aanwezige kabels en leidingen leiden niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. De verbeelding (het GML-bestand) en de bijbehorende planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.

Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld topografische en kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 en 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 8) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 9 en 10) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels (alleen aanwezig binnen de bestemming Wonen -S 1);
  • specifieke gebruiksregels (alleen aanwezig binnen de bestemming Wonen - S1);

De belangrijkste regels die voor dit plan van toepassing zijn worden hieronder toegelicht.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.

Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de bestemmingen (hoofdstuk 2), de algemene regels (hoofdstuk 3) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn twee bestemmingen weergegeven. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.
Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd binnen deze bestemming. In afwijking hiervan mogen wel erkers, toegangsportalen, luifels, balkons, trappen en bordessen vóór de voorgevel van het aangrenzend hoofdgebouw en op zijgevels, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van een openbare weg of openbaar groen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de in het artikel genoemde vereisten. Deze vereisten zijn bedoeld om de privacy van omwonenden zoveel mogelijk te waarborgen.

5.3.2 Wonen - S1

Voor het stedelijk gebied worden drie woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • Wonen - S 1; voor vrijstaande woningen;
  • Wonen - S 2; voor aaneengebouwde woningen, en
  • Wonen - S 3; voor gestapelde bouw.


Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige opbouw van straten en wijken wordt gehandhaafd.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op één vrijstaande woning, waarvoor de bestemming Wonen - S 1 is opgenomen.

Functies
Binnen de bestemming Wonen - S 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  1. 1. algemeen (4.2.1);
  2. 2. hoofdgebouwen (4.2.2);
  3. 3. bijbehorende bouwwerken (4.2.3);
  4. 4. overige bouwwerken (4.2.4).


Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. Er mag maximaal één woning worden gebouwd, die binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd. Met de situering van het bouwvlak, en de bijbehorende planregels, is zoveel mogelijk aangesloten op de stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals beschreven in paragraaf 2.2.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Als een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel wordt gebouwd, is de breedte gemaximeerd. In die gevallen mag de breedte van een dakkapel niet meer dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen. De breedte van het dakvlak moet gerekend worden ter hoogte van de bovenkant van de dakkapel.

Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht. Voor wat betreft het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorterrein gelden de regels zoals opgenomen in de bestemming Tuin.

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' wordt, vanwege het geluid van het naastgelegen jongerenruimte en kinderdagverblijf (zie paragraaf 4.7), voorkomen dat in de bijbehorende bouwwerken mag worden gewoond.

Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

Voorwaardelijke verplichting
Vanwege het geluid van het naastgelegen jongerenruimte en kinderdagverblijf is het noodzakelijk een afschermende voorziening te realiseren van 2 m hoog (zie paragraaf 4.7). Het geluidscherm is op de verbeelding aangeduid. Dit geluidscherm is in de planregels als een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Zonder de realisatie van een 2 m hoge geluidscherm mag er niet gewoond worden op het perceel.

5.4 Algemene Regels

Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

Algemene bouwregels
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

Algemene gebruiksregels

  • Verboden gebruik
    In dit artikel is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning of het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
  • Parkeernormen
    Om te garanderen dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd is een bepaling hieromtrent opgenomen. Wat onder voldoende parkeerplaatsen wordt verstaan blijkt uit toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen zoals opgenomen in het GVVP.
  • Bed & breakfast
    Onder voorwaarden is het mogelijk om in de woningen een bed & breakfastvoorziening uit te oefenen.

Algemene afwijkingsregels

  • Algemeen
    Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
  • Afwijking 10% overschrijding
    Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.4.1 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer, waarin afspraken zijn vastgelegd over planschade, plankosten en dergelijke. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

In de anterieure overeenkomst is afgesproken dat de initiatiefnemer, gelijktijdig met het vooroverleg, een aantal omwonenden actief zal informeren over het bouwplan (participatie).

Daartoe is op 20 juni 2017 een kleine bijeenkomst georganiseerd waar de omwonenden op de hoogte werden gesteld van het voornemen om de bestaande kassen te slopen en op de locatie de bouw van een woning mogelijk te maken.

De reacties op de participatie geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan 'Engweg 24c in Driebergen-Rijsenburg' voorgelegd aan het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en aan de provincie Utrecht:

  • het Hoogheemraadschap geeft te kennen geen opmerkingen te hebben op het voorliggende plan;
  • de provincie geeft aan dat het voorliggende bestemmingsplan geen aanleiding geeft opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

Het vooroverleg geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan

Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan 'Engweg 24c in Driebergen-Rijsenburg' met ingang van 21 juli 2017 tot 31 augustus ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de terinzagelegging is kennis gegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via gemeentenieuws in het huis-aan-huisblad De Kaap, op de gemeentelijke internetpagina, in de Staatscourant, en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

Gedurende de periode van terinzagelegging zijn géén zienswijzen ontvangen. Er is dus geen aanleiding om het bestemmingsplan inhoudelijk aan te passen.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting(1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.

Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen.
Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.

Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 1 Archeologisch onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek 2011

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek 2011

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek 2016

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek 2016

Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 4 Nader bodemonderzoek

Bijlage 5 Asbestonderzoek

Bijlage 5 Asbestonderzoek

Bijlage 6 Beoordeling Milieuonderzoeken

Bijlage 6 Beoordeling milieuonderzoeken

Bijlage 7 Ecologische Quickscan

Bijlage 7 Ecologische Quickscan

Bijlage 8 Ecologische Quickscan_addendum

Bijlage 8 Ecologische quickscan_addendum

Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 9 Akoestisch onderzoek

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 10 Watertoets