Wijzigingsplan Huis Doorn
Bestemmingsplan - gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 27-09-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Wijzigingsplan Huis Doorn met identificatienummer NL.IMRO.1581.DOOLangbroekrwg14a-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011
het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug met identificatienummer NL.IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02, zoals vastgesteld op 28 november 2011 door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug.
1.3 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Voor de wijze van meten wordt verwezen naar artikel 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011', deels onherroepelijk (vastgesteld 2011 - 11 - 28).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Algemene Bepaling
3.1 Van toepassing verklaring
Op onderhavig wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Huis Doorn' zijn de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug van 28 november 2011 en vervat in het GML-bestand NL. IMRO.1581.bpDOObuitengebied-va02, van overeenkomstige toepassing, zulks met dien verstande dat:
- a. de verbeelding is gewijzigd zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1581.DOOLangbroekrwg14a-VA01 behorende bij dit wijzigingsplan, waarmee het plangebied de bestemming 'Cultuur en ontspanning' heeft gekregen;
- b. artikel 5.1 onder a van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug wordt aangevuld. Voor het adres Langbroekerweg 14a gelden de nadere bestemming, het maximale aantal bedrijfswoningen, de bestaande en maximale oppervlakte gebouwen, de maximale goothoogte en bouwhoogte gebouwen, zoals opgenomen in onderstaande tabel. Daarin is ook aangegeven of de bestemming al of niet is gelegen in de EHS.
adres | nadere bestem-ming | max. aantal bedrijfs-woning- en | bestaande oppervlakte gebouwen | max. oppervlakte gebouwen | max. goothoogte gebouwen | max. bouwhoogte gebouwen | EHS 1) |
Langbroekerweg 14a | museum | 0 | 304 m² | 304 m² | 6 m | 9,5 m 2) | - |
1) | EHS = ecologische hoofdstructuur; + = ligt in ecologische hoofdstructuur ; - = ligt niet in ecologische hoofdstructuur | ||||||
2) | met uitzondering van een bestaande klok op het dak. Deze heeft een maximale bouwhoogte van 0,8 m |
- c. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b over de maximale bouwhoogte van palen, masten en technische installaties wordt geschrapt. Daarmee komt artikel 5.2.2 onder b als volgt te luiden: de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken | max. bouwhoogte |
erf- of perceelafscheidingen | 2 m |
overige, andere bouwwerken | 10 m |
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Voor de anti-dubbeltelregel wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011'.
Artikel 5 Overige Regels
5.1 Parkeergelegenheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Wijzigingsplan Huis Doorn van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het voornemen bestaat om op de locatie aan de Langbroekerweg 14a te Doorn een bestaand dienstengebouw te herontwikkelen ten behoeve van de realisatie van een grote zaal voor ontvangsten en expositieopeningen. Daarnaast zal er ondergeschikte horeca worden gerealiseerd ten behoeve van de museale functie. Ook voorziet het planvoornemen in het realiseren van een educatieve ruimte. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling omvat met name een inpandige verbouwing van het dienstengebouw,
dat nu een woonfunctie heeft.
Het gewenste gebruik van het huidige dienstengebouw past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Doorn 2011’. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied aan de Langbroekerweg 14a ligt ten westen van de kern Doorn, op Landgoed Huis Doorn. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Doorn, gemeente Utrechtse heuvelrug. Rondom het plangebied zijn voornamelijk natuurgronden gelegen. Ook is er aangrenzend aan het plangebied een horecabestemming gelegen. De locatie staat kadastraal bekend als Doorn, Sectie A, perceelnummer 8099 De ligging van het plangebied is op figuur 1 aangegeven.
![]() |
Figuur 1 Ligging plangebied |
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' (vastgesteld op 28 november 2013) vigerend.
Daarnaast is het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' van toepassing. Een paraplubestemmingsplan is een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. Op één of meer aspecten worden diverse bestemmingsplannen met een paraplubestemmingsplan aangepast of aangevuld, voor het overige blijven de desbetreffende bestem-mingsplannen van kracht. Voor het vigerende paraplubestemmingsplan ter plaatse geldt dat uitsluitend het aspect parkeren, als onderdeel van stedenbouwkundige bepalingen, is aangevuld.
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' geldt op de locatie de bestemming 'Wonen'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1 zeer hoog' en 'Waarde – Landgoed en buitenplaats' op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ook is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' opgenomen. Het gebruik van het bestaande dienstengebouw ten behoeve van een museale functie is op de gronden met de bestemming 'Wonen' niet toegestaan. Een wijziging van het bestemmingsplan is voor dit plandeel dan ook noodzakelijk.
![]() |
Figuur 2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (ligging plangebied indicatief weergegeven) |
1.4 Leeswijzer
Het wijzigingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een verbeelding. Het wijzigingsplan is opgesteld volgens de RO standaarden 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro ten aanzien van de digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten zoals een wijzigingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de nieuwe situatie wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Aangezien dit een wijzigingsplan betreft, is ervoor gekozen om hier alleen het beleid op te nemen dat sinds de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011 is gewijzigd; het bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011 is vastgesteld op 28 november 2013.
Het volgende hoofdstuk (4) bevat de uitwerking van de wijzigingsvoorwaarden. Hoofdstuk 5 geeft de toets aan specifieke wet- en regelgeving weer op verschillende onderdelen. Te denken valt aan ver-keer en parkeren, geluid, ecologie, water, etc.
In hoofdstuk 6 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen aan de Langbroekerweg 14a te Doorn. De Langbroekerweg vormt de verbindingsweg tussen de kernen Langbroek en Doorn. Het plangebied wordt begrensd door gronden met een natuurbestemming. Ten zuiden van het plangebied is een horecabestemming gelegen.
Het plangebied zelf bestaat voornamelijk uit verhard gebied. De omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit onverharde gronden. Direct rondom het bestaande dienstengebouw zijn wegen gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een parkeerterrein gelegen. Naast het parkeerterrein bevindt zich de horecabestemming. Momenteel zit hierin een Oranjerie gevestigd.
Het plangebied heeft een omvang van circa 640 m². De begrenzing van het plangebied is op navolgende afbeelding zichtbaar. Hierop is ook de huidige situatie in het plangebied en de directe omgeving zichtbaar.
![]() |
Figuur 3 Huidige situatie plangebied |
2.1.1 Landgoed Huis Doorn
Huis Doorn is oorspronkelijk een uit de veertiende eeuw daterende waterburcht. Aan het einde van de achttiende eeuw werd deze verbouwd tot een elegante buitenplaats. Het park van 35 hectare is aangelegd in de Engelse landschapstijl. In de 16e en 17e eeuw verrezen er rond het binnenplein woongebouwen die nu een geheel vormen met het hoofdgebouw.
Huis Doorn dankt zijn bekendheid vooral aan de Duitse ex-keizer Wilhelm II. Wilhelm vlucht, als de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog een feit is, naar het neutrale Nederland en bewoonde het landgoed van 1920 tot 1941. In 1919 werd het koetshuis in opdracht van Keizer Wilhelm II omgebouwd tot dienstwoning. De gehele indeling van de 1e verdieping is in 1920 nieuw aangebracht. Na WOII heeft het gebouw nog een aantal wijzigingen ondergaan. De inrichting van Huis Doorn is afkomstig uit de paleizen in Berlijn en Potsdam.
Het rijksmonumentale dienstengebouw maakt onderdeel uit van het complex historische buitenplaats Huis Doorn. Het betreffende bijgebouw bij huis Doorn werd in 1838 gebouwd op de plaats van 2 kleinere bijgebouwtjes als koetshuis annex hooischuur in Chaletstijl. Mogelijk dateert de kelder nog uit een eerdere periode. De buitenplaats Huis Doorn heeft een hoge cultuurhistorische waarde, mede vanwege de sociaal-culturele en politicologische betekenis door het verblijf van Wilhelm II. In de bouwhistorische verkenning van het dienstengebouw, opgesteld door Wevers & Van Luipen (d.d. januari 2016), is vrijwel het gehele gebouw, op enkele onderdelen na, hoog gewaardeerd.
Huis Doorn is al sinds de Tweede Wereldoorlog, na het overlijden van Wilhelm II, ingericht als een museum. Huis Doorn beheert en exposeert de unieke nalatenschap (landgoed, kunstcollectie en authentiek ingericht Huis) van ex-keizer Wilhelm II van Duitsland. Het maakt daarbij door permanente en tijdelijke exposities en door activiteiten duidelijk hoe bepalend de Eerste Wereldoorlog en de periode van het interbellum zijn geweest voor Nederland en Europa.
2.2 Planbeschrijving
Het voornemen bestaat om de bestemming 'Wonen' te wijzigen in 'Cultuur en Ontspanning' ten behoeve van het voornemen om het voormalige dienstengebouw in gebruik te nemen als expositie- en ontvangstruimte.
Museum Huis Doorn heeft de ambitie om meer gebouwen voor het publiek open te stellen, waardoor de bezoekers de rijkdom van het ensemble “Huis Doorn” nog beter kunnen ervaren. Het Dienstengebouw zal ruimte gaan bieden voor educatieve projecten, tentoonstellingen, presentaties, installaties en workshops. Waar het in het Hoofdhuis en Paviljoen gaat om het beleven en interesseren van de bezoekers, staat in het Dienstengebouw het inspireren en 'zelf doen' centraal.
Het wijzigen van de functie van wonen naar ontvangst- en expositieruimte brengt veranderingen in het interieur met zich mee. In het plan is getracht met de voorgenomen ingrepen aansluiting te vinden bij zowel de eerste bouwfase van 1838 alsook de 1919 fase te respecteren. Ingrepen aan het exterieur beperken zich tot aanpassing van de garagedeuren van het koetshuis. Er worden nieuwe koetsdeuren op de bestaande duimen aangebracht. Kenmerkend aan het gewijzigde plan is de introductie van een centrale gangzone op de begane grond. Dit maakt een goede interne logistiek mogelijk. Aan de oostgevel bevindt zich de nieuwe ontvangstruimte, met daaraan gekoppeld de toiletten en garderobe. Van daaruit is via de centrale gangzone de nieuwe trap naar de 1e verdieping en de nieuwe lift bereikbaar. In het verlengde van de gang bevindt zich de educatieruimte met daaraan verbonden de keuken, toegankelijk vanaf de westgevel. Op de verdieping wordt aan de oostzijde een grote expositieruimte gesitueerd. In de westvleugel zal de bestaande kamerstructuur van 1919 gehandhaafd blijven.
Met het dienstengebouw maakt het museum een grote stap in de verbetering van het museale binnenklimaat. In de toekomst kunnen hier bruiklenen worden geëxposeerd - topstukken – die nu niet door het museum kunnen worden aangevraagd omdat de huidige expositieruimte in het tentoonstellingspaviljoen – de zogenaamde kas – te veel licht binnenlaat en ook relatief te vochtig is. In het Dienstengebouw zullen de museale condities beter zijn waardoor met een verscheidenheid aan bruiklenen kan worden gewerkt. De kwaliteit van de tentoonstellingen neemt hierdoor toe waardoor de reputatie en positie in het museale veld wordt versterkt. Navolgend worden enkele schetsontwerpen van de beoogde ontwikkeling weergegeven.
![]() |
Figuur 4 Toekomstige situatie plangebied |
![]() |
Figuur 5 Plattegrond toekomstige situatie begane grond |
![]() |
Figuur 6 Plattegrond toekomstige situatie eerste verdieping |
![]() |
Figuur 7 Plattegrond toekomstige situatie zolder |
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader dat relevant is voor het plan toegelicht en wordt het plan hieraan getoetst. Er is sprake van een doorwerking van beleid dat is vastgesteld op verschillende niveaus van bestuur.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2023, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen:
- 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- 3. waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
- 4. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- 5. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
- 6. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
- 7. in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
- 8. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
- 9. zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
- 10. beperken van klimaatverandering;
- 11. realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO?-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
- 12. waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
- 13. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
- 14. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
- 15. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
- 16. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
- 17. realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
- 18. ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
- 19. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
- 20. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
- 21. ontwikkelen van een duurzame visserij.
Doorwerking plangebied
Het voorliggende plan heeft gezien de beperkte schaalgrootte en de aard van de ontwikkeling geen nationale belangen en is te kleinschalig om de benoemde nationale belangen te realiseren. Op enkele doelstellingen, waaronder het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de behoefte en het streven naar een duurzame en circulaire economie, speelt het initiatief in.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de voormalige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inmiddels opgevolgd door de NOVI) die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Doorwerking plangebied
Gelet op het ontbreken van nationale belangen die met het plan gemoeid zijn, kan een nadere toetsing aan het Barro achterwege blijven.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn.
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Door de omvang van het ruimtelijk initiatief kan dit niet worden beschouwd als zijnde een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in art. 1.1.1. van het Bro. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet weliswaar in een stedelijke functie maar op de locatie is reeds een stedelijke functie gelegen, namelijk 'Wonen'. Bovendien blijkt uit diverse onderzoeken (zie hoofdstuk 4) dat onderhavig plan geen negatieve ruimtelijke effecten heeft op de omgeving en milieuhygiënische waarden binnen en rondom het plangebied. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
In de Omgevingsvisie (vastgesteld 10 maart 2021) zijn op Provinciaal niveau de keuzes op lange termijn (tot 2050) verwoord om ruimte te maken voor ontwikkelingen en tegelijkertijd de Utrechtse kwaliteiten te behouden. De Omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in samenhang met elkaar bezien. Doel is ruimte te bieden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, sociale samenhang met behoud of verbetering van de kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving.
De sturingsfilosofie van de Provincie gaat uit van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen die passen bij de Utrechtse kwaliteiten. Deze kwaliteiten bieden kansen om opgaven te realiseren, maar stellen ook voorwaarden. Via plussen en minnen maakt de provincie een integrale afweging zodat elke ontwikkeling per saldo bijdraagt aan kwaliteitsverbetering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'1. Bij uitbreiding dient te worden gezocht naar grootschalige locaties waar nieuwe ontwikkelingen kunnen worden geconcentreerd en gecombineerd met oplossingen voor andere opgaven. Voor lokale opgaven blijft echter ook ruimte.
De beoogde ontwikkelingsrichting is uitgewerkt in 7 beleidsthema's:
- 1. Stad en land gezond;
- 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
- 3. Plek voor duurzame energie;
- 4. Vitale steden en dorpen;
- 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.
Deze thema's staan niet op zichzelf maar hebben onderlinge samenhang, zowel boven als onder de grond. De gewenste ontwikkeling verschilt per gebied en is afhankelijk van de specifieke kenmerken en identiteit. Om maatwerk te kunnen bieden is maatwerk aangebracht op regionaal niveau voor de regio's U16, Amersfoort en Foodvalley. Verdieping is uitgewerkt in beleidsuitwerkingen, visies, programma's en plannen. Per beleidsthema is aangegeven welke provinciale belangen hierbij relevant zijn.
In de Ontwerp Omgevingsverordening zijn de bijbehorende regels opgenomen, aangezien de inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld, heeft de Ontwerp Omgevingsverordening (vastgesteld 4 september 2020) een interim status. De ontwerp Omgevingsvisie en de Ontwerp Interim Omgevingsverordening liggen van 22 september tot en met 2 november 2020 ter inzage. Naar verwachting worden de Omgevingsvisie en de Interimverordening in maart 2021 vastgesteld en treden deze in april 2021 in werking. Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende thema's van belang:
Klimaatbestendig en waterrobuust
Klimaatverandering heeft veel gevolgen voor de leefomgeving: heftige buien leiden vaker tot overstromingen en wateroverlast. Lang aanhoudende droogte leidt tot vermindering van de beschikbaarheid van oppervlakte- en grondwater en bodemdaling. In steden neemt de kans op hittestress toe vanwege de verdichting en verstening. Het beleid is gericht op het ontwikkelen van een klimaatbestendige en waterveilige provincie door middel van aantrekkelijke en toekomstbestendige dijken en een klimaatbestendige wateraanvoer. Het hydrologische systeem wordt benut om regenwater vast te houden en te infiltreren. In veenweidegebieden worden maatregelen genomen om bodemdaling tegen te gaan. Ook de zoekgebieden voor drinkwaterwinning worden uitgebreid. Nieuwe ontwikkelingen in zowel stedelijk als landelijk gebied dienen klimaatadaptief (groen en blauw) te worden ingericht.
Plek voor duurzame energie
De ambitie is gericht op een energieneutrale provincie in 2040. Dit doel wordt bewerkstelligd door energiebesparing en het benutten van duurzame energiebronnen. Om dit doel te bereiken wordt ruimte geboden aan nieuwe initiatieven, mits gezond en veilig. Tevens wordt ruimte geboden om met lokaal draagvlak Regionale Energiestrategieën uit te werken voor geschikte locaties voor zonne- en windenergie. Een zorgvuldige landschappelijke inpassing is daarbij belangrijk.
Levend landschap, erfgoed en cultuur
In de provincie Utrecht kunnen 5 karakteristieke landschappen worden onderscheiden: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied en Utrechtse Heuvelrug. In deze landschappen bevinden zich cultuurhistorische en aardkundige waarden, zoals de historische buitenplaatsen en de historische linies (Hollandse Waterlinies en Neder-Germaanse Limes). Het landschap en het erfgoed staan onder druk door alle ruimtelijke ontwikkelingen. De voornaamste opgave is om de aanwezige waarden te beschermen en te benutten als dragers en aanjagers van omgevingskwaliteit. Een andere belangrijke opgave is het in stand houden van een aantrekkelijke culturele infrastructuur waar iedereen kan meedoen.
Onderhavig plangebied maakt deel uit van het 'Utrechtse Heuvelrug' waarvan de kernkwaliteiten als volgt zijn omschreven:
- Robuuste eenheid;
- Reliëfbeleving;
- Extreme historische gelaagdheid.
De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het landschap; deze zijn beschreven in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
Toekomstbestendige natuur en landbouw
Utrecht heeft een netwerk met robuuste natuur met daarin 4 grote diverse systemen: Rivierengebied, Veenweidegebied, Eemvallei en Utrechtse Heuvelrug. De natuur, de biodiversiteit en de functies van het ecosysteem staan onder druk. Ook beleefbare natuur en een groene omgeving worden steeds belangrijker. De landbouw zorgt voor (duurzame) voeding en is een belangrijke beheerder van het cultuurlandschap; ook de landbouw staat echter onder druk.
De ambitie is gericht op het ontwikkelen van een robuust klimaatbestendig natuurnetwerk van hoge kwaliteiten met een hoge biodiversiteit. Bestaande natuurgebieden (Natura 2000 en NNN) worden beschermd, ontwikkeld en onderling beter verbonden met grote natuursystemen. Daarbij worden kansen onderzocht voor uitbreiding van houtopstanden die bijdragen aan CO2-reductie. Ook de transitie naar een duurzame (kringloop)landbouw wordt gestimuleerd; deze is circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en diervriendelijk. Ook de economische rentabiliteit van agrarische bedrijven is daarbij van groot belang.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang van het NNN zijn niet toegestaan. Uitzondering hierop vormen de tijdelijke duurzame energieprojecten als verdienmodel voor het ontwikkelen van nieuwe natuur in de Groene contourgebieden en gebiedsprocessen waarin de compensatie plaatsvindt voor dat de rode ontwikkeling gerealiseerd wordt. Onderhavig plangebied is gelegen in het NNN. Voor een verdere beschrijving van het beleid wordt verwezen naar paragraaf 5.8. Daarnaast is het plangebied gelegen in een gebied waarvoor gestreefd wordt naar het vasthouden en infiltreren van regenwater.
![]() |
Figuur 8 Uitsnede Omgevingsvisie provincie Utrecht |
Bij nieuwe ontwikkelingen wil de Provincie tegelijkertijd de natuurwaarden en biodiversiteit vergroten, op de plaats van ontwikkeling en in de omgeving: natuurinclusief ontwikkelen. Daarvoor liggen kansen bij transitie van landbouw, stedelijke ontwikkelingen, bodemdaling, dijkversterking, realisatie van duurzame energiebronnen en klimaatadaptatie.
Om het beleid uit de Omgevingsverordening ook op gemeentelijk niveau goed te laten doorwerken, is het beleid in de Interim Omgevingsverordening uitgewerkt in (instructie)regels. Daarnaast worden door de Provincie ook samenwerkingsafspraken gemaakt, subsidieregelingen beschikbaar gesteld en programma's opgesteld.
Doorwerking plangebied
Aangezien de Omgevingsvisie is uitgewerkt in instructieregels die in de Omgevingsverordening zijn opgenomen, is ervoor gekozen om de uitwerking mee te nemen in de beschrijving van de Interim Omgevingsverordening voor de Provincie Utrecht.
- 1. https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=88704&summary_only=&q=ECLI%3ANL%3ARVS%3A2016%3A2319
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Tegelijk met de Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 de Interim Omgevingsverordening (hierna de Omgevingsverordening) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Omgevingsverordening is op 1 april 2021 in werking getreden en vervangt onder meer de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.
In de Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. In de Omgevingsverordening wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot onder meer de onderwerpen bodem, water, duurzaamheid, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Doorwerking plangebied
Landelijk gebied
Bij toetsing aan de Omgevingsverordening volgt dat het plangebied ligt in de zogenaamde Kernrandzone in het landelijk gebied. Een wijzigingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen de Kernrandzone kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan een aantal voorwaarden. Zo dient sprake te zijn van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestemming 'Wonen' gewijzigd in de bestemming 'Cultuur en Ontspanning'. Het voormalige dienstengebouw wordt voornamelijk inpandig verbouwd ten behoeve van een museale functie met ondergeschikte horeca. De functiewijziging vormt een functionele en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de bestaande situatie doordat de rijkdom van het ensemble 'Huis Doorn' beter ervaren kan worden door de openstelling van het voormalige dienstengebouw. Een nadere beschrijving van het planvoornemen is opgenomen in paragraaf 2.2. De omliggende functies worden versterkt en zeker niet geschaad.
Er zullen 5 extra parkeerplaatsen worden aangelegd op een bestaand parkeerterrein aan de Langbroekerweg ter hoogte van het huisnummer 13 (zie ook paragraaf 5.1), gelegen buiten het landgoed 'Huis Doorn'. De effecten van deze extra parkeerplaatsen voor de kwaliteit van het landgoed zijn daarmee nihil.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied maakt blijkens het kaartmateriaal van de Omgevingsverordening onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Bij de ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de aanwezige waarden en kenmerken en negatieve effecten voor de natuur dienen zoveel mogelijk beperkt te blijven door mitigerende maatregelen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een woonbestemming omgezet naar de bestemming 'Cultuur en Ontspanning'. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ziet met name op een interne verbouwing van het voormalige dienstgebouw. In paragraaf 5.8 is nader uiteengezet hoe het planvoornemen zich verhoud ten opzichte van onder andere Natuur Netwerk Nederland en de overige ecologische aspecten.
Vanuit de Interim Omgevingsverordening zijn daarnaast de volgende artikelen van toepassing:
- artikel 6.2: "Instructieregel bescherming natuurnetwerk Nederland"
- artikel 6.3 “Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland”
Hieronder volgt een toets aan deze artikelen.
Artikel 6.2: "Instructieregel bescherming natuurnetwerk Nederland"
In dit artikel wordt bepaald, dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het natuurnetwerk Nederland bestemmingen en regels bevat die strekken tot bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kwaliteit, de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang van het natuurnetwerk Nederland.
De maximale invulling van de nieuwe bestemming "Cultuur en ontspanning' is vergeleken met de voorgaande bestemming 'Wonen'. Middels de planregels van het wijzigingsplan is geborgd dat de bestaande oppervlakte van het gebouw tevens de maximale oppervlakte is. Tevens zijn de huidige goot- en bouwhoogte als maximale goot- en bouwhoogte benoemd. De nieuwe bestemming 'Cultuur en ontspanning' maakt in tegenstelling tot de bestemming 'Wonen' wel 'palen, masten, technische installaties' mogelijk. Deze zijn in dit wijzigingsplan uitgesloten.
De planologische mogelijkheden door voorliggend wijzigingsplan nemen hiermee niet toe. Aan de voorwaarden van dit artikel wordt voldaan.
Artikel 6.3 “Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland”
Er heeft een ecologische effectenanalyse plaatsgevonden op het NNN. Deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Uit deze analyse blijkt, dat aantasting van het NNN conform de Interim Omgevingsverordening redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Aangezien effecten zijn uitgesloten, zijn aanpassingen aan het plan en/of compensatie niet aan de orde. Vervolgstappen zijn niet nodig.
Stiltegebieden
Stiltegebieden zijn gebieden waar natuurlijke geluiden overheersen. In beginsel zijn hier alleen geluiden toegestaan die horen bij het in stand houden en normale gebruik van het gebied, zoals het geluid van trekkers, melkmachines of kettingzagen (bosbouw). Ook kan sprake zijn van achtergrondgeluid van bijvoorbeeld snelwegen.
De Provincie Utrecht heeft de grenzen van haar stiltegebieden vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht. Onderhavig plangebied ligt binnen de grenzen van het stiltegebied 'Beverweerd - Rijsenburg'. Het streven is om de geluidbelasting in (de stille kern van) deze gebieden lager te houden van 40dB. Voor activiteiten die lawaai maken, moet ontheffing worden gevraagd.
Het initiatief leidt nauwelijks tot extra lawaai. Wat betreft verkeersbewegingen is de toename minimaal (zie ook paragraaf 5.1).
Wat betreft het uitstralend geluid van het gerenoveerde gebouw naar buiten (de omgeving) bevindt zich een toe- en afblaas voorziening op het dak. Het totaal geluid in dB(A) aan de zuig- en perszijde betreft, 73 dB(A) en 62 dB(A). Het afgestraald geluid uit de techniek ruimte met de luchtbehandeling betreft, 60 dB(A).
Er zal voor de warmtepomp een buitenunit worden geplaatst. Deze zal een strategische plek krijgen met een geluidwerende omkasting of wand. Het geluidsdrukniveau van een dergelijke buitenunit bedraagt tussen de 55 en 60 dB(A).
De techniekruimte in het gebouw heeft geen ramen en/of deur rechtstreeks naar buiten. Hier treden dus geen geluidslekken op.
Gelet op het bovenstaande en de afstand tot de stille kern van het stiltegebied kan geconcludeerd worden, dat het initiatief niet leidt tot extra geluid in de stille kern.
Archeologie en cultuurhistorie
Uit de kaart 'Cultuurhistorie' van de Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Historische buitenplaatszone' en 'CHS – archeologisch waardevolle zone'. Op grond van artikel 7.7 van de Verordening bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur dan wel archeologische warden. Gezien de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling het omzetten van de bestemming 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning' betreft, en er voornamelijk wordt voorzien in een inpandige verbouwing en er verder geen grondroerende activiteiten worden voorzien, kan worden gesteld dat de archeologische waarden niet worden verstoord. Het dienstengebouw is een rijksmonument. In paragraaf 5.4 wordt verder op dit aspect ingegaan.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied gelegen is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en de kwetsbare strategische watervoorraad. Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 3.7 van de Interim omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen een 'grondwaterbeschermingsgebied' en 'kwetsbare strategische grondwatervoorraad' geen activiteiten toelaat en geen bestemmingen en regels bevat die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Zoals eerder benoemd betreft het voorgenomen plan het inpandig verbouwen van het voormalige dienstengebouw ten behoeve van een museale functie met ondergeschikte horeca. Dit brengt geen verontreinigingsrisico met zich mee. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim omgevingsverordening.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de Interim omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (art. 1.8 PRV) bestaat uit een Koepelkatern en zes gebiedskaternen. Voor onderhavig plan is gebiedskatern landschap Utrechtse Heuvelrug van toepassing. In de Kwaliteitsgids worden de kernkwaliteiten van de te onderscheiden landschappen beschreven. Deze zijn per deelgebied uitgewerkt in katernen die vooral als leidraad bedoeld zijn. De Kwaliteitsgids vormt een onderlegger voor de landschappelijke kernkwaliteiten zoals die in de PRS zijn opgenomen. De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug zijn door provincie Utrecht als volgt geformuleerd:
- 1. Reliëf en doorsteken - heuveltoppen en wegen;
- 2. Zonering gebruik: wonen - werken – recreatie;
- 3. Bijzondere aandacht voor drie gebieden.
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Utrechtse Heuvelrug staat het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen centraal. Dit richt zich op een verbijzondering en beleefbaar maken van de heuveltoppen, zonering van drukke en rustige gebieden voor een goed ecologisch functioneren en versterking van de bosdeken van de Utrechtse Heuvelrug.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft het omzetten van de bestemming 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning'. Het voormalige dienstgebouw wordt hierbij met name inpandig verbouwd. De cultuurhistorische kwaliteiten van het pand blijven behouden en de ecologische waarden binnen het plangebied worden gewaarborgd. Daarnaast zorgt de omzetting van de bestemming voor een betere zonering, aangezien de woonbestemming wordt omgezet in een functie die aansluit bij het karakter van de omgeving. Het plan is daarmee in overeenstemming met de ambities uit de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:
- 1. Natuur over de heuvels;
- 2. Op de schouders van ons erfgoed;
- 3. Duurzaam bereikbaar;
- 4. Leefbare dorpen;
- 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- 6. Maatwerk voor wonen en werken.
In deze thema's is geen beleid specifiek voor het plangebied opgenomen. Op de structuurvisiekaart behoort het plangebied tot de gemengde zone (kaart 1, zone 5.5). Dit is het deel waar de dorpen, landgoederen, recreatieterreinen, waardevolle natuur en de meeste infrastructuur en agrarische bedrijven zijn gelegen. In deze gebieden wordt gestreefd naar duurzame functiemenging. Maar wel een grote bandbreedte. Soms is deze bandbreedte gericht op natuur, soms de agrarische sectoren soms is het een mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Doorn heeft een sterk imago dat ook ver buiten de gemeente herkend wordt. Dat imago wordt gedragen door de omgevingskwaliteit (de bossen), de vele conferentiecentra, de herinnering aan Simon Vestdijk, en de landgoederen, vooral Huis Doorn. Beoogd wordt om Huis Doorn meer te betrekken bij het dorpse functioneren.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het omzetten van de bestemming 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning'. Met planvoornemen wordt voornamelijk een inpandige verbouwing beoogd waardoor het mogelijk wordt gemaakt om het voormalige dienstgebouw te gebruiken als expositie- en ontvangstruimte. Daarnaast biedt het ruimte voor educatieve doeleinden. De ontwikkeling vindt plaats in een gebied waarin sprake is van een mix van functies. Daarnaast voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in het in standhouden van de cultuurhistorische en ecologische waarden van het plangebied. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in lijn is met de Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'.
Hoofdstuk 4 Uitwerking Voorwaarden Wijzigingsbevoegdheid
4.1 Vigerend Bestemmingsplan
Op het perceel Langerbroekweg 14a te Doorn is het bestemmingsplan Buitengebied Doorn 2011 vigerend. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 28 november 2013 en voor onderhavig perceel onherroepelijk in werking getreden. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen' (artikel 16). De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven. Op en in de gronden bestemd als 'Wonen' mogen uitsluitend worden gebouwd:
- a. woningen;
- b. bijgebouwen en overkappingen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke gebouwen;
- c. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van opslag en berging uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag'; en
- d. andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde overkappingen.
Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 9 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (ligging plangebied rood omlijnd) |
Het gebruik van het plangebied ten behoeve van een grote zaal als expositie- en ontvangstruimte is derhalve strijdig met de bestemming 'Wonen'.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen op het perceel van toepassing:
- 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog';
- 'Waarde - Landgoed en buitenplaats'.
Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed en buitenplaats' hebben Burgemeester en wethouders onder voorwaarden de bevoegdheid het plan zodanig te wijzigen, dat het landhuis en de andere gebouwen op het landgoed kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, een kantoor, recreatie, kleinschalige horeca, zoals een theehuis of kleinschalige conferentie-accommodatie. Dit staat uitgeschreven in artikel 26.4 van het bestemmingsplan. Onderhavig wijzigingsplan maakt gebruik van deze bevoegdheid. In de volgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Verder geldt voor het perceel de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Ter plaatse van de bebouwing is een bouwvlak opgenomen op de verbeelding. Binnen het plangebied zijn verder geen functieaanduidingen opgenomen.
Naast het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011 is ook het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening' onherroepelijk vastgesteld.
Een paraplubestemmingsplan is een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. Op één of meer aspecten worden diverse bestemmingsplannen met een paraplubestemmingsplan aangepast of aangevuld, voor het overige blijven de desbetreffende bestemmingsplannen van kracht. Voor het vigerende paraplubestemmingsplan ter plaatse geldt dat uitsluitend het aspect parkeren, als onderdeel van stedenbouwkundige bepalingen, is aangevuld.
4.2 Toetsing Wijzigingsvoorwaarden
In artikel 26.5 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011 hebben Burgemeester en wethouders de bevoegdheid gekregen het plan te wijzigen zodanig dat het landhuis en de andere gebouwen op het landgoed, kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, een kantoor, recreatie, kleinschalige horeca, zoals een theehuis of kleinschalige conferentie-accommodatie. Wel dient aan enkele voorwaarden te worden voldaan. Deze zijn hieronder op een rij gezet. Per voorwaarde wordt gemotiveerd dat dit wijzigingsplan aan die voorwaarde voldoet.
- a. door middel van een bedrijfsplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing wordt aangetoond dat de functie waarvoor wijziging wordt gevraagd, in wezenlijke mate bijdraagt aan de instandhouding van het landgoed en daardoor de cultuurhistorische waarden als bedoeld in lid 26.1, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een projectplan opgesteld. Het projectplan is toegevoegd aan de bijlagen van voorliggend wijzigingsplan. Recent is het voormalige dienstengebouw vrijgekomen waardoor er zich nu de unieke gelegenheid voordoet om dit gebouw aan het museum toe te voegen. Bezoekers zullen hierdoor de rijkdom van het ensemble nog beter ervaren. Het Dienstengebouw is in verschillende opzichten een belangrijke schakel. Het Dienstengebouw wordt het vertrekpunt voor het verdere bezoek aan het landgoed. Uit het projectplan blijkt dat de cultuurhistorische waarde in stand wordt gehouden en zelfs versterkt. Daarnaast zijn de cultuurhistorische waarden besproken en akkoord bevonden door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de monumentencommissie/Mooizicht. Door het gebruik van het gebouw als museum kan instandhouding van het gebouw vanuit financieel oogpunt en daarmee de instandhouding van cultuurhistorische waarden beter worden gegarandeerd dan door een woonbestemming.
- b. vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 5.8. Op basis van het uitgevoerde ecologische onderzoek kan word en verondersteld dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
- c. daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend ongunstiger gevolgen ontstaan voor de omgeving, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw;
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een onderbouwing van de ruimtelijke en milieukundige aspecten ten aanzien van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Hieruit kan worden opgemaakt dat het planvoornemen zowel in ruimtelijke als milieuhygiënische zin geen negatieve invloed is op de omgeving.
- d. geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt, in vergelijking met de gevolgen van de oorspronkelijke functie van het betreffende gebouw, en
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een onderzoek ten aanzien van verkeer en parkeren uitgevoerd. Daaruit blijkt, dat de toename van verkeersbewegingen minimaal is (zie ook paragraaf 5.1).
- e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de ASVV 2008.
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zijn twee onderzoek ten aanzien van parkeren uitgevoerd (zie paragraaf 5.1). Er dienen 5 extra parkeerplaatsen te worden aangelegd. Vanwege het cultuurhistorische belang van het landgoed is besloten deze niet aan te leggen op het landgoed zelf, maar in de directe nabijheid daarvan op een al bestaand parkeerterrein aan de Langbroekerweg ter hoogte van het huisnummer 13.
Hoofdstuk 5 Specifieke Regelgeving En Beleid
5.1 Verkeer En Parkeren
5.1.1 Toetsingskader
Met de herontwikkeling van de bestaande bebouwing ten behoeve van de realisatie van een grote zaal voor ontvangsten en expositieopeningen neemt de verkeersintensiteit toe en dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, waarbij dient te worden voldaan aan de norm als gesteld in de gemeentelijke parkeernormen. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een onderzoek verkeer en parkeren opgesteld. Navolgend worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
5.1.2 Onderzoek
Verkeer
Voor het berekenen van de verkeersaantrekkende werking hanteren we echter kencijfers uit CROW-publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.
In de huidige situatie is het dienstengebouw bij Huis Doorn een vrijstaande koopwoning. Deze woning krijgt een nieuwe bestemming in de vorm van een museum met ruimte voor exposities en openingen. De oppervlakte van het gebouw bedraagt 542 m² BVO. De stedelijkheidsgraad van de gemeente is volgens het CBS 'weinig stedelijk'. Voor de ligging in de gemeente is gekozen voor 'rest bebouwde kom'. Aangezien in het GVVP geen duiding wordt gegeven van normgebieden hebben we hiervan een inschatting gemaakt.
Voor de benadering van de verkeersaantrekkende werking gaan we hier ook vanuit, voor een woning is dit 7,8 motorvoertuigbewegingen per woning per weekdag. De kencijfers worden uitgedrukt in motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal. Voor woonfuncties geldt een omrekenfactor naar werkdagen van 1,11. De theoretische verkeersgeneratie per werkdagetmaal van de woning bedraagt 7,8 * 1,11 = 8,7.
Voor musea is er enkel een parkeerkencijfer beschikbaar. Het CROW stelt dat bij het kencijfer rekening moet worden gehouden met een forse marge, daarom gaan we worst-case uit van het maximale kencijfer. Het maximale parkeerkencijfer voor musea is 1,2 per 100 m2 BVO. We gaan ervan uit dat een parkeerplaats per bezoek twee verkeersbewegingen genereert; heen en terug. Daarnaast gaan we ervan uit dat een parkeerplaats ongeveer drie keer per dag wordt gebruikt. Daarmee formuleren we een kencijfer van 1,2 * 2 bewegingen * 3 bezoeken = 7,2. De extra verkeersaantrekkende werking bedraagt dan 542 / 100 * 7,2 = 39 motorvoertuigbewegingen.
Echter mag de verkeersgeneratie van de huidige situatie worden afgetrokken van de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie. Dit betekent dat de totale toevoeging van het aantal verkeersbewegingen op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (39-8=)31 mvt/etmaal bedraagt.
Als de extra verkeersbewegingen worden toebedeeld aan het omliggende netwerk, dan kan worden gesteld dat de toename minimaal is. De maximale toename in het verkeer bedraagt 0,29%.
Parkeren
Voor het parkeren heeft een herijking plaatsgevonden in een aanvullende onderzoek op basis van het vigerend beleid van de gemeente (herijking parkeerberekening en parkeerdrukonderzoek), dat als bijlage bij de toelichting is is gevoegd.
De theoretische parkeervraag als gevolg van de ontwikkeling is berekend aan de hand van het beleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (Parkeerbeleidsnota GUH 2022). Het parkeerbeleid is gebaseerd op de meest recente parkeerkencijfers van het CROW uit publicatie 381: ‘Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie’. De Parkeerbeleidsnota biedt voor verschillende functies een parkeernorm op basis van het normgebied; de ligging van de ontwikkeling binnen de gemeente. De ontwikkeling ligt buiten het centrum van Doorn. Daarom is uitgegaan van het normgebied ‘rest bebouwde kom’.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen mag de parkeervraag van de huidige functie volgens jurisprudentie worden gesaldeerd1. Salderen houdt in dat de theoretische parkeervraag van de huidige functie wordt afgetrokken van de parkeervraag die de nieuwe functie genereert. Hierbij wordt de parkeervraag van de huidige functie naar beneden afgerond en die van de toekomstige functie naar boven. Hierdoor kunnen de parkeerplaatsen die vrijkomen door het verdwijnen van de huidige functie gebruikt worden door de gebruikers van de toekomstige functie. In voorliggende parkeerberekening salderen we de functies die veranderen.
Onderstaande tabel laat de veranderende functies zien met de meest overeenkomende categorie in het GVVP en bijbehorende parkeervraag. De parkeernorm van een vrijstaande woning bedraagt 1,9 parkeerplaatsen per woning, inclusief een bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning.
![]() |
Tabel: Berekening normatieve parkeervraag per functie op basis van de Parkeerbeleidsnota GUH 2022. |
Deze tabel laat de normatieve parkeervraag per functie zien. Verschillende functies genereren echter op verschillende momenten parkeervraag, het totaal is dus niet relevant. Er is sprake van dubbelgebruik van parkeerplaatsen. Daarom moet bij salderen rekening gehouden worden met de te verwachten parkeervraag op verschillende momenten van de dag. Dubbelgebruik wordt toegepast door middel van aanwezigheidspercentages. Daarmee wordt de maatgevende parkeervraag berekend: de parkeervraag op het moment dat deze het grootst is.
![]() |
Tabel 2: Berekening parkeervraag rekening houdend met aanwezigheidspercentages uit de parkeerbeleidsnota. De parkeervraag van nieuw te bouwen functies wordt altijd afgerond naar boven, de parkeervraag van te verdwijnen functies wordt altijd afgerond naar beneden. |
Het maatgevende moment voor de toekomstige situatie is de zaterdagmiddag, hier bedraagt de theoretische parkeervraag van de toekomstige functie 6 parkeerplaatsen. Salderen bespaart 1 parkeerplek, wat neerkomt op extra een parkeervraag van 5 plaatsen op het maatgevende moment.
Op basis van een parkeerdrukmeting is aangetoond, dat er 5 parkeerplaatsen extra moeten worden aangelegd. Deze 5 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op een al bestaand parkeerterrein aan de Langbroekerweg ter hoogte van het huisnummer 13 (zie ook figuur 10)
![]() |
Figuur 10 Situering van 5 extra parkeerplaatsen |
Door middel van een rijcurveanalyse, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, is aangetoond dat ook na realisatie van deze extra parkeerplaatsen touringcars en lijnbussen nog steeds gebruik kunnen maken van deze parkeerplaats.
5.1.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
Wegverkeer
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
- de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
- de aanleg van een nieuwe weg;
- de reconstructie van een bestaande weg.
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.
Aantal rijstroken | Zone breedte | |
Stedelijk gebied | 1 of 2 3 of meer | 200 meter 350 meter |
Buiten stedelijk gebied | 1 of 2 3 of 4 5 of meer | 250 meter 400 meter 500 meter |
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.
Situatie | Maximale ontheffingswaarde | Artikel |
Stedelijk gebied Nieuwe woningen Vervangende nieuwbouw | 63 dB 68 dB | Artikel 83, lid 2 Wgh Artikel 83, lid 5 Wgh |
Buiten stedelijk gebied - Nieuwe woningen - Agrarische bedrijfsbebouwing - Vervangende nieuwbouw - Vervangende nieuwbouw* binnen een zone van een autoweg of autosnelweg | 53 dB 58 dB 58 dB 63 dB | Artikel 83, lid 1 Wgh Artikel 83, lid 4 Wgh Artikel 83, lid 7 Wgh Artikel 83, lid 6 Wgh |
*Met dien verstande dat de vervanging niet zal leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogte 100 woningen.
5.2.2 Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft het inpandig verbouwen van het voormalige dienstgebouw van landgoed Huis Doorn. Beoogd wordt om het voormalige dienstengebouw een grote zaal te realiseren ten behoeve van ontvangsten en expositieopeningen. De begane grond wordt ingericht met een ontvangstruimte, educatieruimte en ondersteunende horeca. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft geen geluidgevoelig object. Daarnaast is het plangebied gelegen buiten het invloedsgebied van omliggende wegen. Derhalve kan worden verondersteld dat het aspect akoestiek wegverkeerlawaai geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Op de akoestische effecten van omliggende bedrijvigheid en het effect van de beoogde nieuwe functie ten opzichte van bedrijvigheid in de omgeving wordt nader toegelicht in paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering.
5.2.3 Conclusie
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavig wijzigingsplan.
5.3 Archeologie
5.3.1 Toetsingskader
De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2021van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een overgangsregeling opgenomen.
De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.
In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van erfgoed, heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug een archeologische beleidskaart op laten stellen. Deze kaart brengt inzicht in de trefkans in waarden- en verwachtingsgebieden.
5.3.2 Onderzoek
In het plangebied is archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1 zeer hoog' opgenomen. In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij een versto-ringsoppervlak groter dan 50 m² en bodemingrepen dieper van 30 cm –mv er vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden verricht.
De voorgenomen ontwikkeling betreft voornamelijk een exterieure en inpandige verbouwing van het huidige gebouw. Daarnaast zal er aan de oostzijde een deel worden bestraat. Hier is echter reeds verharding in de vorm van asfalt aanwezig. Met het planvoornemen worden geen werken gerealiseerd dan wel werkzaamheden uitgevoerd met een groter oppervlak dan 50 m² of die dieper reiken dan 0,3 m-mv. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
5.3.3 Conclusie
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht doordat de grenswaarden behorende bij de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1 zeer hoog' niet worden overschreden. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.4 Cultuurhistorie
5.4.1 Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
5.4.2 Onderzoek
De historische buitenplaats Huis Doorn is een uniek ensemble bestaande uit een verzameling gebouwen, historisch interieur (collectie) en een parkbos. Het rijksmonumentale dienstengebouw maakt onderdeel uit van het complex historische buitenplaats Huis Doorn. Het betreffende bijgebouw bij huis Doorn werd in 1838 gebouwd op de plaats van 2 kleinere bijgebouwtjes als koetshuis annex hooischuur in Chaletstijl. Mogelijk dateert de kelder nog uit een eerdere periode. In 1919 werd het koetshuis in opdracht van Keizer Wilhelm II omgebouwd tot dienstwoning. De gehele indeling van de 1e verdieping is in 1920 nieuw aangebracht. Na WOII heeft het gebouw nog een aantal wijzigingen ondergaan. De buitenplaats Huis Doorn heeft een hoge cultuurhistorische waarde, mede vanwege de sociaal-culturele en politicologische betekenis door het verblijf van Wilhelm II. In de bouwhistorische verkenning van het dienstengebouw, opgesteld door Wevers & Van Luipen (d.d. januari 2016), is vrijwel het gehele gebouw, op enkele onderdelen na, hoog gewaardeerd.
Het wijzigen van de functie van wonen naar ontvangst- en expositieruimte brengt veranderingen in het interieur met zich mee. In het plan is getracht met de voorgenomen ingrepen aansluiting te vinden bij zowel de eerste bouwfase van 1838 alsook de 1919 fase te respecteren.
Ingrepen aan het exterieur beperken zich tot aanpassing van de garagedeuren van het koetshuis. Er worden nieuwe koetsdeuren op de bestaande duimen aangebracht. Kenmerkend aan het gewijzigde plan is de introductie van een centrale gangzone op de begane grond. Dit maakt een goede interne logistiek mogelijk. Aan de oostgevel bevindt zich de nieuwe ontvangstruimte, met daaraan gekoppeld de toiletten en garderobe. Van daaruit is via de centrale gangzone de nieuwe trap naar de 1e verdieping en de nieuwe lift bereikbaar. In het verlengde van de gang bevindt zich de educatieruimte met daaraan verbonden de keuken, toegankelijk vanaf de westgevel. Op de verdieping wordt aan de oostzijde een grote expositieruimte gesitueerd. In de westvleugel zal de bestaande kamerstructuur van 1919 gehandhaafd blijven.
Het uiteindelijke (ver)bouwplan is een resultante van o.a. uitgebreid vooroverleg met Mooisticht, de RCE en de provincie Utrecht. Deze hebben verschillende versies beoordeeld en naar aanleiding van de adviezen is het plan ook aangepast. Zo is de toiletgroep op de 1e verdieping vervallen conform de wens van de RCE en Mooisticht. Al de adviezen zijn als een bijlage bij deze toelichting gevoegd.
De conclusie is dat de cultuurhistorische waarden van het pand gewaarborgd zijn en waar mogelijk ook worden versterkt.
5.4.3 Conclusie
Bij de planvorming is zeer nauwkeurig gekeken naar de cultuurhistorische waarden van het dienstengebouw zelf en van de omgeving. Deze worden in voldoende mate beschermd en waar mogelijk versterkt.
5.5 Bodem
5.5.1 Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
5.5.2 Onderzoek
De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn om een ontwikkeling van een gevoelige functie toe te staan. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet niet in het realiseren van een gevoelige functie. Daarnaast is er in de huidige situatie reeds een gevoelige functie gelegen op de locatie van het plangebied, namelijk 'Wonen'. Doordat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voornamelijk voorziet op een inpandige en exterieure verbouwing, vinden er naar verwachting geen grondroerende activiteiten plaats in de omgeving van het plangebied. Derhalve kan worden verondersteld dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.5.3 Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.6.1 Toetsingskader
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'2. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
- 2. ‘Bedrijven en Milieuzonering’, Uitgave VNG, Den Haag, 2009.
5.6.2 Onderzoek
Invloed omgeving op initiatief
Het planvoornemen is gelegen in het buitengebied van Doorn. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft geen gevoelige bestemming.
Invloed initiatief op omgeving
Het te verbouwen en herbestemmen van het dienstengebouw heeft een bepaalde milieucategorie, op basis waarvan afstandsrichtlijnen gelden voor geur, stof, geluid en gevaar tot gevoelige bestemmingen. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling valt in milieucategorie 1. Het betreft hier namelijk een expositieruimte ten behoeve van een museale functie. Door de ligging in het buitengebied en de beperkte mate van functiemening is er sprake van een 'rustig buitengebied'. Hierdoor is het niet mogelijk om de richtafstanden met één afstandsstap te verlagen. Op basis van deze functie gelden de volgende richtafstanden:
- 1. Geur: 0 meter;
- 2. Stof: 0 meter;
- 3. Gevaar: 0 meter;
- 4. Geluid: 10 meter.
In de nabij omgeving van het plangebied zijn geen gevoelige bestemmingen gelegen. De meest nabijgelegen gevoelige bestemming is gelegen aan de Langbroekerweg 8B. Deze locatie is gelegen op een afstand van circa 270 meter. Derhalve kan worden verondersteld dat de functiewijziging geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.6.3 Conclusie
Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied is voldoende gegarandeerd en de planontwikkeling leidt niet tot belemmeringen voor de omliggende functies. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.7 Duurzaamheid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de ambitie om in 2035 een volledig klimaatneutrale gemeente te worden. Daarom is het van belang dat bij aanpassingen aan de leefomgeving rekening wordt gehouden met duurzaamheid. Omdat met onderhavig plan geen nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt, is duurzaamheid vooral relevant voor de verbouwing.
De duurzaamheidsmaatregelen zijn deels al opgenomen in de eerder aangevraagde vergunning voor de casco-restauratie. Dit betreft met name de dakisolatie en de hierbij veranderde detaillering en de isolatie van de wanden op de 1e verdieping.
Conform de tweede aanvraag wordt isolatie voorzien ter plaatse van de begane grondvloer (vloer en voorzetwanden) en achterzetbeglazing. Daarnaast wordt de ventilatie door middel van een WTW uitgevoerd. De verwarmingsinstallatie is gebaseerd op een laag-temperatuur vloerverwarmingsysteem die van warmte wordt voorzien door een aardwarmtepomp. Deze wordt opgesteld in de kelder.
5.8 Ecologie
5.8.1 Toetsingskader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- 1. Alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden.
- 2. Het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
- 3. De noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale omgevingsvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
- soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
- soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
- andere soorten (artikel 3.10).
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
5.8.2 Onderzoek
Voor onderhavig ruimtelijk initiatief is een natuurtoets opgesteld. In voorliggend bestemmingsplan worden de belangrijkste conclusies vermeld. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van Utrecht. Omdat sprake is van een voornemen tot bestemmingswijziging via een wijzigingsplan, moet getoetst worden aan de regels ten aanzien van het NNN. Aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden is niet uitgesloten, omdat de nieuwe functie mogelijk andere en/of grotere bezoekersstromen genereert, die van invloed kunnen zijn op het functioneren van het NNN. Dat houdt in dat een NNN-toets moet worden opgesteld waarin de effecten worden beschreven.
Aanvullend op de natuurtoets heeft er een effectenanalyse NNN plaatsgevonden, die ook als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Uit deze analyse blijkt, dat aantasting van het NNN conform de Interim Omgevingsverordening redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Aangezien effecten zijn uitgesloten, zijn aanpassingen aan het plan en/of compensatie niet aan de orde. Vervolgstappen zijn niet nodig.
Soortenbescherming
In het gebouw zijn potenties voor verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig. Daarom is in de periode mei-september 2020 gericht nader vleermuisonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit aanvullend onderzoek zijn er geen vaste verblijfplaatsen, vliegroutes of essentiële foerageergebieden van vleermuizen aangetroffen.
Overige beschermde soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn zijn op basis van het veldbezoek en bekende verspreidingsgegevens (NDFF 2020) niet te verwachten. Vervolgstappen ten aanzien van deze soorten zijn niet aan de orde.
Andere soorten (Art 3.10 van de Wnb) met en zonder vrijstelling in de provincie Utrecht zijn op basis van het veldbezoek en bekende verspreidingsgegevens (NDFF 2020) niet te verwachten. Vervolgstappen ten aanzien van deze soorten zijn niet aan de orde.
Het projectgebied is ongeschikt voor nestplaatsen van broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.
Mogelijk bevinden zich in het projectgebied wel broedgevallen van vogels zonder jaarrond beschermde nesten, zoals gekraagde roodstaart en/of witte kwikstaart.
Stikstofdepositie
Ook is er een stikstofdepositieberekening opgesteld doordat het plangebied gelegen is op circa 5 kilometer van een Natura 2000-gebied 'Kolland en Overlangbroek' en op circa 6 kilometer van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Zie aparte bijlage bij deze toelichting. Uit de berekening blijkt dat er geen depositieresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Hierdoor kan worden gesteld dat er geen sprake is van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Dit houdt in dat voor deze activiteit geen vergunningsplicht geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming.
5.8.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Het nader onderzoek naar het voorkomen vleermuizen laat zien dat het planvoornemen geen negatief effect heeft op het voorkomen van vleermuizen. De aanvullende effectenanalyse op de NNN laat zien, dat aantasting van het NNN conform de Interim Omgevingsverordening redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Uit de stikstofberekening blijkt, dat dat er geen depositieresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j.
5.9 Externe Veiligheid
5.9.1 Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Via het plaatsgebonden risico wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd. Bij het groepsrisico wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. |
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. |
5.9.2 Onderzoek
Met het plan worden geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening vindt er navolgend een toetsing plaats ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de Risicokaart waarop de nabijgelegen risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen gelegen zijn.
![]() |
Figuur 11 uitsnede Risicokaart (plangebied blauw omlijnd) |
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Risicovolle transportroutes
Op basis van de uitsnede van de Risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle transportroutes gelegen zijn in de omgeving van het plangebied. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied is een buisleiding gelegen. Onderstaande tabel geeft de letaliteitsafstanden en werkelijke afstand van het plangebied tot de buisleiding weer. Hieruit valt op te maken dat het plangebied gelegen is buiten de 100% - letaliteitsafstand en de 1% - letaliteitsafstand van de buisleiding.
Buisleiding | Diameter (inch) | Werkdruk (bar) | 100% - letaliteitsafstand (in m.) | 1% - letaliteitsafstand (in m.) | Werkelijke afstand (in m.) |
A-510 | 36 | 66.2 | 1800 | 440 | Circa 3.080 |
Voorliggende paragraaf is ter beoordeling verstuurd naar de Veiligheidsregio Utrecht. De Veiligheidsregio Utrecht heeft aangegeven dat alle relevante zaken zijn meegenomen en dat er geen aanleiding bestaat voor het nemen van eventuele maatregelen.
5.9.3 Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen.
5.10 Luchtkwaliteit
5.10.1 Toetsingskader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.
Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
- Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:
- Het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM.
- Het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).
5.10.2 Onderzoek
Met het planvoornemen wordt het bestaande dienstgebouw omgezet ten behoeve van een museale functie. De regeling NIBM geeft gevallen aan waarvoor de ontwikkeling in ieder geval NIBM is. Het gaat hierbij om vier categorieën:
- Woningbouwlocaties;
- Kantoorlocaties;
- Combinatie van woningbouw en kantoren;
- Inrichtingen.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt niet als een op zichzelf staande categorie benoemd. De voorgenomen ontwikkeling kan onder de categorie kantoorlocaties worden ingedeeld3. De NIBM grens die voor kantoorlocatie wordt gesteld is <100.000 m² bruto vloeroppervlak bij minimaal 1 ontsluitingsweg dan wel <200.000 m² bij minimaal 2 ontsluitingswegen. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling ligt ruimschoots beneden de grenswaarden. Daarmee kan worden verondersteld dat het planvoornemen 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 14.1 µg/m3 en voor PM10 16.4 µg/m³. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 8.9 µg/m³. Er wordt ruimschoots onder de geldende normen gebleven. Ook in het prognosejaar 2030 zal worden blijven voldaan aan de grenswaarden.
Derhalve kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Id | NO2 ìg/m3 | PM10 ìg/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ìg/m3 | Jaar | |
Rekenpunt | 26287 | 12.5 | 15.8 | 6.0 | 8.6 | 2020 |
Rekenpunt | 26285 | 13.2 | 16.0 | 6.0 | 8.7 | 2020 |
Rekenpunt | 26545 | 14.0 | 16.3 | 6.0 | 8.9 | 2020 |
Rekenpunt | 26561 | 14.1 | 16.4 | 6.0 | 8.9 | 2020 |
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
- 3. Opgemerkt wordt dat feitelijk het gaat om een museale functie, waarbij de kantoorfunctie minimaal zal zijn.
5.10.3 Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
5.11 Water
5.11.1 Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De Waterwet verplicht waterschappen als beheerder van de regionale wateren een waterbeheerplan op te stellen voor hun beheergebied. Hierin concretiseert het waterschap het provinciale waterbeleid. In het waterbeheerplan staan de maatregelen om de gestelde beleidsdoelen te halen. Om die reden dienen plannen voor ruimtelijke ontwikkelingen door het waterschap beoordeeld en goedgekeurd te worden. Het indienen van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gedaan door middel van een watertoets. De watertoets is een samenwerkingsproces van gemeente en Hoogheemraadschap. Het doel is om elkaar vroegtijdig te informeren en waterhuishoudkundige aspecten vanaf de start van ruimtelijke ontwikkelingen mee te nemen. De voorgenomen ontwikkeling aan de Langbroekerweg 14 – 14a te Doorn ligt binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Op deze ontwikkeling zijn daarom de beleidsregels en keur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing.
5.11.2 Doorwerking plangebied
Voor onderhavig ruimtelijk initiatief is de digitale watertoets ingevuld. Deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieruit volgt dat er geen waterbelang speelt bij de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening wordt navolgend ingegaan op de belangrijkste wateraspecten.
Grondwater
Het plangebied is op basis van de gegevens van DINOloket gelegen in de gelegen in bebouwd gebied. Echter, op basis van de profielen van omliggende bodemsoorten kan worden verondersteld dat er ter plaatse van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling Hoge zwarte enkeerdgronden te verwachten zijn. Deze bodemsoort bestaat uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Deze grondsoort is geschikt voor infiltratie van hemelwater. Het plangebied is gelegen op 5.90 m +NAP. Op basis van gegevens uit DINOloket kan worden verondersteld dat de hoogste grondwaterstand in de omgeving van het plangebied varieert tussen 4.40 m +NAP ten noorden en 4.70 +NAP ten zuiden van het plangebied. Derhalve kan worden verondersteld dat er ter plaatse van het planvoornemen geen problemen te verwachten zijn ten aanzien van grondwater.
Oppervlaktewater
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren welke opgenomen zijn in de leggerkaart van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
De meest nabijgelegen tertiaire watergang bevindt zich op meer dan 55 meter ten zuidwesten van het plangebied. De meest nabijgelegen primaire watergang bevindt zich op circa 390 meter ten zuidwesten van het plangebied. Daarnaast zijn er verder geen waterstaatswerken gelegen in de omgeving van het plangebied.
Hemelwater
Ten aanzien van de zorgplicht voor regenwater is in het gemeentelijk rioleringsplan aangegeven dat bij nieuwbouw of verbouw hemelwater op eigen terrein verwerkt dient te worden. Hierbij mogen geen uitlogende materialen worden gebruikt. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft het omzetten van de bestemming 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning'. Hierbij zal het pand voornamelijk inpandig worden verbouwd. Aan het exterieur van het pand treedt geen structurele wijziging op. Daarnaast bestaan de omliggende gronden uit verharding ten behoeve van de infrastructuur op het Landgoed Huis Doorn waardoor het verwerken van hemelwater op een andere manier dan in de huidige situatie niet mogelijk is. Verwerking van hemelwater zal op dezelfde manier geschieden als in de huidige situatie.
Afvalwater
In de huidige situatie is de bestaande dienstwoning reeds aangesloten op het huidige rioolstelsel ter plaatse. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft het omzetten van de huidige functie 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning'. Het bestaande oppervlak van het dienstengebouw zal worden gehandhaafd. Het vrijkomende afvalwater wordt net als in de huidige situatie aangesloten op het gemeenteriool. Deze drukriolering heeft voldoende capaciteit om de (beperkte) toename in afvalwaterproductie te verwerken en af te voeren. Mocht blijken dat het afvalwateraanbod te groot zal zijn, dient in overleg met de gemeente naar aanvullende maatregelen te worden gekeken.
5.11.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
5.12 Kabels En Leidingen
In het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die bescherming behoeven en daarom een belemmering van het initiatief vormen. Wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd zal een KLIC-melding worden aangevraagd om ervoor te zorgen dat geen kabels worden beschadigd.
5.13 M.e.r.-plicht
Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage C of D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kan niet worden gezien als een activiteit die voorkomt in Bijlage C of D van het Besluit m.e.r. er is geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
In dit hoofdstuk wordt de juridische opzet van dit wijzigingsplan beschreven.
6.1 Algemeen
Dit wijzigingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in de verbeelding met de bijbehorende regels en een toelichting hierop (en bijlagen). De verbeelding en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In de verbeelding is de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemming zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
6.2 Methodiek
6.2.1 Verbeelding
In de verbeelding hebben de gronden inclusief bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met de verbeelding aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
6.2.2 Regels
De regels van het wijzigingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels met de begripsbepalingen en wijze van meten.
- Hoofdstuk 2 bevat de algemene bepaling, dat het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011' voor het overgrote deel van overeenkomstige toepassing is (artikel 3). Wijzigingen ten opzichte van het moederplan zijn de nieuwe bestemming 'Cultuur en ontspanning' en een aanvulling van artikel 5.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011'.
- Hoofdstuk 3 (artikelen 4 en 5) bevat de algemene regels, waaronder de anti-dubbeltelregeling en overige regels. De overige regels hebben betrekking op het parkeren. Onder andere wordt geborgd dat 5 extra parkeerplaatsen worden aangelegd ter plaatse van het bestaande parkeerterrein aan de Langbroekerweg ter hoogte van het huisnummer 13.
- Hoofdstuk 4 (artikelen 5 en 6) bevat de overgangs- en slotregels.
6.3 Bestemmingen
In dit wijzigingsplan is één bestemming opgenomen. Daarnaast kent het plangebied 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Enkelbestemming Cultuur en Ontspanning
De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een museum. De bestaande en maximale oppervlakte van gebouwen is vastgelegd evenals de maximale goot- en bouwhoogte.
Dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 zeer hoog
De voor 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
Dubbelbestemming Waarde – Landgoed en buitenplaats
De voor 'Waarde - Landgoed en buitenplaats' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, welke met name bestaan uit:
- 1. de paden-, lanen- en groenstructuur;
- 2. cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen;
- 3. waterpartijen; en
- 4. bijzondere landschappelijke elementen; en
- b. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gronden waarop onderhavig plan betrekking heeft, zijn in eigendom bij initiatiefnemer. De herontwikkeling vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefnemer en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.
Op grond van afdeling 6.4. van de Wro geldt voor de gemeente de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Het Bro stelt kostenverhaal verplicht in geval er sprake is van een van de volgende bouwplannen:
- de bouw van één of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de omzetting van de bestemming 'Wonen' naar 'Cultuur en Ontspanning'. Hierbij wordt met name een inpandige verbouwing voorzien, waarbij de cumulatieve nieuwe functie een oppervlakte heeft van minder dan 1.500 m2 bvo. Er is derhalve geen sprake van een bouwplan als bedoeld in het Bro en dus is het kostenverhaal niet aan de orde. Wel is de legesverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van toepassing.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de provincie gereageerd op het voorontwerp wijzigingsplan. De provincie heeft de volgende inhoudelijke opmerkingen:
- 1. Het plan is gelegen in het landelijk gebied. In het landelijk gebied geldt het verstedelijkingsverbod. Het bestemmingsplan wordt op dit punt onderbouwd met het artikel 9.7 'bestaande stedelijke functies anders dan Wonen'. De huidige bestemming is echter Wonen, dus dit artikel kan niet voor dit plan worden gebruikt. De motivering kan wel gebaseerd worden op het 'kernrandzone artikel'.
- 2. In hoofdstuk 5.8.2 van de toelichting is onder 'Gebiedsbescherming' de conclusie uit de Natuurtoets aangehaald: 'Het projectgebied ligt in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van Utrecht. Er is echter geen sprake van een bestemmingsplanwijziging, waardoor vervolgstappen ten aanzien van het NNN niet aan de orde zijn.' Het voorliggende plan betreft wel een planologische wijziging. Toetsing aan artikel 6 van de IOV is hier noodzakelijk.
- 3. Het initiatief is gelegen in het aandachtgebied van het stiltegebied en daarvoor is artikel 9.27 "Instructieregel geluidsniveau in aandachtsgebied stiltegebied" leidend. Op pagina 25 ontbreekt een slotconclusie ten aanzien van het stiltegebied.
- 4. Het plan is gelegen in een zone die is aangeduid als 'kwetsbare strategische grondwatervoorraad'. Hier wordt in het plan niets over genoemd. Graag zien we een onderbouwing aan de hand van de IOV (artikel 3.2 en verder).
- 5. Op pagina 18 wordt verwezen naar de PRV. Sinds 1 april 2021 is de IOV in werking getreden en dient in plannen naar de IOV te worden verwezen.
- 6. Artikel 4.1 onderbouwing bereikbaarheid: ontbreekt nog, zie pagina 24 van de toelichting. Moet nog worden aangevuld.
- 7. Op pagina 22 van de toelichting wordt een kantoor genoemd. Het wordt aangeraden om duidelijk te benoemen dat het hier om een ondergeschikt kantoor gaat, dat in verband met het provinciaal beleid voor kantoren.
Al deze opmerkingen hebben geleid tot het aanpassen c.q. aanvullen van de toelichting. Verder is een effectenanalyse op de NNN uitgevoerd. Deze is samengevat in paragraaf 5.8. Voor de analyse zelf wordt verwezen naar de bijlagen.
Participatie
Gezien de ligging van de planlocatie op ruime afstand van andere functies en de zeer geringe ruimtelijke impact van het planvoornemen heeft geen uitgebreide participatie plaatsgevonden. Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) 6 weken ter inzage worden gelegd. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
Vaststelling
Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken, van 21 juli 2023 tot en met 31 augustus 2023, ter inzage gelegen. Er zijn tijdens deze termijn geen zienswijzen binnengekomen. Het wijzigingsplan wordt ter vaststelling aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders. Na bekendmaking van het besluit tot vaststelling ligt het wijzigingsplan weer 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
Bijlage 1 Projectplan
Bijlage 2 Onderzoek Verkeer En Parkeren
Bijlage 2 Onderzoek verkeer en parkeren
Bijlage 3 Natuurtoets
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Digitale Watertoets
Bijlage 6 Effectenanalyse Nnn
Bijlage 7 Herijking Parkeerberekening En Parkeerdrukonderzoek
Bijlage 7 Herijking parkeerberekening en parkeerdrukonderzoek
Bijlage 8 Adviezen Cultuurhistorie
Bijlage 8 Adviezen cultuurhistorie