Van Bennekomweg 10-16, Doorn
Bestemmingsplan - gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 23-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Van Bennekomweg 10-16, Doorn met identificatienummer NL.IMRO.1581.DOOVanBennekomweg-VA01 van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.8 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.9 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.11 bedrijf aan huis
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.12 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.13 bestaand(e)
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bijzondere woonvorm
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen en kappen. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 daknok
hoogste punt van een schuin dak;
1.26 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.27 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.29 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;'
1.30 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw;
1.31 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
1.32 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan;
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 geluidsluwe gevel
gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
1.35 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven;
1.37 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.38 internetwinkel
winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of geheel digitaal verlopen;
1.39 kamerbewoning
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken;
1.40 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;
1.41 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.42 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt;
1.43 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.44 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.45 ondergeschikte detailhandel
een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt, hieronder mede begrepen een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte showroom;
1.46 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen;
1.47 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.48 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak;
1.49 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;
1.50 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.51 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.52 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende overige bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's;
1.53 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm en bouwkundig kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar er functioneel wel onderdeel van uitmaakt, alsmede een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde uitbouw;
1.54 verblijfsgebied
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen;
1.55 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.56 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
1.57 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk;
2.2 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 het bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.9 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, terrassen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, gemeenschappelijke trappenhuizen en galerijen, kunstobjecten, straatmeubilair, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken of overkapping niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
5.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1,0 m bedraagt.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak voor bewoning;
- 5. een gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 7. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 8. een gebruik van 'bed & breakfast'-appartementen voor permanente bewoning;
6.2 Uitoefenen van een bed & breakfast
Het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende bouwwerken is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning of bovenwoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m²;
- b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m² te bedragen;
- c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
- d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
- e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
- f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
- g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.
6.3 Parkeren
- a. Een waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of vergroot wanneer voor dit bouwwerk op het eigen terrein of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Deze bepaling geldt niet voor herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging;
- b. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het parkeerbeleidsnota 2021, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- a. de parkeerplaatsen die op grond van de voorwaardelijke verplichting zoals opgenomen in artikel 3.4.2 die binnen het plangebied aanwezig moeten blijven, tellen niet mee bij de bepaling of wordt voldaan aan sub a.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
7.2 Afwijking 10% overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of ontwerptechnische noodzaak aanwezig is;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen. De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
- a. dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
- c. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
- d. dat verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Van Bennekomweg 10-16, Doorn".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevinden zich verschillende locaties in eigendom van de gemeente die niet meer voor de oorspronkelijke functie in gebruik zijn. Deze locaties worden, afhankelijk van de ligging, aangemerkt als potentiële inbreidingslocaties of herontwikkellocaties. De locaties variëren in omvang en beslaan maximaal 2 tot 3 hectare per gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is voornemens de locaties te herontwikkelen naar woningbouw.
Één van de locaties bevindt zich aan de Van Bennekomweg 10-16 in Doorn. Het betreft het terrein van de voormalige gemeentewerf van de oude gemeente Doorn. De bebouwing op dit terrein is al geruime tijd geleden verwijderd. De wens is om het gebied te ontwikkelen als woningbouwlocatie met een accent op sociale woningbouw en een klein aanvullend gedeelte middelduur. Aanvankelijk was het woningbouwprogramma gesteld op 21 woningen in het sociale segment. Bij herziening van alle woningbouwlocaties is dit woningbouwprogramma bij raadsbesluit van 23 januari 2020 verhoogd naar 30 woningen mits samenwerking met een particuliere locatie mogelijk zou zijn. Die samenwerking is niet gevonden en het aantal woningen komt daarmee blijkens het raadsbesluit op 28 uit. Binnen dit programma is plaats voor minimaal 21 woningen in het sociale segment en 7 woningen in het middeldure segment.
Voor een optimale ontwikkeling van de planlocatie is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daarnaast is het van belang om het huidige bestemmingsplan te actualiseren. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het juiste kader voor de gewenste ontwikkeling.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft een stuk grond in de kern Doorn, gelegen ten noordoosten van het centrum. Het geheel betreft de kadastrale percelen bekend onder gemeente Doorn, Sectie B. nr. 3423, 1913, 2814, 2471, 2905 en het aangrenzende parkeergedeelte dat valt onder perceel 3970. De totale oppervlak van het plangebied bedraagt circa 4.470 m².
Het plangebied is omgeven door woningen aan de Van Bennekomweg en de Acacialaan en wordt ontsloten via de Van Bennekomweg welke in directe verbinding staat met de Acacialaan. Via Plein 1923 is het plangebied ontsloten op de N227 richting Maarn (noordzijde) en Langbroek (zuidzijde). Via de Aciacialaan is het plangebied ontsloten op de N225 richting Leersum (oostzijde) en Driebergen (westzijde).
Op navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging van het plangebied en de globale planbegrenzing aangegeven.
Globale ligging plangebied (rode cirkel, bron: Google.nl/maps)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: Google Earth)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Doorn Centrum inclusief 1e partiële herziening. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 oktober 1995 en gedeeltelijk goedgekeurd op 11 juni 1996. Het onderhavige plangebied is niet meegenomen in het bestemmingsplan 'Doorn Centrum' (2016); dat bepaald de plangrenzen van het voorliggende bestemmingsplan.
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Doorn Centrum inclusief 1e partiële herziening'
Voor de betreffende gronden gelden de bestemmingen 'Bijzondere doeleinden', 'Gemengde Doeleinden' en 'Woondoeleinden'.
Gronden op de kaart aangewezen voor 'Bijzondere Doeleinden' zijn bestemd voor wonen, onderwijs, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-culturele en religieuze doeleinden, medische en medisch-sociale doeleinden. Gronden op de kaart aangewezen voor 'Gemengde Doeleinden' zijn bestemd voor woningen, al dan niet in gestapelde vorm, horecabedrijven, zeer lichte bedrijfsactiviteiten en maatschappelijke dienstverlening.
Op een deel aan de noordzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Woondoeleinden'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, detailhandelsbedrijven, zeer lichte bedrijfsactiviteiten, maatschappelijke dienstverlening, opslag en administratieve doeleinden.
De voorgenomen ontwikkeling is niet geheel mogelijk binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Bovendien is het van belang dat sturing wordt gegeven aan de wijze waarop invulling wordt gegegeven aan het plangebied en dat is niet mogelijk op basis van de geldende regelingen. Verder is het niet wenselijk de overige functies te handhaven in dit gebied. Een herziening is dan ook noodzakelijk om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
Hoofdstuk 2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevat een groot deel van het gelijknamige Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van dit park ligt de kern Doorn.
Het plangebied 'Van Bennekomweg 10-16' is gelegen in de kern Doorn, direct ten noordoosten van het centrum. Het plangebied ligt voor een groot deel braak en is deels nog in gebruik als parkeerterrein. Het plangebied wordt omgeven door woningen. De van Bennekomweg (westzijde) en Acacialaan (zuidzijde) betreffen woonlinten. De achtertuinen van deze woningen grenzen aan het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied staan enkele beeldbepalende bomen. Aan deze zijde, aan de Parklaan, zijn (half)vrijstaande woningen gesitueerd. Ook daar grenzen de achtertuinen van de woningen aan het plangebied. Het bouwjaar van de omliggende woningen varieert van de jaren '20 tot en met de 21e eeuw.
Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten vanaf de parkeerplaats aan de Bennekomweg.
Huidige situatie plangebied 'Bennekomweg 10-16, Doorn' (Bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige Situatie
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 28 woningen binnen het plangebied mogelijk. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een stedenbouwkundig kader met bijbehorend beeldkwaliteitsplan opgesteld, welke als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Hier volgt een korte samenvatting van dit stedenbouwkundig kader.
Algemeen
Er komen maximaal: 28 woningen, waarvan 21 in het sociale segment en 7 in het middeldure segment. Voor de sociale woningbouw wordt primair gedacht aan boven -en benedenwoningen. Voor het middeldure segment wordt uitgegaan van grondgebonden woningbouw.
Voor de ontwikkeling van het perceel geldt dat sprake moet zijn van een zorgvuldige inpassing in de bestaande stedenbouwkundige structuur en opbouw. Daarbij dient de locatie in zijn geheel als één samenhangende ontwikkelingslocatie te worden beschouwd.
De ontsluiting van het plangebied vindt primair plaats vanaf de Van Bennekomweg. Idealiter is sprake van twee ontsluitingsmogelijkheden voor het gemotoriseerd verkeer, maar gezien de beperkte omvang van het plangebied, is één ontsluiting aanvaardbaar.
Zones
Uit de ligging van de locatie enerzijds als onderdeel van het bebouwingslint langs de van Bennekomweg (zone van Bennekomweg) en anderzijds in een achtertuinengebied (zone Binnenhof) volgen stedenbouwkundige randvoorwaarden voor ontwikkeling. Daarbij valt de locatie grofweg uiteen in twee zones: een zone parallel aan de van Bennekomweg en een binnengebied daarachter. De volgende randvoorwaarden gelden.
Zone van Bennekomweg, het lint
Binnen deze zone is het wenselijk om aan te sluiten op de karakteristiek van de Van Bennekomweg het bebouwingslint langs de Bennekomweg aan te vullen. De volgende randwoorwaarden zijn in het stedenbouwkundig kader opgenomen:
- Aanvullen bebouwingslint van Bennekomweg;
- Voorgevel in voorgevelrooilijn of maximaal 3 meter erachter. De voorgevelrooilijn sluit aan bij belendende bebouwing aan de Van Bennekomweg 16 en 2;
- Maximale goot/bouwhoogte respectievelijk: 4,5 meter /10 meter. Daarbij is incidentele ophoging denkbaar tot maximaal goot/bouwhoogte 6,5 meter en 11 meter , bijvoorbeeld ter plaatse van een 'poortwoning' of als accent en nadere verbijzondering in het straatbeeld/bebouwingsbeeld.
- Maximale gevelbreedte: 6 m per woning;
- de 'lint'-bebouwing dient na maximaal 4 aaneengebouwde woningen (dat komt ongeveer overeen met een aaneengebouwde bebouwingsmassa in de orde van grootte van rond de ca 24 m lengte) onderbroken te worden door bijvoorbeeld een onderdoorgang of tussendoorgang. Zo kan de nieuwe bebouwing zich voegen naar het kleinschalige bebouwingsbeeld met individuele panden langs het lint.
- Minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: 1 m;
- In beginsel keuze voor langskappen in vorm van zadeldaken of mansardekappen, aansluitend bij bestaande karakteristiek van de aanwezige bebouwing;
- Oriëntatie woningen op Van Bennekomweg;
- Alleen langsparkeervakken (geen haaksparkeervakken vóór de woningen);
- Er is sprake van een smal, dorps straatprofiel;
Zone Binnenhof (de 'Hof")
Dit gedeelte van het plangebied ligt in het achtertuinengebied van de omliggende percelen. Het gebied leent zich door de ingesloten ligging een benadering van de locatie als een binnenhof. De volgende uitgangspunten zijn in het stedenbouwkundig kader voor het Binnenhof opgenomen.
- Woningen in principe zoveel mogelijk met de achtertuinen tegen achter- of zijtuinen van omliggende percelen aan projecteren zodat de beeldkwaliteit zo min mogelijk nadelig wordt beïnvloed door het beeld van (wisselende) erfafscheidingen (muren , schuttingen, boven de erfafscheiding uitstekende erfbebouwing in verschillende vormen en maten)
- de maximale goothoogte van bebouwing bedraagt aan de achterzijde maximaal 3m. Aan de zijde van de hof kan deze goothoogte eventueel hoger zijn, tot maximaal 6 m. Het gaat dan dus om die gevels die niet gericht zijn op omliggende percelen, maar die gericht zijn op de binnenhof.
- de maximale bouwhoogte (nokhoogte) bedraagt 10 meter.
- Bij de interne plattegrond van woningen de intensief gebruikte verblijfsruimtes naar de binnenzijde van de binnenhof oriënteren en positioneren. Minder intensief gebruikte ruimtes naar de zijde van de omliggende percelen (slaapkamers/ badkamers).
- Geen trappenhuizen, galerijen of balkons aan achterzijde (in verband met privacy van omliggende percelen)
Bestaand parkeerterrein:
Het zou de beeldkwaliteit van zowel de Van Bennekomweg als het parkeerterrein zelf ten goede komen als dit gat verkleind zou worden. Bijvoorbeeld door een andere situering van het parkeren. Tegelijkertijd is het ook weer niet gewenst dat het parkeren voor het centrum de woonkwaliteit van het nieuw woongebied negatief beïnvloedt; scheiding van het centrum-parkeren en het wonen lijkt daarmee voor de hand te liggen. De mogelijkheden tot herpositioneren van het parkeerterrein lijken daarmee dan ook beperkt. Eventueel herpositioneren kan, mits het aantal parkeerplaatsen (49) in stand blijft en de woonkwaliteit van het bestaande en nieuwe woongebied niet negatief wordt beïnvloed.
Het huidige parkeerterrein wordt nu omsloten door achterkanten. Ook dat komt de beleving van Van Bennekomweg en het parkeerterrein niet ten goede. Een (gedeeltelijke) oriëntatie van nieuwe woningen op het parkeerterrein kan in dit kader een nadrukkelijke verbetering opleveren.
Naastliggende percelen toekomstbestendig
Het plangebied wordt voornamelijk omsloten door achtertuinen van omliggende woningen. Uitzondering is de woning Acacialaan 17. Deze woning en enkele bijgebouwen, behorende bij de percelen Acacialaan 13 en 15, liggen feitelijk centraal in het plangebied. De ontsluiting van deze woning en bijgebouwen is op dit moment geregeld via een recht van overpad over het perceel van Acacialaan 13 en 15. Deze situatie is niet toekomstbestendig en kan nu worden opgelost. Door een volwaardige ontsluiting van deze (deel-) percelen in het plangebied op te nemen, zijn de percelen toekomstbestendig.
Bovenstaande is schematisch (en niet volledig) verbeeld in de figuur op de volgende bladzijde.
Wijze van regelen
De stedenbouwkundig randvoorwaarden uit dit kader, zoals locatie van de woningen, afstanden t.o.v. naburige percelen, kapvormen en goot- en bouwhoogtes, zijn overgenomen op de verbeelding en/of regels van dit bestemmingsplan. De beeldkwaliteiteisen die staan in het beeldkwalitetsplan, zoals materialisering en kleurgebruik, gaan als aanvullend welstandskader dienen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 in werking getreden. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het rijkrichting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI heeft het Rijk 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven benoemd. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Het betreft:
- 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
- 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
De 21 nationale belangen komen samen in vier prioriteiten die het Rijk in de NOVI heeft gesteld:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Binnen het plangebied spelen in de principe de nationale belangen geen rol. De ontwikkeling van het plangebied draagt wel bij (op lokaal niveau) aan een een goede leefomgevingskwaliteit (belang 3).
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
In paragraaf 3.1 van de toelichting is een aantal van de nationale belangen benoemd. Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het Rijk geformuleerde belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het Rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking. Paragraaf 3.1.3 van de toelichting gaat hier nader op in.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Als uitwerking van Nationaal Belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De ladder is in artikel 3.1.6 van het Bro opgenomen. Lid 2 is daarin als volgt omschreven:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 30 nieuwe woningen en kan derhalve aangemerkt worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiermee is toetsing aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' noodzakelijk.
Behoefte
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het volgens de Provincie noodzakelijk om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. De Provincie constateert dat dit een grote opgave is, die alleen kan worden gerealiseerd door samenwerkende overheden en goede samenwerking met andere partners in de bouwwereld. De Provincie constateer bovendien dat veel plancapaciteit in beeld is, maar veel daarvan nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ heeft en het zaak is om daarin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, wenst de Provincie de woningbouwproductie te versnellen.
De provincie Utrecht heeft dan ook samen met de regio onderzoek laten uitvoeren naar de woningmarkt in het zogenaamde U16-gebied, waarbinnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug valt. In dit onderzoek wordt ook een disbalans gesignaleerd tussen het groeiende aantal huishoudens en de achterblijvende plancapaciteit. Deze disbalans geldt ook voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug en de buurgemeenten Zeist en Wijk bij Duurstede. De woningbouwbehoefte tot 2040 in de Utrechtse Heuvelrug bedraagt op basis van huishoudenprognoses 3.7225 woningen, terwijl de plannen voor woningbouw voorzien in 1138 woningen. Voor de buurgemeenten wordt verwezen naar onderstaande tabel.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een behoefte aan de voorgestane ontwikkeling.
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Binnen het nu geldende bestemmingsplan hebben deze gronden onder andere de bestemmingen 'Bijzondere Doeleinden' en 'Gemengde Doeleinden'. De planlocatie valt binnen de rode contour van de kern Doorn. Verdere motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien is derhalve niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, het Mobiliteitsplan en het Afwegingskader Uitbreidingslocaties voor wonen. De Omgevingsvisie provincie Utrecht treedt op 1 april 2021 in werking.
De provincie wenst blijkens de visie dat de provincie Utrecht het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijft, ook in 2050. Daarbij staat de Provincie voor een flinke uitdaging:het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave van de Provincie is de vraag hoezij de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de Provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van onze gezonde en veilige leefomgeving om te komen tot een inclusieve en circulaire provincie Utrecht in 2050. Een provincie:
- 1. waarin stad en land gezond zijn;
- 2. die klimaatbestendig en waterrobuust is;
- 3. waarin duurzame energie een plek heeft;
- 4. met vitale steden en dorpen;
- 5. die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- 6. met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
- 7. die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Planspecifiek
Woningbehoefte
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het volgens de Provincie nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. De Provincie constateert dat dit een grote opgave is, die alleen kan worden gerealiseerd door samenwerkende overheden en goede samenwerking met andere partners in de bouwwereld. De Provincie constateer bovendien dat veel plancapaciteit in beeld is, maar veel daarvan nog de status ‘zacht’ en ‘potentieel’ heeft en het zaak is om daarin keuzes te maken en te werken aan ‘harde’, uitvoerbare, plannen. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, wenst de Provincie de woningbouwproductie te versnellen.
Binnen het plan worden 30 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Als zodanig past het plan binnen de wens van de Provincie om te werken aan harde plannen.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 de Interim Omgevingsverordening (hierna de Omgevingsverordening) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Omgevingsverordening is op 1 april 2021 in werking getreden en vervangt onder meer de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.
In de Omgevingsverordening zijn regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. In de Omgevingsverordening wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening geeft regels met betrekking tot onder meer de onderwerpen bodem, water, duurzaamheid, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
Planspecifiek
Cultuurhistorie en archeologie
Binnen de provincie zijn enkele cultuurhistorische hoofdstructuren (CHS) aangewezen. Het plangebied valt binnen de aanduidingen 'CHS - Historische buitenplaatszone' en 'CHS - Archeologie'. De provinciale regelgeving is erop gericht de historische buitenplaatszones enerzijds veilig te stellen en anderzijds ruimte te bieden voor ontwikkeling van een bijzondere opgave. Met betrekking tot archeologie richt het provinciale beleid zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Vanwege het voormalige gebruik van de planlocatie als bedrijf en de zorgvuldige inpassing van de woningen, is er geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden, zie voor de nadere motivering paragraaf 4.10. Ten aanzien van de nadere motivatie voor archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.9.
Landschap
Het plangebied valt tevens binnen het Kernkwaliteiten Landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug geldt dat de volgende kernkwaliteiten dienen te worden behouden:
- Robuuste eenheid
De Utrechtse Heuvelrug is het op een na grootste bosgebied van Nederland, robuust en aaneengesloten. De afwisseling van bos met open heidevelden, stuifzanden, landgoederen met lanen en kleine akkercomplexen zorgt voor een intiem landschap met grote mogelijkheden voor recreatie. - Reliëfbeleving
De Utrechtse Heuvelrug kent een rijke variatie in reliëfvormen, van grote hoogteverschillen op korte afstand, tot uitgebreid microreliëf. Het reliëf zorgt voor vergezichten en oriëntatiepunten in het gebied en in de wijde omgeving. - Extreme historische gelaagdheid
Het gebied kent een rijke historie met grote veranderingen door de tijd heen. Als een van de oudste bewoonde gebieden van de provincie herbergt het gebied een schat aan cultuurhistorie, met een rijke agrarische en militaire geschiedenis en vele landgoederen, buitenplaatsen, gezondheidsinstellingen en recreatieve functies. Steeds weer zijn er sporen gewist en nieuwe bijgekomen.
Op de planlocatie is geen bos aanwezig. Het terrein kent daarnaast geen hoogteverschillen en maakt geen onderdeel uit van een landgoed of andere cultuurhistorisch waardevol gebied. De genoemde kernkwaliteiten die beschermd moeten worden, zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van woningbouw niet strijdig is met de Omgevingsverordening.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
- 1. Natuur over de heuvels; het ontwikkelen van een zo robuust mogelijke groene structuur voor natuur, cultuurhistorie en landschap die de hele gemeente omvat en doordringt.
- 2. Op de schouders van ons erfgoed; het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die de gemeente kent, alsmede De Stichtse Lustwarande versterken en toeristisch aantrekkelijk maken.
- 3. Duurzaam bereikbaar; bereikbaarheid en verkeersdoorstroming verbeteren en tegelijkertijd verkeer en vervoer duurzamer maken zodat het leefklimaat erop vooruit gaat en daarmee de aantrekkelijkheid voor inwoners, recreanten en ondernemingen.
- 4. Leefbare dorpen; versterken van de eigen identiteit per dorp, alsmede het behouden en versterken van de levendige dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.
- 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug; het duurzaam versterken van natuurgerichte vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie, het ontwikkelen van cultuurhistorisch gerichte vormen van recreatief medegebruik en ruimte vinden voor sport.
- 6. Maatwerk voor wonen en werken; het sociaal en functioneel duurzaam in standhouden van de samenleving middels het streven naar een stabiel bevolkingsaantal met een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Een opgave ligt onder andere bij woningbouwprogramma inbreidingslocaties.
In deze thema's is geen beleid specifiek voor het plangebied opgenomen. Uit de structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de 'Bebouwing binnen rode contouren'. Hier streeft de gemeente naar maatwerk om wonen en werken te realiseren binnen het saldo van de 'rode' contouren. Binnen het thema maatwerk voor wonen en werken streeft de gemeente naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding, waarmee de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand kan worden gehouden.
De gemeente onderzoekt de mogelijkheden voor herontwikkeling van verspreide gemeentelijke locaties in de bebouwde kommen (binnen de 'rode' contouren). Het doel is om voor het gebied als geheel op alle aspecten kwaliteitswinst te behalen.
Planspecifiek
Met name thema vier (leefbare dorpen) en zes (maatwerk voor wonen en werken) zijn van toepassing. De toevoeging van maximaal 30 woningen aan de kern Doorn zorgt voor het op peil houden van de bevolking(sgroei) en bevolkingssamenstelling. De leefbaarheid van dorpen hangt af van de hoeveelheid inwoners. Het op peil houden van de inwonersaantallen is dan ook belangrijk voor het voorzieningenaanbod. De beoogde realisatie van maximaal 30 woningen past binnen deze gedachte. Het laatste thema, maatwerk voor wonen en werken, spreekt de opgave uit om middels inbreidingslocaties de woningbouwopgave uit te voeren. De planlocatie is op de visiekaart Doorn (kaart 7) aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie. De beoogde ontwikkeling gaat uit van een herontwikkelingsopgave binnen de rode contour en is daarmee in aansluiting op de structuurvisie.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het beleid uit de structuurvisie 2030.
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
In 2017 heeft de gemeente de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Deze nota bevat het welstandsbeleid van de gemeente opgesteld in 2008. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen doorvertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied ‘Dorpscentrum'. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door een grote mate van functiemening en eenheid in inrichting van het openbare gebied. Behalve de woonfunctie zijn hier ook winkels en andere voorzieningen. De bebouwing in het centrum heeft overwegend één of twee bouwlagen onder verschillende soorten dakvormen. Veel voorkomende dakvormen zijn hier een zadeldak, een schilddak en een mansarde kap. Deze komen zowel in langs-als in dwarsrichting voor.
Gelet op de functionele betekenis en de gewenste representatieve uitstraling van het voorzieningencentrum, is bebouwing in dit deelgebied van relatief gedetailleerde welstandscriteria voorzien. De oudere bebouwing rondom het kruispunt Amersfoortseweg/ Dorpsstraat / Langbroekerweg is van groot belang voor de karakteristieke oudere dorpsbebouwing van doorn. Waarbij het welstandsbeleid specifiek gericht is op het handhaven en versterken van de bestaande karakteristieken. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria:
Algemeen
- De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouw massa, indeling van de gevels en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
- Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
Situering
- De gebouwen worden in de bestaande rooilijn gebouwd.
- Kleine verspringingen en hoekverdraaiingen zijn mogelijk.
- De hoofdbebouwing is op de straat gericht.
- Geen blinde wanden langs de straten of aan de openbare ruimte toepassen.
- Bij niet woonfuncties staat de eventuele bedrijfswoning aan de straat.
Massa en vorm
- Schaalvergroting door samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst.
- De individualiteit van de bebouwing wordt gehandhaafd door onderlinge verschillen in massa en vormgeving.
- Gesloten gevels voorkomen.
- Compositie van de gehele gevelwand als uitgangspunt nemen voor individuele vormgeving per travee van 6-12 meter.
- Gevel als één vlak uitvoeren en in de rooilijn laten aansluiten op het maaiveld.
- Begane grondlaag niet met terugliggend geveldeel vormgeven, maar als 1 vlak uitvoeren met de gehele gevel.
- Aan en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Ze zijn plat of voorzien van een kap.
- Bij nieuwbouw worden in de gevels de eigentijdse stijlkenmerken gebruikt.
- De korrelgrootte van de gebouwen sluit aan bij die in de omgeving.
- De panden hebben een duidelijke horizontale beëindiging in de vorm van een kap.
- Of een geproportioneerde daklijst.
- De verticale geleding van bovengelegen verdiepingen is het uitgangspunt bij vormgeving van winkelpuien.
- Verticale geleding van de wand als uitgangspunt nemen.
- Detaillering, kleur- en materiaalgebruik - Bij veranderingen (maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en
- dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen) worden de stijlkenmerken en kleuren van het oorspronkelijke gebouw toegepast.
- Aanbouwen hebben de stijlkenmerken en kleuren van het hoofdgebouw of vormen een duidelijk contrast daarmee.
- Nieuwbouw heeft een eigentijdse vormgeving maar is in materiaal, kleur en detail in harmonie met de bebouwing in de omgeving.
- Per travee individuele detaillering en vormgeving toepassen.
- Per twee traveeën minimaal één woningentree op de begane grond (direct aan de straat) realiseren.
- Geen volledig gesloten rolluiken bij entrees toepassen.
- Duurzame (onderhoud, levensduur, productie) materialen gebruiken met een natuurlijke uitstraling, zoals hout of baksteen.
Aanvullend welstandskader
Als onderdeel van het stedenbouwkundig kader zijn aanvullende welstandscriteria in een beeldkwaliteitsplan geformuleerd. Het is de bedoeling om de in het beeldkwaliteitsplan opgenomen criteria als aanvullend welstandskader door de gemeenteraad te laten vaststellen naast de criteria die al gelden op grond van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Daarbij geldt wel dat als strijd bestaat tussen de criteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de aanvullende criteria uit het beeldkwaliteitsplan de laatstgenoemde gelden. De criteria in het beeldkwaliteitsplan zijn namelijk specifiek toegesneden op het plangebied. Dat geldt niet voor de welstandscriteria uit de nota, welke een meer algemeen karakter kennen en voor een veel groter gebied gelden. Omdat de aanvullende criteria beleidsregels in de zin van de Awb worden, worden deze criteria tegelijkertijd ter inzage gelegd met het ontwerpbestemmingsplan, zodat eenieder hierop kan reageren. Voor de aanvullende criteria wordt kortheidshalve verwezen naar het stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitsplan wat als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
3.3.3 Woonvisie 2018 - 2022
Met de nieuwe Woonvisie 2018-2022 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de komende vier jaar. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.
- 1. Woningmarkt in beweging. In de gemeente is de vraag naar woningen groter dan het aanbod, zowel bij huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen probeert de gemeente nieuwbouwprojecten te stimuleren en faciliteren.
- 2. Thuis in de wijk. De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze kunnen wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deel nemen aan de lokale samenleving. Hiervoor start de gemeente het programma Thuis in de wijk.
- 3. Duurzaam wonen De gemeente wil dat inwoners kunnen wonen in een duurzame en aardgasvrije woning in een klimaatneutrale gemeente. Dit bereikt de gemeente onder meer door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken. Bewoners en anderen (zoals Verenigingen van Eigenaren) worden gefaciliteerd om stap voor stap over te schakelen naar energieneutrale en aardgasvrije woningen.
Planspecifiek
Uit de woonvisie blijkt dat de vraag naar woningen groter is dan het aanbod en dat binnen de gemeente dringend nieuwe woningen noodzakelijk zijn. De realisatie van 28 woningen binnen het plangebied past dus goed binnen de woonvisie.
3.3.4 Milieubeleidsplan 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaat neutraal' Programma 2017-2022
De gemeenteraad heeft het programma 'Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal' opgesteld voor 2017 tot 2022. Naast de aanpak en het uitvoeringsprogramma van 2017, bevat dit programma de strategische milieubeleidsdoelen die geldend zijn van 2017 t/m 2022. Het programma richt zich op het versterken en verbinden van initiatieven uit de samenleving op het gebied van duurzaamheid en klimaat, waarbij vijf doelen centraal staan:
- 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035
- 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid)
- 3. Duurzame mobiliteit
- 4. Duurzame economie
- 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie
Het programma stelt de samenleving, waaronder ondernemers, inwoners en bezoekers, als belangrijk middel om de doelen voor een duurzame en klimaatneutrale gemeente te realiseren. Daarnaast wordt er ook ingezet op regionale partners. Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw.
Planspecifiek
In paragraaf 4.1.3 van de toelichting wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.
Hoofdstuk 4 Haalbaarheid Van Het Plan
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, water, archeologie, verkeer en parkeren en duurzaamheid.
4.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- a. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergelijken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De ontwikkeling betreft de functiewijziging van de bestemmingen 'Bijzondere Doeleinden', 'Gemengde Doeleinden' en 'Woondoeleinden' naar 'Woongebied'. De realisatie van maximaal 28 woningen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds bestemd zijn voor diverse doeleinden, waaronder maatschappelijke doeleinden. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de functie wonen is minder intensief dan het gebruik dat in de huidige planologische situatie mogelijk is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat geen (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.3 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In juni 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v., 25 juni 2012, zie Bijlage 2). Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie in deellocaties onderverdeeld. Uit de resultaten volgt dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging met mineralie olie ter plaatse van deellocatie A. Op deellocatie B zijn ter plaatse van de voormalige tanks in het grondwater xylenen aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde. Geen van de overige geanalyseerde parameters is ter plaatse van de voormalige tanks aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde.
Op het overige terrein (deellocatie C) is in de bovengrond PCB, PAK, lood en kwik aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. Op basis van de in de rapportage genoemde gegevens en het ontbreken van antropogene bronnen kan de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging voldoende worden uitgesloten. Geen van de overige geanalyseerde parameters in de grond en het grondwater zijn aangetroffen in een gehalte boven de achtergrond-/streefwaarde. De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater en het matig verhoogde gehalte aan koper in het grondwater zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de geplande ontwikkelingen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
4.4 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Planspecifiek
Door het akoestisch bureau M+P is op 6 december 2020 akoestisch onderzoek gedaan. Dit onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd. Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting afkomstig van het autoverkeer op de N227, de Acacialaan, de Kampweg, de Oude Woudenbergseweg, de Parklaan en de Van Bennekomweg.
Uit de berekeningen blijkt dat er nergens sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden. Er zijn daarom geen hogere waarden noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect wegverkeerslawaai zijn er geen knelpunten voor het ontwikkelen van deze locatie.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Planspecifiek
De ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 28 woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Onderhavig plan blijft ruim onder deze norm.
Desondanks is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van maximum van 6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning. De verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling ligt daarmee rond de 168 motorvoertuigen per etmaal.
NIBM-tool (versie 2022)
Uit de berekening blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³.
Omdat sprake is van woningen (gevoelige functie) is met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht gekeken of de kwaliteit van de lucht voldoende is om woningen toe te staan. Hieruit blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2018 ter plaatse van het plangebied circa 18,0 µ g/m³, 20 µg/m³ respectievelijk 12,5 µg/m³ bedragen. Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de waardes die zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Planspecifiek
Het plangebied ligt direct ten noordoosten van het centrum van Doorn. Uit raadpleging van de verbeelding van het omliggende bestemmingsplann blijkt dat direct ten zuiden en westen van het plangebied de bestemming 'gemengd' en 'centrum' aanwezig zijn. Bovendien maakt een klein parkeerterrein onderdeel uit van het plangebied, welke - mogelijk in een andere vorm - in stand dient te worden gehouden. Daarmee kan het gebied worden beschouwd als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Navolgende tabel toont de bedrijven en inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied, de daarbij behorende richtafstanden (gemengd gebied) en de werkelijke afstanden tot het plangebied:
Adres | Inrichting / functie | SBI-2008 | Milieu-categorie | Minimale afstand tot plangebied (m) | Werkelijke afstand tot plangebied (m) |
Acacialaan 15 | Diverse praktijken voor (alternatieve) geneeswijzen | 8621, 8622, 8623 | 1 | 0 | 25 |
Amersfoortseweg 20 | Eetcafé | 561 | 1 | 0 | 43 |
Plein 1923 8 | Bank | 64, 65, 66 | 1 | 0 | 60 |
Uit bovenstaande tabel volgt dat wordt voldaan aan de richtafstanden voor nabijgelegen inrichtingen en functies. De chemische wasserij op de Acacialaan is verder niet meer beschouwd, nu deze niet meer aanwezig is.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt het aspect milieuzonering daarom geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het daarbij behorende besluit. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het plaatsgebonden risico richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het plaatsgebonden risico wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het groepsrisico, ook als de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij een toename van het groepsrisico geldt de wettelijke verplichting voor de gemeente om dit in het bestemmingsplan te verantwoorden.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte cirkel)
Op de risicokaart zijn geen risicobronnen in de nabije omgeving zichtbaar. Geconcludeerd kan worden dat op basis van de risicokaart het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicobron is gelegen.
De Amersfoortseweg (N227) is echter wel opgenomen als gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is op 70 meter afstand ten opzichte van de N227 gesitueerd. Over de N227 worden brandbare stoffen vervoerd. Omdat het plangebied is gelegen binnen de 200- meter zone van de weg dient voor deze weg een nadere beschouwing van het groepsrisico plaats te vinden.
Het groepsrisico is afhankelijk van de jaarlijkse frequentie van transportbewegingen, van de bevolkingsdichtheid langs de weg en van de afstand waarop de bevolking zich van de weg bevindt. Ook wordt het groepsrisico in hoge mate bepaald door het transport van vloeibare, onder druk staande, brandbare gassen. Gezien de minimale toename van de bevolkingsdichtheid door het planvoornemen, zal het groepsrisico niet significant toenemen.
Op basis van artikel 8 lid 2 van het Bevt kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het maatgevend scenario met een ongeval met gevaarlijke stoffen over de N227 bedraagt een explosiescenario (BLEVE). Navolgend wordt ingegaan op het scenario en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
BLEVE - scenario
BLEVE is een afkorting voor "Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion" (kokende vloeistof gasexpansie explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard.
Bestrijdbaarheid
Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding zal daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden.
Een warme BLEVE kent enige ontwikkeltijd. Over het algemeen is de druk in de tank na 10 tot 30 minuten dusdanig hoog dat de tank bezwijkt. Een warme BLEVE kan voorkomen worden door het tijdig alarmeren van de brandweer. De brand bij de tank kan geblust worden en de tank worden gekoeld. Vanwege eigen veiligheid van het brandweerpersoneel zal dit lang niet altijd mogelijk zijn. Tevens is er de mogelijkheid om het plangebied te ontruimen indien het scenario op tijd wordt gesignaleerd.
De brandweer dient snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater om een incident adequaat te kunnen bestrijden. De bluswatervoorziening in de omgeving is op dit moment onvoldoende. Bij de nadere uitwerking van het plan zal derhalve een toereikende bluswatervoorziening gerealiseerd dienen te worden.
Zelfredzaamheid
Bij een directe explosie van de ladingtank zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid beperkt, omdat het scenario bijna geen tot geen ontwikkeltijd kent. Indien tijdig wordt gewaarschuwd is voor personen buiten bij een dreiging van een BLEVE het handelingsperspectief vluchten (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren). De mogelijkheden om te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten. Als er schuilmogelijkheden zijn, is voor personen dekking zoeken of een schuilplaats binnen gaan een goed handelingsperspectief. Het is van belang dat het gebied voldoende mogelijkheden biedt om van de bron af te vluchten.
In dit geval kan goed van de N227 afgevlucht worden. Via de Van Bennekomweg kan zowel in noordelijke als zuidelijke richting van de N227 afgevlucht worden. Het plan maakt daarnaast geen functies voor minder zelfredzame personen mogelijk. Verder is de locatie vanaf de Van Bennekomweg zowel noordelijke als zuidelijke richting goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Risicocommunicatie
De zelfredzaamheid van personen kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Er zijn geen dekkingsproblemen bekend in dit gebied ten aanzien van risicocommunicatiesystemen.
Bereikbaarheid
Door de VRU is de bereikbaar van het plangebied als voldoende beoordeeld. Mocht gekozen worden voor een poortwoning langs de Van Bennekomweg, dan dient deze woning zorgvuldig ontworpen te worden, zodat hulpvoertuigen het achtergelegen gebied kunnen bereiken. In het Bouwbesluit zijn regels opgenomen op grond waarvan voorgaande kan worden afgedwongen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn bepaalde activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Laneco, 13 juli 2021, zie bijlage 4). Op Op 12 juli 2021 heeft een ecoloog het plangebied en de directe omgeving verkend. Doel van het veldbezoek was om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de habitatgeschiktheid beoordeling voor beschermde soorten. Hiernaast is bureauonderzoekgedaan waarbij gebruik is gemaakt van openbare verspreidingsgegevens. Hieronder zijn in het kort de reslutaten van het onderzoek opgenomen.
Gebiedbescherming
Uit dit onderzoek volgt dat het plangebied niet in of direct nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt. Gezien de ruime afstand tot het NNN is geen sprake van externe effecten op het NNN.
Het plangebied ligt op 5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Echter de bouwfase van de beoogde woningbouww als ook de verkeersgeneratie die 28 woningen opleveren kan er mogelijk wel sprake van een toename aan uitstoot van stikstof. In verband hiermee is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met het rekenpakket Arieus (bijlage 6).
Het bouwmaterieel waarmee gerekend is in de bouwfase is als volgt:
Mobiele werktuigen | Aantal | Aandrijving | Stageklasse | Bron | P (kW) | T (werkweken) | T (dagen) | T (uren) | Bverbruik | Badblue |
Mobiele hijskraan | 1 | Diesel | V | Vlak | 270 | 5 | 23 | 180 | 4715 | 330 |
Graafmachine | 2 | Diesel | V | Vlak | 105 | 6 | 30 | 240 | 2524 | 176 |
Boorstelling | 1 | Diesel | V | Vlak | 300 | 1 | 3 | 24 | 697 | 48 |
Betonmixer | 1 | Diesel | V | Vlak | 300 | 2 | 8 | 60 | 1743 | 122 |
Betonpomp | 1 | Diesel | V | Vlak | 35 | 2 | 8 | 60 | 232 | - |
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied is blijkens het verkregen verkeersadvies (zie bijlage 8) maximaal 168 verkeersbewegingen.
Uit de berekening, uitgevoerd met het softwarepakket Aerius, blijkt dat ten gevolge van de extra verkeersbeweging die de ontwikkeling van het plangebied opleveren geen extra stikstofdepositie in de nabijgelegen natuurgebieden oplevert.
Soortenbescherming
Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten is hazelworm niet uit te sluiten binnen het plangebied. Door het uitvoeren van graafwerkzaamheden worden mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort aangetast.
Van de overige in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde planten- en/of diersoorten worden geen groeiplaatsen, verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied verwacht in het plangebied. Nesten van vogels kunnen worden verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden.
De opgaande begroeiing aan de oostkant van het plangebied kan een functie hebben als geleidend element in een vliegroute van vleermuizen. Er dient bij de inrichting rekening te worden gehouden met verlichting, door gebruik te maken van gebundelde en naar beneden gerichte armaturen die niet uitstralen naar boomkronen en opgaande groenstructuren. De groenstructuren rondom het plangebied blijven behouden. Daarmee is nader onderzoek naar de functie hiervan voor vleermuizen niet noodzakelijk.
In het rapport van de quickscan zijn ten aanzien van ecologie nog een aantal aanbevelingen opgenomen, te weten:
- ruggstreeppad: Voorkom het ontstaan van waterhoudende laagtes en beperkt braaklegging in de periode april tot oktober.
- het aanleggen van wat kleinschalige elementen, zoals hagen en/of bosjes rondom de nieuwbouw is positief voor alle in de omgeving levende vogels en zoogdieren;
- bij het aanbrengen van beplanting wordt aanbevolen om gebruik te maken van inheems bes- en bloemdragende struiken en planten;
- nieuwbouw kan geschikt worden gemaakt voor vleermuizen door het gebruik van inbouw vleermuiskasten of door op een hoogte van 2,5 m en hoger op verschillende windrichtingen open stootvoegen van 2 cm bij 5 cm breed aan te brengen. Een andere optie is het creëren van 2 cm ruimte achter houten gevelbetimmering of het aanbrengen van kierende planken;
- Ook kunnen nieuw te bouwen woningen geschikt worden gemaakt voor huismussen en gierzwaluwen door het aanbrengen van neststenen in de muur of het plaatsen van vogelvides of het één dakpan hoger plaatsen van vogelschroot. Verder kunnen overstekende randen e.d. worden gebruikt om ruimtes onder te creëren die door vogels als broedplaats worden gebruikt (ongeveer 3,6 cm is voldoende).
Reptielenonderzoek
In de periode augustus 2017 - oktober 2017 zijn vijf onderzoeksrondes naar de hazelworm uitgevoerd (Laneco, 8 november 2017, zie Bijlage 5). In en rondom het plangebied zijn geen reptielen waargenomen tijdens de verschillende onderzoeksrondes. Er zijn geen andere van belang zijnde waarnemingen gedaan.
Ten aanzien van reptielen zijn er geen consequenties voor het uitvoeren van de werkzaamheden die nodig zijn voor de herinrichting van het gebied.
Waardevolle bomen
In het kader van de Bebouwingsenveloppe zijn de monumentale bomen op de aangrenzende percelen aan de noordoostzijde van het plangebied aangeduid, waarbij bepaald is dat binnen de kroonprojectie van de bomen niet gebouwd mag worden. In het voorliggende bestemmingsplan wordt dit juridisch geregeld.
Conclusie
De Wet natuurbescherming staat niet aan de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling in de weg, omdat geen vaste nest-, rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten binnen het plangebied zijn aangetrofffen. Wel maken de bomen langs de Hoflaan onderdeel uit van een essentiele vluchtroute voor vleermuizen. Om te borgen dat de ontwikkelaar deze bomen beschermd tijdens de bouw, is een voorwaardelijke verpliching in het besemmingsplan opgenomen die borgt dat boombeschermde maatregelen worden getoffen voordat wordt gestart met de bouw. Verder lever de extra verkeersaantrekkende werking die de ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen extra stikstofdepositie op nabijgelegen natuurgebieden op en ligt de planlocatie niet in de nabijheid van het NNN.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Uit artikel 9.1 sub a van de Erfgoedwet volgt dat artikel 38 lid a van de Monumentenwet nog steeds van toepassing is en stelt: 'De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten'.
Planspecifiek
Om na te gaan of archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.
Uitsnede archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2013 (plangebied: zwarte cirkel, bron: Geoloket Omgevingsdienst regio Utrecht)
Uit de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug volgt dat het plangebied grotendeels geen archeologische waarde heeft. Archeologisch onderzoek is hierbij niet vereist. Voor slechts een klein gedeelte van het plangebied geldt de waarde 'Hoog'. Hier is archeologisch onderzoek verplicht wanneer het een gebied betreft groter dan 150 m² waarbij werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm. Het gebied met waarde 'Hoog' is groter dan 150 m², en werkzaamheden kunnen eventueel dieper reiken dan 30 cm. Derhalve is er een inventariserend veldonderzoek gedaan door middel van boringen aan de Van Bennekomweg 10-16 in Doorn (ARC-Rapporten, 9 juli 2012, zie Bijlage 7). Het onderzoek toont aan dat de bodem op deze locatie recent is vergraven. Hierdoor is de kans op aanwezigheid van archeologische vondsten en sporen op de betreffende percelen zeer klein. Vanuit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg is daarom geen bezwaar tegen ontwikkeling op deze locatie.
Geconcludeerd kan worden dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Conform de wettelijke verplichting zal er bij het aantreffen van archeologische vondsten direct contact worden opgenomen met het bevoegd gezag.
Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of andere cultuurhistorische elementen. Specifieke cultuur historische waarden zijn dan ook niet aanwezig in het plangebied.
Bij de verkaveling en inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met een goede inpassing in de omgeving. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit dient hierbij als uitgangspunt. Tevens wordt voldaan aan de 'Regels Bebouwingsenveloppen', zoals die voor deze locatie zijn opgesteld. Hiermee blijft de karakteristiek van het dorp, het bebouwingsensemble en de gaafheid van de bebouwing, behouden.
4.11 Water
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021
Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is vastgesteld op 7 december 2015. Met dit plan wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening en de Provinciale Waterverordening.
Voor bodem, water en milieu staan de volgende doelen centraal:
- a. streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
- b. streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
- c. streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.
Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Om deze doelen te bereiken worden twee hoofdlijnen in het beleid onderscheiden:
- a. focussen op vier prioriteiten: (1) waterveiligheid en wateroverlast, (2) schoon en voldoende oppervlaktewater, (3) ondergrond en (4) leefkwaliteit stedelijk gebied. Dit betreft urgente maatschappelijke problemen waarin de provincie in de aanpak een belangrijke rol kan spelen.
- b. werken vanuit zes basiskwaliteiten (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid). Deze vormen een integraal onderdeel van al het provinciaal beleid gerelateerd aan de fysieke leefomgeving.
Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:
- wateroverlast;
- watertekort;
- grond- en stedelijk waterbeheer;
- gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
- verdroging van de natuur.
Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.
Waterstructuurvisie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In de Waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het Hoogheemraadschap weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).
Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug
Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:
- afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
- beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
- natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
- beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.
Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug
Het convenant 'Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' is op 27 januari 2010 door twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens getekend. Het convenant dat gaat over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug, is op 26 november 2015 geactualiseerd. Het streven is om diffuse bronnen terug te dringen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. In het convenant is een beslisschema opgenomen waarmee kan worden bepaald of en op welke wijze hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd).
Lokale adapatiestrategie
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Lokale Adaptatie Strategie vastgesteld. Met dit document willen we onze doelen voor een klimaatadaptieve en waterrobuuste gemeente vaststellen en de strategie om dez doelen te realiseren. Aanleiding voor vaststellen van de lokale Adaptatie Strategie zijn de klimaatverandering, waardoor de temperaturen hoger worden, de regenbuien worden heftiger en komen vaker voor en tegelijkertijd zien we langere periodes van extreme droogte. Hiernaast vorm de Nationale Omgevingsvisi de aanleiding, diestelt, dat we onze omgeving in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig moeten hebben ingericht. In de strategie worden de volgende beleidskeuzes gemaakt:
- 1. Houden we het hemelwater optimaal vast op de plek waar het valt. We hanteren hiervoor de norm van minimaal 50 mm (nu 30) en waar mogelijk 70 mm van een heftige bui van 70 mm in een uur.
- 2. Hebben we de openbare ruimte zo ingericht dat bij extreem hevige neerslag van 70 mm in een uur geen schade optreedt aan bebouwing, infrastructuur en aan vitale voorzieningen en dat bij een bui van 90 mm in een uur de vitale voorzieningen blijven functioneren (hoofdwegen, drinkwater en energie).
- 3. Vindt er geen negatieve beïnvloeding van de waterkwaliteit plaats als gevolg van riooloverstorten vanuit gemengd rioolstelsel.
- 4. Is het verschil in gevoelstemperatuur tussen bebouwd en (agrarisch) landelijk gebied maximaal 5 graden.
- 5. Behouden we de huidige hoeveelheid schaduw in de dorpen.
- 6. We vragen onze inwoners om ook in 2050 hun woonomgeving klimaatadaptief te hebben ingericht. Hiervoor hebben we een hemelwaterverordening opgesteld.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie ligt het terrein braak. Het terrein is grotendeels in gebruik geweest als gemeentewerf. De bijbehorende opstallen zijn omstreeks 2012 uit het plangebied verwijderd. In de toekomstige situatie bestaat de verharding uit woonbebouwing en overige verharding voor onder andere parkeergelegenheid, opritten en tuininrichtingen.
Aangezien het gebied nu grotendeels onverhard is, zal er een toename van verhard oppervlak plaatsvinden van meer dan 500 m². Er is dus een noodzaak voor watercompensatie. Er is echter binnen het plangebied geen open water waarop kan worden aangesloten of dat kan worden verbreed. In plaats van watercompensatie kiest de gemeente er dan ook voor om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen door in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen dat die openbare ruimte een bui van 70 mm per uur zonder problemen kan verwerken.
Die regel geldt alleen voor de openbare ruimte. Voor erven bij de woningen wordt namelijk via de omgevingsvergunning bouwen een verplichting tot verwerking van het hemelwater. Opnemen van een regel in het bestemmingsplan is daarmee verder niet noodzakelijk.
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater zal afgekoppeld worden en binnen het plangebied worden verwerkt, bijvoorbeeld door infiltratie. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
Conclusie
Wateraspecten vormen verder geen belemmeringen voor uitvoering van de plannen.
4.12 Verkeer En Parkeren
Bereikbaarheid
Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld, waarin mobiliteitsbeleid van de gemeente is vastgelegd. Het doel van het GVVP is een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economische gezonde gemeente.
In verband met het extra autoverkeer die de 28 woningen opleveren, is een advies gevraagd aan een verkeerskundige (bijlage 8). Uit dit advies blijkt dat de Accialaan en de Van Bennekomweg de toename van het verkeer vanwege de woningbouw aankunnen. Daarbij zijn de Van Bennekomweg en de Accialaan erftoegangswegen die per etmaal 5000 vervoersbewegingen aankunnen. Voor de Acacialaan wordt in het verkeersadvies de intensiteit voor 2022 berekend op 1360 mvt/ etm. en voor de Van Bennekomweg op 519 mvt/etm. Met de nieuwe woningen komen er 168 vervoersbewegingen bij en wordt nog ruimschoots onder het maximaal aantal vervoersbewegingen per etmaal gebleven.
Parkeren
De gemeenteraad heeft op 21 februari 2022 de parkeerbeleidsnota 2021 vastgesteld. In deze nota zijn de in nieuwe parkeerkencijfers voor zowel fiets en auto van het CROW opgenomen. Verder is de mogelijkheid voor de initiatiefnemer opgenomen om tot het afkopen van parkeerplaatsen over te gaan. Om die reden wordt er, anders dan in het GVVP 2010, een geografisch onderscheid gemaakt in parkeernormen per gebied.
In het bestemmingsplan is een parkeerregel die borgt dat binnen plangebied voldoende prkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Huidig parkeerterrein
Aan de Van Bennekomweg is thans een parkeerterrein aanwezig. Dit terrein mag worden bebouwd, maar dan dienen de aanwezige parkeerplaatsen elders in het plangebied te worden gecompenseerd. Hiertoe is een regeling opgenomen.
Conclusie
De locatie is prima te ontsluiten zonder additionele verkeersmaatregelen. Er zal voorzien worden in een aantal parkeerplaatsen dat overeenkomt met de CROW-normen, conform parkeerbeleidsnota 2021 op opvolger daarvan. Dit is als zodanig vastgelegd in de planregels. Daarnaast is een bepaling opgenomen voor de compensatie van het huidige parkeerterrein.
4.13 Duurzaamheid
BBouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet BENG en staat voor Bijna Energieneutrale Gebouwen.
Planspecifiek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid wordt in het bouwplan opgenomen dat in ieder geval een EPC-norm van 0,4 of beter wordt gehaald. Indien financieel haalbaar is het streven (een deel van) de woningen als 'nul op de meter' uit te laten voeren. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal eveneens rekening worden gehouden met de situering van de woningen en/of kaprichtingen zodat met zonnepanelen een optimale benutting van de zon kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOVanBennekomweg-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (de verbeelding) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikel 3) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
- Hoofdstuk III (artikelen 4 tot en met 8) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels.
- Hoofdstuk IV (artikelen 9 en 10) bevat de overgangs- en slotregel.
5.3 Bestemmingen
Het voorliggende bestemmingsplan bevat de bestemming 'Woongebied'.
Woongebied
Deze bestemming is opgenomen voor de beoogde woningen en de daarbij horende erven en tuinen, wegen, paden en parkeervoorzieningen. De woningtypes vrijstaand, twee-aaneengebouwd, beneden- en bovenwoning en geschakeld zijn toegestaan, voor maximaal 28 wooneenheden.
Het plangebied is opgedeeld in twee zones met specifieke uitgangspunten. Voor de zone Van Bennekomweg geldt een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Daarbij is incidentele ophoging denkbaar tot maximaal goot- en bouwhoogte van 6,5 meter en 11 meter , bijvoorbeeld ter plaatse van een 'poortwoning' of als accent en nadere verbijzondering in het straatbeeld/bebouwingsbeeld. Voor deze afwijkende goot- en bouwhoogte is een afwijkingsregeling in de regels opgenomen Tevens is een specifieke bouwregeling opgenomen voor de zone Van Bennekomweg teneinde het bebouwingsbeeld van de Van Bennekomweg te waarborgen. Daarbij is een maximale gevelbreedte van 6 meter opgenomen, dienen de woningen met de voorgevel in een gevellijn of maximaal 3 meter daarachter en is geregeld dat sprake mag zijn van maximaal 4 aaneengebouwde woningen (totale gevelbreedte van 24 meter). Daarnaast dient een onderbreking te komen, dat kan bijvoorbeeld een poortwoning zijn of een toegangsweg tot het achtergelegen hof.
De goot- en bouwhoogte van de zone Binnenhof mogen respectievelijk maximaal 3 meter en 10 meter bedragen. Voor voorgevels die niet gekeerd zijn naar de omliggende bestaande woningbebouwing, met uitzondering van de woning op de Accialaan 17 mag de goothoogte maximaal 6 meter bedragen.
Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbij in de regels is bepaald onder welke voorwaarden het bouwen van hoofd- en bijgebouwen is toegestaan.
Verder is in de verbeelding de aanduiding 'waardevolle boom' opgenomen voor de waardevolle bomen op de aangrenzende percelen aan de noordoostkant van het plangebied. Hiervoor geldt dat er niet gebouwd mag worden binnen de kroonprojectie van de betreffende bomen..
Ten slotte is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de instandhouding of compensatie van het huidige parkeerterrein veilig te stellen.
5.4 Algemene Regels
Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten een bepaling ten aanzien van de bestaande situatie of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.
Tevens is aangegeven hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen die de bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels met niet meer dan 1,0 meter overschrijden.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen.
Daarnaast is in dit artikel het uitoefenen van een bed & breakfast geregeld. Bepaald is dat niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, hier voor gebruikt mag worden, tot een maximum van 75 m². Het aantal mag bed & breakfastvoorzieningen maximaal 3 bedragen, waarbij per voorziening een zelfstandige sanitaire ruimte, een zelfstandige keuken en een extra parkeerplaats beschikbaar zijn.
Verder is hier de eerder genoemde regeling opgenomen, dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid conform het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan.
Algemene afwijkingsregels
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsregel is opgenomen waarmee, onder voorwaarden, wijzigingen in de vorm van het aanbrengen van verandering in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen mogelijk kunnen worden gemaakt.
5.5 Overgangs- En Slotregels
Overgangsregels
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.
Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve geen noodzaak. De economische uitvoerbaarheid is derhalve veiliggesteld.
6.2 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings-/ afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen/ omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.
Ad 1:
Repressief toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Datzelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het plan is besproken met het hoogheemraadschap en de Provincie. De Provincie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Het hoogheemraadschap heeft verzocht om een voorwaardelijke verplichting voor waterberging op te nemen in het bestemmingsplan. We hebben een dergelijke verplichting opgenomen voor het openbaar gebied.
Voor particulier terrein hanteren we conform de Waterwet het principe dat de perceeleigenaar verantwoordelijk is voor al het hemelwater dat op zijn eigen perceel valt, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem/haar gevraagd kan worden. Het is dan niet toegestaan om het hemelwater af te voeren naar het vuilwaterriool. In de Lokale Adaptatie Strategie, welke recent door is vastgesteld staat dat de perceeleigenaar in principe een bui van 70 mm/u op eigen terrein moet kunnen verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. Bij een dergelijke bui mag geen schade optreden aan de bebouwing. Dit kan worden gerealiseerd door het vloeroppervlak 30 cm boven het hoogste punt van de weg aan te leggen. Met het hoogheemraadschap hebben we afgesproken dat het zwaarste advies richting gevend is. Onze eis overschrijft dus in feite de eis van het hoogheemraadschap.
6.3.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening ter visie gelegd. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Van deze terinzagelegging is openbare kennisgeving gedaan in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en de gemeentepagina in nieuwsblad ‘De Kaap’. Er zijn gedurende de ter inzagelegging 7 zienswijze ingediend, welke beantwoord zijn in de bijgevoegde nota van beantwoording (bijlage 9).
Bijlage 1 Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Beroep en bedrijf aan huis
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader En Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 1 stedenbouwkundig kader en beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Van Bennekomweg 10 - 16 Te Doorn
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Van Bennekomweg 10 - 16 te Doorn
Bijlage 3 Geluidsonderzoek Van Bennekomweg 10-16
Bijlage 3 Geluidsonderzoek Van Bennekomweg 10-16
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quickscan Flora en fauna
Bijlage 5 Veldonderzoek Reptielen Van Bennekomweg 10-16 Te Doorn
Bijlage 5 Veldonderzoek reptielen Van Bennekomweg 10-16 te Doorn
Bijlage 6 Aeriusberekeningen Bouw- En Gebruiksfase
Bijlage 6 Aeriusberekeningen bouw- en gebruiksfase
Bijlage 7 Archeologisch Bureau- En Veldonderzoek Van Bennekomweg 10 16 Te Doorn
Bijlage 7 Archeologisch bureau- en veldonderzoek Van Bennekomweg 10 16 te Doorn
Bijlage 8 Verkeersadvies
Bijlage 9 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan Van Bennekomweg 10-16
Bijlage 9 Nota zienswijzen bestemmingsplan Van Bennekomweg 10-16