Nieuw Hydepark, Doorn
Bestemmingsplan - gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 14-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Nieuw Hydepark, Doorn met identificatienummer NL.IMRO.1581.DOOnieuwhydepark-va01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm en bouwkundig onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar er functioneel onderdeel van uitmaakt; onder aanbouw wordt mede verstaan een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde aanbouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.8 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.
1.9 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.11 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.12 basis achtergevel
de achtergevel van het hoofdgebouw zonder aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of vergrotingen van het hoofdgebouw.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij het terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein.
1.16 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw en niet geschikt is voor bewoning.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.26 creativiteitscentrum
instelling waar cursussen van recreatieve aard worden gegeven op het gebied van dans, koken, beeldende kunst, audiovisuele, dramatische, spirituele, kunstzinnige en/of literaire vorming.
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.28 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.29 extensieve openluchtrecreatie
vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.
1.30 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 gemeenschappelijke buitenruimte
ruimte voor gemeenschappelijk gebruik in de buitenlucht ten behoeve van de bestemming waar voor langere periode verbleven wordt, zoals een terras of tuin.
1.33 grondwaterpeil
bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.
1.34 historische buitenplaats
een eenheid van een landhuis, soms een kasteel (met zijn grachtenstelsel), zijn tuin of park en overige bouwwerken en/of gebouwen, zoals een koetshuis.
1.35 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.37 kamerbewoning
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.
1.38 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.39 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.40 landgoed
de historische buitenplaats èn de daarbij behorende natuur- en of landbouwgronden met de daarbij behorende bouwwerken en/of gebouwen.
1.41 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren.
1.42 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.43 maatschappelijke voorziening
educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
1.44 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.
1.45 natuurwaarden
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.46 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.47 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen.
1.48 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.49 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
1.50 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.51 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.52 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.53 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.54 recreatiewoning
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.55 schuilgelegenheid
een gebouw bestemd voor het schuilen van dieren.
1.56 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.57 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm en bouwkundig kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar er functioneel wel onderdeel van uitmaakt, alsmede een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde uitbouw.
1.58 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.59 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
1.60 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen die hierna als nadere bestemming zijn aangegeven bij de adressen die in of bij het betreffende bestemmingsvlak zijn aangegeven:
adres | nadere bestemming | max. aantal bedrijfswoningen | max. oppervlakte voetprint gebouwen | EHS 1) | ||
Driebergsestraatweg 50 | conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel | 0 | 2600 m² | + | ||
Oude Arnhemsebovenweg 5 en 7 | bibliotheek, jeugdopvang, naschoolse opvang, praktijkruimte, religie, verenigingsleven, welzijnsinstelling, zorgboerderij en zorginstelling | 0 | 2053 m² | + | ||
1) | EHS = ecologische hoofdstructuur; + = ligt in ecologische hoofdstructuur; - = ligt niet in ecologische hoofdstructuur |
- b. instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwaarden;
- c. bij een en andere behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, en overige voorzieningen, zoals fietsenstallingen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van grenzen van aanduidingen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
- b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken aanduidingen mag ten hoogste 20 % worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
- c. door een wijziging mogen de waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
- b. natuurvoorlichting en -educatie;
- c. agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding;
met daarbij behorend:
- d. paden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming, mits:
- a. de noodzaak daarvan is aangetoond;
- b. de in lid 4.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden of kunnen aangetast;
- c. de oppervlakte per aanvraag om een omgevingsvergunning niet meer mag bedragen dan 100 m²;
- d. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Ecologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden;
met daarbij behorend:
- b. voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages.
6.2 Bouwregels
In afwijking van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen worden gebouwd overige bouwwerken ten dienste van de waarden als bedoeld in lid 6.1 waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken die krachtens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de waarden als bedoeld in lid 6.1.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Landgoed En Buitenplaats
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landgoed en buitenplaats' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, welke met name bestaan uit:
- 1. de paden-, lanen- en groenstructuur,
- 2. cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, zoals landhuizen en bijbehorende gebouwen, zoals koetshuizen,
- 3. waterpartijen, en
- 4. bijzondere landschappelijke elementen, en
- b. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
In zoverre in afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen mogen op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, overige bouwwerken ten behoeve van de in dat lid aangegeven doeleinden worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en informatie- en aanwijsborden, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2, ten behoeve van het op een landgoed met een landhuis bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken, die behoren bij een landgoed, zoals een koetshuis, een prieel of een orangerie, met inachtneming van de volgende regels:
- a. van gebouwen mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 500 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen;
- b. vooraf dient door een bedrijfs- of beheerplan of daarmee vergelijkbare onderbouwing te zijn aangetoond dat de bedoelde bouwwerken de instandhouding van het landgoed en de buitenplaats bevorderen en dat de waarden van het landgoed en de buitenplaats als bedoeld in lid 7.1 niet onevenredig worden aangetast.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 12.1 zijn wijzigingsregels opgenomen die betrekking hebben op de voor deze gronden geldende andere bestemming(en).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, aan-, uit- of bijgebouw of overkapping niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
9.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. een gebruik van aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak voor bewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 7. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 8. een gebruik van 'bed & breakfast'-appartementen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccomodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
11.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10 % van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijziging landgoed en buitenplaats
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nieuw Hydepark, Doorn'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Voor Buitenplaats Hydepark is de eigenaar de Protestantse Kerk in Nederland (verder: PKN) voornemens om het hoofdgebouw te Driebergsestraatweg 50 (hierna: conferentiecentrum) en het zorg- en vakantiehotel te Oude Arnhemsebovenweg 5 en 7 (hierna: Roosevelthuis) te vervangen door één nieuw hoofdgebouw.
De bestaande accommodaties van het conferentiecentrum Hydepark, en het aangepaste vakantiecentrum F.D. Roosevelthuis naderen het einde van hun levensduur, waardoor beide partijen voor de keuze staan om te investeren in nieuwe huisvesting. Naast het feit dat door één gezamenlijk complex te realiseren recht wordt gedaan aan de betekenis die velen binnen de kerk hechten aan het landgoed Hydepark: een plaats waar mensen elkaar kunnen inspireren en ontmoeten, biedt deze nieuwe huisvesting voor beide voorzieningen perspectief om het zorg- en vakantiehotel en het Conferentiehotel/Opleidingscentrum financieel gezond te kunnen exploiteren. Op basis van enkele verkenningen naar het gescheiden ontwikkelen van twee nieuwe gebouwen of het renoveren van de bestaande gebouwen is naar voren gekomen dat wegens de exploitatievoordelen en optimalisatiemogelijkheden, het ontwikkelen van een gezamenlijk complex (financieel) de enige haalbare businesscase is.
Het plangebied omvat twee locaties, namelijk het bestaande hoofdgebouw (conferentiecentrum) en het Roosevelthuis (zorg- en vakantiehotel). Het bestaande hoofdgebouw zal worden gesloopt. Er wordt op deze locatie één nieuw hoofdgebouw opgericht ten behoeve van het gebruik als conferentiecentrum én zorg- en vakantiehotel met de bijbehorende voorzieningen. Het hoofdgebouw krijgt een footprint van 2.600 m².
Het is niet de bedoeling om in totaal meer te bouwen dan nu op de buitenplaats is toegestaan. Om die reden is het plan om bebouwing aan de Oude Arnhemsebovenweg 5 / 7 (het Roosevelthuis) gedeeltelijk in te leveren (rood-voor-rood). Het betreft een inlevering naar een totale footprint van 2.053 m² voor deze locatie. Per saldo blijft het aantal vierkante meters bebouwing daarmee gelijk.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen wordt een nieuwe parkeervoorziening op het landgoed aangelegd. Deze parkeervoorziening maakt geen deel uit van onderhavig bestemmingsplangebied. Wel zijn de effecten van het realiseren van de parkeervoorziening in onderhavig plan meegenomen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen planologisch en juridisch mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt tussen de Oude Arnhemsebovenweg en de Driebergsestraatweg (provinciale weg N225) in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en beslaat zowel de locaties Oude Arnhemsebovenweg 5 en 7 als de Driebergsestraatweg 50. Ten westen van het plangebied ligt de kern Driebergen. Ten oosten ligt de kern Doorn. Het plangebied is gelegen op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug (noorden) naar het Langbroekerweteringgebied (zuiden).
Afbeelding - Globale ligging plangebied
Het plangebied maakt deel uit van een groter geheel, namelijk het landgoed Hydepark, zoals weergegeven op de hierna volgende afbeelding.
Afbeelding - Totale landgoed Hydepark (bron: Integrale toekomstvisie)
1.3 Geldend Plan
Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied Doorn 2011", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2011.
Afbeelding - Uitsnede geldende bestemmingsplan
Beide locaties hebben de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:
- bestemming "Maatschappelijk";
- dubbelbestemming "Waarde - Ecologie";
- dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1 zeer hoog";
- dubbelbestemming "Waarde - Landgoed en buitenplaats";
- gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
- bouwvlak.
De directe omgeving van beide locaties is bestemd als "Natuur", met dezelfde dubbelbestemmingen als de beide locaties.
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een locatie evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
- de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen locaties, en;
- een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle locaties.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Hydepark heeft een stevige verankering binnen de Protestantse kerk (de kerk) door het langdurige bezit. Het sinds 1962 ook op Hydepark gehuisveste F.D. Roosevelthuis vervult een belangrijke diaconale taak van de kerk: het bieden van vakanties aan mensen die door een lichamelijke beperking moeilijk of in het geheel niet (meer) op vakantie kunnen. Het diaconaal vakantiewerk in het F.D. Roosevelthuis heeft een groot draagvlak bij de plaatselijke kerkelijke gemeenten. Naast het bieden van huisvesting heeft Hydepark als opleiding- en conferentiecentrum ook een spirituele en retraite-functie. Retraite wordt hierbij gebruikt in de context van het letterlijk 'uit je eigen omgeving stappen', het beleven van rust en ontspanning, en je kunnen wijden aan zaken als geloof, spiritualiteit, opleiding, toerusting en diaconale ontmoeting'.
In de huidige situatie is in totaal sprake van een drietal gebouwen. Het Roosevelthuis is in gebruik als zorg- en vakantiehotel en heeft een oppervlakte van 3.308 m². Bij het Roosevelthuis is een tevens een kleiner gebouw aan de zuidoost-zijde aanwezig met een oppervlakte van 207 m².
Afbeelding - Huidige situatie Roosevelthuis (bron: Bing Maps)
Het hoofdgebouw aan de Driebergsestraatweg 50 is in gebruik als conferentiecentrum en heeft een oppervlakte van 1.138 m². Het conferentiecentrum biedt in hoofdzaak accommodatie voor trainingen, conferenties en evenementen aan de Protestantse Kerk gelieerde organisaties, waaronder de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) en de Synode. De Protestantse Kerk in Nederland kent 2 miljoen leden en 1.600 gemeenschappen die hiervoor allemaal gebruik kunnen maken van het conferentiecentrum.
Afbeelding - Huidige situatie conferentiecentrum / hoofdgebouw (bron: Bing Maps)
Het landgoed maakt deel uit van de bosrijke omgeving van de Utrechtse Heuvelrug. In deze groene omgeving zijn reeds diverse toegangswegen en wandelpaden aangelegd, die het landgoed in zijn geheel ontsluiten en de diverse gebouwen op het landgoed met elkaar verbinden.
2.2 Ruimtelijke Gevolgen
Hydepark krijgt een nieuw hart. Het rijksmonumentale ensemble is toe aan een nieuwe opzet vanwege diverse veranderingen in de loop der tijd ten opzichte van de oorspronkelijke aanleg uit de negentiende eeuw. Daarbij geven een veranderend gebruik, beheerbudgetten en ecologische waardering aanleiding tot het herzien van de beheervisie op het landgoed.
Behoud van het monumentale karakter vormt daarbij de basis. Nieuwe ontwikkeling zal waar kan of waar nodig een nieuwe vorm van behoud tot gevolg hebben. Dit kan ten eerste door andere inzet van grond en opstallen. Ontwikkeling van de opstallen bestaat uit verbouw en nieuwbouw. Binnen de landgoedvisie zijn voorzien:
- 1. nieuw hoofdgebouw;
- 2. nieuwbouw Roosevelt locatie.
De gronden dienen door een verdeling in drie zones met verschillen in natuurlijke en culturele waarden tot een verschillend beheer te leiden wat bijdraagt aan het behouden en waar mogelijk, ontwikkelen van de nader te bepalen essentiële waarden van het landgoed. De infrastructuur zal bescheiden worden aangepast.
Afbeelding - Zichtlijnen en indeling drie zones (bron: Integrale toekomstvisie)
Afbeelding - Visieschets nieuw hoofdgebouw Hydepark (bron: Integrale toekomstvisie)
In de nieuwe situatie zal de bebouwde oppervlakte ter hoogte van het conferentiecentrum ongeveer verdubbelen ten behoeve van het gebruik als conferentiecentrum én zorg- en vakantiehotel met de bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van één gebouw met een footprint van 2.600 m². De hoofdontsluiting van het nieuwe hoofdgebouw zal plaatsvinden via de Driebergsestraatweg.
Het is niet de bedoeling om totaal meer te bouwen dan nu op de buitenplaats is toegestaan. Om die reden wordt in onderhavig bestemmingsplan de bebouwing aan de Oude Arnhemsebovenweg 5 / 7 (het Roosevelthuis) gedeeltelijk ingeleverd (rood-voor-rood). Circa 1.462 m² van het huidige bouwvlak van het Roosevelthuis krijgt de bestemming "Natuur". Dit vormt de natuurcompensatie van het bestemmingsvlak ter plaatse van het nieuwe hoofdgebouw. Ter compensatie van de aanleg van een nieuwe parkeervoorziening (P2 op de afbeelding "Visieschets nieuw hoofdgebouw Hydepark") heeft initiatiefnemer besloten een extra 1.000 m² van het bouwvlak Roosevelthuis te bestemmen als "Natuur". In totaal wordt 2.462 m² van het huidige bouwvlak Roosevelthuis in onderhavig bestemmingsplan tot "Natuur" bestemd.
Afbeelding - Rood voor Rood-uitwisseling tussen beide locaties
De exacte invulling van de locatie Roosevelthuis is nu nog niet bekend. De initiatiefnemer zal deze locatie mogelijk verkopen. De eventuele opbrengst is benodigd voor de aanleg van de noodzakelijke toe te voegen infrastructuur. Wel is het noodzakelijk om nu in het bestemmingsplan de maximale bebouwing met het toegestane gebruik aan te geven. De bestemming "Maatschappelijk" wordt opnieuw opgenomen, zoals ook in het geldende bestemmingsplan het geval is, de bestemming biedt in de nieuwe situatie ruimere mogelijkheden.
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijke relevante beleid voor het voorliggende bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Het vastgelegde beleid vormt het kader voor het gemeentelijke beleid in dit bestemmingsplan en geeft de bandbreedte weer waarbinnen de gemeentelijke gebiedsvisie ontwikkeld kan worden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (2012)
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig".
De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
- 1. Concurrerend
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; - 2. Bereikbaar
Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; - 3. Leefbaar en veilig
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In subparagraaf 3.2.2 wordt hier nader op ingegaan. Onderhavig bestemmingsplan is te kleinschalig om daadwerkelijk van invloed te zijn op nationaal niveau.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is enkel de EHS van toepassing op het plangebied. De doorwerking van het ruimtelijk beleid voor de EHS vindt echter plaats via de Provinciale Ruimtelijke Verordeningen (PRV). Het beleid van de PRV is opgenomen in subparagraaf 3.3.2.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (2013)
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRS is op 11 december 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.
De rode draad van de PRS is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:
- voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
- bereikbaarheid;
- een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
- aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
- een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.
Bij het concretiseren van het ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen worden twee prioritaire keuzes gemaakt:
- inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
- versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komt de provincie op drie pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
Landelijk gebied met kwaliteit
Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst, omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden.
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. De door de provincie voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. De provincie wil de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar maken.
De provincie heeft een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de natuur. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen daarnaast ook bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Daarom wordt ingezet op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren. Voor de kwaliteit van de natuur is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. De provincie wil samen met andere partijen voorzien in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De eenheid tussen stad en ommelanden wil de provincie versterken. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, even als de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.
De doorwerking van de PRS wordt verzorgd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening (zie subparagraaf 3.3.2). Daarin staan de regels waar de gemeenten zich bij het maken van bestemmingsplannen aan moeten houden.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 (2013)
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 (PRV) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRV is net als de PRS op 11 december 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Op 4 februari 2013 is de PRV eveneens vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Voor het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van belang.
Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
Het plangebied maakt deel uit van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Uitgangspunt is dat aan nieuwe functies binnen dit gebied een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen. In paragraaf 4.3 Waterhuishouding is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de waterhuishouding in het plangebied.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied maakt deel uit van twee zones uit de Cultuurhistorische hoofdstructuur. Het betreft de zones "Historische buitenplaatszone" en "Archeologie".
In de Historische buitenplaatszone is behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige stedelijke (of stedelijk gelieerde) functies c.q. bebouwing. De cultuurhistorische waarde van de historische buitenplaatszone ligt met name in:
- de samenhang van parkstructuren, hoofdhuizen en bijgebouwen;
- de zichtrelaties tussen buitenplaatsen en de directe omgeving;
- de kenmerken van de buitenplaatszone in relatie tot het onderliggende landschap.
Bij het behouden van archeologische waarden in de zone Archeologie gaat het om regels die aantasting van archeologisch erfgoed voorkomen of tot het uiterste beperken. Behoud in situ (in de bodem) is het uitgangspunt. Bij het versterken van de archeologische waarden gaat het om archeologie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen, met name:
- de samenhang tussen verschillende archeologische structuren en elementen;
- de relatie tussen archeologische structuren en elementen en het landschap;
- de lineaire structuur van de Limes.
Onderhavig plan omvat een ontwikkeling van een economische kostendrager die bijdraagt aan het herstel en de versterking van de cultuurhistorische waarde van landgoed Hydepark. Hiertoe is een integrale toekomstvisie opgesteld. Voor het behoud van de archeologische waarden in de ondergrond is een dubbelbestemming opgenomen, die is gekoppeld aan een vergunningstelsel. In paragraaf 4.5 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan met archeologie en cultuurhistorie wordt omgegaan.
Mobiliteitstoets
Al in een vroegtijdig stadium dient er voor de ruimtelijke ontwikkelingen door middel van een zogenaamde mobiliteitsscan te worden nagegaan of de mobiliteitstoets bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk is. De mobiliteitsscan is bedoeld om:
- inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft;
- inzicht te krijgen in het aantal verplaatsingen van al bekende toekomstige ontwikkelingen binnen en buiten de gemeente;
- te bepalen of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten ontstaan.
Voor onderhavige ontwikkeling heeft een uitgebreid verkeersonderzoek plaatsgevonden. De conclusie van dit onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.9Verkeer en parkeren. Hierin is tevens gekeken naar de impact van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling in de omgeving. Uit het onderzoek blijkt dat het verkeer in de omgeving niet of nauwelijks wordt gehinderd en dat er ook in het toekomstjaar 2023 met een groei van het verkeer nog ruim voldoende capaciteit op de wegen aanwezig is om het verkeer op een goede manier af te wikkelen.
Landschap
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Er moet blijken hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze in de regels van het bestemmingsplan is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten.
In paragraaf 4.7 Landschap is aangegeven, mede op basis van de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen, welke kernkwaliteiten in het plangebied van toepassing zijn en is tevens aangegeven op welke wijze deze kernkwaliteiten worden behouden, dan wel versterkt door middel van dit bestemmingsplan.
Ecologische hoofdstructuur
In ruimtelijke plannen moeten regels worden opgenomen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen te beschermen, in stand te houden en te ontwikkelen. Niet elke ingreep in de EHS leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Ingrepen die (eventueel nadat inrichtingsmaatregelen zijn genomen) niet de wezenlijke kenmerken en waarden significant aantasten, zijn toegestaan. Dit geldt ook voor uitbreidingen van geringe omvang van al binnen de EHS bestaande functies.
Bij significante aantasting van waarden en kenmerken moet in ieder geval gedacht worden aan:
- de aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit (bijzondere samenhang abiotische en biotische kenmerken, goed ontwikkelde systemen, zoals waardevolle oude boskernen);
- gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS;
- de aanwezigheid van bijzondere soorten;
- de aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en migratieroutes).
Individuele ingrepen zijn onder voorwaarden mogelijk (nee, tenzij). Bij individuele ingrepen gaat het om ontwikkelingen in de EHS op lokaal niveau met een individueel belang en een beperkte invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van een EHS-gebied. Mitigerende maatregelen zijn bedoeld om de gevolgen van een ingreep voor natuur en landschap ter plekke van de ingreep te verzachten. Te denken valt aan de bouw van wildviaducten, plaatsing van geluidsschermen en verbeteren van de inrichting (ecologisch, landschappelijk) van en rond het voor de verstorende functie gebruikte terrein. Indien deze maatregelen zeer effectief zijn, is het theoretisch mogelijk dat geen sprake meer is van significante gevolgen. Voor zover mitigerende maatregelen niet volstaan, moeten de gevolgen worden gecompenseerd.
Om inzichtelijk te krijgen wat de consequenties van onderhavige ontwikkeling zijn op de aanwezige natuurwaarden, zijn deze getoetst aan de Flora- en faunawet en de EHS. In paragraaf 4.6 Ecologie wordt nader ingegaan welke wijze is omgegaan met de natuur (en aanwezige Ecologische Hoofdstructuur) in het plangebied.
SubTOP gebieden
Veel natuurgebieden, waaronder een aantal Natura 2000-gebieden, lijden op dit moment veel schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Het gaat voor onderhavig plangebied om grondwaterafhankelijke natuur langs de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Voor de afweging is het van belang dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert. In paragraaf 4.3 Waterhuishouding is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de waterhuishouding in het plangebied en dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.4 Gemeentelijk/lokaal Beleid
3.4.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' (2010)
De Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' is op 28 januari 2010 vastgesteld. Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
- Natuur over de heuvels;
- Op de schouders van ons erfgoed;
- Duurzaam bereikbaar;
- Leefbare dorpen;
- Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- Maatwerk voor wonen en werken
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'.
Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samenhangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's. Het plangebied valt binnen de zonering "gemengde zone". Het streven van een gemengde zone is een duurzame functiemenging, maar wel in een grote bandbreedte.
Groene zones ten oosten van Driebergen en ten westen van Doorn
Ten oosten van Driebergen ligt aan de zuidzijde van de N225 een open landbouwgebied. Aan de noordzijde is dit gebied een historische landgoederenzone. Uitgangspunt is voor de landgoederen in deze zone dat uitbreiding van de gebouwen met 10% van de ‘footprint’ mogelijk is als bestaande terreinparkeerplaatsen ondergronds worden aangelegd. Twee lagen heeft de voorkeur omdat de groene setting en de ecologische verbindingen dan beter kunnen worden beschermd dan met een enkele laag, mits de grondwaterstromen niet verstoord worden. In alle gevallen zal sprake moeten zijn van maatwerk. Onderhavig plan maakt ontwikkelingen mogelijk, waarbij de bestaande footprint per saldo echter niet toeneemt.
Ontwikkelingen worden alleen toegestaan in gebieden die goed toegankelijk zijn met openbaar vervoer. Bij bestemmingsplanwijzigingen moet aan de hand van een vervoersmanagementplan worden aangetoond dat het aannemelijk is dat 50% van de nieuwe bezoekers met het openbaar vervoer komt. In paragraaf 4.9Verkeer en parkeren is opgenomen op welke wijze het plangebied bereikbaar is met het openbaar vervoer. Tevens is in dezelfde paragraaf de conclusie van het verkeersonderzoek opgenomen. In het onderzoek is geconcludeerd dat het maximale aantal vervoersbewegingen (dat wil zeggen: alle bezoekers komen met de auto) mogelijk is, nu en in de toekomst. Het is aannemelijk dat een groot deel hiervan echter met het openbaar vervoer naar het plangebied komt, met uitzondering van de zorgbehoevenden. Het is voor zorgbehoevenden vaak zeer lastig om met het openbaar vervoer te reizen. Aangezien de ontwikkeling grotendeels bedoeld is voor zorgbehoevenden is het niet mogelijk om aannemelijk te maken dat ten minste 50% van de bezoekers met het openbaar vervoer naar het plangebied komt, ondanks dat het plangebied daarmee goed bereikbaar is.
Wanneer door herontwikkeling van de bestaande gebouwen met extra functionele mogelijkheden een grotere parkeerbehoefte ontstaat dan in de bestaande situatie, moet deze extra parkeerbehoefte in ieder geval ondergronds worden opgevangen. Doordat er een intensivering plaatsvindt ter plaatse van het hoofdgebouw en er ruimere planologische mogelijkheden worden geboden ter plaatse van het Roosevelthuis, moet de extra parkeerbehoefte ondergronds worden opgevangen. Vanuit financieel oogpunt is dit echter niet haalbaar. Ook zou dit een relatief grote impact kunnen hebben op de waterhuishouding in de omgeving. Doordat het plangebied deel uitmaakt van een groter geheel (landgoed Hydepark) en de parkeerbehoefte geheel binnen het landgoed kan worden opgevangen, kan worden volstaan met de aanleg van parkeervoorzieningen op het maaiveld. In paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren wordt nader ingegaan op welke wijze wordt omgegaan met de parkeervoorzieningen.
Iedere herontwikkeling moet expliciet de bestaande cultuurhistorische (dat wil zeggen bouwkundige, historisch-geografische en archeologische), ecologische en landschappelijke kwaliteit beschrijven en waarderen. Ook moet worden aangeven hoe deze kwaliteiten het plan beïnvloed hebben en hoe dit zal leiden tot een aantoonbare verbetering van deze aspecten. Onderhavig bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk op een bestaand landgoed. Het geheel dient ertoe de aanwezige kernkwaliteiten te behouden door ontwikkeling. Hiertoe is een integrale toekomstvisie opgesteld (zie bijlage 1). In de paragrafen 4.5Cultuurhistorie, 4.6 Ecologie en 4.7 Landschap wordt nader ingegaan op de verschillende kwaliteiten van het gebied en hoe daarmee wordt omgegaan.
Recreatief gebruik van deze zone is gewenst, ofwel in de groene ruimte ofwel binnen de bestaande gebouwen. Het realiseren van een zorg- en vakantiehotel zorgt ervoor dat het recreatief gebruik blijft bestaan, dan wel toeneemt.
Er moet ruimte zijn voor natuur in deze zone. Dus behoud van oudere boombeplanting en zoveel mogelijk verwijderen van afrasteringen. Bij historische reconstructies moeten voldoende bomen blijven staan om de natuurwaarde te behouden. Er is een toetsing aan de flora- en faunawet en de EHS uitgevoerd (zie paragraaf 4.6 Ecologie). Hieruit blijkt dat zoveel mogelijk bomen blijven behouden. Er kan echter niet worden voorkomen dat enkele oudere bomen rondom het huidige hoofdgebouw moeten worden gekapt. Dit betreft een zeer gering aantal solitairen die geen onderdeel vormen van het bos en vanwege de nabijheid van het huidige hoofdgebouw al een verminderde natuurwaarde hebben. De kap zal dan ook geen impact hebben op de natuurwaarde van het landgoed in zijn geheel. Door middel van diverse zogenoemde "plusmaatregelen" toe te passen, worden de natuurwaarden van het landgoed juist verhoogt. Voor zover er bijvoorbeeld sprake is van het kappen van bomen worden deze (zonder roering van de bodem) in bos, bosrand en/of zoom binnen de zones Spiritualiteit en Gastvrij verwerkt ten gunste van paddenstoelen, mossen, insecten, kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën (de waarde van dood hout in oud bos is groot). Takken worden (gedeeltelijk versnipperd) op hopen gelegd als schuilmogelijkheden voor kleine zoogdieren, reptielen en amfibieën. Dat geldt ook voor later verkregen snoei- en velhout. Tevens is in het onderzoek aanbevolen om voor iedere boom die gekapt moet worden, ten minste drie nieuwe bomen terug te planten in het kader van de EHS. Deze beheermaatregelen worden in het beheerplan vastgelegd.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels in overeenstemming met de Structuurvisie 2030. Voor zover er strijd is met de Structuurvisie, is gemotiveerd waarom het bestemmingsplan afwijkt van het beleid.
3.4.2 Buitens op de Heuvelrug (2012)
Beleidskader voor historische landgoederen en buitenplaatsen
Met deze nota wil de gemeente Utrechtse Heuvelrug een beleidskader bieden voor instandhouding van de cultuurhistorisch waardevolle elementen van de vele landgoederen en buitenplaatsen die de gemeente rijk is. Door de bijzondere groene aanleg en monumentale gebouwen zijn deze complexen zeer waardevol.
Bestaande landgoederen en buitenplaatsen vertegenwoordigen bijzondere cultuurhistorische waarden, zoals:
- een kenmerkende paden- en lanenstructuur en/of zichtassen;
- bijzondere landschappelijke elementen, zoals theekoepels, hekwerken en dergelijke;
- karakteristieke centrale bebouwing, veelal in de vorm van een kasteel, versterkt huis of landhuis, doorgaans met een tuin en/of park.
Initiatieven op een historische buitenplaats of landgoed worden alleen in behandeling genomen als deze voorzien zijn van een integrale toekomstvisie voor de buitenplaats/het landgoed, waaruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk is en de duurzame instandhouding hierdoor gewaarborgd is.
Bij nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van een historisch landgoed of buitenplaats dient rekening gehouden te worden met de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden. Om dit zeker te stellen zal in een vroegtijdig stadium overleg plaats moeten vinden over de borging en eventuele versterking van deze waarden.
Onderhavig bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk op een bestaand landgoed. Hiertoe is een integrale toekomstvisie opgesteld (zie bijlage 1). Een congres- en vergaderaccommodatie, (zorg)hotel en zorginstelling zijn allen toegestaan binnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen. Om de cultuurhistorische waarden van het landgoed zelf in stand te houden, is een dubbelbestemming opgenomen, die ertoe dient deze waarden te behouden en te versterken en de eenheid van het landgoed aanduidt.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de nota Buitens op de Heuvelrug.
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de sectorale regelgeving en beleid en wordt het plan getoetst aan de verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
4.2 Milieueffectrapportage
Besluit milieueffectrapportage
Het geldende Besluit m.e.r. is dusdanig dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r.. Dat kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r.(-beoordeling) is uitgevoerd), of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van m.e.r.(-beoordeling). Wanneer niet direct een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling aan de orde is, geldt de vormvrije m.e.r.-beoordeling, ook wel 'vergewisplicht' genoemd.
Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Omdat de activiteit 'aanleg, wijziging of uitbreiding van hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen' in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk word gemaakt en vermeld staat op de D-lijst, is beoordeeld of de drempelwaarden worden overschreden.
Het plan
De aanleg, wijziging of uitbreiding van hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen is m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in gevoelig gebied. Dit betreft onderdeel D, categorie 10 van het Besluit m.e.r..
Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Naar het oordeel van het Europese Hof van Justitie kan echter op voorhand niet uitgesloten worden dat bij activiteiten onder deze “D-drempels” nooit sprake zal zijn van negatieve gevolgen voor het milieu. Sinds 1 april 2011 zijn deze drempelwaarden indicatief. Dat betekent dat ook als een project onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan, een zogenaamde 'vergewisplicht': het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.
Voor dit bestemmingsplan is daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. De conclusie is hierna weergegeven.
Als gevolg van uitvoering van het bestemmingsplan Nieuw Hydepark te Doorn zijn geen grote veranderingen in het gebied te verwachten. De diverse sectorale wetten en regels en de integrale toekomstvisie van het landgoed bieden voldoende waarborgen om eventuele nadelige gevolgen voor het milieu (sloop- en bouwwerkzaamheden) te voorkomen.
Op grond hiervan luidt de conclusie dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uitvoering van het bestemmingsplan Nieuw Hydepark niet te verwachten zijn. Op grond hiervan is er geen aanleiding een m.e.r.-beoordeling als bedoeld in artikel 7.16 e.v. van de Wet milieubeheer uit te voeren.
4.3 Waterhuishouding
Waterplan 2010 - 2015
Het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Waterplan 2010-2015. Op 23 november 2009 is het plan vastgesteld.
Gestreefd wordt, vanuit de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking, naar de ontwikkeling van duurzame, robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten, waarbij het gaat om het bieden van zo veel mogelijk toegevoegde waarde. Van belang is een gebiedsgerichte aanpak, gericht op de lange termijn.
Op de hele Utrechtse Heuvelrug mogen, gelet op het grote belang van schoon water voor drinkwater en de natuur, in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als er op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen, die risico’s met zich meebrengt voor de kwaliteit van het grondwater, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.
In het Waterplan is daarnaast opgenomen voor het infiltratiegebied van de Utrechtse Heuvelrug dat ook integraal beoordeeld moet worden op welke wijze het hemelwater, dat afkomstig is van verhardingen, afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op het oppervlaktewater of aansluiting op het riool. Tevens geldt hier een 'nee, tenzij'-beleid. Dit betekent dat als grondgebruikscategorieën worden gekozen die uit oogpunt van grondwaterkwaliteit minder gewenst zijn, een integrale afweging moet plaatsvinden en inzichtelijk moet worden gemaakt hoe emissies naar het grondwater worden voorkomen.
Waterbeheerplan 2010 - 2015
Het waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe HDSR zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KaderRichtlijn Water vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Convenant afkoppelen
Begin 2010 hebben diverse partijen, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug het het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, een convenant ondertekend over het afkoppelen van regenwater op de Utrechtse Heuvelrug.
Op verschillende plekken op de Utrechtse Heuvelrug komen hemelwater en afvalwater samen in het rioolstelsel terecht. Bij veel regenval moet het riool overtollig water kwijt. Dit gebeurt via een overstort in het oppervlaktewater. Het vuile water komt dan terecht in watergangen en vijvers. Dit heeft een nadelige invloed op het oppervlakte- en grondwater. Door het hemelwater van het riool af te koppelen en rechtstreeks de bodem in te laten stromen, wordt zowel kwetsbare natuur als de kwaliteit van het oppervlaktewater beschermd. Bovendien presteren rioolwaterzuiveringsinstallaties beter als het aangevoerde water minder verdund is door regenwater.
Waterplan Heuvelrug
Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de (voormalige) gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum en Amerongen tot 2020. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied waarbij de waterdoelen aansluiten op die voor het landelijk gebied. De volgende gidsprincipes worden in het waterplan door de participanten in acht genomen:
- Niet afwentelen
Knelpunten in de waterkwantiteit en waterkwaliteit worden niet afgewenteld op aangrenzende gebieden of op toekomstige generaties; - Waterkwantiteitstrits: "vasthouden-bergen-afvoeren"
Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water zoveel mogelijk vasthouden, zonodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren; - Waterkwaliteitstrits: "schoon houden-scheiden-zuiveren"
Het waterkwaliteitsbeheer en rioleringsbeheer wordt gericht op het schoon houden van water, op het gescheiden houden van schoon en vuilwater en pas in laatste
instantie op het zuiveren van vervuild water; - Waterstromen lopen van schoon naar vuil (zoneren)
Om waterkwaliteitsproblemen benedenstrooms te vermijden, wordt stroming van vuil water naar schoon water zoveel mogelijk vermeden; - Redeneren vanuit de natuurlijke karakteristieken
Bij het bepalen van beleid, de inrichting en het gebruik van water wordt geredeneerd vanuit de natuurlijke karakteristieken van het watersysteem.
Daarnaast is het waterplan gebaseerd op onder andere de volgende uitgangspunten:
- Water is mede bepalend/ordenend voor de ruimtelijke ordening.
- Bij planvorming en uitvoering van maatregelen wordt gestreefd naar draagvlak bij alle betrokkenen.
- Voor het watersysteem wordt gestreefd naar variëteit, zo min mogelijk versnippering van natte ecosystemen en zelfregulerende robuuste watersystemen met een natuurlijke dynamiek.
- Voor de waterketen wordt gestreefd naar efficiënt en effectief (her)gebruik van water, optimale afstemming tussen de riolering en de rioolwaterzuivering en een maximaal milieurendement van maatregelen.
- Het beheer (inclusief onderhoud) van watergangen moet doelmatig en efficiënt uitgevoerd kunnen worden.
Gemeentelijk RioleringsPlan
Het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool zijn gemeentelijke taken met de Wet milieubeheer als basis. Volgens deze wet moet de gemeente in een gemeentelijk rioleringsplan (GRP)vastleggen hoe zij invulling geeft aan deze taak. In het GRP is aangegeven wat de gemeente wil bereiken, welke voorzieningen er zijn, wat er gedaan moet worden om de gestelde doelen te kunnen halen en wat de kosten zijn en hoe deze worden gedekt.
Een van de toekomstige ontwikkelingen is dat klimaatverandering vermoedelijk zal leiden tot hevigere regenbuien. Buien die niet meer alleen door de riolering kunnen worden afgevoerd. Ook de openbare ruimte zal daarin een rol moeten gaan spelen. Vroegtijdige betrokkenheid van de rioolbeheerder bij ruimtelijke plannen is noodzakelijk om uitvoerbare en duurzame plannen te maken die robuust zijn.
Het plan
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsprocedure moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Doordat een uitwisseling van bebouwing plaatsvindt tussen het Roosevelthuis en het hoofdgebouw (Rood voor Rood), vindt er effectief geen toename van bebouwing plaats in het plangebied (saldo nul).
De realisatie van een nieuwe parkeervoorziening (circa 2.300 m²) buiten het plangebied wordt aangelegd middels halfverharding. Halfverharding kan als onverhard gerekend worden, mits de waterdoorlatende verharding 45 mm kan vasthouden en er geen straatkolken worden aangelegd. In het geheel zorgt het plan dan ook voor een afname van het verharde oppervlak en heeft het geen negatieve gevolgen voor het watersysteem.
De nieuwe functies leiden niet tot een risico voor de grondwaterkwaliteit. De nieuwe functies die eventueel mogelijk zijn in het plangebied, hetzij met recht, hetzij door middel van een bestemmingsplanwijziging, zullen naar verwachting eveneens niet leiden tot een risico voor de grondwaterkwaliteit. Zo kunnen bijvoorbeeld industriële inrichtingen of andere bedrijven zich niet in het plangebied vestigen.
Het hemelwater wordt losgekoppeld van het rioolwater en zal rechtstreeks in de bodem infiltreren. Dit komt zowel het grond- als het oppervlaktewater ten goede en zorgt dat de natuurwaarden in de omgeving niet verloren zullen gaan als gevolg van verdroging.
Bij de ontwikkeling moet aandacht besteed worden aan de kansen die bestaan voor het duurzaam omgaan met schoon regenwater. Op basis van de Keur is het verboden om regenwater dat is verontreinigd met uitlogende materialen rechtstreeks te lozen op oppervlaktewater. Dit betekent onder meer dat er geen uitloogbare materialen worden toegepast (of alleen gecoat) op plaatsen waar dit in contact kan komen met regenwater, zoals daken, dakgoten en regenpijpen. Omdat materiaalgebruik in het kader van het bestemmingsplan niet ruimtelijk relevant is, wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen hier de nodige aandacht aan besteed.
Basisprincipes omgaan met water:
- Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit);
- Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit);
- Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid).
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
- Het verhard oppervlak neemt gering toe (zie de Keur bepalingen voor de grenswaarden). Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft weinig gevolgen voor het watersysteem. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui al het hemelwater vanaf dit oppervlak verwerken en bergen;
- Het bestaande oppervlaktewater wordt niet aangepast;
- Water wordt niet buiten het plangebied geborgen;
- Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater;
- Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang;
- Het plangebied ligt niet nabij een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of rioolpersleiding.
Afvoer hemelwater
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.
Afvalwater
Afvalwater wordt als volgt afgevoerd: Er wordt aangesloten op de bestaande riolering.
Het bestemmingsplan is met het oog op de watertoets voorgelegd aan de waterbeheerder, in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op 12 december 2013 heeft de waterbeheerder een reactie op het plan gegeven. De conclusie is hierna weergegeven.
De waterbeheerder adviseert positief over het plan, mits zorg wordt gedragen dat al het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het voldoet namelijk aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill principe". Dit principe houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Doordat al het hemelwater vanaf nieuw en bestaand verhard oppervlak wordt geïnfiltreerd in de bodem, ontstaan er geen negatieve gevolgen voor het watersysteem.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.4 Milieuaspecten
4.4.1 Milieu algemeen
Milieubeleidsplan Utrechtse Heuvelrug 2009 - 2014
In het Milieubeleidsplan heeft de gemeente aangegeven wat haar ambities zijn en waar de prioriteiten liggen ten aanzien van duurzaamheid en milieu.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de gemeente een hoge leefkwaliteit realiseren. Voor kansrijke projecten worden extra scherpe doelstellingen gehanteerd. Door ambities af te stemmen op de kenmerken van een gebied, kunnen de karakteristieke kwaliteiten van een gebied worden beschermd of verbeterd. Hierdoor zullen de mogelijkheden vanuit milieu meer centraal staan, in plaats van de beperkingen en ondergrenzen.
Voor een gebiedsgerichte uitwerking van de milieuambities in het milieubeleidsplan is de gemeente onderverdeeld in een aantal gebiedstypen waaronder woongebieden, centrumgebieden, bedrijventerreinen en natuurgebieden. Vervolgens zijn steeds de kwaliteitscriteria voor bijvoorbeeld geluid, lucht, water of energie afgestemd op de ruimtelijk-functionele kenmerken van het gebied.
De hoofdfunctie van het plangebied en de omgeving is "natuur in het landelijk gebied". Aan dit gebied ontleent de gemeente haar naam en haar reputatie. Bescherming en benutting van de kwaliteiten heeft daarom prioriteit, waarbij natuurbeleving met oog voor cultuurhistorie, voorop staan. Er is recreatief medegebruik voor zover het de hoofdfunctie natuur niet (of weinig) belemmert. Het gebied is mooi, rustig, stil en ’s nachts is het donker. Natuur en ecologie krijgen alle ruimte en het is een interessante vindplaats voor flora en fauna. De versnippering binnen het gebied wordt zoveel mogelijk tegengegaan, en er zijn zo min mogelijk barrières naar aangrenzende natuur in het Langbroekerweteringgebied. De cultuurhistorische elementen zijn duidelijk zichtbaar gemaakt, en passend in hun natuurlijke omgeving. Het gebied wordt gebruikt voor vormen van recreatie die weinig hinder veroorzaken (wandelen en fietsen). Parkeren, horeca en educatie zijn geclusterd rond de kernen en in de buurt van de zogenaamde groene poorten. Het verkeer is teruggedrongen, maar het is goed mogelijk om het gebied zonder auto te bereiken en te bezoeken (shuttles, OV-fiets, …).
Onderhavig plangebied maakt deel uit van het landgoed Hydepark. Uit de integrale toekomstvisie, zoals opgenomen in bijlage 1 blijkt dat ontwikkeling van het plangebied bijdraagt aan het behouden van de verschillende kernkwaliteiten van het landgoed, zoals cultuurhistorische en natuurwaarden.
4.4.2 Bodem
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Op de locatie Driebersestraatweg 50 is in de huidige situatie een conferentiecentrum aanwezig, wat als een gevoelige functie valt aan te merken. In de nieuwe situatie is sprake van een conferentiecentrum en een zorg- en vakantiehotel. Ook dit valt aan te merken als gevoelige locatie.
Op de locatie Arnhemsebovenweg 5 en 7 is in de huidige situatie een zorg- en vakantiehotel aanwezig, wat een gevoelige functie betreft. In de nieuwe situatie is sprake van verruimde planologische mogelijkheden van de maatschappelijke bestemming. Het is hierdoor mogelijk dat er opnieuw een gevoelige functie zich op deze locatie vestigt. Tevens wordt een deel van de bestaande bestemming gewijzigd in een natuurbestemming ten behoeve van de realisatie van nieuwe natuur. Dit is geen gevoelige functie, maar vraagt wel om een goede bodemkwaliteit.
Om te beoordelen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de gewenste ontwikkelingen, is het nodig dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunning wordt uitgevoerd.
Opgemerkt wordt dat wanneer grondverzet plaatsvindt, dit middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels is gebonden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.4.3 Geluid
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige objecten. In de wet worden de volgende objecten geluidsgevoelig genoemd en daarom beschermd:
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven);
- c. geluidsgevoelige terreinen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).
Wanneer een bestemmingsplan het gebruik van geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, dient te worden getoetst aan de Wgh. Bij de toetsing of een object al dan niet wordt beschermd kan in eerste instantie worden aangesloten bij de voorgenoemde objecten van de Wgh.
Het kan echter voorkomen dat een object niet als geluidsgevoelig is aangemerkt in de Wgh, maar dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch de geluidssituatie in kaart moet worden gebracht en beoordeeld. Het betreft objecten die als geluidsgevoelig kunnen worden beschouwd. Uit jurisprudentie is gebleken dat in principe "elke situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven" als geluidgevoelig beschouwd kan worden (uitspraak ABRvS d.d. 29 februari 2012, nr. 201002029/1/T1/R2). Dit betekent overigens niet dat deze situaties meteen grondig beschouwd dienen te worden of een hoog beschermingsniveau tegen geluid verdienen. Het geeft wel aan dat de motivering "een functie is niet geluidgevoelig" een te magere motivering is.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een conferentiecentrum en een zorg- en vakantiehotel. Hoewel dit op basis van de Wgh niet is aangemerkt als geluidgevoelig object, dient op basis van bovenstaande uitspraak in het kader van een goede ruimtelijke ordening alsnog te worden gekeken naar de geluidssituatie.
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 van de Wet geluidhinder verplicht ertoe om bij een bestemmingsplan rekening te houden met de geluidzone van wegen, wanneer sprake is van realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidzone.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.
In buitenstedelijk gebied bedragen de zones 250 m voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken, 400 m voor een weg bestaande uit drie of vier rijstroken en 600 m voor een weg met vijf of zes rijstroken.
Voor de locatie van het hoofdgebouw bevindt de dichtstbijzijnde weg met een geluidzone (Driebergsestraatweg) zich op een afstand van circa 275 meter. Dit is een weg die bestaat uit één rijstrook. De locatie bevindt zich buiten de wettelijke zone van 250 m die voor een dergelijke weg geldt. Vanuit de Wet geluidhinder bestaat er geen noodzaak om deze locatie te onderzoeken op het aspect geluid. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is deze locatie echter in een akoestisch onderzoek nader beschouwd. De conclusie van het onderzoek is verderop in deze paragraaf opgenomen.
De locatie Roosevelthuis ligt op een afstand van circa 30 m ten opzichte van de dichtstbijzijnde weg met een geluidzone (Oude Arnhemsebovenweg). In de huidige situatie is reeds sprake van een geluidgevoelige functie op deze locatie. Doordat de bestemming Maatschappelijk voor deze locatie is verruimd ten opzichte van het huidige bestemmingsplan, is het mogelijk dat er in de toekomst opnieuw geluidgevoelige functies worden ontwikkeld. Deze kunnen ook dichterbij de geluidgezoneerde Oude Arnhemsebovenweg worden gerealiseerd dan in de huidige situatie het geval is. Uit akoestisch onderzoek dient daarom te blijken dat er op deze locatie geen bezwaren bestaan tegen het verruimen van de planologische mogelijkheden.
Akoestisch onderzoek
In het kader van hetgeen hiervoor genoemd heeft Tauw een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de locatie Roosevelthuis aan de Oude Arnhemsebovenweg 5 en 7. De aanleiding voor het akoestisch onderzoek is de herinrichting van het plangebied, waarbij de bestemming het mogelijk maakt verschillende maatschappelijke functies te realiseren.
Het doel van het akoestisch onderzoek is het inzichtelijk maken van de geluidsbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige gevels in het plangebied.
Het bestemmingsplan moet de mogelijkheid bieden voor realisatie van verschillende maatschappelijke functies. Voor deze functies is nagekeken of deze in het kader van de Wet geluidhinder als geluidsgevoelige bestemmingen zijn aangemerkt.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven.
In het onderzoek is de berekende geluidsbelasting als gevolg van de omliggende wegen ter plaatse van de fictieve gevels gepresenteerd. Er is gebruik gemaakt van fictieve gevels, aangezien het plan nog niet is ontwikkeld en in dit stadium nog niet bekend is waar precies de geluidgevoelige gevels en verblijfsruimten worden gerealiseerd. De geluidsbelasting is berekend op basis van de worst case situatie. Het onderzoeksrapport kan dienen als akoestische onderbouwing bij de aanvraag hogere grenswaarden (dit houdt in dat een hogere geluidbelasting dan het basisbeschermingsniveau van 48 dB kan worden toegestaan), mits in acht wordt genomen dat het om een worst case benadering gaat.
Op de hierna volgende afbeelding uit het onderzoeksrapport is de ligging en nummering van de beoordelingspunten weergegeven.
Afbeelding - Beoordelingspunten
Uit de berekeningsresultaten zijn de volgende conclusies te trekken:
- realisatie van geluidgevoelige gevels is zonder meer mogelijk ter plaatse van beoordelingspunten 07 t/m 14 en de begane grond van beoordelingspunt 06;
- realisatie van geluidgevoelige gevels is mogelijk met een hogere waarde aanvraag ter plaatse van beoordelingspunt 05, begane grond van beoordelingspunten 03 en 04 en de eerste verdieping van beoordelingspunt 06;
- realisatie van geluidgevoelige gevels is mogelijk met een hogere waarde aanvraag en toepassing van gevelmaatregelen ter plaatse van de eerste verdieping van beoordelingspunten 03 en 04;
- realisatie van geluidgevoelige gevels is alleen mogelijk bij toepassing van een dove gevel en gevelmaatregelen.
Opgemerkt dient worden dat het een berekening betreft op de grenzen van het plangebied bij een niet-ingevuld plangebied. Geadviseerd wordt om, zodra de definitieve invulling van het plangebied bekend is, de daadwerkelijke geluidsbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten te berekenen en te toetsen. Op basis hiervan kan per geluidgevoelig object bepaald worden of aanvullende gevelweringsmaatregelen noodzakelijk zijn om de binnenwaarde-eis vanuit het Bouwbesluit te waarborgen.
Bovendien is het op dat moment ook wenselijk dat meer nauwkeurige verkeersintensiteiten beschikbaar worden gesteld, bijvoorbeeld op basis van recente verkeerstellingen.
Hoewel er vanuit de Wet geluidhinder geen noodzaak bestaat om de locatie van het nieuwe hoofdgebouw aan de Driebergsestraatweg te onderzoeken, is deze locatie in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel nader beschouwd.
In het akoestisch onderzoek is een visualisatie van de berekende geluidscontouren opgenomen die verkregen zijn van de Omgevingsdienst regio Utrecht. De geluidsbelasting is lager dan de voorkeurswaarde. Er zijn daarom vanuit het aspect geluid geen beperkingen voor deze locatie.
Gevolgen akoestisch onderzoek
In het kader van onderhavig plan wordt een hogere waarde procedure doorlopen om zodoende voor de locatie Roosevelthuis ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit is nodig, omdat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt geluidgevoelige objecten te realiseren op gronden waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Het ontwerp van het besluit hogere waarde wordt, overeenkomstig artikel 110c, lid 1 Wgh, gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Tevens is het bouwvlak op de locatie Roosevelthuis teruggelegd, zodat geen geluidgevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd op gronden waar de geluidbelasting 53 dB of hoger is (maximaal toelaatbare geluidbelasting).
Tenslotte is een aanduiding opgenomen voor de gronden waar de geluidbelasting 53 dB of hoger bedraagt, waarbinnen het niet is toegestaan om gemeenschappelijke buitenruimten te realiseren.
Het aspect geluid vormt op basis hiervan geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Railverkeerslawaai
Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de geluidzone van een spoorweg, is dit aspect niet van toepassing.
Industrielawaai
Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen de geluidzone van een geluidgezoneerd bedrijventerrein, is dit aspect niet van toepassing.
4.4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Op basis van de NIBM-tool van het kenniscentrum InfoMil is bekeken of er sprake is van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. De NIBM-tool gaat uit van een Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.
De ingevoerde getallen zijn afkomstig uit het verkeersonderzoek (zie bijlage 8). Er is berekend dat er een maximale toename van 115 verkeersbewegingen per etmaal plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Hierna is aangegeven wat de bijdrage van het plan is.
Afbeelding - Berekening bijdrage extra verkeer op luchtkwaliteit (bron: Infomil)
De afbeelding geeft weer wat de maximale bijdrage van extra verkeer op de luchtkwaliteit is, uitgaande van de toekomstige functies. Hieruit blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, dat wil zeggen dat er geen significante effecten zijn te verwachten op de luchtkwaliteit.
Voor het Roosevelthuis worden de planologische mogelijkheden echter vergroot. Er is berekend aan de hand van een worst-case scenario dat er maximaal sprake zal zijn van 1.266 verkeersbewegingen per etmaal, wanneer de maximale planologische mogelijkheden worden benut. Daarom is in de hierna volgende afbeelding berekend wat de maximale bijdrage van extra verkeer is, gebaseerd op de meest verkeersaantrekkende functie die mogelijk is op basis van dit bestemmingsplan (op de locatie Roosevelthuis), gecombineerd met de maximale bijdrage van extra verkeer voor het conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel (in het hoofdgebouw). Het maximale extra aantal verkeersbewegingen bedraagt, zoals blijkt uit het verkeersonderzoek, 1.381 verkeersbewegingen.
Afbeelding - Berekening extra verkeer op luchtkwaliteit bij maximaal gebruik planologische ruimte Roosevelthuis (bron: Infomil)
Hieruit blijkt opnieuw dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Opgemerkt wordt dat in het verkeersonderzoek is uitgegaan van de maximale, juridische mogelijkheden. Het is echter zeer aannemelijk dat de daadwerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk lager ligt, doordat bijvoorbeeld een minder verkeersaantrekkende functie op de locatie Roosevelthuis wordt gerealiseerd.
Huidige situatie
De Omgevingsdienst Regio Utrecht heeft kaarten aangeleverd met daarop de huidige concentraties stikfstofdioxide en fijnstof. Deze zijn weergegeven op de hierna volgende afbeeldingen.
Afbeelding - Huidige concentratie stikstofdioxide (NO2) in de omgeving van het plangebied (peiljaar 2013)
Afbeelding - Huidige concentratie fijnstof (PM10) in de omgeving van het plangebied (peiljaar 2013)
Uit de afbeeldingen blijkt dat de huidige concentraties stikstofdioxide (22-24 µg/m³) en fijnstof (22-23 µg/m³) ruimschoots voldoen aan de wettelijke niveaus van respectievelijk 40 en 31,3 µg/m³. De concentraties zijn echter net iets hoger dan de ambitiekwaliteit van respectievelijk 20-22 en 21-22 µg/m³, zoals opgenomen in het Milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 van de gemeente.
Nu blijkt dat in het maximale geval nog steeds sprake is van een plan dat niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging en de huidige concentraties stifstofdioxide en fijnstof ruimschoots voldoen aan de wettelijke niveaus, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.4.5 Externe veiligheid
Bij het realiseren van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met externe veiligheid. De risico's, gevaarbronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde gevaarbronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen.
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour). In Nederland heeft de overheid bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar). Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke norm van 1 op de 100.000 per jaar (10-5/jaar).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Het plan
Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden PR 10-6 (individueel) risico en de hoogte van het groepsrisico (GR) ten opzichte van de oriënterende waarde.
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
- inrichtingen;
- transportroutes;
- buisleidingen.
Afbeelding - Uitsnede Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transportroutes
Over de wegen in de nabijheid van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er zijn geen spoorwegen in de nabijheid van het plangebied.
Buisleidingen
Ten noordwesten van het plangebied ligt een ondergrondse aardgasleiding (leidingnaam: A-510) met een werkdruk van maximaal 66 bar. Deze leiding is onderdeel van het landelijke hoofdnet voor aardgasdistributie.
Nabij het plangebied ligt langs een gedeelte van leiding een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6/jaar. Deze contour raakt aan het object Roosevelthuis.
In 2011 heeft de Omgevingsdienst voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn' voor deze aardgasleiding risicoberekeningen uitgevoerd. Onderstaande afbeeldingen zijn afkomstig uit de betreffende rapportage. De volgende figuur toont de ligging van de 10-6 plaatsgebonden risicocontour (groene contour) ter hoogte van het plangebied. Met een rode cirkel is de ligging van het Roosevelthuis gemarkeerd.
Afbeelding - Risicocontouren aardgastransportleiding
Afbeelding - Berekening groepsrisico
Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 1 januari 2012 in werking is getreden, moet een leiding beheerder bestaande knelpunten van het plaatsgebonden risico saneren.
Naast het Roosevelthuis dat slechts voor een beperkt deel binnen de contour valt. Bevinden zich nog andere (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour, zoals een drietal woningen aan de noordzijde van de leiding, en het ten noordwesten van het Roosevelthuis aan de Hydeparklaan gelegen recreatiecentrum Het Grote Bos (oranje markeringen).
In het kader van een inventarisatie van te saneren knelpunten heeft de Omgevingsdienst in 2011 namens de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan de Gasunie gemeld dat het leidingdeel langs de Hydeparklaan tot de te saneren knelpunten behoort. Dat impliceert dat de Gasunie binnen de in het Bevb gestelde termijnen maatregelen en/of voorzieningen zal treffen waardoor de PR-contour zodanig wordt verkleind dat voornoemde objecten niet meer binnen die contour vallen. Daarmee zal dus ook het Roosevelthuis niet meer binnen de PR-contour vallen.
Als bijkomend effect van de te nemen maatregelen zal ook de waarde van het groepsrisico dalen.De hiervoor opgenomen afbeelding toont de grootte van het in 2011 berekende groepsrisico voor het leidingdeel (traject A-B; groen) ter hoogte van het plangebied.
Voor het grootste deel van het leidingdeel is het berekende groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er is een beperkte zone (vanaf 'A' zuidwaarts) waarin het groepsrisico naast het gebied van het recreatiecentrum Het Grote bos afneemt van circa 20% tot minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het Roosevelthuis ligt in deze overgangszone. Dit groepsrisico wordt echter nagenoeg volledig bepaald door het uitvlakkende effect van de personendichtheid bij het recreatiecentrum en niet door het Roosevelthuis.
Gezien de verwachte maatregelen die de leidingbeheerder moet treffen om het knelpunt van het plaatsgebonden risico op te lossen, mag worden aangenomen dat daarmee het groepsrisico ter hoogte van het Roosevelthuis zal afnemen tot een waarde die zeker lager zal zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Daarom kan worden geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van belemmeringen voor de ontwikkeling bij het Rooselvelthuis.
Voor de locatie van het nieuwe zorg- en vakantiehotel is in het geheel geen sprake van een belemmering.
Er zijn in de omgeving geen andere buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.
Elektromagnetische straling
Naast de drie hiervoor genoemde, mogelijke risicobronnen, is ook gekeken naar elektromagnetische straling in het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor het oprichten van gevoelige objecten.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.4.6 Bedrijven en milieuzonering
Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.
In of nabij het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die gevolgen kunnen hebben voor onderhavige ontwikkeling.
Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).
In de publicatie vallen hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra allen onder dezelfde SBI-2008 code: 5510. Dergelijke bedrijven hebben een milieucategorie 1, waarbij de grootst aan te houden afstand ten opzichte van andere functies 10 m bedraagt, op basis van het aspect geluid. Binnen deze zone zijn geen andere geluidgevoelige objecten aanwezig. De ontwikkeling van het nieuwe conferentiecentrum en het zorg- en vakantiehotel vormt dan ook geen belemmering voor de omgeving.
Omgekeerd zijn er geen niet-agrarische bedrijven in het plangebied of in de omgeving van het plangebied aanwezig, die ruimtelijk een knelpunt vormen voor onderhavige ontwikkeling. De dichtstbijzijnde bedrijfsmatige locatie is een kantoorlocatie ten zuidoosten van het conferentiecentrum. Deze locatie ligt op een afstand van circa 130 meter.
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Cultuurhistorie
4.5.1 Cultuurhistorie
Modernisering monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Het plan
Het totale, bestaande landgoed Hydepark bestaat uit onder meer 30 rijksmonumenten, zoals de historische tuin- en parkaanleg, de portierswoningen en de orangerie. Het Roosevelthuis en het conferentiecentrum zijn echter niet aangewezen als monument. Het gedeeltelijk afbreken van het Roosevelthuis doet dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het landgoed.
Het realiseren van een nieuw conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel gaat gepaard met een integrale toekomstvisie van het landgoed (zie bijlage 1), waarbij onder andere is gekeken naar het inpassen van het conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel in de omgeving en het versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Aangezien het huidige conferentiecentrum zelf geen cultuurhistorische waarde heeft, is het afbreken daarvan niet in strijd met de cultuurhistorische waarden van het landgoed als geheel.
Om de cultuurhistorische waarden van het landgoed als geheel in de toekomst te kunnen behouden en te versterken, wordt overeenkomstig het geldende bestemmingsplan ook in dit bestemmingsplan voor het plangebied een dubbelbestemming opgenomen.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.5.2 Archeologie
Wet op de archeologische monumentenzorg (2007)
Als gevolg van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Feitelijk betreft het een aantal aanpassingen aan diverse wetten, waarvan de belangrijkste de Monumentenwet 1988 en de Woningwet zijn.
In het bestemmingsplan moeten de archeologische waarden worden beschermd. Feitelijk moest dat al gebeuren als gevolg van het Verdrag van Malta, maar de archeologische wetgeving eist dat nu ook. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), bijgehouden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, staan archeologische vindplaatsen aangegeven. Deze variëren in waarde van middelhoog tot zeer hoog. Enkele daarvan, de archeologische rijksmonumenten, worden reeds wettelijk beschermd. Het bestemmingsplan mag hier geen eigen regelgeving voor bevatten. De overige AMK-terreinen zijn onbeschermd. Hiervoor dienen regelingen opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Leidraad voor het beschermen van de gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde is het meest gedetailleerde voorhanden zijnde onderzoek. In 2009 heeft er een gedetailleerd archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden in de gemeente, waarvan de resultaten onder meer tot een gemeentelijke archeologische waarden- en beleidsadvieskaart zijn verwerkt. Voor dit bestemmingsplan wordt de meest recente versie van de waarden- en beleidsadvieskaart als leidraad gehanteerd.
De provincies hebben tot slot de mogelijkheid archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Op deze manier worden de bestemmingsplannen archeologievriendelijk. De hele Heuvelrug is aangewezen als een dergelijk archeologisch attentiegebied. De provincie kijkt daarom in de gemeente Utrechtse Heuvelrug altijd mee of archeologie op de juiste wijze is geborgd.
Het plan
Ten aanzien van het aspect archeologie is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd naar twee locaties, namelijk de locatie van het nieuwe hoofdgebouw als de locatie van de nieuwe parkeervoorziening (zie bijlage 4) De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie nieuwbouw te realiseren en de huidige bebouwing deels te slopen. Het onderzoek is nodig in het kader van een bestemmingsplanwijziging, aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is derhalve verplicht conform het vigerend
gemeentelijk beleid.
Verkennend archeologisch onderzoek
In opdracht van Protestantse Stichting Hydepark i.o. heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2013 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in Plangebied Nieuw Hydepark in Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie nieuwbouw te realiseren en de huidige bebouwing deels te slopen. Het onderzoek is nodig in het kader van een bestemmingsplanwijziging, aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is derhalve verplicht conform het vigerend gemeentelijk beleid.
Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, bestaat de opbouw van het plangebied uit esdek op dekzand. Het esdek wordt afgedekt door een opgebracht/verstoord pakket. Voor het dekzand gold een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van vindplaatsen vanaf het Laat Paleolithicum. Vanaf maaiveld werden resten samenhangend met het Landgoed Hydepark verwacht. Tijdens het verkennend booronderzoek is de bodemopbouw en de mate van recente verstoring van de bodem van het plangebied in kaart gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied vanaf maaiveld sprake is van een 1,45 m tot 2,6 m dik opgebracht/verstoord pakket. In dit pakket kunnen resten samenhangend met landgoed Hydepark aangetroffen worden.
Vanaf 1,9 m -Mv is dekzand aangetroffen. In het dekzand zijn in 4 van de 6 boringen een B- of BC-horizont waargenomen. Het vondstniveau werd in de top van het dekzand verwacht (A-horizont) en deze is opgenomen in het esdek. In het plangebied worden voornamelijk nog grondsporen verwacht (in de top van de C-horizont). Voor de periode Laat Paleolithicum t/m Neolithicum kan de verwachting voor het aantreffen van vindplaatsen naar beneden worden bijgesteld, aangezien deze voornamelijk uit een vondststrooiing bestaan. Er kan echter niet uitgesloten worden dat er in het plangebied sprake kan zijn van grafheuvels. Deze kunnen uit het Laat Neolithicum t/m de Bronstijd dateren.
Voor de periode Bronstijd t/m Vroege Middeleeuwen kan op basis van het huidige onderzoek de middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen gehandhaafd worden, aangezien op deze vindplaatsen sprake kan zijn van dieper ingegraven sporen.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisatie van de plannen vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen. Geadviseerd wordt om geen graafwerkzaamheden te verrichten. Indien dit niet mogelijk lijkt, wordt geadviseerd om de mogelijkheden van geofysisch onderzoek te onderzoeken. Met geofysisch onderzoek zouden mogelijk sporen en structuren van de historische tuinaanleg van landgoed Hydepark in kaart gebracht kunnen worden en kan mogelijk bepaald worden of deze resten door middel van een proefsleuvenonderzoek onderzocht dienen te worden. Indien graafwerkzaamheden dieper dan 1,0 m -Mv uitgevoerd gaan worden, wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase, bestaande uit geofysisch onderzoek en proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) behoort conform de KNA versie 3.2 plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
Geofysisch onderzoek
Naar aanleiding van het verkennende archeologisch onderzoek is vervolgens een geofysisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5).
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat in het plangebied resten aanwezig zijn die gerelateerd kunnen worden aan landgoed Hydepark. Het betreft voornamelijk resten die behoren bij de tuinaanleg zoals afgebeeld op de finaletekening van Hydepark van H. Copijn. Daarnaast zijn er een aantal afwijkingen aangetroffen die mogelijk kunnen worden toegeschreven aan eerdere tuinontwerpen of die op basis van onderhavig onderzoek niet geduid kunnen worden.
De resultaten van onderhavig onderzoek kunnen als basis dienen voor een ontwerp voor de (gedeeltelijke) reconstructie van de tuinaanleg van Hydepark op de historisch juiste locatie.
Op basis van de voorlopige waardering van de aangetroffen resten wordt aangenomen dat beide deelgebieden behoudenswaardige vindplaatsen betreffen. Derhalve wordt aanbevolen om de archeologische resten te behouden in situ. Als behoud in situ niet mogelijk is dienen de archeologische resten onderzocht te worden door middel van een opgraving.
Wil men echter een afweging maken tussen de fysieke en inhoudelijke kwaliteit kan een vervolgonderzoek worden uitgevoerd ten behoeve van het vaststellen van de exacte aard, datering en conserving van de aangetroffen archeologische resten. Dergelijk vervolgonderzoek kan bestaan uit een proefputten/proefsleuven onderzoek.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geen uitsluitsel worden gegeven over eventuele aanwezigheid van oude funderingsresten onder of in de directe nabijheid van het huidige bebouwing. Daarom wordt aanbevolen om de ondergrondse sloop van het gebouw archeologisch te begeleiden (protocol IVO-P) met een eventuele doorstart naar een archeologische begeleiding (protocol opgraven).
Een archeologische begeleiding en/of opgraving behoort plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog.
Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd met archeologische begeleiding conform het aangegeven Programma van Eisen, vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Archeologisch onderzoek Roosevelthuis
Op het terrein van het Roosevelthuis is in 2007 in opdracht van Landscape Studio archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 6. Onderstaande afbeelding geeft de resultaten samenvattend weer. De paarse en gele gebieden (zowel de gearceerde als de niet-gearceerde) zijn van hoge archeologische verwachtingswaarde. Als in deze gebieden gegraven gaat worden (over een oppervlakte groter dan 50 m²) is vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. De gebieden die buiten de zwarte stippellijn liggen zijn niet onderzocht. Hiervoor geldt dat voor graafwerkzaamheden groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is.
Afbeelding - Resultaten booronderzoek
In de "witte" zones van bovenstaande afbeelding kan worden gebouwd en gegraven zonder archeologisch voorbehoud. In de overige zones (de gekleurde vlakken) is sprake van een hoge archeologische verwachting. Hiertoe dient een dubbelbestemming te worden opgenomen, waarmee deze verwachtingswaarden worden beschermd. Deze dubbelbestemming is opgenomen op de verbeelding en in de regels, middels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1".
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.6 Ecologie
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 (herzien in 2005) regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met de Flora- en faunawet vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden.
De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. Naast de Natura 2000-gebieden is de Natuurbeschermingswet ook van kracht op Beschermde Natuurmonumenten en de gebieden, die door de minister van Landbouw, Natuur en Visserij (LNV) aangewezen zijn ter uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen, zoals de Wetlands.
In of nabij (binnen 3 km) het plangebied komen geen Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten voor. Daarbij neemt het aantal vierkante meter bebouwing in het plangebied per saldo niet toe en zorgt de nieuwe functie niet voor een significante toename van verkeer ten opzichte van de bestaande situatie, omdat er in de bestaande situatie ook al sprake is van een zorg- en vakantiehotel en een conferentiecentrum. Onderhavig plan hoeft dan ook niet verder getoetst te worden op de effecten op dergelijke gebieden.
Flora en Faunawet (2002)
De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 in werking en richt zich op de bescherming van planten- en diersoorten. Zij betreft een raamwet: in de wet staan de hoofdlijnen van de regels. De uitwerking is geregeld in een aantal aparte besluiten en regelingen. De Flora- en faunawet kent een 'zorgplicht'. Vanuit dit beginsel dient een ieder zó te handelen, of juist handelingen na te laten, dat de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten daarvan géén of zo min mogelijk hinder ondervinden.
De Flora- en faunawet bevat onder andere diverse verbodsbepalingen. In bepaalde gevallen zijn uitzonderingen mogelijk op de verboden. Provincies kunnen, voor de bestrijding van dieren die schade toebrengen of het beheer van de wildstand, ontheffing verlenen. In alle overige gevallen kan het ministerie van EL&I ontheffing verlenen.
Het plan
In opdracht van Protestantse Stichting Hydepark heeft EcoGroen Advies BV een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en het EHS-beleid uitgevoerd voor de beoogde plannen voor de sloop en nieuwbouw van het huidige conferentiecentrum Hydepark, tussen Driebergen en Doorn. De toets aan het EHS-beleid vloeit voort uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De ontwikkelingen betreffen realisatie van een nieuw conferentiecentrum op de plek van het huidige Hoofdgebouw, sloop en nieuwbouw op de plek van het Roosevelthuis en realisatie van P2.
De gevolgen voor aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de EHS. Het onderzoek is gebaseerd op vijf veldbezoeken in 2013 (conform protocol) en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. Drie locaties zijn onderzocht: het hoofdgebouw, het Roosevelthuis en de locatie waar de nieuwe parkeervoorziening wordt gerealiseerd.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Een samenvatting van de onderzoeksresultaten is hierna weergegeven.
Beschermde soorten
- In het hoofdgebouw zijn vaste verblijfplaatsen aanwezig van de strikt beschermde gewone dwergvleermuis aangetroffen. Vooruitlopend op de ontheffingsaanvraag zijn enkele generieke voorwaarden in het onderzoek beschreven die algemeen toegepast worden bij het verstoren en verwijderen van verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen. Specifieke plangerichte maatregelen worden bij de ontheffingsaanvraag verder uitgewerkt.
- In en (in het bos) direct rondom het Roosevelthuis zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Deze worden hier, op basis van de bouw (plaatmateriaal) ook niet verwacht: het pand is ongeschikt voor vleermuizen. Op de locatie voor de parkeervoorziening staan geen bomen met holten, geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Geconcludeerd wordt dat hier geen verblijfplaatsen aanwezig zijn en sloop dan ook - voor wat betreft vleermuizen - zonder verdere beperkingen kan worden uitgevoerd.
- Vaste verblijfplaatsen van andere zwaar beschermde zoogdieren (zoals das, boommarter en eekhoorn) zijn niet binnen de invloedssfeer van de activiteiten aangetoond of te verwachten. Wel zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten;
- In de groenstructuren rondom de activiteiten zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels als vink, houtduif, tjiftjaf, roodborst, zanglijster, boomklever, winterkoning en merel aangetroffen of te verwachten.
- Het onderzochte gebied direct rondom het hoofdgebouw herbergt geen geschikt leefgebied voor reptielen. Uit de omgeving zijn wel de strikt beschermde reptielen hazelworm en ringslang bekend. Niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat hazelworm tijdens de werkzaamheden geen gebruik zal gaan maken van opgeslagen bouwmaterialen als schuilmogelijkheid.
- In het onderzoeksgebied is overwintering te verwachten van enkele algemene en laag beschermde amfibieën. Strikt beschermde amfibieën worden niet verwacht.
- Binnen de invloedssfeer van de activiteiten zijn geen beschermde flora, vissen, ongewervelden en weekdieren aangetoond of te verwachten.
Beschermde gebieden
- Landgoed Hydepark ligt geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bepaald is of de wezenlijke en kenmerkende waarden van de EHS door realisatie van de plannen wordt aangetast.
- De ontwikkelingen kunnen niet worden aangemerkt als zijnde "een kleine ontwikkeling aan bestaande gebouwen". Daartoe zijn verschuivingen in bebouwd oppervlak te groot.
- Er is ook geen aanleiding voor herbegrenzen van de EHS of toepassing van de saldobenadering. De gebouwen maken integraal onderdeel uit van het landgoed, en het landgoed is in zijn geheel onderdeel van de EHS. In de huidige situatie zijn beide gebouwen (en parkeervoorzieningen en infrastructuur) niet geëxclaveerd*. De voorgenomen ontwikkeling geeft geen aanleiding om de gebouwen nu wel te exclaveren. Aangezien de nieuwe parkeervoorziening in het huidige bestemmingsplan is toegestaan, is derhalve geen bestemmingswijziging nodig. Realisatie van de parkeervoorziening geeft eveneens geen aanleiding voor exclaveren. Noch herbegrenzen noch saldobenadering is in dit geval aan de orde.
- Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er wel sprake is van een ontwikkeling in de EHS, waarvoor nadere afwegingen of maatregelen nodig zijn. Er is sprake van verschuiving van bebouwd oppervlak (footprint). Door toepassing van rood-voor-rood neemt het bebouwd oppervlak niet toe. Een gering deel van de EHS wordt (half)verhard voor parkeren, ruimte voor tuin en parkeren bij het Roosevelthuis nemen af. Per saldo treed (nagenoeg) geen verlies van oppervlak van EHS op. De bestemmingswijziging en functieverandering zijn van invloed op de EHS en leiden mogelijk tot (gering) extra negatief effect.
- Het eventuele negatieve effect kan met voor natuur positieve ingrepen (plussen) worden opgeheven zodat er geen sprake is van een significante aantasting van de EHS. De belangrijkste plussen zijn te behalen door het opstellen en (doen) uitvoeren van een beheerplan, waarmee kansen voor natuur fors worden vergroot.
*(Exclaveren houdt in dat bebouwing buiten de grens van de EHS wordt gehouden)
Conclusies en aanbevelingen
- Voor verstoren van vleermuizen en vernielen van verblijfplaatsen van vleermuizen (in het hoofdgebouw) is een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk. Tevens dienen maatregelen getroffen te worden die voorkomen dat exemplaren bij de sloop verstoord of gedood worden.
- Om te voorkomen dat reptielen tijdens de werkzaamheden opgeslagen bouwmaterialen als schuilplaats gaan gebruiken, zijn enkele maatregelen nodig. Denk daarbij aan het plaatsen van reptielenschermen om het werkgebied en het plaatsen van de bouwmaterialen op het grasperceel.
- Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of door te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de activiteiten. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
- Mogelijk verdwijnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht. Wel geldt ook ten aanzien van deze soorten de algemene zorgplicht.
- Door toepassing van plussen en minnen is er geen sprake van significante aantasting van de EHS. Op het landgoed zelf zijn voor plusmaatregelen ruim voldoende mogelijkheden aanwezig. De belangrijkste is het opstellen van en (doen) uitvoeren van een meer op natuur gericht beheerplan.
Ten aanzien van de ontheffing Flora- en faunawet voor het verstoren en vernielen van verblijfplaatsen van vleermuizen wordt opgemerkt dat, vooruitlopend op de ontheffingsaanvraag, enkele generieke voorwaarden in het onderzoek zijn beschreven die algemeen toegepast worden bij het verstoren en verwijderen van verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen. Specifieke plangerichte maatregelen worden bij de ontheffingsaanvraag verder uitgewerkt.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.7 Landschap
Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (2011)
De provincie Utrecht heeft in 2011 een kwaliteitsgids voor Utrechtse Landschappen opgesteld. Hierbij zijn zes deelkaternen opgesteld, waaronder één voor de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen onderhavig plangebied valt. Het katern Utrechse Heuvelrug beschrijft enkele deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied "zuidflank".
De zuidflank vormt een van de rafelranden van het uitgestrekte bostapijt. Het bos gaat geleidelijk over in de opener landschappen rondom Kromme Rijn, Langbroek en Binnenveld. Alleen bij de Nederrijn is de overgang scherper. Een dubbelsysteem van wegen volg de flank in de lengte. Open ruimten, lanen en zichtlijnen haaks op het reliëf geven een sterke beleving van de hoogteverschillen, met panoramische uitzichten over het omliggende landschap. Naast de dorpen en het oude landbouwsysteem, heeft vooral de Stichtse Lustwarande, met haar statige parken en landhuizen een groot stempel op het westelijk deel van de Zuidflank gedrukt.
Ten aanzien van bebouwing is aangegeven dat dit ter plaatse van de Stichtse lustwarande uit een parelsnoer van landhuizen bestaat, landhuizen zich helling afwaarts oriënteren over de hoofdweg heen en er veel voorname bebouwing als landhuizen en buitenplaatsen voorkomen.
De ontwikkelprincipes bestaan vooral uit het verweven van bebouwing in het bos, wanneer deze in de bosrand wordt gerealiseerd en het beleefbaar maken van reliëf op de flanken. Ten aanzien van parkeervoorziening gaat de voorkeur uit naar halfverharding. Tevens dienen parkeerterreinen los van de weg te liggen op een eigen plek in het bos.
Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ (2010)
Voor het Kromme Rijngebied is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Dit plan ziet toe op de landschappelijke kwaliteiten van (een deel van) het buitengebied van een zestal gemeenten: Zeist, Wijk bij Duurstede, Bunnik, De Bilt, Houten en Utrechtse Heuvelrug. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 met het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ ingestemd.
Doel van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het behouden, versterken en het ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in haar plangebied. Voorop daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap. Het buitengebied dient vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen van het LOP zijn:
- Waarborgen van het cultureel erfgoed en een goede leefomgeving voor de toekomstige generaties door functies op een adequate wijze te situeren en vorm te geven;
- Versterken van de identiteit en leefbaarheid van het landschap;
- Stimuleren van de betrokkenheid (inhoudelijk en/of financieel) van de burger bij de kwaliteit van het landschap en de leefomgeving en stimuleren van lokale en regionale initiatieven voor verbetering van het landschap;
- Vormen van een helder referentiekader vanuit landschapskwaliteit voor beoordeling van en advisering bij nieuwe ontwikkelingen.
De visie van het LOP bestaat uit een landschaps- en een natuurvisie. De landschapsvisie gaat in op de gewenste ontwikkeling van de identiteit van de verschillende landschapstypen, de historische patronen, de groenstructuren en de ruimtelijke kwaliteiten die karakteristiek zijn. Ze is gebaseerd op en vormt een uitwerking van vastgesteld beleid op diverse niveau's. De natuurvisie gaat in op de gewenste ecologische ontwikkeling van het plangebied. Hierbij is ten eerste van vastgesteld ecologisch beleid uitgegaan. Vervolgens zijn vanuit het LOP aanvullende voorstellen gedaan, met name voor de ecologische verbindingszones.
Afbeelding - Landschapsstrategieën
Het plangebied van het LOP is verdeeld in een aantal deelgebieden. Elk van de deelgebieden kent haar eigen ruimtelijke kwaliteiten, problematiek en opgaven, die het vertrekpunt zijn voor de nadere visievorming ten aanzien van de integrale landschapsontwikkeling per deelgebied. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op de overgang van de bosrijke heuvelrug naar de zuidflank, maar maakt bovenal deel uit van de Stichtse Lustwarande.
Kernkwaliteiten Stichtse Lustwarande
- groene vensters, gradiënt van hoog naar laag en van droog naar nat;
- potenties voor nieuwe natuur en versterken ecologische verbindingen heuvelrug met omgeving;
- Stichtse Lustwarande met historische landgoederen, buitens, parken, landerijen en zichtlijnen;
- slagen- en kampenlandschap met eigen verkavelings- en beplantingspatronen, open engen;
- recreatief zeer aantrekkelijk gebied.
Visie Stichtse Lustwarande
Behouden en versterken van de groene vensters op de flanken tussen de dorpen ten behoeve van een goed ecologisch functioneren tussen heuvelrug en lager gelegen gebieden, goede recreatieve doorsteken en een fraaie landschappelijke afwisseling, passend bij het landschapstype is een must. In de groene vensters is nieuwe bebouwing los van bestaande agrarische erven niet gewenst. Gezien de kwetsbaarheid van de EHS inzetten vooral op een kwalitatieve verbetering van de bestaande plattelandswegen en paden voor fietsers en wandelaars.
De zuidflank biedt een zeer fraaie ruimtelijke verscheidenheid met ook gave open ruimten, zoals de engen en de kleinere open ruimten in het kampen- en slagenlandschap, die behouden dienen te blijven. Herstel en versterking is wenselijk van bij het landschapstype passende landschapselementen en gebaseerd op de historische patronen met streekeigen landschapselementen, zoals erfbeplantingen, singels, houtwallen, bosjes, lanen, sprengen en waterlopen. Voor de diverse landschapstypen wordt dit nog specifiek uitgewerkt in het separate beeldkwaliteitplan.
Nieuwe ontwikkelingen (zoals bijvoorbeeld een golfbaan of nieuwe landgoederen) dienen de landschapsstructuur en de natuurdoelstellingen te ondersteunen en heersende zichtlijnen en verkavelingspatronen te respecteren, anders zijn zij niet gewenst.
Behouden van de ruimtelijke beleving en afwisseling, inclusief de groen- en landschapsstructuur van de landgoederengordel van de Stichtse Lustwarande. Dit kan door enerzijds een actief herstel van groene structuren en anderzijds storende ontwikkelingen (o.a. parkeerplaatsen, hekken, niet goed ingepaste functies) zoveel mogelijk weg te halen, goed in te richten of te vermijden en in de toekomst niet toe te staan. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst en gekoppeld te worden aan de beeldkwaliteit en identiteit van de Lustwarande, waardoor zij de identiteit van het geheel verder versterken i.p.v. verstoren of afbreken. De bestaande buitens en landgoederen dienen wel mogelijkheden te hebben zich te vernieuwen en economisch vitaal te blijven, mits de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten hierbij als uitgangspunt dienen.
Herstellen van cultuurhistorische structuren door een gericht beheer en ontwikkeling zoals van lanen, zichtlijnen vanuit onder andere de buitens en kastelen naar de kerktorens of dwars op de heuvelrug, sprengen vanaf de heuvelrug naar de vijvers van landgoederen, vijvers, waterlopen, kwelgebieden en eikenhakhoutbosjes.
Het plan
Onderhavig plan maakt deel uit van een grotere beheervisie van het totale landgoed Hydepark. Deze ontwikkeling houdt onder meer in dat de cultuurhistorische en natuurwaarden van het landgoed beter beleefbaar worden. Het nieuwe zorg- en vakantiehotel wordt als nieuw hoofdhuis gerealiseerd op de locatie waar vroeger het historisch huis Hydepark was gevestigd.
De zichtlijnen die van oudsher aanwezig waren, vormen ook in het nieuwe ontwerp een belangrijk uitgangspunt. De belangrijkste zichtlijn vindt in zuidwestelijke richting plaats, over de vijver richting de hoofdweg N225. Deze zichtlijn vindt plaats van hoog naar laag en laat het reliëf van de zuidflank zien. Een tweede belangrijke zichtlijn is de oude zichtlijn op de oranjerie, ten noordwesten van het plangebied. Deze is van oudsher al op het landgoed aanwezig en wordt ook in het nieuwe plan gerespecteerd. De derde zichtlijn kijkt uit op de hertenweide ten oosten van het plangebied.
Afbeelding - Zichtlijnen (bron: Integrale toekomstvisie)
Bij het realiseren van de nieuwe infrastructuur wordt zoveel mogelijk gekeken naar de historische opzet, waarbij in vloeiende lijnen een toegangsweg op het oude landhuis uitkwam.
Parkeervoorzieningen worden zo goed mogelijk landschappelijk ingepast. Daarbij wordt een van de parkeervoorzieningen aangelegd in de vorm van het vroegere Rosarium, waarmee het Rosarium opnieuw in een eigentijdse vorm kan worden beleefd.
4.8 Recreatie
Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2011-2013 (2011)
Op 22 februari 2011 is het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2011-2013 vastgesteld. Dit plan is een actualisatie van het succesvolle beleidsplan 2007-2011, met hier en daar enkele accentverschuivingen. Hieruit volgt dat de toeristische profilering van de gemeente berust op drie pijlers:
- Natuur en landschap;
- Cultuurhistorie;
- Het aanbod aan (zakelijke) verblijfsmogelijkheden.
Vanuit de drie pijlers zijn drie recreatief-toeristische profielen opgesteld:
- Beleef het Nationaal Park!;
- Recreëren in weelde;
- Een verblijf op hoog niveau.
Een verblijf op hoog niveau
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is namelijk een gemeente waar de bezoeker in een kwalitatief hoogwaardige en duurzame omgeving kan verblijven. De gemeente wordt gezien door de toerist als een vorstelijke bestemming. In een groene en voorname omgeving kan men werken aan zijn gezondheid, een congres bezoeken of uitrusten en ontspannen. Bezoekers waarderen de kwaliteit van het aanbod aan verblijfsaccommodaties, de kwaliteit van de omgeving (natuur en cultuur) en het hoge voorzieningenniveau (zorg en dienstverlening).
Om de ambitie te verwezenlijken is een aantal doelen voor de beleidsperiode gesteld. Met het verwezenlijken van deze doelen worden stappen gezet om de toekomstvisie dichterbij te brengen. De volgende doelen zijn gesteld:
- het vergroten van de mogelijkheden van de beleving van regio en gemeente Utrechtse Heuvelrug;
- het versterken van de bekendheid in Nederland van regio en gemeente Utrechtse Heuvelrug als toeristische bestemming;
- een toename van de toeristische en recreatieve bestedingen in de gemeente;
- een toename van het aantal overnachtingen in de gemeente;
- een goede verdeling van het bezoek over de seizoenen;
- een toename van het herhaalbezoek;
- een toename van het zakelijk bezoek aan de gemeente;
- het versterken van de samenwerking tussen publieke en private partijen in de gemeente die zich bezig houden met toerisme en recreatie.
Nota Verblijfsrecreatie (2009)
Op 9 juli 2009 is dit beleidskader vastgesteld, in de vorm van de Nota Verblijfsrecreatie. De nota bestaat uit een beleids- en een toetsingskader voor verblijfsrecreatie. In het beleidskader worden recreatieve, landschappelijke, ecologische en milieukundige belangen tegen elkaar afgewogen en wordt duidelijkheid geboden ten aanzien van de (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden en -beperkingen voor diverse vormen van verblijfsrecreatie in de gemeente. Het toetsingskader is een verdere uitwerking van het beleidskader en geeft richtlijnen voor de verschillende typen van verblijfsrecreatieve voorzieningen. Die richtlijnen dienen als input bij het opstellen van nieuwe of herzien van oude bestemmingsplannen.
Op basis van ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten maakt de nota onderscheid in de ontwikkelingsmogelijkheden van verschillende recreatieve verblijfsvormen in de gemeente. Door zonering wordt er aangegeven waar welk type verblijfsvorm gewenst is. Op het plangebied is de zone Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. In deze zone geldt de inzet op instandhouding van bestaande bedrijven en mogelijkheden tot uitplaatsing van bedrijven naar de minder kwetsbare gebieden;
Ten aanzien van hotels is het volgende geregeld: Een hotel is een accommodatie waarin logies wordt verstrekt en waar eventueel maaltijden en dranken worden verstrekt. Een hotelaccommodatie is dusdanig specifiek en afhankelijk van de inrichtingswensen van de exploitant, dat geen specifieke richtlijnen worden opgenomen. De inrichting dient toegespitst te worden op de specifieke situatie, met inachtneming van wet- en regelgeving. Het exploiteren van een hotel is toegestaan van 1 januari tot en met 31 december. Hotels zijn toegestaan in de gehele gemeente.
Bij ontwikkeling van nieuwe vormen van verblijfsrecreatie die niet direct passen bij of vallen onder het vastgelegde beleid wordt per afzonderlijke situatie gekeken. Daarbij wordt opgemerkt dat de gemeente openstaat voor ontwikkelingen ter versterking van het verblijfsaanbod, de diversiteit en nieuwe doelgroepen.
Het plan
Het recreatieve deel van het plan bestaat ten behoeve van het conferentiecentrum en het zorg- en vakantiehotel uit de realisatie van 27 aangepaste een-persoonskamers, 8 aangepaste twee-persoonskamers, 40 standaard twee-persoonskamers en 8 standaard een-persoonskamers. Hiervoor worden tevens de nodige accommodaties aangelegd, zoals een restaurant, een bar lounge en een recreatiezaal.
Het doel van het zorg- en vakantiehotel zal net als in de huidige situatie zijn: het bieden van vakanties aan mensen die door een lichamelijke beperking moeilijk of in het geheel niet (meer) op vakantie kunnen. Tevens zal er ruimte zijn voor het beleven van rust en ontspanning, het wijden aan zaken als geloof, spiritualiteit, opleiding, toerusting en diaconale ontmoeting. Doordat de doelgroep zo specifiek is, is er geen sprake van een duurzame ontwrichting van het recreatieve aanbod in de omgeving: het betreft een zorg- en vakantiehotel met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een maatschappelijke functie en niet ten behoeve van een commerciële functie.
Een deel van de (grond)opbrengst van het Roosevelthuis wordt tevens gestoken in het optimaliseren van de infrastructuur op het landgoed. Dit valt echter grotendeels buiten onderhavig plangebied.
De ontwikkeling speelt in op de instandhouding van bestaande bedrijven, er is immers sprake van het exploitabel houden van het landgoed Hydepark. Zoals aangegeven in het recreatieve beleidskader staat de gemeente open voor ontwikkelingen ter versterking van het verblijfsaanbod en de diversiteit en nieuwe doelgroepen, waarbij iedere situatie afzonderlijk wordt bekeken. Dit alles in een een groene en voorname omgeving met oog voor de kwaliteit van de omgeving (natuur en cultuur) en een hoge voorzieningenniveau (zorg en dienstverlening).
Het aspect recreatie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.9 Verkeer En Parkeren
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2009)
Het GVVP is gelijktijdig met de Structuurvisie opgesteld. Mobiliteit is een belangrijk onderdeel van de structuurvisie. De beleidslijnen in de Structuurvisie, en die in het GVVP, zijn in overeenstemming met elkaar en liggen in elkaars verlengde. Vandaar dat de Structuurvisie en het GVVP samen gezien kunnen worden als de visie op mobiliteit voor zowel de korte, middellange als lange termijn. Daarbij zijn de maatregelen in het GVVP het meest concreet. Het GVVP geeft in principe de visie weer voor de komende vijf tot tien jaar. Het uitvoeringsprogramma beperkt zich tot de periode 2010 – 2015.
Ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang kunnen in principe nog maar plaats vinden op goed bereikbare plaatsen. Ieder bouwplan dat vraagt om een bestemmingsplan-wijziging moet beschikken over een mobiliteitstoets. Vooral bouwplannen, die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en gelegen zijn aan het hoofdfietsnetwerk, krijgen een positieve mobiliteitstoets. Deze wordt betrokken bij de totale integrale afweging over een ontwikkeling.
Het plan
De mobiliteitsscan c.q. -toets vloeit naast het GVVP ook voort uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In dit kader is een uitgebreid verkeersonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied per openbaar vervoer, auto en fiets en tevens op de impact van de ontwikkeling op de omgeving. Dit laatste is vooral relevant ten aanzien van de toename van het aantal verkeersbewegingen per auto.
Openbaar vervoer
Langs het plangebied lopen diverse buslijnen. Het betreft de buslijnen 50 vanaf Utrecht Centraal Station naar Wageningen en 56 vanaf Amersfoort Centraal Station naar Wijk bij Duurstede. Aan weerszijden van de Driebergsestraatweg zijn hiervoor ter hoogte van het plangebied bushaltes aanwezig (halte Boswijklaan). Hierdoor is het conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel goed bereikbaar per openbaar vervoer. Het Roosevelthuis is tevens bereikbaar via buslijn 81 vanaf Veenendaal, station De Klomp naar Woudenberg. Aan weerszijden van de Oude Arnhemsebovenweg zijn bushaltes aanwezig ter hoogte van het plangebied (halte Het Grote Bos). Hierdoor is ook het Roosevelthuis goed bereikbaar per openbaar vervoer.
Fiets- en langzaamverkeer
Langs de Driebergsestraatweg bevindt zich een hoofdfietsroute van Doorn naar Driebergen. Het plangebied is daardoor goed bereikbaar per fiets.
Op het landgoed Hydepark is reeds de nodige infrastructuur aanwezig ten behoeve van langzaam verkeer. Onderhavig plan sluit aan op deze infrastructuur. De infrastructuur zal ten behoeve hiervan bescheiden worden aangepast.
Onderzoek
In het kader van verkeer is tevens een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de ontwikkeling. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 8. De conclusie is hierna weergegeven.
Afbeelding - De voorgestelde situatie op het Hydepark (bron: Verkeersonderzoek Goudappel-Coffeng)
In het onderzoek zijn de verkeerseffecten als gevolg van de ruimtelijke wijzigingen op het landgoed onderzocht. Hierbij is zowel de plansituatie conform de huidige situatie als de juridische plansituatie bestudeerd. Samen vormen deze situaties de bandbreedte van de verkeerseffecten die te verwachten zijn, veroorzaakt door de nieuwbouw van het nieuwe conferentie- en vakantiezorghotel Nieuw Hydepark.
- 1. In de huidige situatie rijden er in de maatgevende avondspits (16.00-18.00 uur) rond de 42 voertuigen het plangebied in- en uit. De planbijdrage ligt tussen de 10 en de 115 extra voertuigen in de avondspitsperiode.
- 2. Doorgaand verkeer op de Driebergsestraatweg wordt niet/nauwelijks gehinderd door de planontwikkeling. Ook in het toekomstjaar 2023 met een groei van het verkeer is er nog ruim voldoende capaciteit om het verkeer op een goede manier af te wikkelen.
- 3. Een aandachtspunt qua verkeersafwikkeling is de gemiddelde tijd die automobilisten moeten wachten om het plangebied uit te rijden. Deze wachttijd is zowel in de referentie als in de plansituaties matig maar voldoen wel aan de norm.
- 4. Omdat het Hydeparkterrein direct is aangesloten op een drukke provinciale weg is de verkeersveiligheid een aandachtspunt. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als voor de plansituatie. Maatregelen om de verkeersveiligheid te vergroten zijn wenselijk. Er zijn verschillende mogelijkheden om de attentie van weggebruikers te vergroten en om ongeregelde conflicten te vermijden.
- 5. Het plan voorziet in 87 parkeerplaatsen. De maximale parkeervraag is tussen de 90 en 105 plaatsen. Dit betekent dat op maatgevende momenten een tekort kan optreden van 3 tot 18 plaatsen. Op het terrein van het park zijn parkeerplekken beschikbaar die als overloop kunnen worden gebruikt, zoals P3 voor de Orangerie met 20 parkeerplaatsen. Eventueel moeten automobilisten bij uitzondering in de berm parkeren op het Hydeparkterrein.
- 6. Het bestemmen van de locatie Roosevelthuis als ‘maatschappelijk’ veroorzaakt geen problemen op de aansluiting op de Arnhemse Bovenweg. In een latere fase, wanneer de exacte invulling van de locatie bekend is, moet worden onderzocht of aanvullende maatregelen voor overstekende fietsers nodig zijn.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.10 Kabels En Leidingen
Op of nabij de locatie Driebergsestraatweg 50 zijn geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen, zoals straalpaden, aardgastransport- of riooltransportleidingen aanwezig.
Op de locatie Arnhemsebovenweg 5 en 7 zijn eveneens geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen aanwezig. Wel ligt ten westen van deze locatie een aardgastransportleiding. Het aspect externe veiligheid ten behoeve van deze leiding is reeds behandeld in subparagraaf 4.4.5.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
4.11 Beeldkwaliteit
Beeldkwaliteitsplan Kromme Rijngebied+ (2010)
Bij het landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ is tevens het Beeldkwaliteitsplan Kromme Rijngebied+ (BKP) opgesteld voor de zes betreffende gemeenten. Het BKP vormt een aanvulling op de welstandsnota's van de zes gemeenten en vormt een nadere uitwerking van het landschapsontwikkelingsplan. De Welstandsnota's gaan specifiek in op de kenmerken van de bebouwing in het buitengebied. Het BKP gaat in op de ruimtelijke samenhang van de bebouwing met de omgeving, de erfinrichting en de beeldkenmerken van het landschap. Het BKP geeft nadere informatie en inspiratie hoe nieuwe ontwikkelingen er uit kunnen zien en hoe onder andere beplantingen daarin een rol spelen.
Op onderhavig plan is de beeldkwaliteit van de Stichtse Lustwarande van toepassing. Ontwikkelingen die het formaat van landgoederen of buitenplaatsen evenaren zoals bedrijven, kantoren, instituten, appartementencomplexen, etc. dienen zo ontwikkeld te worden dat ze de opbouw van landgoederen/buitenplaatsen respecteren. Dit houdt in:
- duidelijk onderscheid tussen de gebouwen, het accent ligt op het hoofdgebouw, nevengebouwen zijn en blijven ondergeschikt qua massa en uitstraling;
- hoofdgebouw en nevengebouwen hebben gelijke architectonische kenmerken;
- het hoofdgebouw dient een duidelijk representatieve voorzijde te hebben;
- het hoofdgebouw ligt aan de hoofdweg, maar er is een ruime maat tussen het gebouw en de weg;
- de ruimte tussen entree en gebouw dient het visitekaartje van het totale ensemble te zijn;
- neveneffecten die met de functie-verandering gepaard gaan op de buitenruimte dienen geminimaliseerd te worden;
- de entreeruimte dient representatief te zijn met een groene uitstraling;
- de beplanting in deze ruimte is het belangrijkste beeldkenmerk, geen tuinvreemde objecten zoals bijvoorbeeld geparkeerde auto’s;
- creëren van zichtrelaties met omringende landschap;
- aansluiten bij opbouw landgoed (ieder landgoed een eigen karakter).
- nieuwe ontwikkelingen alleen met ruimtelijke kwaliteit.
Kortom: Nieuwe ontwikkelingen dienen de identiteit en de beeldkwaliteit van de landgoederenzone te versterken.
Welstandsnota gemeente Utrechtse Heuvelrug (2008)
De welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen".
Gebiedsbeschrijving
Deelgebied Beboste Heuvelrug bestaat uit de aaneengesloten bossen ten noorden van de route N225. Het ontworpen landschap met de boscomplexen van grote buitenplaatsen uit de zeventiende en achttiende eeuw is het meest in het oog springende kenmerk. Structuren en complexen uit de negentiende en de vroege twintigste eeuw bestaan uit buitenplaatsen met hun bijgebouwen. In de loop der tijd zijn er (dienst)woningen, defensiebebouwing en recreatieve bebouwing bijgekomen.
De oorspronkelijkheid van de bebouwing is herkenbaar. Er hebben weinig veranderingen plaatsgevonden. De mate van toepassingen van detailleringen en kleuren en materialen is eveneens verschillend. Wel is er een lichte overeenkomst in het gebruik van natuurlijke materialen als hout en baksteen en donkere, aardkleuren in combinatie met (gebroken) wit.
Verspreid over de Heuvelrug ligt een grote diversiteit aan cultuurhistorische waarden (zoals grafheuvels en herinneringsmonumenten) die doorgaans verscholen in de bossen liggen. Karakteristiek aan bebouwing op dit deel van de Heuvelrug is de vrije setting en individualiteit. De mix van verschijnings-vormen met veel aandacht voor kwaliteit is tevens waardevol.
De Heuvelrug bezit een betrekkelijk hoge dynamiek, die zich uit in een grote verkeersdruk, verstedelijking en recreatie. Het beleid ten aanzien van nieuwe bebouwing is terughoudend. Ontwikkelingen en veranderingen zijn op kleine schaal te verwachten in de aard van vervangende nieuwbouw en aanpassingen aan bestaande bebouwing. Nieuwbouw vindt sporadisch plaats.
Welstandsbeleid
Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de aanwijzing als Belvedèregebied richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van ‘bebouwing in het bos op ruime kavels’ te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken. Bij de plaatsing van bouwwerken dient rekening te worden gehouden met de bestaande zichtlijnen.
Het plan
Bij het ontwerp van het nieuwe gebouw is gebruik gemaakt van het beleid zoals weergegeven in het beeldkwaliteitplan en de welstandsnota van de gemeente. Het plan is voorgelegd aan de Welstandscommissie, ten einde een advies te krijgen. Op 31 oktober 2013 heeft Welstand haar akkoord gegeven op het schetsplan (hoofdopzet en footprint).
4.12 Duurzaamheid
Milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012
Het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- 1. duurzaamheid
- 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg
- 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen
- 4. kwaliteit van de leefomgeving
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 7 (minimaal niveau) tot 10 (zeer goed) waarvoor geldt dat voor het thema energie voor woningbouw een GPR-score van 7 overeenkomt met het bouwbesluit. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde "kansrijke" projecten, waarbij bijvoorbeeld het utiliteitsgebouw een oppervlak van meer dan 1.000 m2 heeft of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8 en een 50% verscherpte EPC. Voor de ontwikkeling van Nieuw Hydepark te Doorn wordt uitgegaan van een GPR score van gemiddeld minimaal 8, met minimaal een 8 voor het thema energie.
Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Voor de ontwikkeling van het Hydepark in Doorn zijn de milieukwaliteitsprofielen 'Wonen - buiten centrum' en 'Kantoren en publieksintensieve voorzieningen' van toepassing. Een uitgebreide beschrijving van de bijbehorende de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan. De milieuthema´s worden voor de ontwikkeling van de woning getoetst aan de milieukwaliteitsprofielen 'Wonen - buiten centrum' en 'Kantoren en publieksintensieve voorzieningen'.
Het plan
Vanuit de PKN is een doelstelling opgenomen in het programma van eisen betreffende duurzaam bouwen: De maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid van de kerk dient tot uiting te komen in de duurzaamheid en toekomstbestendigheid van de huisvesting voor zowel het casco/exterieur, installaties en inbouwpakket. De kerk wil energiebewust ontwerpen en exploiteren door duurzame, onderhoudsvriendelijke materialen te kiezen, energie besparende systemen toe te passen, rekening houden met CO2 reductie en grondstofgebruik. Duurzaamheid wordt geen ‘uithangbord’, maar een toegepast concept, rekening houdend met duurzaamheidsambities en –meetmethodieken.
De ontwikkeling kan voor beide partijen dan ook vele kansen bieden op het gebied van duurzaamheid. Het streven van de PKN is om 7,5 te realiseren voor GPR gebouw en energie (verscherpte EPC) en het zoeken naar mogelijkheden voor het behalen van GPR 8.
Bij de uitwerking van de plannen tot een bestemmingsplan is tevens bekeken welke gebruiksmogelijkheden eventueel worden uitgesloten binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’. Sommige maatschappelijke functies zijn gezien de ligging binnen de EHS en het karakter van de buitenplaats (gebied voor rust en bezinning) mogelijk niet wenselijk.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DOOnieuwhydepark-va01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt (op papier), valt dit uiteen in één verbeelding/plankaart.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 7) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
- Hoofdstuk III (artikelen 8 tot en met 12 bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
- Hoofdstuk IV (artikelen 13 en 14) bevat de overgangs- en slotregels.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen (indien aanwezig);
- afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
- specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
- afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
- wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Maatschappelijk
Deze bestemming is opgenomen voor zowel het Roosevelthuis als het conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel. Tevens is een nadere bestemming per locatie opgenomen, waarmee de toegelaten functies van elke locatie zijn aangegeven. Hierbij is geregeld hoe groot de maximale oppervlakte aan gebouwen mag zijn.
Op de verbeelding is aangegeven wat de maximale goot- en bouwhoogte mag bedragen, gebaseerd op het geldende Bouwbesluit voor utiliteitsbouw. Voor het conferentiecentrum en zorg- en vakantiehotel mag van de aangegeven goot- en bouwhoogte van 17,5 m (hoofdmassa) over een oppervlakte van maximaal 250 m² worden afgeweken ten behoeve van een goot- en bouwhoogte van 19,6 m als hoogteaccent van het hoofdgebouw.
Voor de gronden waar de geluidbelasting 53 dB of hoger bedraagt is de aanduiding 'overige zone - geen buitenruimte toegestaan' opgenomen. Binnen deze zone is het gebruik van een gemeenschappelijke buitenruimte, zoals een terras of tuin, verboden.
Het gebruik ten behoeve ondergeschikte horeca is in overeenstemming met de hoofdfunctie, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Om te waarborgen dat er per saldo geen toename van bebouwing plaatsvindt is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorwaarden stelt aan de omgevingsvergunning voor het bouwen van het nieuwe hoofdgebouw. Hiermee wordt vastgelegd dat de gronden en bouwwerken op de locatie van het Roosevelthuis enkel overeenkomstig de bestemmingsomschrijving mogen worden gebruikt, indien het surplus aan bebouwing op deze locatie binnen twaalf maanden na de ingebruikname van het nieuw te bouwen hoofdgebouw is gesloopt.
Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee een omgevingsvergunning kan worden verleend omtrent het toelaten van andere maatschappelijke voorzieningen dan in de nadere bestemming zijn genoemd, voor zover die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, waaronder de Ecologische Hoofdstructuur, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met de reeds genoemde maatschappelijke voorzieningen.
Tenslotte is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de grenzen van aanduidingen onder voorwaarden kunnen worden verschoven of vergroot.
5.3.2 Natuur
Gronden met deze bestemming zijn onder andere bedoeld voor bosbouw en de instandhouding van bos ten behoeve van daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze gronden zijn mede bedoeld voor extensieve openluchtrecreatie en voorzieningen ten behoeve daarvan, zoals fiets- en voetpaden. Er mogen geen gebouwen worden opgericht, het is enkel toegestaan om overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) op te richten. Hiervoor is een maximale bouwhoogte opgenomen.
Middels een afwijkingsbevoegdheid kan onder voorwaarden wel een omgevingsvergunning worden verkregen voor het bouwen van gebouwen.
Op deze gronden is een vergunningstelsel van toepassing voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit betekent dat voor sommige werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is, alvorens deze kunnen worden verricht. Het betreft bijvoorbeeld het kappen van bomen.
5.4 Dubbelbestemmingen
5.4.1 Waarde - Archeologie
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met verschillende dubbelbestemmingen. De volgende dubbelbestemming is daarbij van toepassing in dit bestemmingsplan:
Dubbelbestemming | Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde - Archeologie 1 | Zones met een zeer hoge archeologische verwachting - (vroeg) middeleeuwse wegen en paden en grafheuvelbufferzones verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'.
5.4.2 Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.
Naast de bescherming die de bestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande landschaps- en natuurwaarden onevenredig kunnen worden aangetast. In het kader van deze waarden en tevens van de waterhuishoudkundige situatie is het nadrukkelijk niet zondermeer toegestaan om de aanwezige bouwvlakken volledig te verharden.
5.4.3 Waarde - Landgoed en buitenplaats
De bestemming Waarde - Landgoed en buitenplaats is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang. Hieronder wordt onder andere verstaan de diverse paden, lanen en groenstructuur en bijbehorende kenmerkende overige bouwwerken (zoals entreehekken en bruggen), landhuizen en koetshuizen, waterpartijen en bijzondere landschappelijke elementen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 meter zijn en de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
Er is tevens een wijzigingsbevoegdheid in de algemene wijzigingsregels opgenomen, waarmee de enkelbestemmingen waar deze dubbelbestemming overheen ligt onder voorwaarden kunnen worden gewijzigd in andere bestemmingen (zoals Cultuur en ontspanning, Horeca of Kantoor) ten behoeve van andersoortige instellingen en voorzieningen dan maatschappelijke. Het is daarbij van belang dat vooraf is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig worden aangetast, de waarden van de EHS in de omgeving niet significant worden aangetast, er in milieuhygiënisch opzicht geen ongunstiger gevolgen ontstaan voor de omgeving, er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting plaatsvindt, voorzien wordt in parkeergelegenheid op eigen terrein en de inpassing van de voorzieningen landschappelijk zorgvuldig worden ingepast.
Het is mogelijk om verschillende functies uit de wijzigingsbevoegdheid met elkaar te combineren middels het opnemen van meerdere functieaanduidingen uit de tabel, mits het geheel de bijbehorende bestemming van de belangrijkste functie (hoofdfunctie) krijgt toegekend. Wat de hoofdfunctie is, wordt bepaald door de ruimtelijke uitstraling en de omvang van de functies.
Voor zover onderliggende enkelbestemmingen worden gewijzigd in de bestemming Kantoor ten behoeve van de functie kantoor, geldt conform provinciaal beleid, dat in totaal niet meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) mag worden gerealiseerd binnen het volledige plangebied. Hiermee wordt het hoofdgebouw en Roosevelthuis tesamen bedoeld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Er is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is echter niet nodig, wanneer de kosten van de grondexploitatie anderzijds is verzekerd. In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over eventuele planschade. Op die manier kan planschade niet worden afgewenteld op de gemeenschap.
Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. Deze kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente hoeft derhalve zelf geen kosten te maken ten aanzien van de procedure van onderhavige ontwikkeling.
De kosten voor de realisatie (de bouw) van dit initiatief zijn eveneens volledig voor de initiatiefnemer. De gronden binnen het plangebied zijn reeds in eigendom bij de initiatiefnemer. Vanuit de gemeente zijn derhalve geen kosten gemoeid met de aanschaf van gronden.
Doordat de grondexploitatie anderszins geregeld is, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. De beoogde ontwikkeling wordt op basis van het vorenstaande economisch uitvoerbaar geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1. Bro overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De binnengekomen overlegreacties zijn van een antwoord voorzien in de Nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties, zoals opgenomen in bijlage 9. Wanneer de reactie daartoe aanleiding geeft, zijn de wijzigingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan.
Voorontwerpbestemmingsplan
Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 6 december 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze periode is een ieder in de gelegenheid gebracht een inspraakreactie indienen. De binnengekomen inspraakreacties zijn van een antwoord voorzien in de Nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties, zoals opgenomen in bijlage 9. Wanneer de reactie daartoe aanleiding geeft, zijn de wijzigingen doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen staan vermeld in de Nota ambtshalve wijzigingen, zoals opgenomen in bijlage 10.
Ontwerpbestemmingsplan
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 21 maart 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gebracht een zienswijze in te dienen. De binnengekomen zienswijzen zijn van een antwoord voorzien in de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in bijlage 11. Wanneer de zienswijze ontvankelijk is verklaard en tevens gegrond, zijn de wijzigingen doorgevoerd in een gewijzigd vast te stellen bestemmingsplan. Tevens zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen staan eveneens vermeld in de Nota van beantwoording zienswijzen.
Bijlage 1 Integrale Toekomstvisie
Bijlage 1 Integrale toekomstvisie
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 4 Verkennend Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Verkennend archeologisch onderzoek
Bijlage 5 Geofysisch Onderzoek
Bijlage 5 Geofysisch onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch Vooronderzoek Roosevelthuis
Bijlage 6 Archeologisch vooronderzoek Roosevelthuis
Bijlage 7 Toets Flora- En Faunawet & Ehs
Bijlage 7 Toets Flora- en faunawet & EHS
Bijlage 8 Verkeersonderzoek
Bijlage 9 Nota Van Beantwoording Overleg- En Inspraakreacties
Bijlage 9 Nota van beantwoording overleg- en inspraakreacties
Bijlage 10 Nota Ambtshalve Wijzigingen
Bijlage 10 Nota ambtshalve wijzigingen