Haarweg 139 Leersum
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 27-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Haarweg 139 Leersum met identificatienummer NL.IMRO.1581.LSMhaarweg139-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 afhaalpunt
een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten.
1.7 agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van een paardenfokkerij en met uitzondering van een paardenhouderij en manege.
1.8 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.9 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.
1.10 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.12 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.15 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.16 bed & breakfastvoorziening
een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.17 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.18 bedrijf aan huis
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.19 bedrijfsgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening.
1.20 beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
- b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van minder of gelijk aan 1.500 m2 per object;
- d. restaurants, voor zover hierin geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn;
- e. winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van minder of gelijk aan 2.000 m2, voor zover zij geen onderdeel uitmaken van een complex waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd, waarvan het gezamenlijk bruto oppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en waarin een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- f. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- g. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij geen gebouwen zijn waarin grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn zoals: kantoorgebouwen en hotels met een bruto oppervlak van meer dan 1.500 m2 per object / complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal oppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- i. objecten die met onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.21 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.22 bestaand(e)
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
- d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.26 bijzondere woonvorm
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor.
1.27 boogkas
een transparante afdekking van gewassen met een hoogte van maximaal 1 m, geen bouwwerk zijnde.
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.35 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.36 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.37 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.38 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.39 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.40 erker
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.
1.41 extensieve openluchtrecreatie
vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.
1.42 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.43 functiegebied
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan, waar de voor die gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten, niet zijnde het verblijven van personen, plaatsvinden.
1.44 functieruimte
in een functiegebied gelegen ruimte.
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 gebruiksfunctie
gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen.
1.47 gebruiksgebied
vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is.
1.48 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat gericht is op activiteiten waarvan de productie geheel of nagenoeg geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken. Dat wil zeggen voor zover bij veehouderijbedrijven het benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van structureel bij het bedrijf behorende gronden.
1.49 grondwaterpeil
bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.
1.50 historische buitenplaats
een eenheid van een landhuis, soms een kasteel (met zijn grachtenstelsel), zijn tuin of park en overige bouwwerken en/of gebouwen, zoals een koetshuis.
1.51 hoofdgebouw
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.52 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
1.53 kamerbewoning
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.
1.54 kas
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden van een bouwhoogte van meer dan 1 meter, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen.
1.55 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.56 kwetsbaar object
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens die aangemerkt worden als beperkt kwetsbare objecten: verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.57 landgoed
de historische buitenplaats èn de daarbij behorende natuur- en of landbouwgronden met de daarbij behorende bouwwerken en/of gebouwen.
1.58 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren.
1.59 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.60 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.
1.61 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.62 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.63 nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten ter plaatse van het bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
1.64 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.65 ondergeschikte detailhandel
een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt, hieronder mede begrepen een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte showroom.
1.66 ondergeschikte horeca
een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen.
1.67 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.68 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
1.69 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.70 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.
1.71 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.72 recreatiewoning
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.73 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.74 staat van bedrijfsactiviteiten
bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.75 verkoop vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimte, garderobes en keukens.
1.76 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.77 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.78 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
1.79 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.8 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - half-open landschap' de half-openheid van het landschap;
met daarbij behorend:
- c. tuinen en erven, paden, toegangswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Wonen - B 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - B 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Landgoed
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang, welke met name bestaan uit:
- 1. paden-, lanen- en groenstructuur;
- 2. bijzondere landschappelijke elementen.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
- 5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
9.2 Uitoefenen van een bed & breakfast
Het uitoefenen van een bed & breakfast in of bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
- a. niet meer dan 30 % 40 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
- b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m2 te bedragen;
- c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
- d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
- e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
- f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
- g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.
9.3 Voorwaardelijke verplichting
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor wonen zonder:
- a. de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke maatregelen zoals bedoeld in Bijlage 1 van de regels opgenomen 'Erfplan Natuurcompensatie 22-05-2019' voor de gronden met de aanduiding 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing', teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- b. de volledige sloop van de stal, aangeduid met nummer 6, op Bijlage 3 Bestaande situatie Haarweg 139.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.2 Afwijking 10 % overschrijding
10.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.3 Afwijking inhoud (bedrijfs)woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in bepaalde in artikel 4.2.2 lid door het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning mits:
- a. de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning wordt vergroot tot een maximum van 800 m3;
- b. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Haarweg 139 Leersum.
Hoofdstuk 1 Inleiding
De inleiding van het bestemmingsplan bevat de volgende onderdelen
1.1 Aanleiding En Doelstelling
De initiatiefnemer heeft verzocht om een functieverandering van het bestaande agrarische bouwperceel Haarweg 139 in Leersum waarbij de bestaande boerderij een woonfunctie krijgt en in de monumentale varkensschuur een tweede woning wordt gerealiseerd.
Het college is bereid medewerking te verlenen aan het voorliggende initiatief onder voorwaarden.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Leersum ten zuiden van de A12 en ten oosten van Overberg aan de Haarweg 139. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Haarweg, in westelijke richting ligt de Ginkelseweg. Het plangebied wordt omzoomd door bospercelen. Zie onderstaande luchtfoto voor een globale ligging van het plangebied.
1.3 Geldende Plannen
Voor de gronden van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
- Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening bestemmingsplan, onherroepelijk (vastgesteld 07-06-2018);
- Bestemmingsplan Leersum Buitengebied 2005/2009 onherroepelijk (10-12-2010). De gronden van het plangebied zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden' vallen deels binnen de begrenzing van het 'agrarisch bouwperceel'. Het gebruik van de boerderij en de monumentale varkensschuur voor woonfuncties is strijdig met de regels van dit bestemmingsplan. Voorts geldt ook de dubbelbestemming 'Landgoed' voor de gronden van het plangebied. De regels van deze laatste bestemming zien met name op de bescherming en instandhouding van de cultuur-historische waarden van de aanwezige gebouwen, paden-, lanen- en groenstructuren en landschapselementen. Het initiatief is overigens niet strijdig met de regels van de dubbelbestemming 'Landgoed'.
Zie volgende uitsnede van de verbeelding met de ligging van het plangebied.
afb. uitsnede plangebied
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.
In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.
Hoofdstuk 2 Het Plan
In dit hoofdstuk volgt een algemene beschrijving van het plan. Het bevat de volgende onderdelen:
2.1 Huidige Situatie
- Ontstaansgeschiedenis
Langhuisboerderij 'Het Veld' is gebouwd in 1934. De boerderij is beeldbepalend gelegen aan de Haarweg 139 in het landelijk gebied van Leersum. Links van de boerderij bevindt zich een stal uit hetzelfde bouwjaar. Achter de boerderij is een hooiberg, eveneens uit de bouwperiode van de boerderij. De andere bijgebouwen zijn in latere jaren gerealiseerd.
Kadastrale kaart 1953 (bron:www.toporeis.nl)
Door de jaren heen was er op deze boerderij sprake van een gemengd agrarisch bedrijf. Vanaf de start was er sprake van (melk)vee, maar er zijn ook kippen, schapen en varkens gehouden. Vanaf de jaren '80 was dit beperkt tot (melk)vee in de 'deel' van de boerderij en de schuur rechts van de boerderij en varkens in de twee schuren links van de boerderij.
Er is sinds de jaren '80 nauwelijks onderhoud gepleegd op de boerderij, waardoor de woning qua comfort, hygiëne en energielabel op dit moment absoluut niet voldoet aan de eisen die daar vandaag de dag aan gesteld worden. De boerderij zelf, de schuur links van de boerderij en de hooiberg zijn in april 2016 door de gemeente Utrechtse Heuvelrug aangewezen als gemeentelijk monument. De boerderij is op dit moment onbewoond, waardoor de staat snel achteruit gaat.
- Ruimtelijke structuur (stedenbouwkundige opbouw)
De gronden in de omgeving van het plangebied worden voornamelijk gebruikt voor agrarische activiteiten en bosbouw. Verspreid in het gebied liggen agarische bouwpercelen en woonpercelen.
- Bestaande situatie
Op het agrarisch bouwperceel bevinden zich meerdere agrarische bedrijfsgebouwen. Op de volgende afbeelding zijn deze gebouwen benoemd, de daarbij behorende oppervlakten en de ligging van de gebouwen weergegeven.
afb. bestaande situatie Haarweg 139
2.2 Projectbeschrijving
Boerderij Het Veld en de varkensschuur aan de Haarweg 139 te Leersum zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Sinds enige tijd is de boerderij onbewoond. De leegstand tast de kwaliteit van de monumentale bebouwing aan en de staat van onderhoud gaat snel achteruit. De nieuwe eigenaar wil de boerderij met bijbehorende opstallen graag voor de toekomst behouden. De monumentale bebouwing zal worden gerestaureerd.
afb. nieuwe situatie
Het plan
De initiatiefnemer gaat de volgende maatregelen/activiteiten uitvoeren ten behoeve van de gevraagde functieverandering:
- Restauratie van de boerderij (bouwdeel 1), de varkensstal (bouwdeel 2)en de hooiberg (bouwdeel 3) met behoud van de monumentale waarden;
- Groot onderhoud/gedeeltelijke vervanging van niet-monumentale bouwdelen;
- Restauratie van het voorhuis (bouwdeel 1) met als uitgangspunten behoud van historische elementen en hedendaags comfort en functionaliteit;
- Herbestemming van de deel van de boerderij (bouwdeel 1) tot leefruimte;
- De niet-monumentale schuur wordt geheel gesloopt en verwijderd;
- Reconstructie van de monumentale varkensstal tot tweede woning (bouwdeel 2) ;
- Bouwdelen 4 en 5 zijn beide in gebruik voor opslag, dit zal niet wijzigen;
- Duurzaamheid: bijvoorbeeld het toepassen van een warmtepomp voor het gebruik van bodemenergie;
- Het saneren van het agrarisch perceel naar 'wonen' waarbij het bouwvlak wordt verkleind. De huidige oppervlakte van het agrarisch bouwperceel bedraagt 6893 m2 en wordt verkleind naar een oppervlakte van 2367 m2. Deze laatste oppervlakte is gelijk aan de oppervlakte van het nieuwe woonperceel met de bestemming 'wonen'.
afb. nieuwe situatie Haarweg 139
Parkeren en ontsluiting
De ontsluiting van het terrein wordt niet gewijzigd. Op het terrein kan eenvoudig worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt 3 per woning.
De functieverandering heeft een neutraal effect op verkeersintensiteit en deze verkeersintensiteit zal vergelijkbaar kunnen zijn met een functionerend agrarisch bedrijf. Het zwaar verkeer naar het perceel zal in ieder geval afnemen omdat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Er zal in de toekomst voornamelijk sprake zijn personenauto's van en naar de woonpercelen.
Landschappelijke inpassing
Op het voormalige agrarische bouwperceel was de bebouwing compact gegroepeerd op het oostelijk deel van bouwperceel. Hierdoor kunnen de gronden van het westelijk deel van het bouwperceel weer benut worden voor de landbouw of veeteelt.
De te handhaven bebouwing met het aansluitende erf zal een woonfunctie krijgen. De grote houten stal met een oppervlakte van 280 m2 wordt gesloopt. De bestaande bosopstanden aan de zuid- en oostzijde blijven gehandhaafd. De randen, die de oostzijde van het perceel begrenzen krijgen een extensiever beheer. Deze gronden worden ingezaaid met bloemrijk grasmengsel en aansluiten hierop wordt een ruig kruidenrijke zoom ingezaaid en ingeplant. In het meest oostelijk deel hiervan wordt een bosplantsoen aangeplant. De oppervlakte hiervan bedraagt circa 490 m2.
Het compacte erf wordt benadrukt door de aanplant van verschillende typen hagen langs de randen en de aanplant van bomen.
Legenda![]() | ![]() |
Het erfplan is ook als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Hieronder zijn enkele impressietekeningen opgenomen om het beoogde eindbeeld te visualiseren.
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR SVIR
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
De belangrijkste nationale belangen voor dit bestemmingsplan hebben betrekking op efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische waardevolle bebouwing. De cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt gerestaureerd en daarmee in ere hersteld en wordt op verantwoorde wijze hergebruikt voor nieuwe functies.
- AMvB Ruimte
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid.
- Besluit ruimtelijke ordening
Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. De nieuwe ladder is met ingang van 1 juli 2017 in werking getreden. Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
- Erfgoedwet
In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. Er zijn rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beschermde rijksmonumenten aan. Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen. Uitgangspunt is dat een monument slechts op één lijst voorkomt. Rijksmonumenten zijn terug te vinden in het Monumentenregister.
Veel gemeenten hebben een gemeentelijke monumentenlijst op basis van een gemeentelijke erfgoedverordening.
- Effecten bestemmingsplan
Met betrekking tot de voorgestane functieverandering in combinatie met sloop van één voormalig agrarisch bedrijfsgebouw, hergebruik van de overige voormalige agrarisch bedrijfsgebouwen gelden geen belemmeringen vanuit het Barro. Ook de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing aangezien het kleinschalige ontwikkeling op perceelniveau betreft waarbij één extra woningfunctie wordt toegevoegd.
Voor de restauratie van de beschermde boerderij en varkensstal zal een monumentenvergunning worden aangevraagd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 - 2028
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRS is op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Op 12 december 2016 is de herijkte versie vastgesteld en in 2018 de tweede partiële herziening. In deze herijking zijn de volgende drie documenten integraal opgenomen:
- a. Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 4 februari 2013,
- b. 1e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 10 maart 2014,
- c. 2e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht in de vergadering van 3 november 2014.
Daarmee is het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht per december 2016 volledig in één document opgenomen. In de herijking zijn diverse wijzigingen opgenomen. De grotere beleidswijzigingen betreffen de onderwerpen experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw.
De rode draad van de PRS is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. De sterkte van de regio wordt immers bepaald door de zwakste schakel. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:
- voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
- bereikbaarheid;
- een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
- aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
- een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.
Bij het concretiseren van het ruimtelijk beleid binnen deze hoofdlijnen worden twee prioritaire keuzes gemaakt:
- inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling;
- versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied.
Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komt de provincie op drie pijlers voor de ruimtelijke ontwikkeling:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Deze pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
Visiekaart
Voor het landelijk gebied worden op de visiekaart ontwikkelingen onderscheiden per deelgebied. Hierna worden de ontwikkelingen beschreven voor de deelgebieden die op dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:
- robuuste eenheid;
- reliëfbeleving;
- extreme historische gelaagdheid.
Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. De kernkwaliteiten zijn in de toelichting kort beschreven. Een uitgebreidere beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
Visiekaart Landschap Utrechtse Heuvelrug
Toelichting
De Utrechtse Heuvelrug manifesteert zich als een landschappelijke eenheid. Deze wordt bepaald door het doorlopende reliëf, wat zich sterk manifesteert ten opzichte van de omliggende vlakkere en meer open landschappen. Het dominante voorkomen van bos geeft de Utrechtse Heuvelrug een bosdeken. Deze heeft een afwisseling in zich met heide, vennen en stuifzand, waardoor de Utrechtse Heuvelrug een centraal robuust element is voor het natuurnetwerk in de provincie Utrecht. De Utrechtse Heuvelrug wordt doorsneden door historisch bepaald netwerk van wegen. Open plekken op de Utrechtse Heuvelrug zijn aan het bos gerelateerd en niet aan de wegen. De Soester Eng is in paragraaf 5.1.3 CHS-Agrarisch cultuurlandschap als bijzondere agrarische cultuurlandschap binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur velden aangemerkt.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug wordt aandacht gevraagd voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug worden in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen toegestaan. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRV is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De eerste herijking is in juni 2015 begonnen en op 12 december 2016 vastgesteld. Dit herijken heeft in nauwe samenwerking met onze partners plaatsgevonden. Doel van de herijking is dat het geheel van ruimtelijk beleid en bijbehorende regels weer actueel is. Voor het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van provinciaal belang.
Landschap Utrechtse Heuvelrug
Het voormalig agrarisch bouwperceel en de direct aangrenzende gronden ten noorden van dit bouwperceel maken deel uit van Landschap Utrechtse Heuvelrug. Het provinciaal beleid is gericht op :
• behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan (regulerend door verordening)
• behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan (stimulerend)
• behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan (participerend).
De locatie valt binnen het beschermde landschap. Zie visiekaart onder par. 3.2.1. Het voorliggende plan ziet op een kleinschalige ontwikkeling op perceelniveau waarbij één extra woonfunctie wordt toegevoegd naast de bewoonde boerderij, de agarische activiteiten zijn beëindigd, het monumentale en karakteristieke beeld van de boerderij met opstallen wordt beschermd en op landschappelijk verantwoorde wijze wordt ingepast. Op het perceel wordt één niet- monumentale schuur gesloopt en dat de uitvoering van de landschappelijke inpassing wordt via een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd en geborgd.
Cultuurhistorie
• behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan (regulerend door verordening)
• behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan (participerend)
Het stuwwallenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug bezit een grote diversiteit aan cultuurhistorische kwaliteiten. Deze diversiteit, tegenwoordig grotendeels aan het oog onttrokken door dichte bebossing, is in drie thema’s onder te brengen: Archeologische waarden liggen vooral op de flanken van de Heuvelrug. Op de zuidelijke gradiënt zijn zeer uiteenlopende overblijfselen aangetroffen. Op deze overgangszone naar de lagere kleigronden bevinden zich diverse concentraties van prehistorische grafheuvels, celtic fields en vroegmiddeleeuwse grafvelden. Ook treffen we hier nederzettingsterreinen aan als de voorlopers van de middeleeuwse esdorpen met hun bouwgronden (engen). Voorts liggen er sporen van zeer oude wegenpatronen, enkele hoogveenverkavelingen en laatmiddeleeuwse boskernen. Het ontworpen landschap betreft de boscomplexen met lanenstelsels van grote buitenplaatsen uit de 17de en 18de eeuw. Bijzonder karakteristiek voor de Heuvelrug is de benutting van natuurlijke hoogten en gradiëntverschillen voor uitzichtpunten en voor het creëren van lange zichtlijnen en assen. Voor het uitzetten van deze lijnen is gebruik gemaakt van kerktorens en heuveltoppen. Concentraties van deze grote, koninklijke ontwerpen zijn te vinden in het noordelijke gedeelte van de Heuvelrug, rond Soestdijk en Drakensteyn, en in het centrale gedeelte, tussen Zeist, Amersfoort en Amerongen. Structuren en complexen uit de 19de en vroege 20ste eeuw bestaan uit buitenplaatsen, villaparken, instellingen en militaire kampementen. De belangrijkste structuren zijn die van de Stichtse Lustwarande, een gordel van buitens tussen Utrecht en Rhenen, en de vakkenverkaveling ter weerszijden van de Amersfoortsweg. Villaparken concentreren zich in Bilthoven, Baarn, Zeist en Driebergen. Instellingen liggen verspreid en verscholen op de Heuvelrug. Militaire kampementen concentreren zich in het centrale gedeelte van de Heuvelrug, op de Leusderheide en rond Soesterberg.
uitsnede verbeelding cultuurhistorische hoofdstructuur
De boerderij en varkensstal worden gerestaureerd en aan de andere bebouwing wordt onderhoud uitgevoerd. Tevens wordt een nieuwe woonfunctie voor de varkensschuur toegestaan. De samenhang van de omgeving blijft behouden, zichtrelaties blijven behouden en het landschap wordt niet aangetast.
Uit de Cultuurhistorische hoofdstructuur is de zone "Archeologie" toegekend aan het plangebied.
Archeologie
De Utrechtse Heuvelrug is 150.000 jaar geleden ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Het stuwwallenlandschap bezit een grote diversiteit aan archeologische waarden uit verschillende perioden, van de Steentijd tot de Tweede Wereldoorlog. Juist de stapeling van tijdlagen maakt de Utrechtse Heuvelrug zo bijzonder. Deze is het sterkst op de zuidelijke flanken. Op deze gradiënt (overgangszone naar de lagere kleigronden) bevinden zich diverse concentraties van prehistorische grafheuvels, celtic fields en vroegmiddeleeuwse grafvelden. Ook treffen we hier nederzettingsterreinen uit de Brons- en IJzertijd aan als voorlopers van de middeleeuwse esdorpen met hun bouwgronden (engen), alsmede middeleeuwse wegenpatronen en tabaksvelden uit de Nieuwe Tijd. De belangrijkste bekende archeologische locaties op de Heuvelrug zijn: 1. Kwintelooyen (Steentijd); 2. Celtic fields, grafheuvels en nederzettingen (met name Brons- en IJzertijd); 3. Merovingisch grafveld Rhenen en Oud-Leusden (Vroege Middeleeuwen); 4. Plantage Willem III (tabakscultuur, Nieuwe Tijd); 5. Grebbeberg, Kamp Amersfoort, Vliegbasis Soesterberg (Tweede Wereldoorlog).
Bij het behouden van archeologische waarden in de zone Archeologie gaat het om regels die aantasting van archeologisch erfgoed voorkomen of tot het uiterste beperken. Behoud in situ (in de bodem) is het uitgangspunt. Bij het versterken van de archeologische waarden gaat het om archeologie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen, met name:
• de samenhang tussen verschillende archeologische structuren en elementen;
• de relatie tussen archeologische structuren en elementen en het landschap;
• de lineaire structuur van de Limes.
De archeologische waarden worden niet aangetast aangezien de functieverandering niet gepaard gaat met bodemingrepen. Ter bescherming van de archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen voor de gronden van het plangebied. De dubbelbestemming voorkomt dat activiteiten plaatshebben die eventuele waarden aantasten.
Landelijk gebied
In het gehele landelijk gebied moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies worden voorkomen. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstening alleen onder specifieke voorwaarden toelaatbaar, zoals bijvoorbeeld de Ruimte voor ruimte-regeling bij vrijkomende agrarische bebouwing.
Artikel 3.11 Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie met extra woningen ("ruimte voor ruimte")
1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die op agrarische bedrijfspercelen waar het agrarisch gebruik is beëindigd de bouw van één of meerdere nieuwe woningen toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
- a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en
- b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1000 m2 tot 2500 m2 van bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Wanneer 2500 m2 tot 4000 m2 aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van twee woningen toegestaan. Wanneer er 4000 m2 of meer aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van drie woningen toegestaan. Voor kassen geldt dat er 5000 m2 aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning. Afwijking van de vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en
- d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
Het agrarisch bouwperceel is door ligging in een bosrijke omgeving minder geschikt voor de uitoefening van een grondgebonden bedrijf. Voorts zijn de gronden voor het uitoefenen van agrarische activiteiten door de ligging van het bedrijf minder goed bereikbaar. Met de sloop (280 m2) en het behoud van het monumentale ensemble wordt een positieve impuls geven aan de verbetering van de omgevingskwaliteiten. Ook wordt het agrarisch bouwperceel verkleind en op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast. Andere functies in de omgeving worden door deze nieuwe ontwikkeling niet belemmerd (zie verder ook onder paragraaf 4.4.5 Bedrijven en milieuzonering).
Hiermee wordt voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden.
Verstedelijkingsverbod landelijk gebied
Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat geen bestemmingen en regels voor verstedelijking, tenzij in deze verordening anders is bepaald. Er is sprake van verstedelijking als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies.
In het voorliggende plan is sprake van vestiging/uitbreiding van stedelijke functies. De huidige bebouwing en het bedrijf zijn niet meer in gebruik. Verpaupering en ongewenste ontwikkelingen liggen op de loer. Met het toevoegen van een nieuwe woonfunctie kan de instandhouding van en het hergebruik van de bestaande monumenten en het gehele ensemble van karakteristieke bebouwing voor langere tijd worden geborgd. Een niet-monumentale schuur met een oppervlakte van 280 m2 gesloopt en het agrarisch bouwperceel wordt verkleind. En het geheel wordt op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast waardoor (kern)waarden van het gebied worden versterkt. Gelet op het vorenstaande wordt het toevoegen van één woonfunctie wordt passend geacht. Temeer omdat er geen belangen van derden of waarden van het gebied in het geding zijn bij deze kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau. Het een oogpunt van goede ruimtelijke ordening is de voorliggende plan een passende invulling van het voormalige agrarische bouwperceel.
Overstroombaar gebied
Het plangebied is gelegen binnen het door de provincie aangewezen overstroombaar gebied plangebied. Dat betekent dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. Zie volgende afbeelding voor de ligging van het plangebied.
Het betreffende plangebied ligt binnendijks en het betreft geen woonwijk of bedrijventerrein. Het overstromingsrisico is gering en leidt niet tot beperkingen voor onderhavig plan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
- Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
Het aantal ontwikkelingen en opgaven in onze gemeente is groot, maar relatief (ten opzichte van de grootte van onze gemeente) klein in omvang. Dit is het gevolg van de hogedrukketel van belangen enerzijds en onze beheerstatus anderzijds.
In de structuurvisie worden zes thema’s beschreven die een breed terrein bestrijken. Niet één specifieke opgave springt er uit. De volgorde van de thema’s weerspiegelt de algemene houding ‘groen dus vitaal’: eerst de groene en cultuurhistorische opgaven, dan die van mobiliteit en leefbaarheid en tenslotte de meer economische opgaven. Met de keuze van deze zes thema’s geven we evenwichtig sturing aan de realisatie van de structuurvisie.
Om samenhang in beleid te krijgen wordt de gewenste ontwikkelingsrichting gestuurd met behulp van een structuurvisiekaart met gebiedsdekkende zonering. Deze zonering speelt in op de geografische spreiding en clustering van vraagstukken. Het is tevens een beproefd instrument om vanuit beleidskeuzes een uitspraak te kunnen doen over de vele individuele vraagstukken die natuurlijk allemaal uniek zijn. Met deze gebiedsindeling ontstaat een duurzame basis voor het gemeentelijk beleid. De structuur kan flexibel en ‘roder’ of ‘groener’ worden ingevuld, en met heel andere accenten.
Het voorliggende initiatief ligt in de 'gemengde zone' nader aangeduid met 2.5. op bijbehorende kaart. Zie volgende uitsnede van deze kaart met globale ligging van het plangebied.
De beleidsrichting ‘gemengde zone’ bijvoorbeeld houdt in dat bij de beoordeling van initiatieven de mate van stapeling van doelen (natuur, cultuurhistorie, werken of recreatie) beoordeeld wordt. Iemand die bijvoorbeeld een cultuurhistorisch park te eenzijdig in de richting van natuur wil ontwikkelen, zal de overheid als rem tegenkomen. Een beleidsrichting wordt dus altijd geconfronteerd met een concrete vraag in een concreet gebied. De combinatie van beide leidt bijna automatisch tot genuanceerde maatwerkoplossingen.
Het streven is gericht op een duurzame functiemenging. Maar wel in een grote bandbreedte. Soms is die menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Een veranderingsvraag (of het nu uitbreiding of herontwikkeling is) wordt integraal benaderd: zoeken naar maatwerk. De verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden.
De gebieden ten westen, zuiden en oosten van Overberg (kaart 1, zones 2.5, 2.6 en 2.7) Dit hele gebied is een overgangszone op de gradiënt met bossen, landbouw, campings en woningen. Overberg en omgeving wordt landelijk gehouden. Op de lange termijn wordt Overberg gezien als groene grens naar de toenemende verstedelijking van de Gelderse Vallei. Alleen landbouw als drager van het groene beeld in deze zones te zwak is. Daarom zien we voor deze zones een ontwikkeling in de richting van een combinatie van recreatie, landbouw, natuur en landschap, meteen accent op natuur en landbouw in de richting van het Leersumse Veld.
De beleidsrichting ‘gemengde zone’ houdt in dat bij de beoordeling van initiatieven de mate van stapeling van doelen (natuur, cultuurhistorie, werken of recreatie) beoordeeld wordt. In het voorliggende plan wordt ingezet op de versterking van de natuur rondom het voormalige agrarische bouwperceel en het behoud van een groot deel van waardevolle bebouwing met toevoeging van één woonfunctie. De toevoeging hiervan wordt gezien als een kleinschalige ondergeschikte ontwikkeling op perceelsniveau die in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten voor dit gebied.
- Routekaart Klimaatneutraalgrondgebied 2035
In 2035 wil de gemeente Utrechtse Heuvelrug klimaatneutraal zijn, zónder compensatie. Dat wil zeggen dat alle energie die dan gebruikt wordt op duurzame wijze wordt opgewekt. Thuis, op school, op het werk, op straat, in de bus; overal. De ambities zijn opgenomen in de Routekaart Klimaatneutraal grondgebied 2035. De kaart geeft richting voor de eerste vier jaar (2017-2021).
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
In dit hoofdstuk dient het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per sector beschreven te worden. Vervolgens dient per sector te worden aangegeven in hoeverre de ontwikkelingen in het plan zich verhouden tot dat specifieke beleid en die wettelijke verplichtingen. In de toelichting dient dit duidelijk te worden beschreven. Zo nodig wordt dit onderbouwd met onderzoek(en). Als niet wordt voldaan aan het beleid of onderdelen daarvan zal gemotiveerd moeten worden aangegeven worden waarom in dit geval het gerechtvaardigd is om van dit beleid af te wijken. Of in ander geval dit wordt gecompenseerd in een ander plan.
Afhankelijk van het plan moet bekeken worden welk beleid, wetgeving en onderzoek relevant is.
4.1 Beeldkwaliteit
Het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies bij toetsing van aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Doel is het leveren van een bijdrage van schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota legt vast op welke wijze welstandstoezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Buitengebied - Overgangsgebied Gelderse Vallei. In de 'Gebiedsbeschrijving' is het volgende opgenomen:
Met het overgangsgebied richting Gelderse Vallei wordt het gebied ten noorden van de Heuvelrug bedoeld. Dit gebied bestaat uit twee delen, bij Maarn en rondom Overberg. Hier wordt het beeld gedomineerd door boerderijen en woonbebouwing die sterk georiënteerd zijn op de ontsluitingswegen. Kenmerkend hier is de plaatsing van de bebouwing in de richting van de smalle kavels. Ook blokverkavelingen en onregelmatige verkavelingen komen voor. Daarbij kan het gaan om oude engen, zoals de Hoekenkamp in Maarn. Dit houdt in dat hoofdgevels evenwijdig aan de straat staan en dat lange zijden van bouwwerken evenwijdig aan de kavels lopen, namelijk haaks op de straat. Het grote aantal bijgebouwen valt tevens op.
De bebouwing in de overgangsgebieden heeft maximaal twee bouwlagen en is voorzien van (voornamelijk) zadeldaken, al dan niet met wolfseind. Aan- of uitbouwen komen in een grote mate en in verschillende vormen voor. Hierdoor komen zowel enkelvoudig als samengestelde bouwmassa's voor. Bijgebouwen zijn ten opzichte van hoofdgebouwen verschillend op de kavels gepositioneerd. Ze zijn opgebouwd uit eenvoudige en geometrische vormen.
De detaillering, kleur- en materiaalgebruik van bebouwing laat een zeer divers beeld zien.
De overgangsgebieden naar de Gelderse Vallei staan onder een relatief grote verstedelijkingsdruk. Er wordt relatief veel gebouwd, met name woningen. die in de plaats komen van (gesloopte) boerderijen. Toekomstige ontwikkelingen zullen vooral plaatsvinden op het terrein van vervangende nieuwbouw.
Monumenten
De regels ten aanzien van monumenten zijn vastgelegd in de Erfgoedwet, de provinciale en gemeentelijke monumentenverordening en tevens in de Wabo.
De Monumentencommissie Welstand en Monumenten Midden Nederland (WMMN) vormt het onafhankelijke adviesorgaan ten aanzien van bouwinitiatieven aan monumenten. Zij baseert haar advies op de redengevende beschrijving van een monument of stads- of dorpsgezicht. Hierbij zijn de Erfgoedwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de Wabo het juridische kader. Het advies heeft betrekking op de cultuurhistorische waarde van het monument en het uiterlijk aanzien (in relatie tot de omgeving).
Alle aspecten zullen uitvoerig worden getoetst bij de in te dienen aanvraag om omgevingsvergunning.
4.2 Wonen
Woonvisie
In de in februari 2014 vastgestelde woonvisie ‘Woonbeleid in een nieuwe realiteit, actualisatie Woonvisie Utrechtse Heuvelrug 2013-2020’ is een actualisatie van het woonbeleid van de gemeente opgenomen. In de visie zijn vier speerpunten van het beleid aangewezen:
- Het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop)
- Meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners)
- Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg, bevorderen en realiseren in alle dorpen
- Klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren
Het gewenste plan van initiatiefnemer draagt bij aan de doorstroming op de woningmarkt, zodat geschikte woningen voor daartoe bedoelde doelgroepen beschikbaar komen. De herontwikkeling past binnen het woonbeleid van de gemeente.
4.3 Verkeer En Parkeren
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)
Het doel van het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) is driedelig:
1. Beleidskader:
Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
2. Prioritering:
Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
3. Integraal beleid:
Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).
De doelstelling van het plan luidt als volgt: "Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente."
De ontwikkeling sluit aan op het gestelde in het GVVP. De locatie grenst aan een openbare weg. Deze weg kan zowel door gemotoriseerd als door fietsverkeer worden gebruikt. Er worden geen extra erftoegangswegen gerealiseerd ten behoeve van de ontwikkeling. Het realiseren van extra oppervlakteverharding is uitgesloten.
Parkeren
Het bestemmingsplan staat één extra woning toe. Aangezien nieuwe functies zijn toegestaan, kan dit gevolgen hebben voor het benodigd aantal parkeerplaatsen. Het aantal aan te leggen parkeerplaatsen is gebaseerd op de parkeernormen uit de Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen'.
De parkeernorm voor een vrijstaande woning in buitengebied bedraagt minimaal 2 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen. Gemiddeld bedraagt de parkeernorm 2.4. Dit betekent dat per woning 3 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. Op het perceel kan aan deze behoefte worden voldaan.
Verkeersgeneratie
De functieverandering heeft naar verwachting een neutraal effect op verkeersintensiteit en deze verkeersintensiteit zal vergelijkbaar kunnen zijn met een functionerend agrarisch bedrijf.
4.4 Milieu
4.4.1 Milieu algemeen
Gemeente
De gemeente streeft naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Bestaande milieukwaliteit moet behouden blijven, of verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, op zowel gebouwniveau of omgevingsniveau.
Beleid: het milieubeleidsplan
Het milieubeleidsplan beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- duurzaamheid;
- gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
- klimaat, energie en duurzaam bouwen;
- kwaliteit van de leefomgeving.
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Voor dit bestemmingsplan is van toepassing:
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
*** Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
In onderstaande milieuparagrafen worden de bovengenoemde milieuaspecten getoetst.
Provincie
Beleid; Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat de provincie Utrecht een aantrekkelijke regio is om te wonen, te werken en te recreëren. De uitdaging is deze aantrekkelijkheid te behouden en waar mogelijk te verbeteren.
Basis en richtinggevend voor het provinciale handelen zijn de ontwikkelopgaven in de strategische agenda 2011-2015:
- Krachtige steden en dorpen;
- Vitaal landelijk gebied;
- Bereikbaar Utrecht en
- Utrecht TOP-regio.
Met het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 wordt bijgedragen aan het realiseren van deze ontwikkelopgaven door in een vroeg stadium kennis en inzichten in te brengen vanuit het bodem-, water- en milieudomein. Om focus aan te brengen is dit beleid uitgewerkt aan de hand van vier prioriteiten, die aansluiten bij de ontwikkelopgaven in de strategische agenda:
- Waterveiligheid en wateroverlast;
- Schoon en voldoende oppervlaktewater
- Ondergrond
- Leefkwaliteit stedelijk gebied.
- Effecten bestemmingsplan
De ruimtelijk relevante onderdelen uit het Bodem-, Water-, en Milieuplan zijn vertaald in het bestemmingsplan. Dat betekent onder andere dat ontwikkelingen geen afbreuk doen aan de groene structuur van de gemeente en geen nadelige invloed hebben op grond- en oppervlaktewater, maar ook dat er geen significante toename van lichthinder mag plaatsvinden. De natuurwaarden worden behouden en waar mogelijk versterkt. De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen ter waarborging en versterking van de aanwezige geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Er heeft geen wijziging plaats die ziet op het winnen van water. Ook wordt de grondwaterkwaliteit niet aangetast. De te handhaven (monumentale gebouwen) worden gerestaureerd en extra bebouwingsmogelijkheden zijn niet mogelijk.
Op milieugebied zijn vooralsnog slechts twee doelen benoemd als provinciaal belang: de mogelijkheid een beperking op te leggen aan de bebouwingsdichtheid langs transportroutes van gevaarlijke stoffen en de stiltegebieden.
De bebouwingsdichtheid in het voorliggende plan neemt niet toe, neemt zelfs af door de sloop van de houten stal (280 m2). De locatie ligt niet in een stiltegebied.
4.4.2 Bodem en asbest
Het bodemonderzoek
Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dient in verband met de uitvoering van het project een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit voor de gronden waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde ontwikkeling. In verband hiermee is een bodemonderzoek uitgevoerd. De oppervlakte van de onderzoekslocatie bedraagt circa 2.400 m². Het veldwerk is uitgevoerd op 16 april 2020. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende.
Boven- en ondergrond
Uit de analyseresultaten blijkt dat de visueel schone bovengrond op het oostelijk deel van de locatie een licht verhoogd gehalte aan zink, PAK en PCB bevat. De kolengruishoudende bovengrond bevat een licht verhoogd gehalte aan kobalt. In de bovengrond op het westelijk deel van de locatie en in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. De licht verhoogde gehalten in de bovengrond zijn vermoedelijk te relateren aan het gebruik van de locatie door de jaren heen en/of de bijmenging met kolengruis. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning en het gebruik van de locatie.
Grondwater
In het grondwater zijn geen parameters in een verhoogde concentratie gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van het grondwater derhalve geen belemmering tegen de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning en het gebruik van de locatie.
Asbest
Ter plaatse van beide druppelzones blijkt dat analytisch asbest is aangetoond in de toplaag van de bodem (fijne fractie, <20 mm). In de fijne fractie zijn gewogen gehalten van respectievelijk 20 en 31 mg/kg d.s. aangetoond.
Opgemerkt dient te worden dat het mengmonster MM FF TL 2 van de westelijke druppelzone na voorbehandeling niet voldoet aan de minimale monstergrootte van 10 kg (dit is na droging 9,3 kg). Een directe oorzaak is niet bekend. Feit is dat in dit monster ten opzichte van het overige monster relatief veel materiaal verloren is gegaan tijdens de voorbehandeling. Mogelijk is dit een gevolg van de hoeveelheid humeus materiaal in het monster. Gezien deze geringe afwijking en op basis van de vergelijkbare resultaten van mengmonster MM FF TL 1 van de oostelijke druppelzone wordt niet verwacht dat deze afwijking van significante invloed is op de resultaten van het onderzoek. De afwijking wordt derhalve als niet kritisch beschouwd.
Verder blijkt dat het tijdens de voorbehandeling van het monster aangetroffen materiaal (>20 mm) in mengmonster MM FF TL 2 eveneens asbesthoudend is. De gewogen gehalten asbest als gevolg van de aanwezigheid van asbest in de fijne fractie van monster MM FF TL 1 en als gevolg van de aanwezigheid van asbest in zowel de fijne als grove fractie van monster MM FF TL 2 benaderen en/of overschrijden de interventiewaarde voor asbest (100 mg/kg d.s.) niet.
De bodemkwaliteit ten aanzien van asbest vormt dan ook geen belemmering voor de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning en het gebruik van de locatie. Aangezien de normwaarde voor het uitvoeren van nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) niet wordt overschreden is het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk.
Aanvullend onderzoek
Opgemerkt dient te worden dat onderhavig rapport versie 2.0 betreft en daarmee versie 1.0 van 14 mei 2020 vervangt. De aanleiding hiertoe wordt gevormd door de beoordeling van rapportageversie 1.0 door de omgevingsdienst regio Utrecht (met kenmerk Z/20/158974/D-418492, d.d. 8 juli 2020). Deze reactie heeft geleid tot een aanvullend onderzoek. De resultaten hiervan zijn hierna vermeld.
De asbestverdachte druppelzone onder het gerepareerde dakdeel alsmede de reeds eerder onderzochte druppelzones worden onderzocht conform de strategie voor een verdachte toplaag, plaatselijke bodembelasting, duidelijke verontreinigingskern. Op basis van de oppervlakte van de druppelzones (<100 m2) dienen per druppelzone twee gaten te worden gegraven met een afmeting van 0,3x0,3. De gaten worden gegraven tot de onderzijde van de verdachte bodemlaag (ca. 0,1 m-mv).
Het veldwerk is uitgevoerd op 24 september 2020. Tijdens de maaiveldinspectie zijn op het maaiveld van de locatie geen asbestverdachte materialen of overige bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging.
De analyseresultaten luiden volgt:
- dat de toplaag van de bodem aan de oostzijde van de westelijke schuur geen asbest bevat. Tijdens voorgaand bodemonderzoek is in betreffende druppelzone een gewogen gehalte asbest van 20 mg/kg d.s. aangetoond. Opnieuw is vastgesteld dat ter plaatse van deze druppelzone geen sprake is van een (ernstige) verontreiniging met asbest. Op basis van de bekende gegevens kan geen directe verklaring worden gegeven voor het verschil in de gewogen gehalten;
- dat de toplaag van de bodem aan de westzijde van de westelijke schuur een gewogen gehalte asbest van 2,7 mg/kg d.s. bevat. Tijdens voorgaand bodemonderzoek is in betreffende druppelzone een gewogen gehalte asbest van 37,8 mg/kg d.s. aangetoond. Opnieuw is vastgesteld dat ter plaatse van deze druppelzone geen sprake is van een (ernstige) verontreiniging met asbest. Hoewel tijdens het eerdere onderzoek een stukje asbesthoudend materiaal is aangetoond in de fractie >20 mm kan op basis van de bekende gegevens geen directe verklaring worden gegeven voor het verschil in de gewogen gehalten;
- dat de toplaag van de aanvullend onderzochte druppelzone, ter plaatse van het reparatiestuk asbest, geen asbest bevat.
De bodemkwaliteit ten aanzien van asbest vormt (overeenkomstig de resultaten van het eerdere onderzoek) geen belemmering voor de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning en het gebruik van de locatie. Aangezien de normwaarde voor het uitvoeren van nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) tijdens beide fases van het onderzoek niet wordt overschreden is het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de aanvraag van een omgevingsvergunning en het gebruik van de locatie.
De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan zink, kobalt, PCB en PAK in grond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten gehalten (grond) en concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese dat de locatie ter plaatse van de druppelzones ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'verdacht' kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria als genoemd in de NEN5707, met uitzondering van de druppelzone ter plaatse van het reparatiestuk asbest juist gebleken. De aangetoonde gehalten asbest benaderen geenszins de interventiewaarde en vormen geen belemmering voor het toekomstig gebruik van de onderzoekslocatie. Ter plaatse van het reparatiestuk asbest is geen asbest aangetoond.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage bij toelichting is gevoegd.
De asbestinventarisatie
In juni 2018 is een asbestinventarisatie uitgevoerd op de locatie Haarweg 139 Leersum voor de woning, 4 schuren en een overkapping, inclusief omliggend terrein. Dit in verband met de voorgenomen renovatie in combinatie met sloop van één schuur.
Asbesthoudende toepassingen zijn gevonden in twee schuren in het dakoppervlak golfplaat en dakbeplating. In de derde schuur en de woning is stofverf aangetroffen als afdichting van de kozijnen. Zie onderstaande afbeelding.
afb. onderzoeksgebied asbest
De asbesthoudende materialen moeten voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Deze rapportage Asbestinventarisatie is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
4.4.3 Geluid
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De voorgenomen woning wordt niet gerealiseerd binnen het invloedsgebied van spoorwegen en industrieterreinen, welke voorzien zijn van een geluidszone volgens de Wet geluidhinder (Wgh). Derhalve zijn deze geluidsaspecten niet relevant. In dit geval is alleen het wegverkeerslawaai relevant.
Wegverkeer
Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies (zoals woningen) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Eventuele ontheffing hierop is onder voorwaarden mogelijk. Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, dient vooraf toetsing hierop plaats te vinden.
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidzone heeft. Uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen binnen een 30 km-zone of woonerf. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. De afstand die bij wegen met twee rijstroken in het buiten-stedelijk gebied in acht moeten worden genomen bedraagt 250 meter
De voorkeursgrenswaarde voor een geluidsbelasting op een gevel van woningen is 48 dB. Wordt aan die voorkeurswaarde voldaan, dan is er in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ligt de geluidsbelasting hoger dan kan er een hogere waarde worden vastgesteld. Voor woningen in een buitenstedelijk gebied (buiten de bebouwde kom) is dit ten hoogste 53 dB (Wgh art. 83). In het kader van functieverandering moet worden voldaan aan de richtwaarde van 48dB voor conform het gemeentelijk geluidsbeleid.
Het plangebied is een buitenstedelijke situatie. Het toetsingskader voor het akoestisch onderzoek is in volgende tabel samengevat.
De langhuisboerderij betreft een agrarische bedrijfswoning, die in gebruik wordt genomen als woning en omdat de gevels niet wijzigen, wijzigen ook de akoestische randvoorwaarden niet. Onderzoek hiervoor is dus ook niet nodig. Een akoestisch onderzoek ten behoeve van dit gebouw is hierdoor niet aan de orde. Voor de boerderij kan het van rechtens verkregen geluidsniveau gehanteerd worden.
De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.50. Alle resultaten ten gevolge van het wegverkeer zijn inclusief een aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder weergegeven, tenzij expliciet anders vermeld. De berekende geluidsbelastingen op de tot woning te verbouwen varkensschuur zijn beknopt de volgende tabel verwoord.
Alleen als gevolg van de A12 treedt overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 4 dB overschreden op gebouw 2. De maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de A12 is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
De kosten voor een overdrachtsmaatregel zoals het aanleggen van een geluidsscherm met de lengte van 400m en een hoogte van 5m bedragen €600.000,--.De aanleg van een geluidsscherm stuit op overwegende bezwaren van financiële aard.
Met het vervangen van de bestaande verharding als bronmaatregel wordt een reductie van 1 dB niet doelmatig geacht. Voor een dergelijke bronmaatregel dient over minstens 200 meter lengte het wegdektype te worden vervangen. Bij een eenheidsprijs van € 8,- per m² bedragen de totale kosten voor het vervangen van het wegdek circa € 50.000,-. Een dergelijke investering is gezien de beperkte reductie en de kleinschaligheid van het plan financieel niet doelmatig.
Cumulatieve geluidsbelasting
Bij blootstelling door meerdere geluidsbronnen dient onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidsbronnen (cumulatie). In de volgende tabel is de cumulatieve geluidsbelasting op de verschillende toetspunten beknopt weergegeven.
Voor de nieuwe woning in de voormalige varkensstal dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de A12 een hogere waarde bij het college van B&W te worden aangevraagd.
De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:
- de geluidsbelasting op de woning bedraagt ten hoogste 52 dB ten gevolge van de A12;
- de berekende geluidsbelasting is lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB;
- bron- en overdrachtsmaatregelen voor de A12 zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren;
- de woning wordt gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing;
- op de zuidelijke en oostelijke gesitueerde gevels is sprake van een geluidsluwe gevel.
Conclusie
Ten gevolge van het wegverkeer op de A12 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden en dient voor de beoogde woning een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de woning dient te worden aangetoond dat er een acceptabel binnenniveau gerealiseerd kan worden. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels wordt hierdoor noodzakelijk geacht.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
4.4.4 Luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 aangepast. Voor PM10 is dat 11 juni 2011 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een andere eis uit deze richtlijn is de invoering van een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM 2,5. Deze grenswaarde geldt naast de grenswaarden voor PM10 en NO2, maar is pas vanaf 1 januari 2015 in werking.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Effecten bestemmingsplan
Omdat bij de uitvoering van het bestemmingsplan minder dan 1.500 woningen worden gerealiseerd zal het effect van het plan op de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen. De ontwikkeling van de woning draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in de lucht. Derhalve is een aanvullende toetsing met betrekking tot de bijdrage van het plan op de verslechtering van de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het belangrijk om ook de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het plan te onderzoeken. Met behulp van de NSL monitoringskaart is beoordeeld of er sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Tevens zullen de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen ter plekke van het onderzoeksgebied worden getoetst aan de advieswaardes van de Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) en de GGD. Op basis van deze toetsing zal het woon- en leefklimaat ter plekke van het onderzoeksgebied bepaald worden.
Zie onderstaande tabel met de grens- en advieswaarden.
In de volgende tabellen zijn de concentraties van NO2, PM10, PM2,5 en EC ter plekke van de toekomstige woning weergegeven.
- tabel concentraties NO2
- tabel concentraties PM10
- tabel concentraties PM2,5
- tabel concentraties EC
Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woning wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Voor de stoffen NO2 en PM10 wordt er in 2020 ook voldaan aan de advieswaarden van de WHO en de GGD.
Voor PM2,5 zal naar verwachting rond 2030 worden voldaan aan de advieswaarde van de WHO en GGD. Er wordt geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat en het milieu-gezondheidklimaat ter plekke van de nieuwe woning als voldoende kan worden gekwalificeerd.
Er gelden voor elementair koolstof geen formele grenswaarden. Er wordt in ieder geval voldaan aan de verbodswaarde (1,03 µg/m3) welke de Gezondheidsraad heeft voorgesteld. Roet leidt net als NO2 en fijn stof tot levensduurverkorting. Als vuistregel wordt op dit moment tevens voor het gezondheidseffect 6 maanden "levensjaar" winst per microgram/kuub verlaagde EC concentraties gehanteerd (Commissie voor de milieueffectrapportage). Uit onderzoek blijkt dat voor elke extra 0,5 microgram roet per kubieke meter lucht waar mensen langdurig aan bloot staan, zij gemiddeld drie maanden korter leven. Voor het plangebied geldt in 2020 reeds een concentratie van 0,4 - 0,7 en in 2030 een concentratie van 0 - 0,4 µg/m3. Doordat deze concentraties relatief laag zijn, en verder zullen afnemen over de jaren, worden deze concentraties volgens de vuistregel acceptabel geacht.
Conclusie
Uit het onderzoek luchtkwaliteit is gebleken dat de ontwikkeling van de woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in de lucht. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woning wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Voor de stoffen NO2 en PM10 wordt er in 2020 ook voldaan aan de advieswaarden van de WHO en de GGD. Voor PM2,5 zal naar verwachting rond 2023 worden voldaan aan deze advieswaarde. Voor de overige stoffen worden er concentraties verwacht welke een acceptabel woon- en leefklimaat tot gevolg hebben.
Hiermee wordt geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat en het milieugezondheidklimaat ter plekke van de nieuwe woning als voldoende kan worden gekwalificeerd.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage bij toelichting is gevoegd.
4.4.5 Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (van bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen (goed woon- en leefklimaat) en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geurhinder.
Richtafstanden tot hindergevoelige functies worden bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering van de VNG. In de omgeving van het nieuwe woonperceel liggen verschillende functies waarvoor richtafstanden zijn opgenomen in deze Brochure. In onderstaande tabel zijn deze bedrijven vermeldt met de richtafstand en feitelijke afstand.
adres | bedrijfsactiviteit | SBI-code | richtafstand | feitelijke afstand | |
1 | Bloemheuvel A-12 | tankstation met LPG doorzet > 1000 m3/jr | 473 | 200 | 400m |
2 | Oudenhorst A-12 | tankstation met LPG doorzet > 1000 m3/jr | 473 | 200 | 500m |
3 | Haarweg 141 | Paardenfokkerij | 0143 | 50 | 87m |
4 | Haarweg 82 | Agrarisch bedrijf | 0141 en 0142 | 100 | 80m |
De hierboven vermelde richtafstanden zijn gebaseerd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Gelet op de verscheidenheid in functies in het gebied rondom het nieuwe woonperceel kan het omgevingstype 'gemengd gebied' worden gehanteerd waardoor de richtafstanden van 200 m (voor de aspecten geur en geluid) naar 100 m, van 50 m naar 30 m en van 10 m naar 0 m kunnen worden verlaagd. In dat geval kan aan de richtafstanden worden voldaan.
Aan de richtafstand van de nieuwe woonfunctie tot de paardenfokkerij wordt voldaan. Op het perceel Haarweg 82 is het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf gelegen. Hierbij wordt niet voldaan aan de richtafstand. Het geuraspect is in deze bepalend voor de richtafstand van 100 m. In verband hiermee is een geuronderzoek verricht voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven. Zie volgende paragraaf 'Geur'.
Met betrekking tot de tankstations met verkooppunt LPG geldt dat binnen de veiligheidszone de bouw van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan. Aan de richtafstand van 200m tot de woonfunctie wordt voldaan. Zie verder ook onder paragraaf 4.4.7.
Verder zijn er geen andere inrichtingen rondom het plangebied aanwezig die van invloed kunnen zijn op de (nieuwe) woonfunctie.
Spuitzone
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de direct aangrenzende agarische gronden was niet mogelijk door de aanwezigheid van de bestaande bedrijfswoning. Door toevoeging van de nieuwe woonfunctie verandert deze situatie niet.
Effecten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan levert geen beperkingen op voor de in de omgeving aanwezige functies. Voorts zijn er geen bedrijven in de omgeving die onevenredige hinder veroorzaken voor de nieuwe woonfuncties. kent drie verschillende locaties waar ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
4.4.6 Geur
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten, als woningen, in de nabijheid van de veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:
- 3 ouE/m3 (odour units per m³ lucht) voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
- 14 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Op het perceel Haarweg 82 is het dichtst bijzijnde agrarisch bedrijf gelegen. Hierbij wordt niet voldaan aan de richtafstand. Het geuraspect is in deze bepalend voor de richtafstand van 100 m. Hieronder wordt nader ingegaan op deze geurbelasting.
Minimumafstanden
De geurbelasting door veehouderijbedrijven op omliggende woningen dient berekend te worden aan de hand van de geuremissies welke zijn vast gesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Wanneer er geen geuremissies zijn vastgesteld, gelden er minimumafstanden. Alle omliggende veehouderijen in de omgeving van Haarweg 139 liggen ruim buiten de minimumafstanden voor geur, namelijk:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Ook voor veehouderijbedrijven waar dieren aanwezig zijn waarvoor een geuremissie is vastgesteld gelden afstandsnormen. De afstand tussen gevels van een dierverblijf voor dieren waarvoor een geuremissie is vastgesteld en de gevels van geurgevoelige objecten dient minimaal 25 meter te zijn. Gevels van dierverblijven op de omliggende bedrijven liggen op allen op een afstand van meer dan 25 meter vanaf de beoogde woningen. Gezien de afstandsnormen vormen deze veehouderijbedrijven geen belemmering voor de realisatie van de woning en vice versa.
Cumulatieve geurbelasting of achtergrondbelasting
In de omgeving zijn tevens veehouderijen gelegen, waar dieren worden gehouden waarvoor een geurnorm vastgesteld is. Het effect van deze veehouderijen tezamen moet worden berekend en worden getoetst op de op te richten woningen aan de Haarweg 139 te Leersum. Hierbij zijn alle veehouderijbedrijven binnen een straal van 2 kilometer meegenomen. Uit de berekening blijkt dat de maximale achtergrondbelasting aan geur 1,795 ouE/m³ bedraagt. Hierdoor is er sprake van een zeer goed leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen.
Voorgrondbelasting
Voor de beoordeling of een agrarisch bedrijf met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld kan voldoen aan de eisen in de Wet geurhinder en veehouderij, wordt de term 'voorgrondbelasting' gehanteerd. Dit is dan het geureffect door één veehouderijbedrijf op een voor geur gevoelig object. De maximale voorgrondbelasting in het buitengebied ter plaatse van Haarweg 139 te Leersum is 8,0 Odeur. De voorgrondbelasting is echter geen onderdeel voor de beoordeling of een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Wel kan worden gesteld dat met de hoogste cumulatieve geurbelasting van 1,8 Odeur de voorgrondbelasting door een enkel bedrijf in de omgeving veel lager zal zijn dan de 8,0 Odeur uit de Wet geurhinder en veehouderij.
Conclusie
Het oprichten van de woning op het perceel aan de Haarweg 139 te Leersum, kan daarmee veilig worden opgericht wat betreft de omliggende veehouderijen met dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld. Andersom geldt dat deze woning geen belemmerende factor wordt voor omliggende veehouderijen met dieren waarvoor geen geurnorm vastgesteld is.
Het geuronderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
4.4.7 Externe veiligheid
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen) en het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
2. Besluit externe veiligheid transportroutes met bijbehorende Regeling Basisnet. Deze regelgeving is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.
3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
4. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.
Verantwoordingsplicht
In de eerder genoemde regelgeving is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen met globale ligging plangebied (rode) en ligging plaatsgebonden risicocontouren (zwarte cirkels) tankstations A-12.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van twee inrichtingen (LPG-tankstations aan de A-12):
- Laagerfseweg 107: plaatsgebonden risicocontour 40 m en groepsrisicocontour 150 m;
- Laagerfseweg 105: plaatsgebonden risicocontour 25 m en groepsrisicocontour 150 m
Daarnaast vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A-12, afrit 22 Maarsbergen - afrit Veenendaal 23. Het groepsrisicoplafond bedraagt 82 meter bij 4000 tankauto's. Er is een plasaandachtsgebied aanwezig.
Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen geldt de verantwoordingsplicht.
Rijksweg A12
Het plangebied ligt alleen binnen het toxisch invloedsgebied van de Rijksweg A12 (op ca. 2.700 meter afstand). De overige aanwezige risicobronnen is het invloedsgebied niet gelegen over het plangebied.
Omdat het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied ligt van de Rijksweg A12 maar ruimschoots op meer dan 200 meter afstand moet ingegaan te worden op:
- 1. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de Rijksweg A12;
- 2. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
- 3. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de indien zich op de Rijksweg A12 een ramp voordoet.
Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt is een toxische wolk. Onderstaand wordt vanuit dit scenario kort ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijding en beperking
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
In veiligheid te brengen personen
Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden gesteld dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
- Het groepsrisico neemt weliswaar toe, maar blijft onder de oriëntatiewaarde.
- De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
- Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem). Dit biedt naast NL Alert de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
- De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
De brandweer voldoet aan de zorgnorm wat opkomsttijd betreft.
De VRU wordt om advies gevraagd inzake de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Groepsrisico
Het groepsrisico wijzigt niet significant door de toevoeging van een woonfunctie op een afstand van meer dan 400 meter.
Effecten bestemmingsplan
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
4.4.8 Duurzaamheid
Bij nieuw/verbouw is het behalen van een goede energieprestatie relatief simpeler en goedkoper, latere opwaardering is vrijwel altijd ingewikkelder en duurder.
De volgende maatregelen zijn eenvoudig uitvoerbaar
- Een uitstekende naad- en kierdichting; Door in de gehele woning verbeterde naad- en kierdichting toe te passen, kunnen energieverliezen worden beperkt. Bijvoorbeeld een uitstekende naad- en kierdichting (Qv10= 0,3 dm3/s.m2). Bij oplevering wordt geadviseerd een luchtdichtheidstest (blowerdoortest) uit te laten voeren conform NEN 2686, NEN-EN-ISO 9972
- Extra isolatie: het voorgestelde gebouwconcept voldoet net aan het bouwbesluit op het gebied van isolatie en presteert dus eigenlijk minimaal op het gebied van isolatie. Met extra isolatie kan het energiegebruik van de volledige woning verder naar beneden worden gebracht.
- Zonnecollector; Een zonnewarmte systeem kan optimaal jaarlijks circa 50% van de warmtapwater behoefte verzorgen. Een combinatie van de zonnecollector met een warmtepomp is ideaal door de structurele verhoging van het rendement van de warmtepomp en hiermee de energiebehoefte van de warmtepomp. Ook zal de warmtepomp een langer levensduur hebben door dat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is.
- Vraaggestuurd ventilatiesysteem met warmteterugwinning: Door gebruik te maken van warmteterugwinning in de mechanische luchtafvoer en/of sturing op basis van gebruik van de ruimtes (CO2) wordt energie bespaard
- Een douchewater warmteterugwinning installatie: Een douche-wtw vermindert de milieubelasting en verlaagd de energie rekening doordat de helft van de warmte uit wegstromend douchewater kan worden teruggewonnen en gebruikt voor het voorverwarmen van koud water.
- PV-panelen: Door elektriciteit duurzaam op de eigen woning op te wekken kan worden bespaard op inkoop van elektriciteit en de energiebelasting.
4.5 Kabels En Leidingen
Binnen het plangebied liggen geen kabels en leidingen die in het kader van dit bestemmingsplan nadere geregeld of beschreven behoeven te worden.
4.6 Water
Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021, welk plan is vastgesteld op 7 december 2015.
Met het Bodem-, Water- en Milieuplan is het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vastgesteld voor de periode 2016-2021. Er wordt onderscheid gemaakt in vier prioriteiten:
1. Waterveiligheid en wateroverlast;
2. Schoon en voldoende oppervlaktewater;
3. Ondergrond;
4. Leefkwaliteit stedelijk gebied.
De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit dit plan. Voor het gehele plangebied is verbetering van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem een algemene doelstelling.
De volgende - voor het plangebied relevante - uitspraken van provinciaal belang zijn in het plan opgenomen:
- In gebieden buiten het NNN , waar sprake is van geconcentreerde actuele natuurwaarden, is het gewenst de actuele natuurwaarden in stand te houden en waar mogelijk te versterken;
- Op de hele Utrechtse Heuvelrug mogen, gelet op het grote belang van schoon water voor drinkwater en de natuur, in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Als er op basis van een integrale afweging toch voor een functie wordt gekozen, die risico's met zich meebrengt voor de kwaliteit van het grondwater, moeten maatregelen worden genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.
Om houvast te bieden voor het maken en onderbouwen van deze integrale afweging heeft de provincie het regionale convenant 'Afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug' opgesteld.
Tot slot is ingevolge het plan het tegengaan van verdroging een aandachtspunt voor vooral het zuidelijk deel van het plangebied.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 heeft het Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.
Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's:
- Veilige dijken: in dit programma wordt veiliggesteld dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming van buitenwater. In dit geval de Eem en de Randmeren.
- Voldoende en schoon water: dit programma gaat over de wijze waarop het waterschap omgaat met zichtbaar oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel van het programma is dat het water beschikbaar is, dat het van goede kwaliteit is en dat het water geen overlast veroorzaakt.
- Zuivering afvalwater: dit programma houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Dit heeft als doel dat de kwaliteit van het oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Hiermee zal dit programma essentieel bijdragen aan het totale waterbeheersplan.
Geactualiseerde leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug (26 november 2015)
In 2009 is het convenant 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug' door de gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. Het ondertekende convenant van 2009 had een looptijd van vijf jaar en is derhalve toe aan een update en eventueel verlenging. De wijzigingen in de geactualiseerde leidraad van 26 november 2015, in vergelijking met de leidraad uit 2009 hebben met name betrekking op de gewijzigde wetgeving in de afgelopen vijf jaar. Enkele wetgevingen zijn opgeheven of ondergebracht bij andere wetten (o.a. de Waterwet). Veel van de provinciale wet- en regelgeving is de afgelopen vijf jaar vernieuwd of verlengd.
Op verschillende plekken op de Utrechtse Heuvelrug komen hemelwater en afvalwater samen in het rioolstelsel terecht. Bij veel regenval moet het riool overtollig water kwijt. Dit gebeurt via een overstort in het oppervlaktewater. Het vuile water komt dan terecht in watergangen en vijvers. Dit heeft een nadelige invloed op het oppervlakte- en grondwater. Door het hemelwater van het riool af te koppelen en rechtstreeks de bodem in te laten stromen, wordt zowel kwetsbare natuur als de kwaliteit van het oppervlaktewater beschermd. Bovendien presteren rioolwaterzuiveringsinstallaties beter als het aangevoerde water minder verdund is door regenwater.
Het convenant biedt een afwegingskader voor het omgaan met het afspoelend hemelwater om de grondwaterkwaliteit van de Utrechtse Heuvelrug te beschermen. De volgende afbeelding bevat het Beslisschema afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug.
Conform de trits schoonhouden-scheiden-zuiveren, is het tegengaan van verontreiniging door bronmaatregelen de adequate wijze om hemelwater schoon te houden. Er is (in de bouw) een keur aan bronmaatregelen mogelijk en nodig, om eventuele verontreinigingen te beperken of zelfs te voorkomen. Denkbare bronmaatregelen zijn:
- het beperken van de strooizouthoeveelheden;
- het niet meer toepassen van uitloogbare bouwmaterialen;
- niet autowassen op straat;
- het voorkomen van foutieve aansluitingen op een hemelwatersysteem;
- et cetera.
Een andere bronmaatregel is het beperken van de verharding, bijvoorbeeld door middel van de toepassing van halfverharding. Op deze manier wordt de transportroute verkort en komt het initieel schoon hemelwater minder in contact met verontreinigde oppervlakken.
Bij de verbouw/functieverandering zal gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende bouwmaterialen. Hierdoor kan op basis van het beslisschema het afgekoppelde schone hemelwater op eigen terrein rechtstreeks in de bodem worden geïnfiltreerd waardoor zowel kwetsbare natuur als de kwaliteit van het oppervlaktewater beschermd.
Waterplan Heuvelrug (2005)
Doel van het gemeentelijke waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.
Het waterplan beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de (voormalige) gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Doorn, Leersum en Amerongen tot 2020. De focus van het waterplan ligt op het stedelijk gebied waarbij de waterdoelen aansluiten op die voor het landelijk gebied. De volgende gidsprincipes worden in het waterplan door de participanten in acht genomen:
• Niet afwentelen
Knelpunten in de waterkwantiteit en waterkwaliteit worden niet afgewenteld op aangrenzende gebieden of op toekomstige generaties;
• Waterkwantiteitstrits: "vasthouden-bergen-afvoeren"
Het waterkwantiteitsbeheer is gericht op water zoveel mogelijk vasthouden, zo nodig bergen en pas in laatste instantie afvoeren;
• Waterkwaliteitstrits: "schoon houden-scheiden-zuiveren"
Het waterkwaliteitsbeheer en rioleringsbeheer wordt gericht op het schoon houden van water, op het gescheiden houden van schoon en vuilwater en pas in laatste instantie op het zuiveren van vervuild water;
• Waterstromen lopen van schoon naar vuil (zoneren)
Om waterkwaliteitsproblemen benedenstrooms te vermijden, wordt stroming van vuil water naar schoon water zoveel mogelijk vermeden;
• Redeneren vanuit de natuurlijke karakteristieken
Bij het bepalen van beleid, de inrichting en het gebruik van water wordt geredeneerd vanuit de natuurlijke karakteristieken van het watersysteem. Daarnaast is het waterplan gebaseerd op onder andere de volgende uitgangspunten:
- Water is mede bepalend/ordenend voor de ruimtelijke ordening.
- Bij planvorming en uitvoering van maatregelen wordt gestreefd naar draagvlak bij alle betrokkenen.
- Voor het watersysteem wordt gestreefd naar variëteit, zo min mogelijk versnippering van natte ecosystemen en zelfregulerende robuuste watersystemen met een natuurlijke dynamiek.
- Voor de waterketen wordt gestreefd naar efficiënt en effectief (her)gebruik van water, optimale afstemming tussen de riolering en de rioolwaterzuivering en een maximaal milieurendement van maatregelen.
- Het beheer (inclusief onderhoud) van watergangen moet doelmatig en efficiënt uitgevoerd kunnen worden.
De gidsprincipes en uitgangspunten van het waterplan dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen te worden gehanteerd.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2017 - 2020
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 is op 18 mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Het GRP vormt de visie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op grondwater, regenwater en rioolwater. Met het voorliggende GRP 2017-2020 wordt ingezet om de volgende doelen te bereiken:
1. De volksgezondheid beschermen;
2. Het herstellen van een natuurlijke waterhuishouding;
3. Het voorkomen van wateroverlast;
4. De bodem, het grond- en oppervlaktewater beschermen;
5. Bijdragen aan een gezonde financiële huishouding van de gemeentelijke organisatie;
6. De kosten voor de inwoners op de lange termijn zo laag mogelijk houden
In het voorliggende plan zijn de volgende wateraspecten van belang:
- de inzameling van (stedelijk) afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
- de inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
a. verhard oppervlak (in de openbare ruimte);
b. dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen;
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een beknopt watertoetsproces doorlopen. Zie bijlage bij deze toelichting. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Hieronder volgt de inhoudelijke toetsing van het plan aan de enkele 'waterthema's', zoals die beschreven staan in de Handreiking Watertoets. Toetsing aan deze thema's levert de watertoets op.
Het plangebied - gesitueerd in het buitengebied - ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Voorkomen wateroverlasten infiltratie hemelwater
Toename van verharding heeft tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet versnelde afvoer worden voorkomen (bijvoorbeeld infiltratie of grasdaken) of gecompenseerd (graven extra waterberging).
Voorliggend plan maakt geen extra verharding mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Het verharde oppervlak neemt af door de sloop van een schuur met een oppervlakte van 280 m2. Voor het realiseren van parkeerplaatsen wordt geen extra verharding aangelegd (zie Bijlage 1 Erfplan Natuurcompensatie). De verharding tussen de bestaande gebouwen biedt voldoende ruimte om te parkeren. In de huidige situatie is het hemelwater afgekoppeld en wordt op eigen terrein geinfiltreerd. Deze situatie verandert niet. Vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteem. Dat zal ook gelden voor de nieuwe woonfunctie in de te restaureren varkensstal. Zodoende is watercompensatie niet benodigd.
Om mogelijke wateroverlast te voorkomen dient het vloerpeil 30 cm boven de as van de weg te liggen. In het voorliggende geval betekent dit 30 cm boven de aansluitende verharding.
Volksgezondheid
Doordat hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd, en dus gescheiden wordt afgevoerd van het afvalwater, nemen bestaande riooloverstorten niet toe. Voorts worden de risico's van watergerelateerde ziekten en plagen hierdoor geminimaliseerd.
Waterkwaliteit
Het tegengaan van riooloverstorten door de afkoppeling van hemelwater komt de waterkwaliteit ten goede. Het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten.
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij de verbouwing/restauratie voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen in beginsel geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Voor monumenten wordt de toepassing van zowel koper, lood als zink voor onder andere de HWA's en dakgoten toelaatbaar geacht.
In het kader van het vooroverleg wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap merkt op dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen wordt geraakt en dat het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
Het aspect 'water' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.7 Groen, Natuur En Landschap
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing is, en
- geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- sprake is van een van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- er geen andere bevredigende oplossing is, en
- indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Utrechtse Heuvelrug is de provincie Utrecht het bevoegd gezag voor de Wnb. De provincie handhaaft in haar Omgevingsverordening Utrecht de vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden voor de soorten die ook al vielen onder de vrijstelling in de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb).
Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
In verband met het vorenstaande is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.
Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
Gevolgen voor plan
Gebiedsbescherming – Natuurnetwerk Nederland
De locatie aan de Haarweg 139 is niet gelegen in het NNN waardoor het plan de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN-gebied niet (significant) aantast. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Natura 2000-gebieden
Binnen Natura 2000-gebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat onder de Wet natuurbescherming (Wnb) valt. Gezien de ligging (buiten Natura 2000-gebieden), de aard (functieverandering) en de schaal (op perceelsniveau) van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek in het kader van de Wnb niet aan de orde.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Gronden die tot het Natura 2000-gebied behoren liggen op minimaal 5,3 kilometer afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen fysieke activiteiten is lokaal. Uitvoering van de voorgenomen fysieke activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het dichtst bijzijnde Natura 2000-gebied.
Soortenbescherming - Flora en fauna
In de plangebied komen waarschijnlijk beschermde planten- en diersoorten voor. De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Deze toets start met een globaal onderzoek (quick scan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een ontheffing aan de orde. Daarbij moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.
Het is het niet uitgesloten dat het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige diersoorten uit onderstaande soortgroepen behoort:
- vogels; Door het slopen/renoveren van bebouwing worden mogelijk bezette vogelnesten beschadigd en vernield. Van de in het plangebied nestelende soorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het verstoren/vernielen van bezette nesten (eieren) of het verwonden/doden van vogels kan geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden omdat de voorgenomen activiteit niet als een in de wet genoemd belang wordt beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De initiatiefnemer mag maatregelen treffen die vogels weerhouden een nest te maken in de te gebouwen die verbouwd worden.
- vleermuizen;
- 1. Verblijfplaatsen. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood en worden geen verblijfplaatsen beschadigd of vernield. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van dit aspect van het functionele leefgebied van vleermuizen.
- 2. Essentieel foerageergebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van dit aspect van het functionele leefgebied van vleermuizen.
- 3. Essentiële Vliegroute. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op mogelijke (essentiële) vliegroutes van vleermuizen in het plangebied. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties.
- grondgebonden zoogdieren; Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk grondgebonden zoogdieren verwond en gedood en worden mogelijk rust- en voortplantingslocaties beschadigd en vernield. Voor de grondgebonden zoogdiersoorten die in het plangebied voorkomen geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor het 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van een rust- en voortplantingslocatie' (of de soort is niet beschermd zoals de mol en huismuis). De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd.
- amfibieën; Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk amfibieën verwond en gedood en worden mogelijk (winter)rustplaatsen beschadigd en vernield. Voor de amfibieënsoorten die in het plangebied voorkomen geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor het 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van een rust- en voortplantingslocatie'. De functie van het plangebied als foerageergebied is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties.
- reptielen; Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten (sloop- en bouwwerkzaamheden), worden geen reptielen verwond of gedood en worden geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen beschadigd of vernield. De mogelijke functie van het plangebied als foerageergebied van de hazelworm, wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties.
- Overige soorten. Het onderzoeksgebied behoort niet tot functioneel leefgebied van andere beschermde flora- of faunasoorten. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op andere beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.
In de volgende tabel worden de wettelijke consequenties samengevat weergegeven.
Effecten bestemmingsplan
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage bij toelichting is gevoegd.
4.8 Cultuurhistorie
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
• Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
• Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
• Bescherming van stads- en dorpsgezichten
Gemeentelijk monument
In 2016 is boerderij Het Veld aangewezen als gemeentelijk monument (nr. LEE 9) door de Gemeente Utrechtse Heuvelrug. In de redengevende omschrijving is onder andere het volgende te vinden:
Inleiding
De langhuisboerderij 'Het Veld' is opgetrokken in 1934. De boerderij is beeldbepalend gelegen aan de Haarweg in het landelijk gebied van Leersum. Links van de boerderij bevindt zich een stal uit hetzelfde bouwjaar. Achter de boerderij is een hooiberg, eveneens uit de bouwperiode van de boerderij.
Waardering:
De langhuisboerderij is van architectuurhistorische waarde als voorbeeld van een langhuisboerderij uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. De boerderij is van architectonische waarde vanwege de gave hoofdvorm en de gave detaillering. De boerderij is van landschappelijke waarde in het landelijk gebied van Leersum. De stal en de hooiberg zijn van architectuurhistorische waarde als voorbeeld van agrarische bijgebouwen uit de jaren dertig van de twintigste eeuw en zijn van architectonische waarde vanwege de gave hoofdvorm en de gave detaillering. De stal en de hooiberg zijn tevens van ensemblewaarde bij de langhuisboerderij. Het boerderijcomplex is beeldbepalend gelegen aan de Haarweg en is van historische waarde als onderdeel van de agrarische geschiedenis van Leersum.
Gevolgen voor het plan
De boerderij en de varkensstal zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Deze gebouwen worden gerestaureerd om de instandhouding voor langere termijn te borgen.
4.9 Archeologie
Archeologische Beleidskaart (2013)
In april 2013 is door de gemeenteraad een archeologische beleidskaart vastgesteld. Hierop zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangeven. Er is gekozen voor zeven verschillende typen archeologie-gebieden, waarin verschillende regels met etrekking tot bescherming van archeologisch erfgoed gelden. In deze regels is vastgelegd wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, zoals de historische kernen van de verschillende dorpen, ontginningsassen als de Langbroekerwetering van waaruit de omgeving in cultuur is gebracht, beschermde landgoederen, de Grebbelinie en prehistorische grafheuvels, zijn hierbij als meest waardevol aangemerkt.
Bescherming archeologische waarden
Volgens de gemeentelijke archeologische waarden- en beleidsadvieskaart gelden er, afhankelijk van de archeologische waardering, zes verschillende oppervlakte-ondergrenzen ten aanzien van eventuele bodemingrepen. Op de verbeelding is in dat verband de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Dit betreft gebieden met een middelhoge archeologische verwachting en gebieden met een lage dan wel middelhoge archeologische verwachting.
Een dubbelbestemming omvat dus zowel de aanwezige als de naar verwachting aanwezige archeologische waarden. In de regels is gekoppeld aan de dubbelbestemmingen een regeling opgenomen, betreffende de wijze van omgaan met de aanwezige dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden bij bodemingrepen. Deze regeling houdt het onderstaande in.
Voor bepaalde soorten werken en werkzaamheden (geen bouwen) over een zekere oppervlakte of meer, geldt de vereiste van een omgevingsvergunning. Het betreft vooral het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 30 cm. Afhankelijk van de dubbelbestemming die het betreft, bedraagt de oppervlakte-ondergrens respectievelijk 50 m2, 100 m2, 150 m2, 1.000 m2 dan wel 10 ha. Voor werken en werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als 'normaal beheer en onderhoud', zoals onder meer het periodiek omploegen van akkerland tot een maximale diepte van 40 cm, is geen omgevingsvergunning nodig. Werkzaamheden zoals diepploegen vallen echter niet onder normaal beheer en onderhoud. Hier is wel een omgevingsvergunning voor nodig.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verkregen, indien de archeologische waarden van de betreffende gronden worden veiliggesteld. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient een rapport (archeologisch vooronderzoek) te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein waar de werken zullen plaatsvinden, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
In de regels is een dergelijke rapportageplicht ook opgenomen voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor bouwen. Evenals de regeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn de eisen, die gesteld kunnen worden bij een omgevingsvergunning voor bouwen gebaseerd op de bepalingen betreffende archeologische monumentenzorg in de Monumentenwet 1988.
Een wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk de ligging van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te wijzigen. Het is immers niet ondenkbaar dat bij een bodemingreep in een gebied met een lage verwachtingswaarde toch archeologische waarden worden vastgesteld. Daarnaast kan uit nader onderzoek volgen dat in een zeker gebied juist wel of toch geen sprake is van een middelhoge dan wel hoge verwachtingswaarde. Beide gevallen kunnen aanleiding geven om de dubbelbestemming alsnog aan bepaalde gronden op te leggen, dan wel ze te verwijderen.
Overigens dient te worden bedacht dat een omgevingsvergunnings- en rapportagevereiste in dit kader overwegend tot doel heeft nadruk te leggen op het vroegtijdig en volwaardig meewegen van deze waarden bij ruimtelijke ingrepen, om zodoende de mogelijkheid tot planaanpassing nog open te houden.
Benadrukt wordt tot slot dat het in één dubbelbestemming vervatten van zowel vastgestelde als verwachte archeologische waarden ten goede komt aan de overzichtelijkheid van het plan als geheel, zonder dat de bescherming van deze waarden onvoldoende gewaarborgd is.
Effecten bestemmingsplan
De agrarische functie van het bouwperceel komt te vervallen. Een deel van de gronden van het voormalige agrarische bouwperceel en de te behouden gebouwen krijgen een woonfunctie. De overige gronden van het bouwperceel worden ingezet voor agrarisch grondgebruik (landbouw en/of veeteelt).
Binnen het plangebied vinden geen bodemingrepen plaats. Het wijzigen van de bestemming heeft geen gevolgen voor het bodemarchief. Het aspect archeologie vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan. Daarom kan worden afgezien van een verkennend archeologisch onderzoek.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.LSMhaarweg139 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 6) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
- Hoofdstuk III (artikelen 7 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels.
- Hoofdstuk IV (artikelen 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen (indien aanwezig);
- afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
- specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
- afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
- wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is mogelijk om in het bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen. Hiermee kan worden voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijking daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Deze bepaling wordt voornamelijk opgenomen in gevallen waarin het onwenselijk is dat er bijvoorbeeld lege plekken ontstaan tussen bebouwing of om cultuurhistorische waarden van bestaande bebouwing te beschermen.
Voorwaardelijke verplichting
Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men ' voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
5.3 Bestemmingen
In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 2 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
5.3.1 Agrarisch met waarden
Algemeen
In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost is een uitwerking gemaakt van de wijze waarop de ruimtelijke en de milieuproblematiek in dit gebied wordt aangepakt. Het Reconstructieplan schrijft een zonering voor die gericht is op het reguleren van de ontwikkelingen rond de intensieve veehouderij. Er zijn drie zones beschreven: landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. In extensiveringsgebieden ligt de nadruk op wonen en natuur. In de landbouwontwikkelingsgebieden ligt de nadruk voor al op intensieve productielandbouw. De verwevingsgebieden zijn bedoeld om een combinatie mogelijk te maken van de bovengenoemde functies. Deze zones zijn in het bestemmingplan verder uitgewerkt in de bestemmingen 'Agrarisch' en Agrarisch met waarden.
Agrarisch met waarden
In het agrarisch verwevingsgebied en het extensiveringsgebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
Bouwregels
Het agrarisch bouwperceel komt te vervallen door het voorliggende bestemmingsplan. Een deel van de agrarische gronden kunnen weer gebruikt worden voor agrarische doeleinden maar zonder een bouwperceel.
Op deze gronden mogen overige bouwwerken worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.
Specifieke gebruiksregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak is in strijd met de bestemming.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.
5.3.2 Wonen - B1
Algemeen
In het plangebied komen diverse typen woningen voor. Dit onderscheid in woningtype komt tot uiting in verschillende woonbestemmingen.
Voor het buitengebied worden twee woonbestemmingen gebruikt. Er wordt onderscheid gemaakt in:
- Wonen - B 1 voor vrijstaande woningen, en 'Wonen - B2' voor aaneengebouwde woningen.
Dit onderscheid in woonbestemmingen zorgt ervoor dat woningtypen niet kunnen worden uitgewisseld en dat de gewenste stedenbouwkundige structuur wordt gehandhaafd.
Hieronder worden de woonbestemmingen uitgelegd. Om in de uitleg niet in herhaling te vallen wordt eerste woonbestemming (Wonen - B1) volledig besproken. Bij de opvolgende bestemmingen wordt aangegeven waar de verschillen zitten.
Wonen - B1
Functies
Binnen de bestemming Wonen - B 1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.
Bouwmogelijkheden
De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:
- 1. algemeen (4.2.1);
- 2. hoofdgebouwen (4.2.2);
- 3. bijbehorende bouwwerken (4.2.3);
- 4. overige bouwwerken (4.2.4).
Algemeen
In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen - B 1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Er mag niet meer dan één woning binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij er op het bouwvlak een maximaal bebouwingspercentage staat aangegeven. Met dit percentage wordt de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw begrensd.
Voor de woningen is een generieke maximale inhoud aangegeven van 600 m³. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk. In bestaande gevallen is de grotere bestaande inhoud toegestaan. Ook is het mogelijk dat een grotere inhoud is aangegeven met een aanduiding.
Voor de goot- en bouwhoogte is in de regels een standaard hoogte gegeven. Indien bestaande hoofdgebouwen hoger zijn dan deze standaard hoogte, dan is de bestaande goot- en bouwhoogte de maximaal toegestane hoogte.
Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.
Als een hoofdgebouw op een hoekperceel wordt gesloopt, moet de voorgevel van het vervangende hoofdgebouw aan dezelfde zijde van het bouwvlak worden gebouwd als het geval was bij het bestaande hoofdgebouw. Met deze regeling wordt beoogd de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) te waarborgen.
Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten bij de criteria uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Bijbehorende bouwwerken
Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.
De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:
- Bouwen voor de voorgevel.
Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:- 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
- 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
- 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
- 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
- Ondergronds bouwen.
Ondergronds bouwen is niet alleen binnen het gehele bouwvlak toegestaan, maar ook buiten het bouwvlak. Er dient dan wel onder een bijbehorend bouwwerk gebouwd te worden, waarbij een maximum van 30 m2 geldt.
Voorts is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een maximale oppervlakte van 200 m2 bijbehorende bouwwerken toegestaan in plaats van de gebruikelijke 150 m2.
Overige bouwwerken
Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.
Specifieke gebruiksregels
Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.
Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.
De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag alleen worden uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.
Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.
Afwijken van de gebruiksregels
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het hoofdgebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen.
5.4 Dubbelbestemmingen
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 2 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
5.4.1 Waarde - Archeologie
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4.
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
5.4.2 Waarde - Landgoed
Deze bestemming is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor instandhouding van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden en hun samenhang. Hieronder wordt onder andere verstaan de diverse paden, lanen en groenstructuur en bijbehorende kenmerkende overige bouwwerken (zoals entreehekken en bruggen), landhuizen en koetshuizen, waterpartijen en bijzondere landschappelijke elementen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 meter zijn en de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
Omgevingsvergunning nodig
Naast de mogelijkheden die deze dubbelbestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande cultuurhistorische waarden onevenredig kunnen worden aangetast.
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.4 Algemene afwijkingsregels
5.5.5 Algemene wijzigingsregels
5.5.6 Overgangs- en slotregels
In artikel 11 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 12 van de regels is de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Er is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan dient te worden vastgesteld of er kan een anterieure overeenkomst worden gesloten..
De kosten voor de sloop van één schuur en de verbouw van de overige gebouwen, alsmede de procedurekosten zijn voor rekening van de eigenaar. De gemeente sluit hierover met de eigenaar een overeenkomst om het kostenverhaal en eventuele planschade zeker te stellen.
Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1. Bro overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van het voorgaande dan ook voorgelegd aan de Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.
Het Hoogheemraadschap heeft op 16-11-2020 gereageerd per mail met de mededeling dat zij geen opmerkingen hebben.
De provincie heeft op 18-11-2020 per mail gereageerd dat er een onduidelijkheid in het bestemmingsplan lijkt te zitten. Hierover is mailcontact geweest en het punt is voor de provincie verduidelijkt. Dit heeft niet tot aanpassing van het bestemmingsplan geleid.
Inspraaktraject
De initiatiefnemer heeft een aantal omwonenden gesproken om het plan nader toe te lichten.
Zienswijzenfase
Overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerpbestemmingsplan Haarweg 139 Leersum en de daarop betrekking hebbende stukken (identificatienummer: NL.IMRO.1581.LSMhaarweg139- ON01) met ingang van 11 december 2020 gedurende zes weken (tot en met 21 januari 2021) voor iedereen ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid geweest een zienswijze in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
6.3 Handhaving
Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.
Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.
De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."
Ad voetnoot 1:
Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.
Bijlage 1 Erfplan Natuurcompensatie 22-05-2019
Bijlage 1 Erfplan Natuurcompensatie 22-05-2019
Bijlage 2 Bedrijf Aan Huis
Bijlage 3 Bestaande Situatie Haarweg 139
Bijlage 3 Bestaande situatie Haarweg 139
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek 2020-0198_ 08-10-2020
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek 2020-0198_ 08-10-2020
Bijlage 2 Asbestinventarisatie 22-06-2018
Bijlage 2 Asbestinventarisatie 22-06-2018
Bijlage 3 Luchtkwaliteitsonderzoek Haarweg 139 Leersum 12-05-2020
Bijlage 3 Luchtkwaliteitsonderzoek Haarweg 139 Leersum 12-05-2020
Bijlage 4 Erfplan Natuurcompensatie 22-05-2019
Bijlage 4 Erfplan Natuurcompensatie 22-05-2019
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Haarweg 139 Leersum 29-05-2019
Bijlage 5 Quickscan natuurwaardenonderzoek Haarweg 139 Leersum 29-05-2019
Bijlage 6 Rapport Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai 01-07-2019
Bijlage 6 Rapport akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai 01-07-2019
Bijlage 7 Geuronderzoek Haarweg 139 Leersum 22-08-2019
Bijlage 7 Geuronderzoek Haarweg 139 Leersum 22-08-2019