KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
2.3 Ruimtelijke Gevolgen
3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Beeldkwaliteit
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Milieu
4.4 Bodem
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Duurzaamheid
4.10 Water
4.11 Groen, Natuur En Landschap
4.12 Cultuurhistorie
4.13 Archeologie
5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.2 Methodiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Dubbelbestemmingen
5.5 Algemene Regels
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Vooroverleg
6.4 Inspraak
6.5 Ambtshalve Wijzigingen
Bijlagen Bij Regels - 1
Bijlagen Bij Regels - 2
Bijlagen Bij Regels - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 1
Bijlagen Bij Toelichting - 2
Bijlagen Bij Toelichting - 3
Bijlagen Bij Toelichting - 4
Bijlagen Bij Toelichting - 5
Bijlagen Bij Toelichting - 6
Bijlagen Bij Toelichting - 7
Bijlagen Bij Toelichting - 8

Nieuwe Steeg 2 in Leersum

Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Vastgesteld op 25-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Basisregels Gemeente Utrechtse Heuvelrug met identificatienummer
NL.IMRO.1581.LSMnieuwesteeg2-ON01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit
evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het
hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 afhaalpunt

een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen
of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een
korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige
activiteiten.

1.7 agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van
agrarische producten door het telen van gewassen en/of vollegrondstuinbouw. Op de
landbouwgronden mogen dieren worden gehouden ten behoeve van het uitoefenen van de
bestemming.

1.8 agrarisch loonwerkbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten
van cultuurtechnische werkzaamheden met behulp van werktuigen.

1.9 archeologisch deskundige

professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke
normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen
op te stellen en te toetsen.

1.10 archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied,
uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.

1.11 archeologisch rapport

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep
gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan
worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van
sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven,
bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in
de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.

1.13 archeologisch waardevol gebied

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder
het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.16 bed & breakfastvoorziening

een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een
persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats
elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het
bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of
voorziening.

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij het terrein, die hoort bij en functioneel gebonden
is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein.

1.20 bestaand(e)

  1. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bestrijdingsmiddelen gevoelige functies

alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven, met
uitzondering van bedrijfswoningen behorende bij het bedrijf dat de fruit- of boomteelt
uitoefent.

1.24 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander
bouwwerk, met een dak.

1.25 bijzondere woonvorm

een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens
door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg
en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en
kantoor.

1.26 boogkas

een transparante afdekking van gewassen met een hoogte van maximaal 1 m, geen
bouwwerk zijnde.

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk.

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is
verbonden

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat
bouwwerk of dat gebied.

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,
verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een
balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.36 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is,
deze die inrichting niet verbieden.

1.37 erker

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en
ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.

1.38 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een
natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte
wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.39 extensieve openluchtrecreatie

vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van
al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek
beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.

1.40 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen
daarvan, is toegestaan.

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 groepsaccommodatie

een (deel van een) gebouw blijvend bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen met
overnachting in slaapzalen en/of -kamers en dagverblijf voor huishoudelijke
werkzaamheden.

1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat gericht is op activiteiten waarvan de productie geheel of nagenoeg
geheel afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel)
waar het bedrijf over kan beschikken. Dat wil zeggen voor zover bij veehouderijbedrijven het
benodigde ruwvoer (gras, snijmaïs) geheel of vrijwel geheel afkomstig is van structureel bij
het bedrijf behorende gronden.

1.44 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het
perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren
voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals
bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden daarmee
gelijk te stellen bedrijven.

1.46 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie
ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de
woning.

1.47 intensieve veehouderij

niet-grondgebonden veehouderij: agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderij.

1.48 internetwinkel

winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of
geheel digitaal verlopen.

1.49 kamerbewoning

het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte
een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een
entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.

1.50 kampeerboerderij

voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief
nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste
woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet
begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van
personen.

1.51 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of huifkar dan wel enig ander onderkomen of
ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
waarvoor ingevolge de Woningwet een vergunning is vereist; één en ander voor zover deze
onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel
worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.52 kas

een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden van een
bouwhoogte van meer dan 1 meter, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen.

1.53 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte
mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en
vergaderaccommodatie.

1.54 kleinschalig ambachtelijke activiteiten

het bedrijfmatig verrichten van kleinschalige, lichte werkzaamheden volgens een ambacht.

1.55 kunstwerken

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen
en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.56 kwekerij

het bedrijfsmatig telen, kweken en verzorgen van bomen, heesters, struiken, planten en
bloemen of tuinbouwzaden, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd
met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste
planten.

1.57 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van
natuurlijke en menselijke factoren.

1.58 maaiveld

de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.59 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering
geldt.

1.60 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie,
rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de
gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een
verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen
sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.61 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische,
geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in
onderlinge samenhang.

1.62 nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten ter plaatse van het bouwvlak die niet rechtstreeks de
uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.64 ondergeschikte detailhandel

een niet zelfstandig uitgevoerde detailhandelsfunctie die duidelijk waarneembaar
ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de
kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt, hieronder mede begrepen
een afhaalbalie voor een internetwinkel eventueel in combinatie met een beperkte
showroom.

1.65 ondergeschikte horeca

een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is
aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de
hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van
ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen.

1.66 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en
duurzaam met de aarde is verbonden.

1.67 overkapping

een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en
voorzien van een gesloten dak.

1.68 paardenbak

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en
pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.69 paardenhouderij

het bedrijfsmatig, niet op de agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en
pony's met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van
paarden en pony's.

1.70 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.71 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet
aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf
wordt beschikt.

1.72 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een binnen hetzelfde bouwvlak
gevestigd agrarisch bedrijf, die wordt bewoond door derden die geen functionele binding
hebben met dat agrarische bedrijf.

1.73 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding.

1.74 recreatiewoning

een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een
persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats
elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.75 schuilgelegenheid

een bouwwerk bestemd voor het schuilen van dieren.

1.76 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang
als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische
of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.77 staat van bedrijfsactiviteiten

bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en
instellingen.

1.78 stiltegebied

aangewezen gebied waar voorkomen moet worden dat een toename plaatsvindt van de
geluidsbelasting, anders dan ten gevolge van de gebiedseigen geluiden.

1.79 vakantie-appartement

een deel van een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf
door een persoon, gezin, of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of
verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen
permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.80 verkoop vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten
behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-,
sanitaire en andere dienstruimte, garderobes en keukens.

1.81 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.82 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het
een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet
worden aangemerkt.

1.83 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de
perceelsgrenzen.

1.84 woning

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is
bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar
de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van
het bouwwerk.

2.7 bruto vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject
gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande
scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op
bovenstaande geldt het volgende:
  1. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.

2.8 het peil

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.

2.10 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijvigheid, zijnde een grondgebonden landbouwbedrijf waar tevens vollegrondtuinbouw is toegestaan, zoals genoemd in artikel 1.7. De agrarische bedrijvigheid vormt de hoofdfunctie, met dien verstande dat:
    1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hoogstamgaarden toegestaan’, hoogstamboomgaarden zijn toegestaan;
    2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - laagblijvende beplanting’, laagblijvende beplanting is toegestaan;
    3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunde voorzieningen en kassen’, teeltondersteunde voorzieningen en kassen zijn toegestaan;
    4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opgaande beplanting’, zowel laagblijvende als opgaande beplanting is toegestaan.
Tevens zijn de onderstaande functies toegestaan:
  1. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘op’ opslag- en stallingsruimten, inclusief kleinschalige ambachtelijke activiteiten, tot maximaal bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactitviteiten, zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze planregels en een gezamenlijke oppervlakte van 3.513 m2;
  2. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘rw’een recreatiewoning van maximaal 113 m2;
  3. in afwijking van 3.1 lid a is het toegestaan om, uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij IV’ een intensieve veehouderij uit te oefenen, tot een half jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  4. instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - open landschap' de openheid van het landschap;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - verkavelingspatroon' het verkavelingspatroon van het landschap.
met daarbij behorend:
  1. tuinen en erven, paden, toegangswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, flora en fauna, zoals faunapassages, voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en een verhard terras.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Wijziging verschuiven bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grens van een bouwvlak te verschuiven, mits:
  1. de noodzaak daarvan is aangetoond;
  2. het oorspronkelijke bouwvlak ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan voor ten minste 50% van de oppervlakte is opgenomen in het nieuwe bouwvlak;
  3. geen gebouw, mestopslag, sleufsilo of kuilvoerplaat door het wijzigen buiten het bouwvlak komt te liggen;
  4. de oppervlakte van het bouwvlak door het verschuiven niet wordt vergroot;
  5. omliggende waarden door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  8. is aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  9. de versnelde afvoer van het hemelwater als gevolg van de toename van het verhard oppervlak wordt voorkomen of gecompenseerd en daarvoor advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
3.7.2 Wijziging naar 'Wonen - B1' na beëindiging agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1, mits:
  1. het betreffende bouwvlak wordt verwijderd;
  2. ter plaatse van en aansluitend aan elke bestaande woning een bestemmingsvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² wordt aangewezen met de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1;
  3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak de betreffende agrarische bestemming houden;
  4. aan het bepaalde in artikel Wonen - B 1 wordt voldaan;
  5. alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1 gebracht;
  6. vooraf vaststaat dat alle voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt met dien verstande dat een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen, tot een maximum van 200 m² is toegestaan;
  7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  8. het aantal woningen binnen elk voormalig bouwvlak niet wordt vergroot;
  9. op gronden zonder de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwstabiliseringsgebied' het betreffende bouwvak aantoonbaar niet voor de landbouw nodig is en de locatie geen landbouwontwikkelingsperspectief meer heeft;
  10. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
3.7.3 Wijziging naar 'Wonen - B2' na beëindiging agrarisch bedrijf; één extra woning toegestaan in een voormalige boerderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 2, mits:
  1. het betreffende bouwvlak wordt verwijderd;
  2. ter plaatse van en aansluitend aan elke bestaande woning een bestemmingsvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² worden aangewezen met de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 2;
  3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak de betreffende agrarische bestemming houden;
  4. alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 2 worden gebracht;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, één woning extra toegestaan, mits:
    1. dat duidelijk bijdraagt aan de instandhouding van de betreffende bebouwing;
    2. vooraf vaststaat dat alle voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt met dien verstande dat een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen, tot een maximum van 200 m² is toegestaan;
  7. aan het bepaalde in artikel Wonen - B 2 wordt voldaan, met dien verstande dat in afwijking daarvan de totale inhoud van de bestaande woonruimte plus de extra woning zoveel mag bedragen als de totale inhoud van de hiervoor onder f bedoelde aaneengesloten bebouwing;
  8. op geen van de gevels van de extra woning, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt;
  9. op gronden zonder de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwstabiliseringsgebied' het betreffende bouwvak aantoonbaar niet voor de landbouw nodig is en de locatie geen landbouwontwikkelingsperspectief meer heeft;
  10. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
3.7.4 Wijziging naar 'Wonen - B1' of 'Wonen - B2' na beëindiging agrarisch bedrijf; extra woning(en) toegestaan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1 dan wel artikel Wonen - B 2 (of een combinatie daarvan) en daarbinnen extra woningen toe te staan, mits:
  1. het betreffende bouwvlak aantoonbaar niet voor de landbouw nodig is en de locatie geen landbouwontwikkelingsperspectief meer heeft;
  2. het betreffende bouwvlak wordt verwijderd;
  3. ter plaatse van en aansluitend aan elke bestaande woning en de extra woning(en) een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² wordt aangewezen met de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1 dan wel artikel Wonen - B 2;
  4. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak de betreffende agrarische bestemming houden;
  5. alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak in de bestemming als bedoeld in artikel Wonen - B 1 worden gebracht dan wel artikel Wonen - B 2 indien er sprake is van bestaande aaneengebouwde woningen;
  6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. vooraf vaststaat dat alle voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden, worden gesloopt met dien verstande dat een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande, niet voor bewoning bestemde gebouwen, tot een maximum van 200 m² is toegestaan;
  8. voor de bouw van maximaal één extra woning vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak minimaal 750 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  9. voor de bouw van maximaal twee extra woningen vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak minimaal 2500 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  10. voor de bouw van maximaal drie extra woningen vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak minimaal 4000 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
  11. aan het bepaalde in artikel Wonen - B 1 dan wel artikel Wonen - B 2 wordt voldaan;
  12. op geen van de gevels van de extra woning(en), bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt.
  13. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  14. op gronden zonder de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwstabiliseringsgebied' het betreffende bouwvak aantoonbaar niet voor de landbouw nodig is en de locatie geen landbouwontwikkelingsperspectief meer heeft.
3.7.5 Wijziging naar 'Bedrijf', 'Kantoor' of 'Maatschappelijk' na beëindiging agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel Bedrijf, Kantoor of Maatschappelijk mits:
  1. het betreffende bouwvlak wordt verwijderd;
  2. het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwelafhankelijke vegetatie';
  3. binnen het voormalig bouwvlak van elk bedrijf aan de bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden een nieuw bouwvlak wordt toegekend;
  4. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak de betreffende agrarische bestemming houden;
  5. alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak worden gebracht;
  6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  7. de onder c bedoelde gronden nader bestemd en aangeduid worden voor:
    Hoofdbestemming nadere aanduidingen
Bedrijf
ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een palingrokerij, wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
landbouw verwante bedrijven, zoals een paardenhouderij, paardenopleidingscentrum, loonwerkbedrijf; niet zijnde landbouwmechanisatiebedrijven;
opslag- en stallingsbedrijven;
Kantoor
kantoorbedrijvigheid, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
Maatschappelijk
sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord.
  1. in afwijking van lid g, bedrijven die in ruimtelijk opzicht en gezien de gevolgen voor de omgeving daarmee gelijk kunnen worden gesteld, ook als zodanig bestemd en aangeduid mogen worden;
  2. aan het bepaalde in artikel Bedrijf, Kantoor of Maatschappelijk wordt voldaan;
  3. de gezamenlijke oppervlakte, de goot- en de bouwhoogte van gebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, met dien verstande dat:
    1. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen ten minste 50% dient te worden gesloopt, doch maximaal 500 m² mag blijven staan;
    2. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden.
  4. het bedrijf voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  5. op gronden zonder de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwstabiliseringsgebied' het betreffende bouwvak aantoonbaar niet voor de landbouw nodig is en de locatie geen landbouwontwikkelingsperspectief meer heeft;
  6. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  7. de bedrijfsactiviteiten:
    1. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantasten;
    2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
    3. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
    4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen,
    5. in vergelijking met het voormalige agrarische gebruik de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt;
    6. voor zover het betreft gronden die zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' de geluidsbelasting in het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
3.7.6 Wijziging naar 'Natuur'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel Natuur mits:
  1. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden;
  2. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en agrarische bedrijven.
3.7.7 Wijziging omschakeling naar grondgebonden veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van een bouwvlak de aanduiding 'intensieve veehouderij' te verwijderen, mits vaststaat dat binnen het bouwvlak geen intensieve veehouderij meer aanwezig is.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

In afwijking van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen worden gebouwd overige bouwwerken ten dienste van de waarden als bedoeld in lid 8.1 waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bestaande situatie

Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.

7.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.

7.3 Maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken

Voor zover op de verbeelding of in de regels geen maximum bouwhoogte is opgenomen gelden de volgende regels:
  1. a. de maximum bouwhoogte van een bouwwerk op een bouwperceel, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, bedraagt de afstand tussen de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg, vermeerderd met 1 m;
  2. b. de afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn;
  3. c. indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de maximum toegestane bouwhoogte, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende voorgevelrooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen;
  4. d. de maximum bouwhoogte bij gevallen als bedoeld onder a bedraagt in ieder geval niet meer dan 15 m. De bestaande en toegestane bouwwerken die meer dan 15 m bedragen, mogen als ten hoogste worden aangehouden.

7.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties

Het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een woning is toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. de grondgebonden zonnepanelen binnen hetzelfde bouwperceel worden gerealiseerd als de woning;
  2. de oppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt;
  3. in afwijking van lid a zijn grondgebonden zonnepanelen niet toegestaan indien het perceel is gelegen:
    1. op een grafheuvel;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'beschermd stads- en dorpsgezicht';
    3. in beschermde historische park- en tuinaanleggen, zoals een landschapspark met solitairen, boomgroepen en open weiden zoals een arboretum of een heidetuin;
    4. in een Natura 2000-gebied;
    5. in het 'oude engen' gebied zoals opgenomen in de Nota Ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017;
    6. op de Grebbelinie.
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven:
Grondgebonden zonnepaneelinstallaties
Maximum
bouwhoogte
Binnen het bebouwingsgebied
2 m
Buiten het bebouwingsgebied (het voorerf)
1 m

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik van gronden en bouwwerken
Onverminderd het bepaalde in artikel 15 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.
9.2 Verboden gebruik
Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden buiten het bouwvlak met de bestemming waar niet mag worden gebouwd, als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming;
  3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte, tenzij sprake is van een mantelzorgwoning als bedoeld in artikel 12 lid 3 (mantelzorg) van deze regels;
  4. het gebruik van mantelzorgwoningen, bed & breakfastkamers, kampeerboerderijen, zomer- en recreatiewoningen, stacaravans, kampeermiddelen en voor verblijfsrecreatie bedoelde gebouwen voor permanente bewoning.

8.1 Verboden gebruik

  1. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
  2. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
    1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
    4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
    5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
    6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
    7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
    8. het gebruiken van bedrijfsgebouwen met de functieaanduiding ‘IV’ voor het bedrijfsmatig houden van varkens of andere intensieve veehouderijdieren een half jaar na het van kracht worden van dit bestemmingsplan, waarbij deze termijn wordt verlengd bij bezwaar en beroep, tot uiterlijk een half jaar na de uitspraak in bezwaar en/of (hoger) beroep.

8.2 Gebruik als paardenbak

Het gebruik als paardenbak is uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken op gronden als bedoeld in artikel Agrarisch met waarden en tevens ter plaatse van de aanduiding 'rijbak'.

8.3 Uitoefenen van een bed & breakfast

Het uitoefenen van een bed & breakfast in of bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. a. niet meer 40 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
  2. b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m2 te bedragen;
  3. c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
  4. d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
  5. e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
  6. f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
  7. g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de Bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
  1. de ruimte tussen bouwwerken;
  2. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

9.1 milieuzone - stiltegebied

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:
  1. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  3. voor het toestaan van bijzondere dakvormen;
  4. voor het bouwen van portieken, liftschachten en stedenbouwkundige accenten;
  5. voor de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken bij een woning voor de stalling van scootmobielen of daaraan gelijk te stellen vervoersmiddelen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
  6. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  7. voor een grotere inhoudsmaat van een bedrijfswoning, met inachtneming van het volgende:
    1. de inhoud van de bedrijfswoning mag vergroot worden tot ten hoogste 800 m3;
    2. de afwijkingsbevoegdheid wordt niet worden toegepast voor woningen opgenomen in bijlage 2 van de planregels voorkomende Lijst Monumenten en Cultuurhistorisch waardevolle panden;
    3. de vergroting van de woning vindt binnen het bestemmingsvlak plaats.
12.2 Criteria
Er wordt niet afgeweken als bedoeld in lid 12.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.3 Kangoeroewoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan teneinde in woningen een kangoeroewoning toe te staan, met dien verstande dat:
  1. de kangoeroewoning deel uitmaakt van een grotere woning, maar als zelfstandige wooneenheid is aan te merken en daarmee fysiek één geheel vormt;
  2. de kangoeroewoning geen eigen woonadres krijgt;
  3. per eengezinshuis maximaal één kangoeroewoning is toegestaan;
  4. het geheel van de oorspronkelijke woning/kangoeroewoning past binnen de maatvoering van de woning, zoals die is opgenomen in de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan;
  5. de voor de kangoeroewoning benodigde parkeervoorzieningen op eigen erf wordt gerealiseerd, zulks conform de gemeentelijke parkeernormen;
  6. ten behoeve van de afwijking een ruimtelijke onderbouwing wordt ingediend;
  7. de woonoppervlakte van de kangoeroewoning maximaal 30% van de totale woonoppervlak bedraagt;
  8. de kangoeroewoning slechts wordt toegestaan onder de bij de omgevingvergunning te stellen verplichting, dat de aanvrager schriftelijk verklaart te voldoen aan het bepaalde in dit lid.
12.4 Baggerdepot
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, met inachtneming van het volgende:
  1. de situering van een baggerdepot is niet toegestaan binnen de bestemming Natuur;
  2. het baggerdepot heeft een maximale oppervlakte van 20.000 m2;
  3. de afwijkingsbevoegdheid mag één keer in een periode van tien aaneengesloten jaren worden gebruikt. Binnen 2 jaar nadat het depot is ingericht, dient het maaiveld te worden hersteld en ingezaaid met gras;
  4. de noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
  5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  6. het gebruik dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  7. de natuur- en landschapswaarde op het perceel en in de directe omgeving mag niet onevenredig geschaad worden;
  8. de waterstaatsdoeleinden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  9. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van de waterbeheerder aan te tonen dat aan het gestelde onder h wordt voldaan.

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

10.2 Afwijking 10 % overschrijding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
  1. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  4. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

10.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 onder b sub 5 voor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning, in een woning niet zijnde een bedrijfswoning, mits:
  1. de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is;
  4. het gebruik binnen het bouwvlak plaatsvindt.

10.4 Afwijking extra grondgebonden zonnepaneelinstallatie voor wko

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.4 voor het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning van nogmaals maximaal 50 m2, mits:
  1. a. aangetoond is dat deze nodig is in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepompinstallatie;
  2. b. aan de overige bepalingen van het betreffende artikel wordt voldaan.

10.5 Afwijking inhoud (bedrijfs)woning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in bepaalde in artikel 3.2.1 voor het vergroten van de inhoud van een bedrijfswoning mits:
  1. a. de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning wordt vergroot tot een maximum van 800 m3;
  2. b. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.

10.6 Afwijking gebruik als paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 ten behoeve van het gebruiken van gronden voor paardenbakken, mits:
  1. a. een (bedrijfs)woning op het perceel aanwezig is;
  2. b. de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel tenminste 1 ha bedraagt;
  3. c. bij eenzelfde (bedrijfs)woning ten hoogste één paardenbak gerealiseerd wordt;
  4. d. de lengte van de paardenbak niet meer dan 40 m, de breedte niet meer dan 20 m en de oppervlakte niet meer dan 800 m² bedraagt;
  5. e. de paardenbak op maximaal 25 m van het bouwvlak wordt gesitueerd;
  6. f. het een recreatieve, niet-bedrijfsmatige activiteit betreft;
  7. g. de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 1,3 m bedraagt;
  8. h. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  9. i. bij situering en inpassing van de paardenbak op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden, als bedoeld in lid artikel 3 lid 1, niet onevenredig worden aangetast;
  10. j. geen lichtmasten worden geplaatst.

10.7 Afwijking isoleren van een gebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en bouwgrenzen ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, mits:
  1. bouwgrenzen niet meer dan 0,3 m worden overschreden;
  2. maximale goot- en bouwhoogten niet meer dan 0,5 m worden overschreden;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeergelegenheid

11.2 Laad- en losruimte

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwen

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nieuwe Steeg 2 in Leersum.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

het perceel Nieuwe Steeg 2 in Leersum (kadastraal bekend gemeente Leersum, sectie D, nummers 4197-4198 ged.) exploiteert initiatiefnemer, Adrianahoeve B.V. (G. Meijers en
J. Meijers - Versteeg), een varkenshouderij (incl. niet-agrarische nevenfunctie van 1000 m2, waarvan 700 m2 tijdelijk vergund) met bijbehorende landbouwgrond (8,5 ha). Het perceel omvat diverse bedrijfsgebouwen (dierverblijven, werkplaats, werktuigenbergingen en opslagruimten), voorzieningen en een traditionele boerderijwoning.
Initiatiefnemer verzoekt om herziening van het bestemmingsplan, waarvoor aanleiding en inhoud in dit document verder worden uitgewerkt.
De van oorsprong gesloten varkenshouderij met zeugen, gespeende biggen, dekberen en vleesvarkens omvat momenteel een gespecialiseerde gespeende biggen- en vleesvarkenshouderij (Beter Leven Keurmerk 1 ster). Stal 24 is gedeeltelijk buiten het bouwvlak gerealiseerd. Met dit bestemmingsplan wordt aan de doelstelling voldaan om deze binnen het bouwvlak op te nemen. Het bouwvlak zal van vorm worden veranderd, zonder dat deze vergroot wordt.
De tweede aanleiding van deze herziening van het bestemmingsplan is de beëindiging van de varkenshouderij. Door een aanpassing van de huidige bedrijfsvoering, waarbij het bedrijf stapsgewijs zal worden omgevormd tot een regeneratief landbouwbedrijf, ontstaan een grondgebonden agrarische functie. De bijbehorende landbouwgrond wordt gefaseerd ingezet voor regeneratieve landbouw. Hiermee ontstaat een toekomstgerichte onderneming waarbij ook de relatie met de directe omgeving kan worden versterkt.
Voor de bestaande gebouwen wordt een passende herbestemming ontwikkeld, zowel voor een grondgebonden agrarische functie als niet-agrarische doeleinden. De huidige bebouwing die al in gebruik was voor niet-agrarische opslag en stalling en kleinschalige ambachtelijke activiteiten, wordt voortgezet en binnen de bestaande bebouwing vergroot. De varkensstal van circa 113 m2 die op circa 160 meter zuidwestelijk van het bestaande erf is gesitueerd, zal worden omgevormd tot recreatiewoning. De hoofdfunctie blijft agrarisch voor de overige bebouwing, maar wel voor grondgebonden doeleinden in plaats van voor een intensieve veehouderij. Het bouwvlak wordt voor een klein deel verlegd, maar blijft 1,25 hectare groot.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied bevindt zich binnen het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en is gelegen in het zuidelijke buitengebied van Leersum, nabij de woonkern.
afbeelding
Afbeelding: Ligging van het bedrijf met directe omgeving (bron: topotijdreis.nl)
De locatie ligt op de grens van de bebouwde kom en het landelijke gebied, omringt door bebouwing aan de
noordzijde, een bosrijk gebied aan de westzijde en (half)open landbouwgronden aan de zuid- en oostzijde. Op de volgende afbeelding is de ligging aangegeven.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

De gronden van het plan behoren tot het bestemmingsplan Buitengebied Leersum 2005
(en 1e herziening 2009). Op 19 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug het plan vastgesteld. De eerste herziening, Buitengebied Leersum 2005/2009, is vastgesteld op
16 oktober 2010. Een paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen en bouwverordening is vastgesteld op 7 juni 2018 en omvat met name aanvullende regels ten aanzien van parkeren en laad- en losruimten.
Het perceel aan de Nieuwe Steeg 2 is gelegen in een gebied met bestemming ‘Agrarisch met landschapswaarden’ en er is een agrarisch bouwvlak toegekend met de nadere aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Opgenomen zijn de gebiedsaanduidingen ‘kernrandzone, open landschap en karakteristiek verkavelingspatroon’. Daarnaast geldt de dubbelbestemming ‘gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde’. Daarmee zijn de gronden in hoofdzaak bestemd ten behoeve van agrarische bedrijvigheid, waarbij ter plaatse van het bouwvlak een intensieve veehouderij is toegestaan met bijbehorende bedrijfsbebouwing en één bedrijfswoning.
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan Leersum Buitengebied en directe omgeving (bron: heuvelrug.nl)
De bovenstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied Leersum 2005/2009 weergegeven, waarbij het bouwvlak van het plangebied zwart omlijnd is.
Gelet op de beoogde wijzigingen van het perceel (kadastraal bekend gemeente Leersum, sectie D, nummers 4197-4198) past het beoogde initiatief niet rechtstreeks binnen de regels van de geldende bestemmingsplan. Ook voorzien afwijkingsmogelijkheden hierin niet. Om de gewenste ontwikkelingen te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Deze voorliggende herziening voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.
Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.
Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.
Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Vanwege de ligging ten opzichte van de dorpsbebouwing kan initiatiefnemer wijzigingen en ontwikkelingen binnen het bedrijf moeizaam gefaciliteerd krijgen. Het bedrijf is in 1922 gevestigd op deze locatie en na woningbouw in de jaren ’80 ontstond de huidige situatie waarin het bedrijf zich nu bevindt.
De nu geldende omgevingsvergunning milieu dateert van november 2012. Er mogen op basis daarvan 20 zoogkoeien, 8 vrouwelijk jongvee, 120 afmestgeiten, 1673 gespeende biggen, 150 kraamzeugen, 381 guste- en dragende zeugen, 11 dekberen, 160 opfokzeugen en 2284 vleesvarkens worden gehouden. In augustus 2012 is een gelijkluidende Wet natuurbeschermingswetvergunning (stikstoftoestemming) verleend door de provincie Utrecht en de reservering is uitgekeerd in januari 2013.
Op 24 mei 2017 is een nieuwe Wet natuurbeschermingsvergunning verleend voor het wijzigen tot een vleesvarkenshouderij voor het houden van 3099 vleesvarkens en 400 gespeende biggen. Dit besluit is onherroepelijk. Rondom de varkenshouderij is 8,5 hectare landbouwgrond beschikbaar welke wordt ingezet voor teelt van gras en snijmais.
In 2013 en 2017 zijn planologische toestemmingen verleend door de gemeente Utrechtse Heuvelrug voor niet-agrarische functies binnen bestaande bedrijfsbebouwing.
Hiervan is 500 m2 in de vorm van een permanente toestemming gefaciliteerd en 500 m2 in de vorm van een tijdelijke toestemming voor 10 jaar.
In juli 2013 heeft initiatiefnemer een principe-verzoek ingediend bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug voor vormverandering van het agrarische bouwvlak. Bij het realiseren van gebouw 24 (meest zuidelijke varkensstal) is een grens van het huidige agrarische bouwvlak overschreden. Hoewel deze overschrijding gunstig zou kunnen zijn voor de bewoners ten noorden van het bedrijf, is de destijds gekozen positie vooral ingegeven om zo vrachtwagens een grotere manoeuvreerruimte te bieden. Tussen de huidige bebouwing is deze ruimte beperkt, met deze nieuwbouw is meer afstand tussen de gebouwen gecreëerd. Ten aanzien van de varkenshouderij komt de grotere vrije ruimte eveneens ten goede aan diergezondheid. Onderling besmettingsgevaar is minder groot en ten aanzien van brandveiligheid is de huidige 15 meter veel gunstiger dan de eerder voorgestelde 6 meter, juist ook omdat deze vleesvarkensstal de grootste oppervlakte kent. Vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering was de wijziging goed te verklaren.
Legalisatie blijft echter noodzakelijk. Daarom is een verlegging van het agrarische bouwvlak noodzakelijk. De door de gemeente ingeschakelde deskundige, de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC) in Hazerswoude-Rijndijk, heeft een positief advies uitgegeven in januari 2014. In juli 2014 (kenmerk 13.PV0052) heeft het College van Burgemeester en Wethouders, onder een aantal voorwaarden, een positief besluit genomen op het principe-verzoek. Het vaststellen van een (ontwerp)wijzigingsplan is om meerdere redenen, in overleg met de gemeente, uitgesteld.
Het bedrijf begon zich te bevinden in een fase van oriëntatie op alternatieve bedrijfsvormen. Hiertoe is een ontwikkelplan (Adrianahoeve gaat lokaal) opgesteld door initiatiefnemers zelf.
Hierin wordt gefaseerde omschakeling van een intensieve veehouderij naar een regeneratief landbouwbedrijf voorgesteld, met daarbij binnen bestaande bebouwing handhaven en vergroten van m2 van niet-agrarische bedrijfsfuncties en het in gebruik nemen van een vakantiewoning.
Via een participatieavond op 23 augustus 2021 is het plan gedeeld met omwonenden. De reacties waren, onder een aantal voorwaarden en kanttekeningen, positief te noemen.
In december 2022 heeft het College van burgemeester en wethouders ook officieel positief gereageerd op het principe verzoek. Middels een raadsinformatiebrief, waarvan het ontwikkelplan deel uit maakt, is de gemeenteraad op de hoogte gebracht van het voornemen tot herziening van het bestemmingsplan.

2.2 Gewenste Situatie

Omdat een deel van de stallen (tijdelijk) hun oorspronkelijke functie hebben verloren zijn in de afgelopen jaren een drietal planologische toestemmingen verleend voor ingebruikname ten hoeve van een niet-agrarische functie. De toegestane omvang bedraagt 1000 m2. In deze herziening wordt om een uitbreiding tot 3513 m2 verzocht, waarbij nadien een permanente toestemming is verkregen voor opslag- en stallingsfuncties (659 m2 caravans, campers, vouwwagens, boten, andere objecten alsmede 2854 m2 verhuur van opslagruimte alsmede kleinschalige ambachtelijke activiteiten.
Voor 3.662 m2 is het doel de agrarische bestemming te behouden. Deze gebouwen zullen ten dienste (gaan) staan aan grondgebonden landbouw (regeneratief), gezamenlijk met circa 8,5 hectare landbouwgrond aangrenzend aan het erf. In de veldschuur (gebouw 21), welke is gelegen op ca 170 meter afstand van de bebouwing, zal een recreatiewoning worden ontwikkeld binnen de huidige 113 m2.
Genoemde activiteiten, als stalling, opslag met ambachtelijke bedrijvigheid, recreatiewoning en gebouwen ten dienste van de grondgebonden landbouw (regeneratief) zullen allen plaatsvinden in bestaande gebouwen. Daarnaast zal nog 137 m2 worden benut voor privé-doeleinden, zijnde een kleine werkplaats en eigen opslag.
Er is in totaal 7425 m2 bedrijfsbebouwing (buitenmaten) op het erf aanwezig. Hierin vindt geen wijziging plaats met dit beoogde plan. In de bijlagen is de bebouwing en hun huidige en nieuwe functies nader inzichtelijk gemaakt.
Voor de gewenste situatie streven initiatiefnemers er naar om een bedrijf te ontwikkelen waarbij voldoende financieel rendement wordt behaald, waarbij er met voldoening wordt gewerkt én wat draagkracht heeft vanuit de omgeving. Dat heeft er toe geleid dat initiatienemers hebben besloten om een andere invulling van de bestemming te vragen. In die opzet wordt de varkenshouderij beëindigd.
Initiatiefnemers hebben hiervoor gekozen gezien de huidige maatschappelijke tendens waarbij intensieve veehouderij steeds minder wordt geaccepteerd. Ook wordt er vanuit de directe omgeving regelmatig aangegeven dat er overlast (geur) wordt ervaren. Daarnaast heeft Adrianahoeve steeds gefunctioneerd als familiebedrijf, volgens initiatienemers gaat hier een grote kracht vanuit. Potentiële opvolgers binnen het gezin zijn er niet, terwijl er voor de gewenste situatie zoals omschreven wel interesse is om het familiebedrijf voort te zetten.
Bij beëindiging van de varkenshouderij zullen de resterende varkensstallen leeg komen. Hiervoor kan een passende herbestemming gevonden in de vorm van bovengenoemde extra ruimte voor stalling van recreatiemiddelen en voor verhuur van ruimten voor opslag en kleine ambachtelijke activiteiten. Initiatiefnemers hebben hier immers al ervaring mee en deze ervaring leert dat hiermee wordt voldaan aan een grote behoefte. Voor het overgrote merendeel is deze vraag afkomstig vanuit inwoners van Leersum.
Een gefaseerde beëindiging van de varkenshouderij is nodig omdat niet ineens het gehele bedrijf omgevormd kan worden naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, waarbij volgens regeneratieve principes wordt gewerkt. Dit wordt ingegeven door de forse investeringen die nodig zijn voor de aanschaf van werk- en plantmateriaal, vergoedingen voor personeel, inhuur van kennis, aangaan van financieringen en exploitatiekosten. De opbrengsten zullen elk jaar wat hoger worden, maar de ervaringen leren dat er gemiddeld 8 jaar benodigd is om deze alternatieve bedrijfsvorm rendabel te maken. Daarom zijn bij start van de activiteiten nog inkomsten vanuit de varkenshouderij nodig. De opbrengsten uit de verhuur van opslag- en bedrijfsruimten maken dat de continuïteit gewaarborgd kan blijven.
De tijdlijn voor beëindiging van de varkenshouderij is een half jaar na het van kracht worden dit bestemmingsplan. Indien er door derden (hoger) beroep tegen het bestemmingsplan is ingesteld wordt deze termijn verlengd tot een half jaar na de uitspraak. Hiermee is er duidelijkheid voor zowel initiatiefnemer als omwonenden omtrent de varkenshouderijtak.
De landbouwgrond zal worden omgevormd tot zogenaamde regeneratieve landbouwgrond: een natuur inclusieve vorm van landbouw waarbij wordt ingezet op herstel van de bodem, met als doel het telen van noten, groenten, vruchten en kruiden.
Dit wordt bereikt door:
  • Minimale bewerking
  • Maximale begroeiing binnen de gebiedseigen kaders
  • Gezonde vruchtwisseling door bijvoorbeeld strokenteelt
  • Groenbemester en compostbemesting
  • Geen kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen
  • Herstel van de biodiversiteit
Elk jaar wordt verder toegewerkt naar een ecosysteem waaruit voedsel komt. De veerkracht van de bodem vormt daarbij steeds het uitgangspunt, waarbij wordt uitgegaan van een balans in benutting en producerend vermogen van de grond, rekening houdend met de plaatsspecifieke eigenschappen. Door de alternatieve omgang met de bodem wordt deze in staat in droge perioden vocht veel langer vast te houden, zich op natuurlijke wijze te weren tegen negatieve invloeden en stikstof op te slaan.
afbeelding
Afbeelding: Referentiebeelden regeneratieve landbouw
Een ander voordeel is dat door het inplanten van gewassen in strokenteelt (relatief smalle rijen gewassen die elkaar afwisselen in soort) ziektes minder kans krijgen. Het ene gewas heeft een positieve bijwerking voor het andere gewas en zo versterken zij elkaar onderling, waardoor gewasbeschermingsmiddelen niet nodig zijn. Onkruidbestrijding vindt alleen machinaal of handmatig plaats, indien dit nodig is voor de groei van het gewas. Ook kunnen bepaalde periodes op zeer geringe schaal enkele varkens of wat kippen op de percelen worden toegelaten voor het luchtig maken van de bodem. Op termijn zal door de toepassing van natuurlijk bodemverbeteraars en herstelde bodembalans steeds minder onkruid aanwezig zijn. Er ontstaat een natuurlijk evenwicht met een duurzaam voedselsysteem, waarbij op de langere termijn de opbrengsten niet onderdoen voor gangbare teelt of misschien zelfs hoger zijn. Initiatiefnemers zijn van mening dat ontwikkeling van een grondgebonden voedsellandschap een positief effect heeft op de vruchtbaarheid van de bodem, de kwaliteit van de lucht en het water. Het inspireert tot nieuwe en nauwere relaties en vormen van samenwerking tussen ketens en consument.
Concreet is het verschil tussen de huidige en gewenste bedrijfsvoering samengevat: van monocultuur naar permacultuur, van kunstmatig bemesten naar natuurlijk bemesten, van bodemerosie naar bodemverbetering en van een lange keten naar een korte(re) keten.
Deze omvorming van landbouwgronden zal gefaseerd plaatsvinden. Door de aanplant te verdelen over drie verschillende fasen blijft het overzichtelijk en hebben initiatiefnemers de kans om te ondervinden wat goed gaat en wat minder en zo van eventuele fouten te leren.
Verwachte tijdlijn inplanten percelen ten behoeve van regeneratieve landbouw:
winter ‘23/’24 aanplant perceel 3 en gedeelte perceel 2
winter ‘24/’25 aanplant perceel 1, 6 en restant perceel 2
winter ‘25/’26 aanplant perceel 5
De 3662 m2 oppervlakte gebouwen welke de agrarische bestemming behouden zullen ten goede komen aan de exploitatie van de regeneratieve landbouw. Dit in de vorm van verwerking en opslag van oogstproducten, opslag van pootgoed, materialen en machines, bedrijfskantine, ontvangstruimte bezoekers, toiletgelegenheid en een lokaal verkooppunt.

2.3 Ruimtelijke Gevolgen

Het landschap ter plaatse is een slagenlandschap op de overgang naar kampenlandschap. Het kenmerkt zich door een langgerekte verkaveling dwars op de Nieuwe Steeg en heeft een open karakter.
De ligging nabij de hoek Middelweg en Nieuwe Steeg laat zien dat hier een verdraaiing van de landschapsrichting is waarbij het slagenlandschap overgaat in het kampenlandschap. Het kampenlandschap is dichter en typeert zich als half open.
afbeelding
Afbeelding: Kampenlandschap groen aangeduid, slagenlandschap blauw (bron: topotijdreis.nl)
De lengterichting is ook de richting van de zichtlijnen. Waarbij de verdraaiing van het landschap naar de kampen van de Middelweg ook andere richtingen geven, meer diagonaal. De lange zichtlijnen tussen de boerderijen zijn kenmerkend voor de kwaliteit van het gebied.
Leersum en omgeving is een ontginning van de Heuvelrug vanuit flankesdorpen met akkercomplexen of engen aan de hoge zijden (kampen) en weiden en hooilanden aan de lage zijde (slagen). Het betreft tevens een overgang van hoog naar laag gebied en van zandgrond naar klei.
De transformatie van het bedrijf zal vooral zichtbaar worden op de landbouwgronden en het verdwijnen van staltechnieken, zijnde luchtwasseropstellingen en van voersilo’s. Omdat de opslag- en stallingsfunctie en kleine ambachtelijke activiteiten reeds zijn toegestaan en plaatsvindt in overwegend (af)gesloten bebouwing, heeft dit stedenbouwkundig nauwelijks tot geen effect.
De noklijn van aanwezige bebouwing staat overwegend evenwijdig met de richting van het landschap en benadrukt deze. Met de herziening van dit bestemmingsplan ontstaat geen toename van de bebouwing. Het huidige stedenbouwkundige beeld blijft daardoor ongewijzigd.
Door de aanplant van meer opgaande gewassen, hoogstamboomgaarden en misschien druivenstruiken tegen varkensstal 24, wordt de bebouwing meer in het landschap opgenomen. De groenelementen zullen gaan overheersen, al heeft dit wel enkele jaren van groei nodig omdat veel van de aan te brengen beplanting meerjarig en vast is, waardoor het tot ontwikkeling moet komen.
afbeelding
Afbeelding: Zicht op huidige bedrijf en omgeving, met stal 24 en 21 als onderste foto’s (bron: streetview en eigen)
In afstemming met omwonenden aan de Middelweg (welke het meeste zicht hebben op gebouw 24) is in een eerder stadium een landschappelijke inpassing doorgevoerd met als doelstelling de zichtlijn op gebouw 24 te verzachten.
Er zijn in lijnvorming knotwilgen aangeplant lang de kavelgrens van het bedrijf en passend bij de verkavelingsrichting van de omgeving. Daarnaast is een groen blijvend struweel aangeplant in de vorm van een dichte haag van laurier en coniferen. De knotwilgen zijn gebiedseigen en een snelgroeiende boom, welke periodiek geknot worden.
De bedrijfswoning vormt een duidelijk entree, gezien de ligging van de uitweg naar het bedrijf toe. Naast de uitweg en nabij de woning is een lage haag geplaatst met daarbij enkele fruitbomen en bij de woning enkele bolvormige boomvormers. Vanaf de Nieuwe Steeg gezien wordt een hoogstamboomgaard toegevoegd nabij de bestaande woning. Hierdoor wordt het zicht op de achterliggende bebouwing deels ontnomen.
Door de gewenste functieverandering van het bedrijf zal ook op en om het erf meer ruimte ontstaan om groenelementen toe te voegen waardoor het erf en de omliggende omgeving een groener en meer biodivers karakter zal krijgen. De inplant van meer opgaande beplanting gaat ten zuiden van gebouw 24 plaatsvinden, zodat de open zichtlijnen niet volledig verdichten door struiken en bomen. De bestaande houtsingels blijven gehandhaafd en worden mogelijk versterkt.
afbeelding
Afbeelding: Zicht op bedrijf vanaf Nieuwe Steeg (bron: eigen beeldmateriaal)
De hoofdvormen van de bebouwing zijn enkelvoudig en rechthoekig met een zadeldak.
Bij de keuze van bouwmaterialen is aangesloten bij de kleuren en materialen van de streekspecifieke omliggende agrarische gebouwen. Dit stemt overeen met de uitgangspunten van de Welstandsnota, evenals de toepassing van aardgedempte kleuren. Het erf vormt een compact geheel en ligt op ruime afstand van andere bebouwingsclusters in de directe omgeving. Op deze manier blijft het geheel een duidelijk eigen karakter behouden.
Voor de om te vormen landbouwgronden van regulier naar regeneratief zullen perceel 3 en het gedeelte van perceel 2 tot het einde van de bestaande bebouwing als eerste worden ingezet.
afbeelding
Afbeelding: Indeling perelen
(bron: mijnrvo.nl)
In de volgende afbeelding zijn de landschappelijke uitgangspunten opgenomen zoals deze door Stuurgroep Kromme Rijn, op advies van de gemeente, zijn samengesteld. De landschapsdeskundige van de provincie Utrecht heeft eveneens aan het voorstel meegewerkt. Het advies is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd en planologisch-juridisch verwerkt in de verbeelding en regels.
afbeelding
Afbeelding: Landschappelijke uitgangspunten (advies Stuurgroep Kromme Rijn, door W.J.J. Jaaltink)
De blauwe cirkels geven ruimte weer voor erfbeplanting zoals een boomgaard met hoogstambomen, hiermee wordt het erf verzacht terwijl er tussen en onder de bomen zicht blijft op het achterland. In de met groen aangegeven gebieden met gemengde of open structuur zal een 5 meter systeem worden toegepast. Dat wil zeggen dat er steeds om de 8 meter een hoge(re) rij zal zijn met daartussen 1 rij bessenstruiken, 1 rij kruiden en weer een rij bessenstruiken. De benaming “5 meter systeem” duidt op de hoogte van de hoge(re) rij.
De reeds aanwezige groenelementen zoals de kavelgrensbeplanting blijft ongewijzigd. Met de bestaande en nieuwe landschappelijke inpassing wordt een passende bijdrage geleverd aan de instandhouding, versterking en beleving van de landelijk gebied. Het compacte erf blijft in stand en herkenbaar als ensemble van een boerenerf. Er ontstaat een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het buitengebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Dit wordt bereikt door het saneren van een locatie voor een intensieve veehouderij op korte afstand van een woonkern.

3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader

Een ruimtelijke ontwikkeling dient te voldoen aan het door de overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit het Rijksbeleid, het provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. Deze visie beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan
21 nationale belangen, samengevat in de volgende 4 prioriteiten:
  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Dit uit zich door een goede omgevingskwaliteit, hetgeen zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit omvat. Deze opgave dient gezamenlijk tussen overheden te worden aangestuurd en ingevuld. Het Rijk geeft de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes voor korte en lange termijn. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die (waar nodig) jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin is aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Hierin staat ook een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op diverse beleidsterreinen.
Ten aanzien van het landelijk gebied wordt aangegeven dat de waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw onder druk staan. Bevordering van de biodiversiteit is een ecologische en economische uitdaging. Voor de lange termijn wordt een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voorgesteld, gericht op landbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland. De concrete uitwerking van deze ambities vindt op plan- en projectniveau plaats.
Uitwerking
Onderhavig plan voorziet in een transformatie van een reguliere, intensieve veehouderij naar een regeneratief grondgebonden agrarisch bedrijf, met de nevenfuncties recreatie en opslag/stalling met kleinschalige ambachtelijke activiteiten. Deze ontwikkeling kan als passend worden gezien en uitvoering is mogelijk zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vastgesteld in december 2011 en geactualiseerd in 2012, 2014 en 2016. Hierin heeft het Rijk algemene regels opgenomen omtrent nationale en provinciale belangen en de besluitmogelijkheden voor lagere overheden vastgelegd. Bij een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening kunnen regels worden gesteld aan de inhoud van bestemmingsplannen op gemeentelijk niveau.
De belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn hierin meegenomen. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende 14 onderwerpen met een bijzonder rijksbelang:
  • Rijksvaarwegen
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking'. Doel van de 'laddertoets' is om de planning van stedelijk ruimtegebruik efficiënter te maken.
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat een functiewijziging zonder nieuw ruimtebeslag in beginsel niet wordt gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit kan anders zijn als er sprake is van een naar aard en omvang substantiële functiewijziging. Dat is hier niet het geval doordat er reeds nevenfuncties waren toegestaan en deze niet zodanig vergroten of wijzigen dat gesproken moet worden over een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Het doorlopen van een laddertoets is dan ook niet noodzakelijk voor dit initiatief.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De (interim) Omgevingsvisie Provincie Utrecht is in maart 2021 vastgesteld. Hierin worden ruimtelijke ambities en opgaves tot 2050 omschreven. Er zijn grote ruimtevragende ontwikkelingen binnen de provincie waarbij enerzijds groei gefaciliteerd moet worden en anderzijds een goede leefomgeving moet worden gewaarborgd. Er moet een goede balans zijn tussen benutten en beschermen van de leefomgeving. Lokale afwegingen zijn hierin te maken als een veilige en gezonde omgeving daarbij gebaat is. Met 7 beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een goede leefomgeving, zijnde:
  • Stad en land gezond
  • Klimaatbestendig en waterrobuust
  • Duurzame energie
  • Vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw
De 7 thema’s staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven en ondergrond en dienen te worden bezien uit algemeen belang, een integrale aanpak en de lange termijn voor een vitaal en gezonde provincie. Het is het doel om met toekomstgerichte opgaven en oplossingen de provinciale kwaliteiten te behouden en te versterken. Nieuwe ontwikkelingen worden gecombineerd met zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte, duurzame en circulaire ontwerpen en innovatie worden gestimuleerd.
De volgende onderwerpen zijn daarbij direct relevant voor de gewenste ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Duurzame energie
De ambitie van de provincie is om in 2050 CO2-neutraal te zijn. Energiebesparing en nieuwe duurzame energieopwekkingen worden gestimuleerd. Zelfvoorzienend opereren wordt beoogd. Daarbij moet wel sprake zijn van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
Planspecifiek kan worden aangegeven dat de locatie 248 zonnepanelen op het dak van varkensstal 24 heeft aangebracht. Hiermee was het circa 40% zelfvoorzienend.
In de beoogde situatie zal het bedrijf energieleverend worden voor ongeveer 40.000 kWh per jaar. Hiermee wordt optimaal invulling gegeven aan de energieambitie van de provincie.
Toekomstbestendige natuur en landbouw
Natuur en landbouw leveren, als grootste ‘ruimtegebruikers’ in het landelijk gebied, een belangrijke bijdrage aan maatschappelijke functies zoals een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig landelijk gebied dat beleefd kan worden. De provincie wil natuur ontwikkelen en transities in de landbouw ondersteunen. De provincie is voorstander van natuurinclusieve vormen van landbouw, die beginnen met een gezonde bodem en optimaal gebruik maken van natuurlijke processen, die biodiversiteit zowel in het agrarisch gebied als in de natuurgebieden, positief zullen beïnvloeden.
Naast de zorg voor gezonde voeding is een bijdrage aan integrale oplossingen voor de opgaven op het gebied van klimaat, biodiversiteit, energie, gezonde leefomgeving, water, bodem(daling), landschap en erfgoed belangrijk. Een sterkere verbinding tussen stad en land, tussen producent en consument ondersteunt dit. Projecten die deze relaties versterken worden door de provincie gewaardeerd. Het provinciaal beleid is ondersteunend aan de beoogde transitie in de landbouw. Grondgebondenheid krijgt daarbij voldoende groeiruimte, binnen voorwaarden.
Dit vormt een basis voor circulaire landbouw. Innovaties die hierin bijdragen, zoals vindingrijke manieren om de kringlopen te sluiten, worden omarmt. Planspecifiek kan worden vermeld dat dit bestemmingsplan juist die transitie uitvoert.
Kernrandzone
Het perceel Nieuwe Steeg 2 is gelegen in het landbouwgebied, in de kernrandzone. In het landbouwgebied is landbouw de hoofdgebruiker, maar vindt ook menging met andere functies plaats. Er wordt ruimte geboden voor verbreding en innovatie. De kernrandzone is het gedeelte van het landschap en het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijke gebied. Deze zone is een uitloopgebied van aanwezige stedelijke functies.
Vanwege de kwaliteiten en mogelijkheden van kernrandzones wordt van gemeenten specifiek beleid gevraagd gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit mag samengaan met verstedelijking, mits dit in redelijke verhouding staat tot de gewenste kwaliteit. De aard en omvang van het initiatief moet in verhouding staan tot de kern waaromheen de zone is gelegen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft nog geen integrale visie ontwikkelt voor kernrandzones.
Daarom dienen specifieke planinitiatieven te worden afgestemd met de provincie. Dit heeft ambtelijk al uitdrukkelijk plaatsgevonden in het voortraject bij totstandkoming van het bestemmingsplan.
In deze situatie gaat het om gefaseerde beëindiging van de varkenshouderij, waardoor een intensieve bestemming nabij de woonkern komt te vervallen. Dit kan worden getypeerd als wezenlijke ruimtelijk kwaliteit. De fysieke leefomgeving kan hiervan gunstige effecten ondervinden. Daarnaast neemt de bebouwing niet toe, dus van verstedelijking in die zin is geen sprake. De niet-agrarische nevenfuncties mogen in bestaande bebouwing worden vergroot en worden van deels tijdelijk naar permanent toegestaan. Gezien de maximale toegestane milieubelastingscategorie 2 (zie ook volgend hoofdstuk voor nadere toelichting) wordt afdoende rekening gehouden met de leefbaarheid van de omgeving en wordt dit ook als passend gezien voor een kernrandzone met haar menging van functies.
Door het inrichten van een verkooppunt van (eigen) geteelde seizoensgebonden producten worden bewoners van (in hoofdzaak) de Utrechtse Heuvelrug uitgenodigd om te genieten van lokaal geproduceerd voedsel. Deze functie geeft een optimale binding tussen stad en land.
Vrijetijdsbesteding
De mogelijkheid tot vrijetijdsbesteding is een belangrijk onderdeel van de leefbaarheid in steden, dorpen en buitengebied. Het provinciaal recreatie- en toerismebeleid is gericht op het realiseren van een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving waar recreanten en toeristen hun tijd door kunnen brengen. Er wordt gestreefd naar functiecombinaties met natuur, cultuur, landbouw en met aandacht voor klimaatadaptie. De functies dienen goed bereikbaar en toegankelijk te zijn.
Het planinitiatief voorziet mede in omvorming van een voormalige schaapskooi in een recreatiewoning. Het is een relatief kleinschalig plan binnen een (bestaande) oppervlakte van 113 m2. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk dergelijke gebouwen te kunnen behouden door het toekennen van een nieuwe economische drager. Er is een duidelijke relatie tussen de verblijfsrecreatie en het regeneratieve landbouwbedrijf. Mensen kunnen ervaren hoe voedsel (dichtbij) verbouwd wordt, de gewassen groeien en de smaak beleven. Op een zeer laagdrempelige manier proberen initiatiefnemers diverse doelgroepen meerwaarde te bieden en naast economische bindingen ook sociale verbindingen te leggen (tussen stad en land).
Landschap
De provincie kent vijf karakteristieke landschappen met specifieke kernkwaliteiten. Het dorp Leersum wordt doorsneden door twee landschapstypen, namelijk Utrechtse Heuvelrug en Rivierengebied. Het perceel Nieuwe Steeg 2 in Leersum is gelegen net over de grens van het Landschap Rivierengebied. Dit is een landschap met een langgerekte opbouw en kent vijf duidelijk verschillende deelgebieden, namelijk: Flank, Langbroek, Kromme Rijn, Neder-Rijn / Lek en Schalkwijk.
Dit gebied kenmerkt zich door:
  • schaalcontrast van zeer open naar besloten
  • samenhangend stelsel van rivier, uiterwaard, oeverwal en kom
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal, flank, kwelzone oeverwal en rivier
  • Langbroekerwetering en Kromme Rijn als vesting en vestiging
Deze waarden wil de provincie behouden en versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie de identiteit waarborgen. De kernkwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en worden hierna kort toegelicht.
Deelgebied de Flank is dankt zijn naam aan de beplante, doorgaande wegen over de lengte van de stuwwalflank, met hoge en lage zijden en een afwisseling van dorpen en bossen.
Het vorm de kern van een lineair landschap. De bossen geven de flank een besloten karakter en de open ruimten zorgen voor afwisseling. Lanen, haakse zijstraten en zichtlijnen de helling af, geven de flank een visuele relatie met de lager gelegen gebieden. Er zijn veel statige landhuizen in de omgeving en enkele tabaksschuren en schaapskooien. De beplanting concentreert zich met name langs wegen en erfafscheidingen en dragen bij aan de karakteristieke verkaveling. Zichtlijnen maken een belangrijk onderdeel uit van het Rivierenlandschap.
Enkele ontwikkelprincipes zijn:
  • Alle gebouwen op het erf hebben een schuin dak (evt. met zonnepanelen)
  • Bij natuurontwikkeling blijft verkaveling zichtbaar
  • Met minimale ingrepen recreatief toegankelijk maken van het landschap
  • Het erf bevat meerdere gebouwen van verschillend formaat, met de boederij als de op de straat gerichte kern
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede Heuvelrug Flank (bron: Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen)
Hoewel met dit plan geen verdere bebouwing wordt toegestaan, kan worden gesteld dat het huidige erf al rekening houdt met deze kernkwaliteiten. In het landschapsadvies van Stuurgroep Kromme Rijn (zie hoofdstuk 2.3 en bijlage) wordt ook gestuurd op handhaving en ook wel versterking van deze waarden. Door toevoeging van de juiste groenelementen op de juiste posities gaat de bedrijfswijziging een positief effect op het landschap vertonen.
Doordat een (gedeeltelijk) nieuwe economische invulling voor het perceel wordt gegeven met deze herziening, wordt ook verpaupering en verrommeling van het landschap op termijn redelijkerwijs voorkomen.
Grondwaterkwaliteit en -kwantiteit
De provincie wil graag de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit verbeteren. Grondwater moet beschermt worden ten behoeve van menselijke consumptie, toekomstige drinkwaterwinning, en grondwaterafhankelijke natuur en landbouw. Het omvormen van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden landbouwbedrijf met regeneratieve principes, geeft dat de landbouwgrond minder afhankelijk wordt van water omdat het in staat is om water vast te houden wanneer nodig.
Waterafvoer blijft ongewijzigd mogelijk op bestaande watergangen. Omdat de bedrijfsbebouwing niet toeneemt en er geen infrastructurele grote ingrepen behoeven te worden gedaan, zal hemelwater niet versneld worden afgevoerd. Het gewenste plan heeft geen negatieve invloed op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, deelgebied archeologisch waardevolle zones. De provincie wil deze waarde van de leefomgeving beschermen en benutten door deze beter zichtbaar te maken en door deze te gebruiken als drager en aanjager van ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen. Het beleid voor archeologisch waardevolle zones richt zich bij ruimtelijke ingrepen specifiek op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van archeologische resten in de bodem (‘in situ’).
In deze situatie is geen uitbreiding van bebouwd oppervlak voorzien. Daarnaast zijn de gronden binnen het agrarische bouwvlak reeds geroerd door kabels, infrastructuur en onderkeldering. Voor eventuele ingrepen op omliggende landbouwgronden (zoals aanbrengen diepwortelende beplanting etc.) wordt een aanlegvergunningenstelsel aan deze herziening verbonden. Dit betekent dat eerst archeologisch onderzoek noodzakelijk kan zijn bij bodemingrepen van bepaalde omvang en/of diepte.
Stiltegebied
Het plangebied is voor het meest zuidelijke deel gelegen binnen het stiltegebied Overlangbroek. Het stiltegebied is ruimtelijk opgebouwd uit een stille kern, bufferzone en aandachtsgebied. Het meest zuidelijk deel van het perceel valt binnen de bufferzone, het overige deel in het aandachtsgebied. De recreatiewoning valt binnen de stille kern.
De doelstelling voor het geluidniveau in stiltegebieden is het bereiken en behouden van een 24-uurs gemiddeld geluidniveau van bij voorkeur 40 dB(A) maar ten hoogste 45 dB(A) in de bufferzone. Gebiedseigen geluiden (zoals agrarische activiteiten) vallen hier buiten. De normstellingen en verbodsbepalingen zijn dan ook niet van toepassing op de hoofdfunctie van dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van de (vergroting van de) opslagfunctie en de recreatiefunctie geldt dat het daarmee samenhangende geluid niet zodanig zal zijn dat van verstoring sprake is. Er dient evenwel aan de zorgplicht te worden voldaan. Ter bescherming hiervan zijn regels opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening, maar ook in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Deze bestemmingplanherziening leidt niet tot meer bouwmogelijkheden, een groter bouwvlak of een nieuwe hoofdfunctie.
De stikstofdepositie neemt af, het energieverbruik wordt opgeheven, er is een positief effect op luchtkwaliteit door vermindering van fijnstofemissie, de bodem- en waterkwaliteit verminderd niet en wordt mogelijk beter en er komt meer erfbeplanting. Dit zijn een aantal positieve elementen voor gezondheid, milieu en daarmee een verbetering van de omgevingskwaliteiten. Het plan past binnen de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Utrecht

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 10 maart 2021 de (interim) Omgevingsverordening vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
Planspecifiek kan hierover worden opgemerkt dat sprake is van een gedeeltelijke functieverandering. De hoofdfunctie blijft agrarisch, maar dan grondgebonden volgens regeneratieve principes. Toegevoegd wordt een uitbreiding van niet-agrarische functies binnen reeds bestaande bebouwing en er wordt een tijdelijk deel nu permanent planologisch bestemd. Tot slot is een recreatiewoning binnen een bestaand gebouw toegestaan.
Bij een volledige functieverandering geldt een sloopvereiste, dat is nu geen voorwaarde. Ruimtelijke kwaliteitswinst evenwel. Dit wordt bereikt in de vorm van verbetering van het woonmilieu in de aangrenzende kern, versterking van natuurwaarden, herstel van landschapselementen en sanering van niet-grondgebonden bedrijven bij natuurgebieden. Al deze punten zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Het plan voldoet daarmee aan de regels van de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 3 juli 2023 de structuurvisie Groen dus vitaal geactualiseerd tot de omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie wordt een visie op de fysieke leefomgeving geschetst tot 2040.
In de omgevingsvisie wordt uitgegaan van kernprinicpes waarbinnen diverse ambities zijn geformuleerd. De kernprincipes zijn:
  • Kwalitatief hoogwaardige leefomgeving
  • Vitale dorpen
  • Toekomstgericht
Het plangebied ligt ingedeeld in het Langbroekerweteringgebied, gepositioneerd op de grens. Het vormt de overgang van de beboste heuvelrug naar het open rivierenlandschap van de Langbroekerwetering en de Kromme Rijn.
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede Langbroekerweteringgebied met ambities Omgevingsvisie (bron: gemeente UH)
Inpassing van nieuwe functies in dit gebied luisteren nauw vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van dit gebied. Recreanten weten het gebied goed te vinden om te fietsen en te wandelen. De gemeente wil de overgang van de heuvelrug naar open gebied ‘verzachten’ met nieuwe verbindingen, zoals houtopstanden en het aanbrengen van kleinschalige projecten in het landschap, dit om de biodiversiteit te versterken. Hiervoor zal nog een afzonderlijke visie worden opgesteld. Dit bestemmingsplan sorteert hier op voor.
Het alternatieve gebruik van het perceel en de omliggende landbouwgronden versterken de natuurlijke kwaliteiten van het gebied. Het wordt een vorm van grondgebonden voedsellandschap met een positief effect op de vruchtbaarheid van de bodem. De aanleg van twee boomgaarden heeft zowel een productief doel, als ecologische meerwaarde en een recreatieve waarde. De toepassing van strokenteelt (relatief smalle rijen gewassen) is een nieuw gebruik van de gronden, maar anderzijds een terugkerende historische functie. Dit gebruik is juist een verbinding tussen dorp en open gebied, waarbij de biodiversiteit wordt versterkt.
De gemeente wil recreatiemogelijkheden beter faciliteren en spreiden. Van belang is dat geboden recreatieve mogelijkheden in balans zijn met natuur. Het beoogde plan van omvorming van een gebouw tot een recreatiewoning past hier goed bij, omdat hiervoor geen extra verstening noodzakelijk is en gebruik kan worden gemaakt van eigen erfontsluiting. Er hoeven geen groenelementen te worden verwijderd of ingrepen te worden gedaan in de waterhuishouding om het plan te realiseren. De kleinschaligheid blijft gewaarborgd omdat het om overnachtingen voor een gering aantal recreanten gelijktijdig zal gaan. De belevingswaarde van het landelijk gebied is door de ligging van het gebouw zeer aantrekkelijk voor recreanten die op zoek zijn naar rust, openheid en ruimte. Door hergebruik van diverse (bouw)materialen en toepassing van isolatievormen kan het gebouw op een circulaire en duurzame manier worden gerenoveerd, waarbij de authentieke uitstraling en sfeer uitstekend behouden kan blijven.
De gemeente wil zich inzetten voor behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van het gebied middels maatwerk. De voorheen veel sterkere afwisseling tussen open- en beslotenheid wil de gemeente versterken door het aanbrengen van kleine landschapselementen. Dit plan voorziet hier in. Er komt ruimte voor lokale voedselproductie en het terugbrengen van vollegrondgroenten en gewassen die van oudsher aanwezig waren. Ook de omvorming van de voormalige schaapskooi tot recreatiewoning past in de doelstelling tot behoud van cultuurhistorische waarden. Ondanks dat de oorspronkelijke functie verloren is gegaan, wordt door het toekennen van een nieuwe economische functie bouwvalligheid tegengegaan. Een toekomstbestendige functie zorgt voor behoudt van het gebouw, waarbij de gelijke oppervlakte behouden blijft.
De gemeente geeft expliciet aan dat zij streven naar duurzame voedselproductie. Extensivering van de landbouw wordt gestimuleerd en er wordt ruimte geboden aan experimenten die bijdragen aan duurzaamheid en natuurinclusiviteit.
Ook wordt ruimte geboden aan niet-agrarische activiteiten. Prettig wonen voor jong en oud moet mogelijk zijn binnen dit gebied. De gefaseerde afbouw van de varkenshouderij zal hier zeker aan bijdragen. Ook is de wens van een klimaatbestendige omgeving versterkt in dit bestemmingsplan. Door de landbouwgronden volgens regeneratieve principes te gebruiken herstelt het waterbufferend vermogen van de bodem en zal het (op termijn) minder kwetsbaar zijn in gevallen van droogte.
Energietransitie is tevens een belangrijk speerpunt van de gemeente. Een forse reductie van uitstoot van CO2 is de ambitie. Hierin wordt in dit plan voorzien. Van 60% energievragend, naar 40.000 kW energieleverend is de verwachting. Dit komt door de 248 zonnepanelen op het dak van een bedrijfsgebouw. Geconcludeerd kan worden dat het plan Nieuwe Steeg 2 in Leersum passend is binnen de diverse ambities van de Omgevingsvisie.

4 Specifieke Regelgeving En Beleid

In dit hoofdstuk wordt het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen beschreven. Vervolgens wordt aangegeven in hoeverre de ontwikkelingen in het plan zich verhouden tot dat specifieke beleid en die wettelijke regelingen. Dit is waar nodig nader onderbouwd met onderzoeken of bijgevoegde bijlagen.

4.1 Beeldkwaliteit

4.1.1 Nota ruimtelijke kwaliteit, herziening 2017
De gemeentelijk Nota ruimtelijke kwaliteit, herzien in 2017, beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen ‘bouwen’. In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elke deelgebied gelden specifieke welstandscriteria. Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de uitstraling van bebouwing en diens omgeving. De Nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.
Het plangebied ligt in het Buitengebied, gebied 2 van de Nota. Omdat het plan niet ziet op nieuwe bebouwing zijn de welstandscriteria (op dit moment) niet relevant. Verdere toetsing is nu niet noodzakelijk.

4.2 Verkeer En Parkeren

4.2.1 Provinciale mobiliteitstoets
De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting.
De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is het op grond van artikel 4.1 van de omgevingsverordening verplicht de mobiliteitstoets uit te voeren.
Het plangebied wordt ontsloten via de Nieuwe Steeg. Het aantal en soort verkeersbewegingen zullen wijzigen, de ontsluiting blijft ongewijzigd. Alle zware transporten voor de intensieve veehouderij (mest, voer, dieren etc.) komen gefaseerd te vervallen. In plaats daarvan komen periodiek enkele zware transporten voor het grondgebonden landbedrijf, maar dat zullen er veel minder zijn. Veel plant- en oogstmateriaal zal bijvoorbeeld met bestelauto’s worden gebracht en gehaald. Deze voertuigen zullen ook van toepassing zijn voor de kleinschalige ambachtelijke activiteiten. Het aantal personenauto’s zullen toenemen, omdat er meer opslag- en stallingsmogelijkheden komen en er zullen bezoekers bij het lokale verkooppunt komen. Voor de recreatiewoning zal dit beperkt blijven, omdat het om één woning gaat. Relevant is wel dat een deel van dit transport voor niet-agrarische doeleinden ruimtelijk al was toegestaan door de verleende planologische afwijkingen. Gezien de wijziging van zwaar naar lichter transport is een mobiliteitstoets is niet noodzakelijk.
4.2.2 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan
In januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). Hierin is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang in principe alleen plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In de GVVP zijn de parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Deze normen zijn echter niet opgenomen voor percelen in het buitengebied en niet voor agrarische bedrijvigheid, als dan niet in combinatie met andere niet-agrarische functies.
Gezien de wijziging van zwaarder verkeer naar lichter verkeer en de aanwezige parkeer- en manoeuvreermogelijkheden ontstaan geen beperkingen. Ook voor hulpdiensten is de bereikbaarheid ongewijzigd en goed via een verharde route. De weg is ter plaatse betreft een 30 km-weg met snelheidsvertragende maatregelen.
4.2.3 Parkeren en laden/lossen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan de parkeerbehoefte. In het paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening is aangegeven dat het GVVP leidend is. Hierboven is reeds omschreven dat hiermee geen strijdigheid optreedt. Daarnaast kunnen de CROW-kencijfers (publicatie 381) een richtlijn vormen voor de benodigde hoeveelheid parkeerbehoefte. Hoewel de richtlijn hoofdzakelijk bedoelt is voor nieuwbouw, kan het voor deze situatie ook een richting geven.
Voor een bedrijfsfunctie arbeidsextensief / bezoekers extensief (zoals loods of opslagbedrijf) in weinig stedelijk gebied, wordt voor parkeercijfers aangehouden per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak 0,8 tot 1,3 parkeerplaatsen. Voor de stalling van recreatiemiddelen kan worden gesteld dat deze bezoekers nooit allemaal tegelijk hun recreatiemiddelen komen halen of brengen. Dit vindt heel gedoseerd plaats, verspreidt over een aanzienlijk deel van het jaar. Daarnaast heeft initiatiefnemer ook invloed op de komst van de eigenaren van de recreatiemiddelen, omdat dit altijd op afspraak gaat. Indien wordt uitgegaan van 3463 m2 niet-agrarische functies, dan kan dit gecorrigeerd worden met 659 m2 voor de opslag van recreatiemiddelen. Uitgaande van circa 2800 m2 bedrijfsvloeroppervlak, dan zouden 28 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze ruimte is verspreidt op het erf beschikbaar zoals nabij de diverse bedrijfsgebouwen en voor stal 24. Het is echter een absoluut worst-case benadering die feitelijk niet zal plaatsvinden, omdat het voornamelijk opslagruimten betreft die juist niet dagelijks bezocht worden door de huurders.
De CROW voorziet niet in kencijfers voor agrarische bedrijven. Reden hiervoor is de, meestal, gunstige ligging qua ontsluiting en parkeermogelijkheden. Ook in deze situatie kan worden gesteld dat het erf voldoende ruimte heeft voor parkeren en manoeuvreren. Voor de recreatiewoning geldt dat deze, afgestemd op het aantal slaapplaatsen, niet meer dan enkele parkeerplaatsen nodig heeft. Dit zal nabij het verblijf mogelijk zijn, maar ook op het bestaande agrarische erf.

4.3 Milieu

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting een beschrijving opgenomen van milieu-aspecten. Naast het feit dat ontwikkelingen in een plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.3.1 Milieu algemeen
In het Nationaal Milieubeleidskader (februari 2021) staat wat de rijksoverheid wil doen aan een veilig, gezond en schoon leefmilieu. In het plan staat de gezondheid en veiligheid van mens en natuur centraal. De rijksoverheid wil milieuproblemen niet doorschuiven naar toekomstige generaties of verplaatsen naar andere regio’s. De doelen zijn:
  • meer aandacht voor het voorkómen van milieuverliezen, door vervuiling, uitputting of anderszins;
  • beheersing van de risico’s op afwenteling;
  • voortdurende verbetering van de milieukwaliteit bij bestaande milieuvraagstukken;
  • verbinding en samenwerking, zowel internationaal als in Nederland zelf, met andere overheden, bedrijfsleven, NGO’ s, wetenschap, burgers en in het bijzonder jongeren.
De visie zoals neergelegd in het NMK zal worden uitgewerkt en geoperationaliseerd in een nieuw Nationaal Milieuprogramma (NMP). Het huidige NMP is gedateerd van juni 2001.
Deze aspecten hebben geen directe, rechtstreeks werkende belangen of toetsingspunten ten aanzien van dit plan van initiatiefnemer, maar het betreffen nationale belangen die in wetgeving zijn verankerd. Daardoor zijn ze indirect van toepassing en verder in dit hoofdstuk getoetst.
Milieu-effectrapportage
De milieueffectrapportage (Mer) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een Mer is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Mer is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit Mer belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de Mer-procedure doorlopen moet worden.
Een Mer-(beoordeling)plicht is opgenomen in categorie D 11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject). Deze is van toepassing op activiteiten met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, 2000 woningen of 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak). Deze drempelwaarde wordt niet overschreden, zodat deze verplichting niet van toepassing is, mocht het plan als stedelijk ontwikkelingsproject moeten worden gezien.
Voor het eerste half jaar na het van kracht worden van het bestemmingsplan, dan wel tot een half jaar na de uitspraak in (hoger) beroep, worden varkens gehouden. Deze varkens vallen onder categorie D14 van het Besluit Mer. De drempelwaarden hierbij zijn:
  • 000 mestvarkens (Rav cat. D.3)
  • 750 zeugen (Rac cat. D 1.2 / D 1.3 / D 3) voor zover dit opfokzeugen betreffen
  • 750 gespeende biggen (Rav cat. D 1.1)
Er vinden geen wijzigingen plaats ten opzichte van de omgevingsvergunning milieu van 2012, behalve dat stal 24 gedeeltelijk buiten het bouwvlak is geplaatst. Dit is ongeveer de helft. In de stal zijn 1.728 vleesvarkens vergund, dus het gaat nu om circa 850 vleesvarkens. Dit zijn uitdrukkelijk geen opfokzeugen, juist ook omdat de zeugenhouderij reeds is beëindigd. Er is dus geen sprake van overschrijding van de drempelwaarde waarvoor een Mer-(beoordelings)verplichting geldt. Daarbij zou dat ook slechts toezien om een zeer beperkte duur vanwege de tijdelijke bestemming die voor de intensieve veehouderij wordt toegekend en het feit dat er geen ‘kolom 4’-besluit meer volgt in de vorm van een omgevingsvergunning milieu voor een varkenshouderij.
Het besluit Mer schrijft echter ook voor dat bij activiteiten onder de drempelwaarde een milieu-effectbeoordeling nodig kan zijn. Dit is de zogenaamde vormvrije Mer. Deze toelichting staat gelijk aan een dergelijke beoordeling.
Bodem- en Waterprogramma
In februari 2022 is het provinciale Bodem- en Waterprogramma vastgesteld. Dit is het beleidsplan wat de wettelijke provinciale taken zijn omtrent bodem, water en milieu voor de periode van 2022 - 2027. Hierin gaat de provincie in op:
  • Schoon oppervlaktewater
  • Schone bodem en grondwater
  • Bodem: kwaliteit, vruchtbaarheid, aardkundige waarden en ontgrondingen
  • Waterveiligheid
  • Energie uit bodem en water
Een gebiedsgerichte uitwerking is opgenomen voor diverse delen van de provincie. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het gebied Utrechtse Heuvelrug. In dit gebied infiltreert grond een deel van het regenwater en vormt zo een belangrijke bron voor de drinkwatervoorziening, de industrie en natuur- en landbouwgebieden langs de flanken. De gebiedsopgave is regenwater vast te houden en te infiltreren, om droogte te voorkomen. Hierin wordt samengewerkt met het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.
Er is in de directe omgeving geen KRW-oppervlaktewater aanwezig en het perceel is niet gelegen in een waterwingebied. Met dit plan behoeven geen aanpassingen plaats te vinden aan watergangen. Door de gewijzigde manier van teelt van landbouwgewassen zal de bodem op termijn meer water kunnen vasthouden en is daarmee een positieve ontwikkeling. Ook het hersteld vermogen (van vruchtbaarheid) van de bodem zal waarschijnlijk toenemen. Omdat de varkenshouderij gefaseerd wordt beëindigd, wordt minder grondwater als drinkwater voor dieren onttrokken.
Energiewinning uit bodem en water wordt, onder strikte voorwaarden, door de provincie gestimuleerd. In dit plan wordt het bedrijf juist energieleverend in plaats van energievragend. De reeds aanwezige zonnepanelen op het dak van een bedrijfsgebouw realiseren dit.
De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden. Een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio is van belang.
Voorliggend plan leidt tot een verbetering van de leefomgevingskwaliteit zoals eerder omschreven. De vormverandering van het bouwvlak, de uitbreiding van niet-agrarische functies en de realisatie van een recreatiewoning zijn niet in strijd met dit beleid.
Programma Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal
In 2017 heeft de gemeente de milieubeleidsplanning geactualiseerd en worden duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving benadrukt. Het programma heeft als ambitie in 2035 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Andere doelen zijn een duurzame en gezonde leefomgevingskwaliteit, duurzame mobiliteit en economie.
In het algemeen kan over dit plan worden gesteld dat het een toonbeeld kan zijn in een nieuwe lokale voedselcultuur. Het draagt bij aan gemeenschapsvorming en kent maatschappelijke, sociale waarden. Er ontstaat een voedsellandschap in de vorm van moestuinprincipes, kruidentuin, fruit- en notengaarden, akkers met graansoorten en landschapselementen met vruchten. Het plan streeft naar een duurzaam en gezond voedselsysteem waarbij dorp(en) en platteland meer in één kringloop worden opgenomen. De nieuwe identiteit van het bedrijf moet ook het nieuwe, economische bestaansrecht zijn. Dit zal gefaseerd plaatsvinden, te starten na vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.
Uitgangspunt is feitelijk gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is opgedeeld in gebiedstypen. Bij iedere gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel met bijbehorende kenmerkende kwaliteiten die bij ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan is profiel 'Landelijk gebied, verweving van functies' van toepassing:
afbeelding
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
*** Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
In de onderstaande milieuparagrafen worden bovenvermelde milieuaspecten getoetst aan dit profiel. Groen en natuur is ook in hoofdstuk 2 reeds toegelicht.

4.4 Bodem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.
Op het Geoloket van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) is informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Hieruit blijkt dat er in het verleden een ondergrondse huisbrandolietank buiten gebruik is gesteld en gesaneerd met certificaat. Daarnaast is er eerder een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een deel van het erf.
Dit betrof een onderzoek uit 1997 voor het noordelijke deel van het perceel (nabij stal 16) uitgevoerd door Koch Bodemtechniek. Hieruit bleken geen belemmeringen voor het beoogde gebruik.
Op een deel van het erf was in het verleden kennelijk sprake van de aanwezigheid van een boomgaard. Naar informatie van initiatiefnemer zijn er inderdaad fruitbomen aanwezig geweest, maar dit betroffen exemplaren die in gebruik waren voor eigen gebruik en dus niet werden bespoten met gewasbeschermingsmiddelen.
De bestemming van het erf was en blijft agrarisch. Er worden geen nieuwe gebouwen of functies (agrarisch en niet-agrarisch) gerealiseerd (met een verblijfsfunctie van meer dan 2 uur per dag). De opslag van bodembedreigende stoffen als dieselolie en motorolie vinden plaats boven een lekbak en de mest wordt opgeslagen in mestdichte kelders. Spoelwater van een wasplaats wordt opgevangen en afgevoerd naar een put. Alle asbesthoudende daken zijn inmiddels vervangen (in 2013 en 2017) door asbestvrije daken. Het bodemrisico is daarmee verwaarloosbaar. Verder onderzoek is voor dit gebruik niet noodzakelijk.
Voor de omvorming van een bedrijfsgebouw (veldschuur 21) naar een recreatiewoning geldt wel dat de bodemkwaliteit bekend dient te zijn, om te bepalen of deze verblijfsfunctie uitvoerbaar is. Dit verkennend bodemonderzoek is bijgevoegd als bijlage en uitgevoerd in februari 2023 door Grondvitaal (projectnr. 2330011). Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het beoogde gebruik.

4.5 Geluid

4.5.1 Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder.
Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. De bedrijfsgebouwen met agrarische en niet-agrarische functies zijn geen geluidgevoelig object in de zin van Wgh. Ook is een recreatiewoning geen geluidgevoelig gebouw in de zin van Wgh. Dit neemt niet weg dat moet worden nagegaan of ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat de geluidsbelasting minder dan 38 dB(A) is. Dit is fors lager dan de grenswaarden.
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede Geoportaal ODRU, geluidcontour wegverkeer 2030 (incl. aftrek 110g Wgh)
De Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening bevat grens-/streefwaarden voor het landelijke gebied. Deze zijn ook opgenomen in de vigerende omgevingsvergunning milieu van 2012. Zoals aangegeven vervalt na enige tijd al het transport dat samenhangt met het houden van varkens.
In de plaats daarvan komen er lichtere verkeersbewegingen bij. Een deel van de niet-agrarische opslag- en stallingsfunctie (incl. kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid) is reeds vergund, het gaat dan ook uitsluitend om de toename in oppervlakte die beschouwd moet worden. Deze verkeersbewegingen zin gunstiger voor de geluidproductie en omgeving dan zwaar transport en kunnen dan ook worden gezien als een ruimtelijke verbetering.
De geluidsproductie van de ventilatoren ( en ten behoeve van het inwerking zijn van de luchtwassers) komen te vervallen bij beëindiging van de varkenshouderij. De laad- en lospunten voor de grondgebonden landbouw komen verder zuidelijker te liggen. Deze situatie komt ten goede aan het woon- en leefklimaat voor omwonenden.
Uit onder meer verkeersmetingen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (over periode 2018 t/m 2023), inclusief cumulatieve groei van 1% per jaar, blijkt dat er gemiddeld 1683 voertuigen per dag (100%) over de Nieuwe Steeg rijden. Dit is onder te verdelen in gemiddeld 111 vrachtwagens (6,6%), 37 gemotoriseerde tweewielers (2,2%), 312 bestelauto’s (18,5%) en 1223 personenauto’s (72,7%). Uitgaande van 2 vrachtwagens per dag in de beoogde situatie en circa 50 personen-/bestelauto’s die het bedrijf bezoeken, is dit 3,2% lichter verkeer en 0,1% zwaar verkeer in relatie tot het al aanwezige verkeer. Dit is niet zodanig dat van een sterke verkeersaantrekkende werking moet worden gesproken of dat de huidige verkeersstructuur dit niet kan verwerken.
4.5.2 Stiltegebied
Het bedrijf ligt voor het uiterste zuidelijke deel in het Stiltegebied Overlangbroek zoals opgenomen in de Provinciale omgevingsverordening 2021. Het grootste deel bevindt zich in het aandachtsgebied, maar buiten de bufferzone en stille kern zelf.
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede kaart stiltegebieden (bron: provincie-utrecht.nl)
Op grond van de verordening vallen gebiedseigen geluiden (zoals agrarische activiteiten en extensieve recreatie) buiten het toepassingsbereik van de verordening.
De normstellingen en verbodsbepalingen zijn dan ook niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering van initiatiefnemer.
Ten aanzien van de opslag- en stallingsfunctie (incl. kleinschalige ambachtelijke activiteiten) geldt dat het daarmee samenhangende geluid niet zodanig is dat van verstoring behoeft te worden gesproken en dat aan de normstellingen (24 uurs-gemiddelde) niet voldaan kan worden. De normstelling is op 50 meter afstand en 1,5 meter hoogte gesteld op 40 dB(A) in de stille kern en maximaal 45 dB(A) in de bufferzone.
Het redelijkerwijs kunnen voldoen geldt eveneens voor de recreatiewoning, met gering aantal bezoekers tegelijkertijd. Uit de provinciale regels (artikel 9.31) blijkt dat in de stille kern ook motorvoertuigen zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld 30 parkeerplaatsen.
Ook blijkt uit bijlage 5 van het stiltegebiedbeleid dat van een meer dan geringe verkeersaantrekkende werking wordt gesproken indien dagelijks meer dan 2 vrachtwagens en 25 personen-/bestelauto’s naar het bedrijf komen. Dat zal straks ook niet het geval zijn ondanks het totaal genoemde van 50 personen-/bestelauto’s en 2 vrachtwagens per dag, omdat niet meer dan 25 personen-/bestelauto’s voor de verhuur/recreatie komen. De andere 25 bewegingen kunnen worden toegerekend aan de agrarische bedrijfsvoering en daar vindt geen toetsing op plaats voor het stiltegebied. Ook vinden geen grootschalige recreatieve evenementen plaats.
De nieuwe situatie heeft dus geen inbreuk op het stiltegebied. Er kan worden voldaan aan de zorgplicht. In het bestemmingsplan zijn de provinciale instructieregels opgenomen, ter waarborging van de doelstellingen van het stiltegebied.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De grens ligt op grond van het Besluit NIBM (augustus 2009) bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 μg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM 2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De fijnstof- en stikstofnorm is maximaal 31,3 respectievelijk 40 μg/m³ exclusief zeezout, en het aantal overschrijdingsdagen op jaarbasis betreft maximaal 35 dagen. Indien een bedrijf PM10 en/of NO2 emitteert, is het noodzakelijk dat de bijdrage hiervan aan de achtergrondniveaus inzichtelijk wordt gemaakt.
Op basis van de grootschalige concentratie- en depositiekaarten van Nederland (GCN en GDN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentraties in 2022 van PM10 tussen de
15-16 μg/m³ ligt, van PM 2,5 tussen de 9-10 μg/m³ is en van stikstofdioxide tussen de 10-11 μg/m³.
Voor 2030 geeft het Geoportaal van de ODRU een waarde van 8-10 μg/m³ voor stikstofdioxide aan, 16-17μg/m³ voor fijnstof (PM10) aan en 9,5-10,5 μg/m³ voor fijnstof (PM2,5). Dat is lager dan het wettelijk niveau en het ambitieniveau van de gemeente.
De vergunde fijnstofemissie voor de varkenshouderij bedraagt 317.657 gr/jaar. Dit komt gefaseerd te vervallen. Het is daarom niet nodig in het kader van dit bestemmingsplan een fijnstofberekening te maken volgens het rekenmodel ISL3a.
Wat betreft de wijziging van verkeer van en naar het bedrijf heeft het ministerie van I&M een NIBM ‘tool’ ontwikkeld. Deze ‘tool’ is een rekenprogramma voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Er behoeft slechts het aantal extra bewegingen te worden ingevoerd, waarbij het programma rekent met een ‘worst-case’ benadering. Hiermee kan eenvoudig worden bepaald of een plan niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Gerekend is met het maximale verkeer per dag (worst-case, 52 voertuigen, deels al vergund).
Worst-case berekening bijdrage extra verkeer op de luchtkwaliteit, GCN2022
afbeelding
Doordat er sprake is van een wijziging van de vorm het bouwvlak is andersom bekeken of er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goede luchtkwaliteit. Er is geen sprake van relatie van nieuwe gevoelige functies. De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen, zoals gesteld aan de Nederlandse normen.
De toekomstige concentraties van fijn stof en zeer fijn stof voldoen bovendien aan de advieswaarden van de WHO, deze bedragen namelijk 20 μg/m³ voor PM10 en 10 μg/m³ voor PM2,5. Gelet op bovenstaande zijn er dus geen negatieve gevolgen te verwachten voor de luchtkwaliteit en kan geconcludeerd worden dat er in de gewenste situatie wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar gevoelig voor zijn (bijvoorbeeld woningen).
Bij het toestaan van nieuwe functies dient rekening te worden gehouden met de milieuruimte die nodig is en rekening te worden gehouden met het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
In de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) zijn richtlijnen gegeven voor afstanden die aanbevolen worden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen van derden.
In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meeste bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Hieraan zijn richtafstanden gekoppeld. Daarbij is het van belang in welk omgevingstype het plangebied is gelegen. Voor deze situatie kan worden gesproken over een gemengd gebied. De Nieuwe Steeg kent een behoorlijke functiemenging (wonen en werken). Er is sprake van bebouwing in een lint waarbij allerlei bedrijven gevestigd zijn in de nabijheid van de woonkern. Hierdoor kunnen de afstanden met één stap worden verlaagd.
Relevant zijn de nieuwe functies op het erf in relatie tot gevoelige objecten, zoals woningen. Het grondgebonden landbouwbedrijf kan worden ingedeeld onder 011-012-013-016 (akkerbouw, fruitteelt en tuinbouw). Deze activiteiten vallen onder milieubelastingscategorie (mbc) 2. De opslag/stalling incl. kleinschalige ambachtelijke activiteiten (opslaggebouw (verhuur opslagruimte) kan ook onder mbc 2 worden geschaard. Voor een recreatiewoning kan aansluiting worden gezocht bij hotels en pensions met keuken. Hiervoor geldt mbc 1. Kampeerterreinen en grote vakantiecentra’s vallen onder mbc 3. Omdat het geen omvangrijke functie betreft (113 m2) en niet voor grote groepen recreanten, is het rechtvaardig ook voor deze functie mbc 2 aan te houden.
Voor mbc 2 geldt een richtafstand van 30 meter tot gevoelige objecten. Deze afstand wordt, gerekend vanaf het eerste bedrijfsgebouw op het erf, gerespecteerd tot alle omliggende functies (wonen, werken, agrarisch etc.). Van belang is in dit kader ook dat een ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald door het gefaseerd beëindigen van de varkenshouderij. Deze wordt ingedeeld in mbc 4.1. Anderzijds geldt specifieke sectorale wetgeving welke in acht moet worden genomen ten aanzien van geur, namelijk de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet vormt het exclusieve toetsingskader voor het beoordelen van geur uit dierverblijven en gaat boven de adviesafstanden van de VNG-brochure.
Op basis van vergunde rechten mocht de varkenshouderij meer geuremissie veroorzaken dan de belastingswaarden die voor de omgeving gelden. Nu deze (over)belasting geheel wordt opgeheven, is er per definitie sprake van een verbetering voor woon- en leefklimaat.
Andersom dient ook rekening te worden gehouden met al aanwezige agrarische bedrijven in het gebied en hun bestaande rechten te worden gerespecteerd. Omdat het bedrijf van initiatiefnemers een agrarisch bedrijf blijft, met andere nevenfuncties (opslag en recreatie), is deze niet geurgevoelig op grond van de Wet geurhinder. Hiervoor wordt een vaste afstand van 50 meter geadviseerd. De afstand tot Nieuwe Steeg 4-6-8a is ruim 100 meter.
Daarbij is van belang dat zowel de recreatiewoning als het grondgebonden agrarische bedrijf en de opslag- en verhuurruimten allen geen geurgevoelige objecten zijn in de zin van de Wet geurhinder. De recreatiewoning biedt weliswaar een meer langdurige verblijfsfunctie dan de overige functies, maar het is niet gelijk te stellen met wonen. Daarbij regelt de geurwetgeving dat een recreatie-object dat bij een agrarisch bedrijf behoort, nimmer een zelfstandig geurgevoelig object kan zijn.
afbeelding
Afbeelding: Luchtfoto plangebied en directe omgeving met functies (bron: gemeente UH)
Door de functies in de regels en plankaart expliciet te benoemen, wordt gewaarborgd dat er planologisch-juridisch geen verblijfsruimte zijn toegestaan voor personen zodanig dat is gelijk te stellen met een verblijfsfunctie als vergelijkbaar met wonen.
Voor de kringloopwinkel geldt dat deze ingedeeld kan worden in mbc 1. Daardoor is een omgekeerde afstand van 10 meter van toepassing. De functies aan de Nieuwe Steeg 2 liggen allemaal buiten deze afstand. Verder onderzoek is op dit punt dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet.
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Bedrijven - Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Bedrijven - Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.
Gemeentelijke routering
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-route plichtige stoffen (zoals benzine) en route plichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de "provinciale risicokaart" liggen er in of nabij het plangebied geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.
Blijkens het geldende bestemmingsplan en gegevens van de leidingbeheerders komen op, of in de directe omgeving van de betreffende locatie geen leidingen voor, met een dusdanige beschermingszone dat zij het onderhavig plan belemmeren.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Risicotoetsing
Voor zowel plaatsgebonden risico als groepsrisico wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er is geen sprake van aangrenzende wegen die bestemd zijn als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er is geen risicorelevante bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig. Het veiligheidsaspect levert geen belemmeringen op voor de planontwikkeling.

4.9 Duurzaamheid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar duurzame ontwikkelingen. In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2021 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid veranderd en aangescherpt. Deze zijn als volgt:
  • Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,7 voor gevel, 6,3 voor het dak en 3,7 voor de vloer;
  • Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;
  • Per 1 januari 2021 zijn de BENG eisen van kracht voor nieuwbouw. De minimale BENG-waarden zijn afhankelijk van het soort gebouw, de afmetingen van het gebouw en de bouwwijze zijn. De BENG eisen bestaan uit eisen voor: BENG 1 = maximale energiebehoefte, BENG 2: maximaal gebruik fossiele energie en BENG 3 = aandeel duurzame energie.
  • Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m². De MPG eisen voor woningbouw zijn per 1 juli 2021 aangescherpt naar een maximale MPG waarde van 0,8.
In deze situatie is geen sprake van nieuwbouw. Voor de verbouw van stal 21 naar recreatiewoning gelden een aantal aspecten wel, een aantal niet. Toetsing zal worden uitgewerkt bij de dan in te dienen aanvraag om omgevingsvergunning.

4.10 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet, het Nationaal Waterplan en de Wet gemeentelijke watertaken.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: het gaat erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterprogramma
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterprogramma (NWP) vastgesteld. Het Nationaal Waterprogramma is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. In maart 2022 is het Nationaal Waterplan 2022-20217 vastgesteld. Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
  • Een veilige en klimaatbestendige delta
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur
Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
In december 2021 heeft het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden voor de planperiode 2022-2027 het Waterbeheerprogramma Stroomopwaarts vastgesteld. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Belangrijke thema’s zijn:
  • zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • robuust en gezond watersysteem in klimaatbestendig gebied
  • waterveilige leef- en werkomgeving
Reeds eerder in dit document is ingegaan op de positieve effecten van dit plan voor water, zoals vergroten waterbufferend vermogen van de bodem. De hoeveelheid afvalwater neemt niet toe. Enerzijds vervalt het afvalwater dat vrijkomt vanuit de varkenshouderij, anderzijds ontstaat nieuw huishoudelijk afvalwater vanuit de recreatiewoning. Dit zal worden geloosd op gemeentelijke riolering of afzonderlijke opvangput.
Convenant afkoppelen
In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten grondwaterbeschermingsgebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.
Waterbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug
Het waterbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is gericht op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het gemeentelijke rioleringsplan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. Het beleid is gericht op het versterken en /of intensiveren van het voorgaande beleid. Hierin staan de volgende basisprincipes centraal:
  • Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)
  • Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)
  • Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)
Beleid hemel- en afvalwater
Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen in oppervlaktewater. Afvalwater wordt geloosd op gemeentelijke riolering of een afzonderlijke opvangput.
Watertoets
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen.
Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Stichtse Rijnlanden. Uit de gegevens die zijn ingevoerd volgt dat het plan uitsluitend een functieverandering van bestaande bebouwing betreft.
Op basis van de watertoets is er geen effect op het gebied van water. Reden is dat er geen extra bebouwing wordt gerealiseerd. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde, zijnde het ‘standstill beginsel’. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Tijdens de formele vooroverlegprocedure (artikel 3.1.1 Bor) krijgt het Hoogheemraadschap dit plan evenwel nog voorgelegd en kan nog inhoudelijk reageren. De watertoets is bijgevoegd als bijlage bij dit plan.

4.11 Groen, Natuur En Landschap

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht besteed te worden aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per
1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht en heeft de Boswet, Flora en Faunawet en Natuurbeschermingswet vervangen. Verantwoordelijk voor beleid en uitvoering is de provincie.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming heeft betrekking op de Europees beschermde gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen.
Als er als gevolg van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf beoordeeld te worden.
Het dichtstbijzijnde Wet natuurbeschermingsgebied is gelegen op circa 1,7 kilometer van het bedrijf van initiatiefnemer, zijnde Overlangbroek aan de zuidwest- en zuidoostzijde. Gezien deze afstanden is directe verstoring niet aan de orde, maar het aspect stikstof mogelijk wel.
afbeelding
Uitsnede natuurgebieden, Wnb en groene contour (bron: www.provincie-utrecht.nl)
Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door stikstofdepositie.
In deze situatie is van belang dat het bedrijf beschikt over een stikstoftoestemming (zijnde Wet natuurbeschermingvergunning) van 2017. Deze vergunning staat een ammoniakemissie van 3359,55 kg toe. Hierin is nog niet meegenomen verwarmen en het verkeer (intern en extern) aan het inherent aan het in werking zijn van de varkenshouderij. De totale emissie is derhalve nog hoger. In de gewenste situatie zal dit fors afnemen. Verkeer (intern en extern) zal blijven en verwarmen ook, maar door het gefaseerd beëindigen van de varkenshouderij valt een groot deel van uit emissie weg.
Het bouwvlak wordt niet groter, zodat ook de planologische mogelijkheden voor toename van emissie niet vergroten en vooraf berekend moeten worden.
Het erf wijzigt niet en ook de ontsluitingsweg niet, zodat de emissiepunten ook niet zodanig wijzigen dat dit een gedetailleerde berekening met het rekeninstrument Aerius Calculator, versie 2023 vraagt. Er zal sprake zijn van een forse reductie van stikstof.
Op grond van de uitspraak van januari 2021 (Logtsebaan) is geen sprake van een vergunningplicht voor een te wijzigen situatie, als deze nieuwe situatie middels intern salderen kan worden uitgevoerd. Daarvan is hier sprake, namelijk door wijziging wordt minder stikstof op Natura 2000-gebieden geëmitteerd. Voor het verbouwen van stal 21 naar een recreatiewoning geldt dat de eventuele depositie van stikstof zodanig laag is dat dit gesaldeerd kan worden met bestaande rechten. Ook voor de bouw- en aanlegfase behoeft niet te worden gevreesd voor een significant negatief effect voor de beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat onder andere opzettelijke verstoring niet is toegestaan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel A van de Wet natuurbescherming, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1 t/m 4). Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op deze beschermde soorten. Indien wel dan dient voor de start van de ingrepen een ontheffing bij de provincie te worden aangevraagd of het plan te worden gewijzigd.
Twee keer eerder (in 2014 en 2018) is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op het bestaande erf. Uit die rapportages bleek dat er geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Sindsdien is aan de erfsituatie niet gewijzigd.
Voor de omvorming van stal 21 naar een recreatiewoning dient wel zekerheid te zijn over de mogelijkheden tot uitvoering. Daarom is het erf met de opstallen (met name stal 21) opnieuw geïnventariseerd.
In februari 2023 is een rapportage opgesteld door EcoTierra (projectnr. Q2023-JMW-1029) waaruit blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is naar de steenuil, huismus en steenmarter, omdat verblijfsplaatsen niet konden worden uitgesloten. Dit rapport is als bijlage toegevoegd.
Het vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden in de periode aansluitend, tot medio mei 2023, waarbij op diverse tijdstippen veldbezoeken zijn uitgevoerd. Hieruit bleek dat er wel diverse beschermde soorten in de omgeving van stal 21 komen, maar er geen verblijfplaats hebben. Er zijn wel enkele boerenzwaluwnesten aangetroffen. Deze nesten zijn niet jaarrond beschermd (categorie 5), maar initiatiefnemers zijn voornemens om alternatieven te bieden voor het (mogelijk) vervallen van deze broedlocatie. Een geschikte locatie is de doorgang door gebouw 24. Hier zullen tijdig kunstnesten worden aangebracht, zoals ook opgenomen in het bijgevoegde eindrapport. Ingrepen aan het gebouw zijn, buiten het broedseizoen, dan ook toegestaan. Als bijlage is dit rapport (N2023-JMW-2008) toegevoegd.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland, voorheen de ecologische hoofdstructuur (EHS), is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en Groene contouren maken onderdeel uit van dit netwerk. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. Hiertoe zijn de natuurdoelen beschreven en beheersmaatregelen opgesteld.
De opgestelde regels zijn onder meer verwerkt in rijks- en provinciaal beleid. Gemeenten zijn verplicht bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen met dit beleid rekening te houden. In het bestemmingsplan Leersum Buitengebied zijn onder meer natuurzones opgenomen.
afbeelding
Afbeelding: Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: www.provincie-utrecht)
De locatie aan de Nieuwe Steeg 2 ligt op voldoende afstand van het NNN en andere natuurzones om directe en indirecte hinder te voorkomen. Nadere toetsing op dit punt is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat er geen significant negatief effect zal plaatsvinden op beschermde dieren, planten of gebieden. Er zijn geen beperkingen voor de realisatie van het gewenste plan.

4.12 Cultuurhistorie

Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen. De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de huidige regelingen gelden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. De projectlocatie heeft een dubbelbestemming ten behoeve van archeologie. In het volgende hoofdstuk wordt nader op dit aspect ingegaan. Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. Op basis van de Erfgoedwet zijn er geen belemmeringen omtrent het huidige plan.
Cultuur- en erfgoednota 2016 - 2019
In de cultuur- en erfgoednota van de provincie Utrecht is onderscheid gemaakt in een aantal trends. Deze trends zijn in hoge mate bepalend voor het beleid van de provincie.
Het beleid is erop gericht om erfgoed en cultuur beleefbaar te maken, zorg te dragen voor cultuur en erfgoed en bewoners te onderwijzen aan de hand van erfgoed en cultuur. Dit wordt gedaan om onder meer cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones te verankeren in het ruimtelijk beleid en monumenten in stand te houden en te beheren. Het beoogde plan zal geen schade toebrengen aan cultuurhistorische waardevolle landschappen en archeologische zones omdat geen ingrepen als zodanig beoogd zijn.
Nota Erfgoed in het Groen
Deze gemeentelijke beleidsnota heeft als doelstelling het behoud, de versterking en de ontwikkeling van het cultuurhistorische erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt onderverdeeld in 'monumenten', 'archeologie' en cultuurlandschap.
Deze beleidsnota is voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug extra belangrijk door de aanwezigheid van de vele historische buitenplaatsen met monumentaal groen en sporen, het groot aantal grafheuvels en de zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. De gemeente heeft een aantal beleidsinstrumenten om zo het cultuurhistorisch erfgoed te behouden en te beschermen. Aan de hand van deze beleidsinstrumenten zal bij elke ruimtelijke ontwikkeling worden getoetst of er sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de directe nabijheid van een rijks- of gemeentelijk monument, of het plangebied in de omgeving van een molen ligt. Daarnaast kijkt de gemeente of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object en/of er sprake is van een beschermd dorpsgezicht en of er sprake is van een cultuurhistorische waardevolle buitenplaats.
Bij het beoogde plan is er geen sprake van een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument. Ondanks de hoge dichtheid van rijks- en gemeentelijke monumenten liggen er aansluitend aan het plangebied geen monumenten die worden aangetast door het voorgenomen plan. Wanneer er gekeken wordt of er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of een beschermd dorpsgezicht dan kan worden geconcludeerd dat dit niet aanwezig is. Ook zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle buitenplaatsen of cultuurhistorische molens. Er kan daarom worden gesteld dat de Nota Erfgoed in het Groen geen belemmeringen geeft voor de beoogde herziening van het bestemmingsplan.

4.13 Archeologie

In april 2013 heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug haar archeologische beleidskaart
vastgesteld. In 2019 is de Beleidskaart Archeologie herzien.
Op de kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het
aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze
verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch
onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een
globaal inzicht in de te verwachten archeologie.
Het plangebied valt voor een klein deel binnen de bufferzone van een zeer hoge
archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 1), maar het overgrote deel is
aangeduid als een hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 3). Dit
geldt voor het gehele bouwvlak met uitzondering van de bedrijfswoning en het
achtergelegen bijgebouw.
afbeelding
Afbeelding: Uitsnede beleidskaart Archeologie, herziene versie 2019
Er geldt voor het overige deel van het bouwvlak en nabij de beoogde recreatiewoning een
onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld, met een
oppervlakte groter dan 150 m2.
Hoewel met dit plan geen bodemingrepen gepland zijn, zijn in de regels de beschermingswaarden opgenomen. Dit ter waarborg voor archeologische waarden. Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het utivoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan deze omschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten en aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2 (artikel 3 en 5) bevat de bestemmingen en dubbelbestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven (dubbel)bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 11) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en overige regels.
Hoofdstuk 4 (artikelen 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
  • inleidende regels;
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

5.2.3 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

5.2.4 Bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen.
Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in een bepaalde bestemming.
Voorwaardelijke verplichting
Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men ' voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse afwijking). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied is één enkelbestemming weergegeven met diverse functieaanduidingen. Daarnaast kent het plangebied een aantal dubbelbestemmingen. Hierna volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
Agrarisch met waarden
In het agrarisch verwevingsgebied wordt de bestemming Agrarisch met waarden toegepast. Dit zijn gebieden die hoge landschappelijke en/of natuurwaarden herbergen. Hier wordt agrarische bedrijvigheid wel toegestaan, maar de landschapswaarden worden daarbij zoveel mogelijk beschermd. Door deze bescherming is het een uitgebreider artikel, met diverse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op deze wijze wordt ook ander gebruik en met name minder belastend gebruik voor de omgeving, meer gestimuleerd zoals van agrarisch naar wonen.
Voor de intensieve veehouderij geldt dat deze alleen is toegestaan als er een aanduiding is opgenomen op de verbeelding. In deze situatie wordt een tijdelijke / voorlopige bestemming opgelegd voor de intensieve veehouderij. Deze wordt beëindigd en dat is in de regels gewaarborgd door een termijn van een half jaar na het van kracht worden van het bestemmingsplan op te nemen (of een half jaar na een uitspraak in -hoger- beroep) én nadien het als strijdig gebruik te zien.
Er zijn ook aanvullende functieaanduidingen opgenomen om te bewerkstellingen dat open landschapswaarden wordt gewaarborgd. Eventuele tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn om die reden ook beperkt tot een bepaald deel van de landbouwgronden. Daarnaast is nader ingevuld waar hoog opgaande en minder hoge beplanting is toegestaan.
Binnen de bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding ‘op’ alleen bedrijven uit de lage milieucategorieën (t/m 2) toegestaan, zodat woningen in de directe nabijheid geen overlast zullen ondervinden. Deze categorieën zijn te vinden in de aparte bijlage bijlagen bij de regels. Uitbreidingsmogelijkheden worden niet geboden, omdat de bedrijven tussen andere functies zijn gesitueerd en overlast moet worden voorkomen. Dit zou dan via een afzonderlijke planafwijking moeten. De toegestane oppervlaktes zijn nauwkeurig vastgelegd in de regels.
Bouwregels
Om de bebouwing zoveel mogelijk te clusteren is het alleen toegestaan gebouwen en overkappingen te realiseren binnen het bouwvlak. Het aantal bedrijfswoningen binnen deze bouwvlakken mag maximaal één bedragen, tenzij anders is aangegeven in regels en op de verbeelding. Een bedrijfswoning mag maximaal een inhoud hebben van 600 m³, tenzij de bestaande inhoud groter is. Voor kassen mag de gezamenlijke oppervlakte van deze kassen met een bouwhoogte van meer dan één meter niet meer dan 300 m² bedragen. Het bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden door één bedrijf.
Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt dat ze zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd conform de maximum hoogten gesteld in het artikel.
Afwijken bouwregels
Er is een regeling opgenomen voor het toestaan van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak. Deze regeling is bedoeld voor op uitsluitend landbouwgrond verblijvende dieren.
Specifieke gebruiksregels
In verband met de ruimtelijke uitstraling ervan is gebruik van gronden voor opslag van hooirollen buiten het bouwvlak is in strijd met de bestemming. Tevens is hier het gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning geregeld.
Plattelandswoning
Een bedrijfswoning die behoort of voorheen behoorde tot een binnen hetzelfde bouwvlak gevestigd agrarisch bedrijf, mag bij recht worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met dit bedrijf: een zogenaamd gebruik als 'plattelandswoning'. Hiermee wordt een flexibele invulling van gebouwen zoveel mogelijk gestimuleerd. Wel wordt hieraan de voorwaarde verbonden dat bijgebouwen tot maximaal 50 m² mogen worden aangehouden of gerealiseerd. Alle overige bebouwing boven die 50 m² mag alleen voor agrarische doeleinden worden gebruikt.
Afwijken gebruiksregels
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden ligt de nadruk op de landschaps- en natuurwaarden.
Er zijn afwijkingsbevoegdheden voor het toestaan van kwekerijen en boogkassen opgenomen, mits de noodzaak hiervan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering kan worden aangetoond en de in de omgeving van belang zijnde waarden niet onevenredig worden aangetast.
In het kader van de verbreding van de landbouwgebied is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het agrarische bedrijf optimaal te kunnen invullen. Zo is bijvoorbeeld mogelijk een verkooppunt te hebben met een maximum van 50 m².
Wijzigingsbevoegdheden
Gezien de wens om het landschap te ontwikkelen in de gebieden waar deze bestemming van toepassing is, is ervoor gekozen om diverse wijzigingsbevoegdheden op te nemen.
Hierdoor wordt het gemakkelijker om andere functies dan agrarische functies mogelijk te maken in het gebied en hoeft niet eerst een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Binnen deze bestemming zijn daarom een groot aantal wijzigingsbevoegdheden mogelijk.
Wijziging verschuiving bouwvlakken in verwevingsgebied
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden worden agrarische bedrijven toegestaan, maar slechts in bepaalde gebieden ook gestimuleerd om uit te breiden of te wijzigen met het oog op de aanwezige landschapswaarden in het gebied. In de gebieden die aangegeven zijn met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is de mogelijkheid opgenomen om een bouwvlak te verschuiven. Hierbij zijn de voorwaarden in het artikel mede opgenomen om aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te voorkomen. Een eventuele vergroting van het bouwvlak dient via een buitenplanse procedure te worden gevoerd. Op dat moment kunnen de concrete gevolgen van een vergroting voor natuur en milieu worden onderzocht.
Wijziging naar 'Wonen' na beëindiging agrarisch bedrijf
Indien een agrarisch bedrijf wordt beëindigd is het mogelijk middels deze bevoegdheid de bestemming Wonen - B 1 op te nemen. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan om het agrarische karakter van het perceel te verminderen, maar wel het karakter van het buitengebied te waarborgen. De omliggende gronden behouden de agrarische bestemming en de agrarische gebruiksmogelijkheden van deze gronden mogen door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig worden aangetast. Het aantal woningen binnen elk voormalig bouwvlak mag niet worden vergroot.
Wijziging naar 'Wonen' na beëindiging agrarisch bedrijf; 1 extra woning toegestaan in een voormalig boerderij
Indien een agrarisch bedrijf wordt beëindigd is het mogelijk middels deze bevoegdheid de bestemming Wonen - B 1 op te nemen. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan om het agrarische karakter van het perceel te verminderen, maar wel het karakter van het buitengebied te waarborgen. De omliggende gronden behouden de agrarische bestemming en de agrarische gebruiksmogelijkheden van deze gronden mogen door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig worden aangetast.
Wijziging naar 'Wonen' na beëindiging agrarisch bedrijf; extra woning(en) toegestaan
Indien een agrarisch bedrijf wordt beëindigd is het mogelijk middels deze bevoegdheid de bestemming Wonen - B 1 of Wonen - B 2 (of een combinatie hiervan) op te nemen en extra woningen toe te staan. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan om het agrarische karakter van het perceel te verminderen, maar wel het karakter van het buitengebied te waarborgen.
De omliggende gronden behouden de agrarische bestemming en de agrarische gebruiksmogelijkheden van deze gronden mogen door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig worden aangetast. Een volledig overzicht van de voorwaarden is in het artikel zelf opgenomen.
Voor het bouwen van 1 extra woning dient minimaal 750 m² aan bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Voor het bouwen van maximaal 2 extra woningen dient minimaal 2500 m² aan bedrijfsgebouwen te worden gesloopt en voor de bouw van maximaal 3 woningen dient minimaal 4000 m² aan bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het beleid van de provincie.
Wijziging naar 'Bedrijf', 'Kantoor' of 'Maatschappelijk' na beëindiging agrarisch bedrijf
Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast mits wordt voldaan aan in het artikel opgesomde voorwaarden, waarbij het uitgangspunt altijd is dat de omliggende agrarische gebruiksmogelijkheden niet worden beperkt. In het artikel is een opsomming gemaakt van toegestane vormen van de bovengenoemde bestemmingen. Deze zijn allen direct te relateren aan het buitengebied of het zijn functies die daar als passend en niet omgeving verstorend worden gezien.
Bedrijven die niet genoemd worden in het artikel, maar wel in ruimtelijk opzicht als gelijk hieraan kunnen worden beschouwd, vallen ook onder deze wijzigingsbevoegdheid.
Wijziging naar 'Recreatie' na beëindiging agrarisch bedrijf
De bestemming Recreatie wordt over het algemeen gezien als passend in het buitengebied. Op deze wijze kan de waarde van de omgeving optimaal worden ervaren door iedereen. Daarom is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij aan alle voorwaarden die worden genoemd in het artikel moet worden voldaan.
Maximaal de bestaande bebouwing en de direct aangrenzende gronden binnen het oude bouwvlak kunnen ten behoeve van een recreatiebedrijf of voorziening de bestemming Recreatie verkrijgen. Overige gronden behouden de agrarische bestemming.
De gronden die worden omgezet naar de bestemming Recreatie worden nader aangeduid als: kampeerboerderij, vakantieappartementen, kampeerterrein of daarmee gelijk te stellen recreatieve voorzieningen.
Wijziging naar 'Natuur'
De gemeente wil de groene uitstraling bewaken en stimuleren. Hiervoor is deze wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze bevoegdheid is bedoeld om de agrarische bestemming om te kunnen zetten naar de bestemming Natuur mits er natuurontwikkeling zal plaatsvinden, de op het perceel aanwezige agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd en de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden deze wijziging wensen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Binnen de bestemming zijn gronden aanwezig met voor de gemeente belangrijke landschaps- en natuurwaarden. Om deze waarden te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, diverse werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren. In het artikel is een heldere opsomming van dergelijke werken of werkzaamheden benoemd, waarbij het met name gaat om het verwijderen of beschadigen van landschaps- of natuurwaarden.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook drie dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
Specifiek is er een afwijking opgenomen die er in voorziet dat andersoortige landschapsmaatregelen kunnen worden genomen dan is bepaald in het landschapsplan, mits deze voorzien in een gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden.
5.4.1 Waarde - Archeologie Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming
Archeologisch waardevol gebied
Regime
Waarde – Archeologie 1
Zones met een zeer hoge archeologische verwachting
Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Waarde - Archeologie 3
Zones met een hoge archeologische verwachting
Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m² en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In de artikelen zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
  • normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
  • graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.5.2 Algemene bouwregels
Bestaande situatie
In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij in werkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.
Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.
Maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken
Dit artikel is opgenomen indien op de verbeelding of in de regels abusievelijk een maximum toegestane bouwhoogte ontbreekt, waardoor onbeperkt in de hoogte gebouwd zou mogen worden. Dit kan naast stedenbouwkundige bezwaren ook bezwaren ten aanzien van licht- en luchttoetreding voor de omgeving opleveren.
Om dit te voorkomen was voorheen hier een bepaling voor opgenomen in de bouwverordening, maar die is geschrapt. Om deze reden wordt voor bovengenoemde gevallen met dit artikel een maximum bouwhoogte bepaald.
De regeling is van toepassing voor die gevallen waar het wel toegestaan is om te bouwen, maar waar helemaal geen hoogtebeperkingen zijn opgenomen of indien bijvoorbeeld alleen een maximum goothoogte is aangegeven.
De bepalingen gelden dan als aanvulling op de bouwregels.
De hoogte van bouwwerken wordt in dit artikel bepaald op basis van de afstand tussen twee tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg, vermeerderd met 1 meter. De hoogte mag echter nooit meer dan 15 m bedragen.
Deze hoogte komt overeen met de hoogte uit de voormalige bouwverordening. Bij bouwwerken die op basis van overgangsrecht of een geldende vergunning een hogere bouwhoogte dan 15 meter hebben, wordt de bestaande hoogte als ten hoogste toelaatbaar aangehouden. Het artikel volgt hiermee in hoofdzaak de regeling uit de bouwverordening.
Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties
Hierin is bepaald dat het bouwen van grondgebonden zonnepanelen voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning is toegestaan indien wordt voldaan aan een aantal regels. De oppervlakte mag bijvoorbeeld maximaal 50 m2 bedragen en er gelden verschillende bouwhoogtes voor het voorerf en het achtererf.
5.5.3 Algemene gebruiksregels
Verboden gebruik
In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval.
Gebruik paardenbak
Het gebruik als paardenbak is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken in de bestemmingen en Agrarisch met waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'. Op deze regel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Uitoefening Bed & Breakfast
Dit artikel sluit aan bij de Nota Verblijfsrecreatie waar is geregeld dat het uitoefenen van een bed & breakfast in een (bedrijfs)woning is toegestaan, mits wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.
5.5.4 Algemene aanduidingsregels
Milieuzone - stiltegebied
Binnen de aanduiding artikel 9 geldt dat de gronden mede zijn aangewezen voor het behoud van stilte.
In dit artikel is een opsomming gemaakt van de bedrijfs- en overige activiteiten die binnen deze gronden mogelijk zijn gemaakt middels de enkelbestemmingen. Deze activiteiten mogen het stiltegebied niet wezenlijk nadelig beïnvloeden.
5.5.5 Algemene afwijkingsregels
Algemeen
Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.
Afwijking 10% overschrijding
Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.
Afwijking inhoud woning
Deze afwijkingsmogelijkheid ziet toe op het vergroten van de inhoud van een woning in het buitengebied. Deze mogelijkheid kan alleen worden toegepast indien de inhoud van de oorspronkelijke bedrijfswoning met maximaal 15% wordt vergroot tot een maximum van 800 m³ en de inpassing in het landschap vindt op zorgvuldige wijze plaats.
Afwijking gebruik als paardenbak
Er kan worden afgeweken onder opgesomde voorwaarden, waarbij maximaal één paardenbak gerealiseerd mag worden bij een woning. De paardenbak moet dan wel een recreatieve doelstelling hebben, er mogen geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Tevens moet worden voldaan aan de overige in het artikel opgesomde voorwaarden.
Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning
Het gebruik van een woning voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen is een verboden gebruik. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om dit gebruik toch toe te staan. Dit mag alleen als het gebruik als woning in de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming is opgenomen. Deze regeling is echter niet van toepassing op bedrijfswoningen. Het gebruik moet qua uitstraling en ruimtelijke werking overeenstemmen met die van de woonfunctie. Het gebruik voor kamerbewoning of bijzondere woonvormen mag de belangen niet onevenredig schaden van eigenaren en gebruikers van de gronden waarop dit veranderde gebruik plaatsvindt of die in de nabijheid daarvan liggen. Het gebruik dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.
Afwijking extra grondgebonden zonnepanelen voor wko
Op grond van artikel 10.4 Kleinschalige grondgebonden zonnepaneelinstallaties' worden grondgebonden zonnepanelen reeds toegestaan tot een maximum oppervlak van 50 m2. De 'Afwijking extra grondgebonden zonnepaneelinstallatie voor wko' maakt het mogelijk om nogmaals maximaal 50 m2 te realiseren indien aangetoond kan worden dat deze nodig zijn in verband met de energiebehoefte van een warmte koude opslaginstallatie (wko) of warmtepompinstallatie.
Afwijking isoleren van een gebouw
Op grond van artikel 10.7 wordt het toegestaan dat bouwgrenzen, goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen mag worden overschreden indien is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor het isoleren van een gebouw (bijvoorbeeld in het kader van “nul op de meter”).
5.5.6 Overige regels
Parkeergelegenheid
Deze bepaling verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. Het parkeernormenbeleid is een dynamisch document en bijstelling van het beleid is met enige regelmaat noodzakelijk. Omdat het niet doelmatig is hiervoor telkens een nieuw bestemmingsplan op te stellen voorziet de regeling in een dynamische verwijzing naar de parkeernormen. Dit houdt in dat het GVVP van toepassing wordt verklaard en tevens rekening wordt gehouden met de opvolger van dit beleid.
In het GVVP staat het beleid ten aanzien van parkeren. Het betreft bijvoorbeeld hoe om te gaan met parkeren, hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, de manier waarop in deze parkeerplaatsen kan worden voorzien en welke eisen aan de verschillende parkeerplaatsen worden gesteld.
Een aanvraag omgevingsvergunning moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van vergunningplichtige nieuwbouw of vergroting en/of wanneer er sprake is van een functiewijziging. De regeling werkt aanvullend voor functiewijzingen binnen een dergelijke bestemming, indien een omgevingsvergunning is vereist en sprake is van een behoefte aan parkeergelegenheid. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven geen bestaande tekorten te worden opgelost.
De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk en/of gewijzigde gebruik waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht.
De regeling bestaat uit de volgende onderdelen:
  • Bouwplannen (nieuwbouw of vergroting);
  • Functiewijzigingen;
  • Afwijkingsmogelijkheid.
Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren op grond van de gemeentelijke parkeernormen zoals gesteld in het GVVP kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Ook in de gemeentelijke bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Het is echter niet de bedoeling dat deze bevoegdheid lichtvaardig wordt toegepast.
Daarom dient de aanvrager van een omgevingsvergunning in dergelijke gevallen door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
Laad- en losruimte
In het tweede lid is een regeling opgenomen voor het borgen van voldoende laad- en losruimte. Ook in de huidige bouwverordening is een dergelijke bepaling opgenomen. Net als bij de parkeerbepaling is een onderscheid gemaakt tussen bouwplannen en functiewijzigingen. Voor wat betreft functiewijzigingen bij bestemmingen waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan werkt de regeling ook aanvullend zoals hierboven is beschreven.
Bij een aanvraag omgevingsvergunning waarbij een behoefte aan ruimte voor laden of lossen van goederen wordt verwacht dient te worden voorzien in deze ruimte. Dit kan aan of in het bouwwerk zijn, maar bijvoorbeeld ook op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk. De regeling geldt uitdrukkelijk niet voor bestaand gebruik en voor herbouw van gebouwen zonder functiewijziging.
Van de verplichting om te voorzien in voldoende laad- en losruimte kan worden afgeweken indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft. In dat geval dient de aanvrager van een omgevingsvergunning door middel van een verkeersonderzoek aan te tonen dat - gelet op de bijzondere omstandigheden - geen afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en verkeersveiligheid.
5.5.7 Overgangs- en slotregels
In artikel 12 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 13 van de regels is de slotregel opgenomen.

6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De gronden zijn in eigendom bij initiatiefnemers.
De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wro. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges.
Met de gemeente is eerder een economische begroting gedeeld. Hieruit volgt dat er na circa 8 jaar winst wordt behaald met de regeneratieve landbouw, omdat er eerst veel kosten moeten worden gemaakt voor plantmateriaal, inhuur kennis, arbeid en werktuigen. Daarom zijn de opbrengsten uit de varkenshouderij de eerste 2 jaar nog nodig en is ook de ontwikkeling van de recreatiewoning van belang, evenals de inkomsten uit de verhuur van opslag- en stallingsruimten (incl. kleinschalige ambachtelijke activiteiten). Uiteindelijk komen er bij het beëindigen van de varkenshouderij ook dier- en stikstofrechten vrij. Deze middelen kunnen worden ingezet om de transitie te bekostigen, door verkoop of verhuur ervan.
Een gedeelte van de benodigde investering verwachten initiatief nemers te kunnen voldoen middels subsidie. Voor het overige zal er een beroep worden gedaan voor financiering vanuit het nationaal groenfonds.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Gezien de ligging van het bedrijf en de impact van dit plan op de directe omgeving, is er overleg geweest met de omwonenden, middels een participatie avond. Deze heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2021. Hiervoor waren alle bewoners van de Postweg en de Punt uitgenodigd, evenals de bewoners van de Nieuwesteeg en de Middelweg welke direct zicht hebben op de locatie. Middels een presentatie is inzicht gegeven in het ontwikkelplan en het gewenste bestemmingsplan.
Het ontwikkelplan is per mail verzonden naar degene die hebben aangegeven hierin nadere interesse te hebben. De reactie op het plan waren, op één uitzondering na, positief. Deze uitzondering gaf aan bezwaren te hebben tegen de recreatiewoning in verband met privacy. Nader overleg met deze bewoners heeft geleid tot onderlinge afspraken waarbij initiatiefnemers bij het realiseren van de plannen zoveel mogelijk rekening houden in ontwerp en inpassing.

6.3 Vooroverleg

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Utrecht
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.6 Wro overleg gevoerd de provincie Utrecht, omdat zij betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Voor dit bestemmingsplan was specifiek maatwerk noodzakelijk. Daarom hebben er diverse keukentafelgesprekken met de provincie Utrecht plaatsgevonden, waarbij onder meer ook een plattelandscoach en een landschapscoördinator van stuurgroep Kromme Rijn waren betrokken.
Vanuit de provincie is gesproken met projectleiders en beleidsmedewerkers voor landbouw, ruimtelijke ontwikkeling en landschap. Ze hebben steeds hun vragen gesteld en visies gedeeld waardoor dit bestemmingsplan tot stand is gekomen. Bij deze gesprekken was ook altijd een projectleider van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aanwezig.
Het ontwerpbestemmingsplan is ook aan hun toegezonden. Hierop is op 21 december 2023 een reactie ontvangen. De provincie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Provincie Utrecht en geborgd in de bijbehorende Omgevingsverordening.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling niet onder waterschapsbelang.
Het ontwerpbestemmingsplan is ook aan hun toegezonden. Hierop is op 6 december 2023 een reactie ontvangen. Het hoogheemraadschap geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen.

6.4 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan 'Leersum - Nieuwe Steeg 2’, heeft conform afdeling 3.4 Awb met ingang van 1 december 2023 gedurende 8 weken (tot en met 25 januari 2024) ter inzage gelegen. De reguliere termijn van 6 weken is met een rectificatie publicatie op 14 december 2023 verlengd met 2 weken omdat op de plankaart abusievelijk twee functieaanduidingen niet correct verwerkt waren, ten opzichte van het overige deel van het bestemmingsplan. Het betrof de onderlinge oppervlakteverhouding ‘intensieve veehouderij’ en ‘opslag’.
Digitaal was het plan en haar rectificatie in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.1581.LSMnieuwesteeg2-ON01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie in het Publiekscentrum in Doorn. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Gedurende deze termijn was er voor een ieder de mogelijkheid zienswijze in te dienen op het plan. Daarnaast is er op uitnodiging van initiatiefnemers een buurtavond gehouden op het bedrijf op 19 december 2023.
Deze zelfstandig georganiseerde avond bood omwonenden de mogelijkheid om ook ter plaatse het plan in te zien, vragen te stellen, opmerkingen te maken of zienswijzen in te dienen.
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend.
De gemeenteraad neemt een vaststellingsbesluit in april 2024 en deze wordt bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.5 Ambtshalve Wijzigingen

Er zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan. De ambtshalve wijzigingen hebben als doel het bestemmingsplan te verduidelijken en enkele onderlinge omissies tussen regels en verbeelding te herstellen. De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd:
Toelichting
  1. In de toelichting is op blz. 4-13-30-38-40 het woord ‘ambtelijk’ vervangen door ‘ambachtelijk’.
  2. Op blz. 29 is de tekst over de omvorming van agrarisch gebouw tot recreatiewoning geactualiseerd aan de hand van het gestelde in de gemeentelijke Omgevingsvisie.
Regels
  1. In de regels is de begripsbepaling 1.54 op blz. 4 en 16 eveneens aangepast door het woord ‘ambtelijk’ te vervangen door ‘ambachtelijk’.
  2. In hoofdstuk 3.7 van de regels stonden een aantal wijzigingsbevoegdheden dubbel. Er waren aanvankelijk wijzigingsbevoegdheden opgenomen in 3.7.1 t/m 3.7.12. Degenen genoemd onder 3.7.8 t/m 3.7.12 voorzagen in dezelfde wijzigingsbevoegdheden als opgenomen onder 3.7.2. t/m 3.7.6. Deze zijn verwijderd. Na hernummering bestaat het hoofdstuk nu uit de artikel 3.7.1 t/m 3.7.7.
  3. In de regels zijn bij de begripsbepaling 1.47 intensieve veehouderij weggehaald de tekst tussen haakjes, zijnde (I en II) omdat (I en II) niet corresponderen met de vermeldingen in de regels en op de verbeeldingen. Daar wordt enkel gesproken over ‘intensieve veehouderij’ zonder enige toevoeging van Romeinse cijfers.
  4. Onder artikel 3.1 onder d is sub 4 toegevoegd. Dit is een juridische verwerking van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – opgaande beplanting’ in de regels. Deze toevoeging ontbrak in de regels, zodat de plankaart op dat punt niet herleidbaar was in de regels en niet formeel verwerkt.
Plankaart
  1. Op de plankaart is de gebiedsaanduiding ‘milieuzone - stiltegebied’ opgenomen. In de toelichting en regels (hoofdstuk 9) was het stiltegebied wel juridisch verwerkt, maar op de plankaart was vergeten deze aanduiding op te nemen.
  2. Op www.ruimtelijkeplannen.nl kwam bij het aanklikken van het bouwvlak van de recreatiewoning niet de functieaanduiding ‘recreatiewoning’ naar voren. In het nieuwe gml-bestand van het vast te stellen bestemmingsplan (VA-01) is dit hersteld. Op de analoge versie was de aanduiding wel zichtbaar, maar deze omissie is hersteld omdat juridisch de digitale versie leidend is.

Bijlagen Bij Regels - 1

staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlagen Bij Regels - 2

Landschappelijke uitgangspunten

Bijlagen Bij Regels - 3

Invulling gebouwen in de nieuwe situatie

Bijlagen Bij Toelichting - 1

Functie wijziging gebouwen

Bijlagen Bij Toelichting - 2

Invulling gebouwen in de nieuwe situatie

Bijlagen Bij Toelichting - 3

Bestemming gebouwen tabel

Bijlagen Bij Toelichting - 4

Landschappelijke uitgangspunten

Bijlagen Bij Toelichting - 5

Verkennend bodemonderzoek

Bijlagen Bij Toelichting - 6

Digitale Watertoets

Bijlagen Bij Toelichting - 7

Quickscan Flora en Fauna

Bijlagen Bij Toelichting - 8

Rapport nader onderzoek