Ecoduct N227
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 15-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Ecoduct N227 met identificatienummer NL.IMRO.1581.MAAecoduct-va01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of programma's van eisen op te stellen en te toetsen.
1.6 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen.
1.7 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.9 archeologisch waardevol gebied
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
1.12 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.14 bestaand(e)
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
- d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.21 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.23 extensieve openluchtrecreatie
vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.
1.24 faunapassage
gebouwde en/of onbebouwde voorziening over of onder een weg die geschikt is voor de geleiding van fauna.
1.25 functie
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 grondwaterpeil
bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.
1.28 kunstwerken
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.29 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.30 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.
1.31 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.
1.32 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 overkapping
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
1.35 paardenbak
een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.
1.36 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.37 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.38 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.39 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende overige bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's.
1.40 verblijfsgebied
gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen
1.41 viaduct
brug over een (spoor)weg of dal ten dienste van het verkeer.
1.42 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 bruto vloeroppervlak
de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:
- a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
- b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.
2.7 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
- b. bos en bosbouw;
- c. agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding.
met daarbij behorend:
- d. voorzieningen ten behoeve van flora en fauna zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten met een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. verkeersbegeleiders;
- d. groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregel
Ten opzichte van de situatie ten tijde van het ter inzage leggen van de het ontwerp bestemmingsplan, mag de weg verbreed worden/zijn onder de voorwaarde dat er een faunapassage wordt/is aangelegd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 8 Waarde - Ecologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. de instandhouding van landschaps- en natuurwaarden;
met daarbij behorend:
- b. voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages.
8.2 Bouwregels
In afwijking van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen worden gebouwd overige bouwwerken ten dienste van de waarden als bedoeld in lid 8.1 waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met uitzondering van een faunapassage waarvan de hoogte niet meer dan 7 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken die krachtens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de waarden als bedoeld in lid 8.1.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
10.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van gronden voor een paardenbak.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Overige zone - infiltratiegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - infiltratiegebied' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit.
12.2 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken en werkzaamheden uit te voeren die de waterhuishouding (waaronder de wateraan- en afvoer) beïnvloeden, zoals wateronttrekking, door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten.
12.3 Uitzonderingen
Het gestelde verbod in lid 12.2 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden welke:
- a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
- b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
- c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet.
- e. het werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden benodigd zijn voor de aanleg of de bouw van een faunapassage.
12.4 Toelaatbaarheid
De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.2, zijn slechts toelaatbaar, mits:
- a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer natuur- en landschapswaarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- b. door aanvrager een rapport is overgelegd, waaruit blijkt dat naar het oordeel van het bevoegd gezag aan de onder a genoemde voorwaarden is voldaan.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
13.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als bestemmingsplan:
Regels van het bestemmingsplan Ecoduct N227.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Wegen zorgen voor versnippering van het leefgebied van aanwezige fauna. Door het treffen van ontsnipperingsmaatregelen wil de Provincie Utrecht zorgen voor versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De N227 doorsnijdt het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Eén van de hoofddoelen van de ontsnipperingsmaatregelen is het verbinden van het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug over de N227, door middel van een ecopassage met aanvullende maatregelen. De aanleg van het ecoduct is op geringe punten strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Huidig bestemmingsplan maakt daarom de aanleg van een ecoduct over de N227 mogelijk.
Doel het project is verbetering van de kwaliteit van de natuur (dus ontsnippering van ecologische zones), veilig ontsluiten van verkeer en fauna en dat flora en fauna gebruik gaat maken van ecopassage. Met de realisatie van het ecoduct wordt een betere verbinding gecreërd voor kleinere dieren tussen de EHS gebieden aan beide zijden van de N227. De nieuwe situatie moet medio 2016 gerealiseerd zijn door de aanleg van een ongelijkvloerse kruising.
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van het dorp Maarn aan de N227. Aan de westelijke zijde ligt het Utrechts Landschap en aan de oostelijke zijde bevinden zich twee landgoederen, te weten "Huis te Maarn" en "De Bremstee".
Figuur 1.1 Ligging plangebied langs de N227
1.3 Geldende Plannen
Voor het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan vigerend:
- Bestemmingsplan buitengebied van de voormalige gemeente Maarn, vastgesteld 11 december 1995
Daarnaast is het Bestemmingsplan Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen (OMMA) in ontwikkeling. Het voorontwerp is juni 2014 gepubliceerd. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Bestemmingsplan OMMA.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Het Plan
In dit hoofdstuk volgt een algemene beschrijving van het plan. Na de huidige situatie wordt het onderliggende project beschreven en de ruimtelijke gevolgen ervan op de omgeving.
2.1 Huidige Situatie
De provinciale weg N227, de Amersfoortseweg, is een gebiedsontsluitingsweg en bestaat uit twee rijstroken waar verkeer in beide richtingen overheen rijdt. De snelheidslimiet is 80 kilometer per uur. Het is een belangrijke verbindingsweg tussen Amersfoort en Cothen/Wijk bij Duurstede. De weg wordt meermaals door andere provinciale en rijkswegen doorkruist, namelijk de A28 nabij Amersfoort en de N225 nabij Doorn. Nabij Maarn loopt de A12 over de N227. Naast de N227 ligt een brede ventweg van 4,5 meter die vooral als fietspad wordt gebruikt. Tussen de hoofdrijbaan en de ventweg ligt een berm van bijna 9 meter breed met bomen. De wegen zijn glooiend en omsloten door bos. Het plangebied van het ecoduct bevindt zich ter hoogte van Landgoed Huis te Maarn vlakbij hectometerpaal 8,65. Onderstaande figuur 2.1 geeft een overzicht van de huidige situatie.
Figuur 2.1 Huidige situatie
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het te realiseren ecoduct is het bestemmingsplan 'Buitengebied Maarn' (vastgesteld 11 december 1995). Ter plaatse van de N227 ligt de bestemming 'Verkeer'. Aan weerszijden van de N227, ter hoogte van het ecoduct, liggen de bestemmingen 'Natuur' en 'Bos met meervoudige doelstellingen'. Het westelijk landhoofd van het ecoduct past niet binnen het bestemmingsvlak 'Natuur' in verband met de maximale bouwhoogte van 2 meter. De doorrijhoogte van het ecoduct is circa 5 meter. Daar bovenop komt een grondlichaam van circa 2 meter. Dit betekent dat de totale hoogte van het ecoduct circa 7 meter zal bedragen.
Daarnaast worden parallel aan de N227 hekken en roosters geplaatst. Deze afrastering past wel binnen het vigerend bestemmingsplan. De hoogte van de afrasteringshekken gaat circa 1,8 meter bedragen. De maximale hoogte voor dergelijke hekken bedraagt nu 2 meter.
In figuur 2.2 is een uitsnede weergegeven van het vigerend bestemmingsplan, 'Buitengebied Maarn'. Te zien is dat het plangebied ligt in de bestemmingen 'Verkeer' (grijs), 'Natuurgebied' (lichtgroen) en 'Bos met meervoudige doelstellingen'.
Doordat momenteel het nieuwe bestemmingsplan OMMA in voorontwerp is, moet onderstaande figuur als verouderd gezien worden, doch vigerend.
Figuur 2.2 Vigerend bestemmingsplan (Buitengebied Maarn, 1995)
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van een ecoduct / faunapassage binnen het huidig bestemmingsplan al mogelijk is, maar dat de aanleg niet past in verband met de hoogte van het ecoduct. Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling wel mogelijk.
2.2 Projectbeschrijving
Over de N227 ten zuiden van Maarn wordt een ecoduct aangelegd om de westelijk en oostelijk gelegen EHS gebieden te verbinden ten behoeve van kleinere dieren. Zo wordt een verbindingszone gecreëerd voor fauna in EHS gebied Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. In de EHS staat kwaliteitsverbetering van de natuur voorop. Die verbetering wordt onder andere gerealiseerd door de ontsnippering van het leefgebied voor fauna en (meeliftende) flora. De biodiversiteit wordt bevorderd door veilige migratie van fauna, het vergemakkelijken van hervestiging van soorten en door genenuitwisseling. Het gaat daarbij om soorten die in de directe omgeving van de ecopassage hun leefgebied hebben (die maken er met een grotere frequentie gebruik van), alsook om soorten die er incidenteel, rondzwervend, gebruik van maken.
Om de verbindingszone te creëeren worden afrasteringen en faunavoorzieningen aangelegd.
Voor het gebied rond de N227 is de ontsnippering in hoofdlijnen bedoeld voor de biotopen bos en heide met de volgende doelsoorten:
- zoogdieren, eekhoorn, boommarter, das, ree en edelhert (toekomst);
- vogels van bos, bosranden en open heidevelden;
- reptielen hazelworm en zandhagedis;
- amfibieën heikikker;
- vlinders van bossen, bosranden en open heidevelden.
Naast deze soorten dient een heel scala aan meer algemene soorten mee te liften. De Provincie Utrecht heeft de ambitie om een duurzame oplossing te genereren met het project Ecopassage N227.
Voor de ongelijkvloerse kruising wordt een draagconstructie gerealiseerd met toelopen (talud/pijlers) en afwatering. Onderstaande visualisaties tonen de nieuwe situatie in de directe omgeving. Hierop is duidelijk te zien op welke manier het ecoduct de N227 kruist.
Figuur 2.3 Visualisatie van het ecoduct in vogelvlucht
Figuur 2.4 Visualisatie van de weg onder het ecoduct door
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het algemeen ruimtelijk beleid beschreven. Het beleid is per overheidssector benoemd. Naar aanleiding van het plan is bekeken welk beleid relevant is.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. De AMvB Ruimte is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) zoals bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Voor het bestemmingsplan is van belang dat de volgende onderwerpen uit de AMvB Ruimte een doorvertaling krijgen in het bestemmingsplan:
- Ecologische Hoofdstructuur (EHS): basisbescherming van bruto begrensde gebieden, netto begrenzing van de beschermde gebieden en het 'nee, tenzij'-regime (inclusief mitigeren, compenseren, salderen en herbegrenzen);
- Nationale Landschappen: begrenzing en het 'ja, mits'-regime (kernkwaliteiten, migratiesaldo nul, ruimte voor aanwezige bedrijvigheid en tegengaan grootschalige verstedelijking).
3.1.3 Conclusie rijksbeleid
De realisatie van het ecoduct over de N227 past binnen de beleidsvoornemens van de Rijksoverheid. Het sluit goed aan bij de gestelde hoofddoelen. Het ecoduct draagt bij aan de 'Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten'.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRS is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.
De rode draad van de PRS is het behoud van het evenwicht tussen mens, milieu en markt. Daarbij gaat het om deze drie samen en in samenhang. In Utrecht moet er ruimte zijn voor:
- voldoende en divers woningaanbod en een goed voorzieningenniveau, met inbegrip van het culturele aanbod;
- bereikbaarheid;
- een concurrerend vestigingsmilieu voor de kennis- en creatieve bedrijven;
- aantrekkelijke en beleefbare natuur en landschappen;
- een leefomgeving die duurzaam is en anticipeert op klimaatverandering.
Er worden bij het concretiseren van het ruimtelijk beleid binnen deze vijf hoofdlijnen twee prioritaire keuzes gemaakt, namelijk het inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling en het versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Vanuit de hoofdlijnen en prioritaire keuzes komt de provincie Utrecht op drie pijlers voor ruimtelijke ontwikkeling:
- een duurzame leefomgeving
- vitale dorpen en steden
- landelijk gebied met kwaliteit
Voor de ontwikkeling in dit bestemmingsplan, de aanleg van een ecoduct over de N227, is de derde pijler relevant.
Landelijk gebied met kwaliteit
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. De door de provincie voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Deze sluiten vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap. De provincie wil de cultuurhistorische kwaliteiten van vooral de landgoederen en buitenplaatsen, het militaire erfgoed en het agrarisch cultuurlandschap behouden, versterken en beleefbaar maken.
Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Daarom wil de provincie inzetten op het verder ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren.
Voor de kwaliteit van de natuur is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Enerzijds spant de provincie zich in om de bestaande natuur te beheren en waar mogelijk te verbeteren. Anderzijds spant ze zich in voor de realisatie van nieuwe natuur. Hiertoe is samen met maatschappelijke organisaties het Akkoord van Utrecht (9 juni 2011) opgesteld. Dit akkoord is een belangrijke pijler van het natuurbeleid en voor de uitvoering ervan. De ruimtelijke aspecten van het akkoord zijn verankerd in de PRS.
In overeenstemming met het akkoord wordt ingezet op de realisatie van circa 1.500 ha natuur. Het akkoord voorziet ook in een Groene contour (3.000 ha): de EHS kan hier door andere partijen op vrijwillige basis worden gerealiseerd, door de inzet van aanvullende arrangementen. Zolang de EHS hier nog niet is gerealiseerd biedt de provincie ruimte om het bestaande gebruik voort te zetten, maar worden grootschalige ontwikkelingen die het realiseren van de EHS onmogelijk maken voorkomen.
Zowel vanwege de toenemende vraag naar recreatie als het hebben van een tegenhanger van de toenemende verdichting in de dorpen en steden, zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijetijdsbesteding gewenst. De provincie wil samen met andere partijen voorzien in de toegenomen behoefte aan recreatiemogelijkheden op korte afstand van de woonomgeving. De eenheid tussen stad en ommelanden moet worden versterkt. De ontwikkeling van herkenbare en beleefbare cultuurhistorie draagt ook bij aan het voorzien in de recreatiebehoefte, evenals de mogelijkheid tot het ervaren van rust en stilte.
Visiekaart
Voor het landelijk gebied zijn op onderstaande visiekaart ontwikkelingen onderscheiden per deelgebied. Hierna wordt de ontwikkelingen beschreven voor het deelgebied die op dit bestemmingsplan van toepassing is, namelijk 'Heuvelrug en Vinkeveense Plassen'.
Heuvelrug en Vinkeveenseplassen
Natuur en recreatie zijn bij elkaar gebaat. Maar een te grote druk van de recreatie leidt tot verliezen voor de natuur. Andersom krijgen exploitanten van recreatieterreinen te weinig kans om de voor hun economisch perspectief noodzakelijke kwalitatieve verbeteringsslagen te maken. Het feit dat hun terreinen in de Ecologische Hoofdstructuur liggen vormt vaak een blokkade. Daarom zoekt de provincie in haar beleid een nieuw evenwicht tussen beide functies, vooral door het onderscheid te bevorderen tussen rustige en meer intensief gebruikte zones. Ook wordt ruimte geboden voor ontwikkeling om de waarden van de landgoederen binnen de Stichtse Lustwarande in stand te houden.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 (PRV) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRV is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Voor het plangebied in dit bestemmingsplan zijn de hierna volgende onderwerpen van belang.
Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
Het plangebied maakt voor een deel uit van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Met het oog op de waterwinningen voor drinkwater en de kwelstromen naar omliggende natuurgebieden beschermt de provincie de grondwaterkwaliteit in het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Uitgangspunt is dat aan nieuwe functies binnen dit gebied een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.
Landschap
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Er moet blijken hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze in de regels van het bestemmingsplan is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Het plangebied valt binnen het landschapstype Utrechtse Heuvelrug, hiervoor geldt dat de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
- robuuste eenheid;
- reliëfbeleving;
- extreme historische gelaagdheid.
Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug wordt aandacht gevraagd voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex. Vanwege het reliëf en de overige kwaliteiten van de Heuvelrug wil de provincie in dit gebied geen grootschalige ontgrondingen. Kleinschalige ontgrondingen voor natuurontwikkeling of recreatieve ontwikkeling zijn wel mogelijk, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteiten.
Ecologische hoofdstructuur
In ruimtelijke plannen moeten regels worden opgenomen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen te beschermen, in stand te houden en te ontwikkelen. Niet elke ingreep in de EHS leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Ingrepen die (eventueel nadat inrichtingsmaatregelen zijn genomen) niet de wezenlijke kenmerken en waarden significant aantasten, zijn toegestaan. Dit geldt ook voor uitbreidingen van geringe omvang van al binnen de EHS bestaande functies.
Bij significante aantasting van waarden en kenmerken moet in ieder geval gedacht worden aan:
- de aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit (bijzondere samenhang abiotische en biotische kenmerken, goed ontwikkelde systemen, zoals waardevolle oude boskernen);
- gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS;
- de aanwezigheid van bijzondere soorten;
- de aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en migratieroutes).
Individuele ingrepen zijn onder voorwaarden mogelijk (nee, tenzij). Bij individuele ingrepen gaat het om ontwikkelingen in de EHS op lokaal niveau met een individueel belang en een beperkte invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van een EHS-gebied. Mitigerende maatregelen zijn bedoeld om de gevolgen van een ingreep voor natuur en landschap ter plekke van de ingreep te verzachten. Te denken valt aan de bouw van wildviaducten, plaatsing van geluidsschermen en verbeteren van de inrichting (ecologisch, landschappelijk) van en rond het voor de verstorende functie gebruikte terrein. Indien deze maatregelen zeer effectief zijn, is het theoretisch mogelijk dat geen sprake meer is van significante gevolgen. Voor zover mitigerende maatregelen niet volstaan, moeten de gevolgen worden gecompenseerd.
Cultuurhistorie
De Utrechtse Heuvelrug is 150.000 jaar geleden ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Het stuwwallenlandschap bezit een grote diversiteit aan archeologische waarden uit verschillende perioden, van de Steentijd tot de Tweede Wereldoorlog. Juist de stapeling van tijdlagen maakt de Utrechtse Heuvelrug zo bijzonder. Deze is het sterkst op de zuidelijke flanken. Op deze gradiënt (overgangszone naar de lagere kleigronden) bevinden zich diverse concentraties van prehistorische grafheuvels, celtic fields en vroegmiddeleeuwse grafvelden. Ook treffen we hier nederzettingsterreinen uit de Brons- en IJzertijd aan als voorlopers van de middeleeuwse esdorpen met hun bouwgronden (engen), alsmede middeleeuwse wegenpatronen en tabaksvelden uit de Nieuwe Tijd.
De belangrijkste bekende archeologische locaties op de Heuvelrug zijn:
- Kwintelooyen (Steentijd);
- Celtic fields, grafheuvels en nederzettingen (met name Brons- en Ijzertijd);
- Merovingisch grafveld Rhenen en Oud-Leusden (Vroege Middeleeuwen);
- Plantage Willem III (tabakscultuur, Nieuwe Tijd);
- Grebbeberg, Kamp Amersfoort, Vliegbasis Soesterberg (Tweede Wereldoorlog).
3.2.3 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
Het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011, kortweg PMP en door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld op 29 april 2009, is de verbindende schakel tussen Europees en nationaal milieubeleid enerzijds en de regionale uitwerking van milieubeleid anderzijds.
De ambitie in het PMP richt zich vooral op het cluster duurzaamheid-klimaat-energie. Toekomstbestendig, ambitieus en haalbaar zijn de speerpunten van het plan. Op hoofdlijnen beschrijft het PMP de ambities van de provincie op milieugebied. Om de ambities te realiseren zijn per ambitie doelen gesteld. Voor het plangebied zijn de volgende ambities relevant:
- Hinder: vaststellen en uitvoeren van een provinciaal geurbeleid, gericht op vermindering van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder;
- Geluid: reductie geluidhinder langs provinciale wegen en 'wat stil is moet stil blijven' (stiltegebieden);
- Licht: agenderen van donkerte als milieukwaliteit, gericht op vermindering van lichthinder;
- Bodem en grondwater: bodembeheer, bodemsanering op schema en bodembescherming op niveau (grondwaterbescherming);
- Duurzaamheid: duurzaam bouwen;
- Klimaat op orde: aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering (projecten Landbouw op Orde en Natuur op Orde);
- Gebiedsgericht werken: vroegtijdige integratie van ruimtelijke ordening, water en milieu;
3.2.4 Conclusie provinciaal beleid
Het te ontwikkelen ecoduct aan de zuidzijde van Maarn past binnen de beleidsvoornemens van de provincie Utrecht. Het draagt bij aan de geformuleerde ruimtelijke keuzes, zoals de ontwikkeling van landelijk gebied met kwaliteit en de realisatie van natuurgebied (EHS).
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
Om lijn te krijgen in de afwegingen om ontwikkelingen wel of niet toe te staan of kwaliteiten wel of niet verder te ontwikkelen, is voor de gemeente een structuurvisie opgesteld. Uiteindelijk is op 28 januari 2010 de Structuurvisie 2030 'Groen dus Vitaal' vastgesteld, met daarin afspraken op hoofdlijnen, van hoe belangen af te wegen en welke structuren te veranderen. Voor de ontwikkelingsrichting is gekeken naar een langere periode, tot 2030. Het concrete beleid voor de kortere termijn omvat de periode 2010–2016.
Het motto van de Structuurvisie 2030 is 'Groen dus Vitaal'. Aan de ene kant zijn natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, samen met de sociale kwaliteit van de dorpen, het uitgangspunt. Voor wonen, economische ontwikkeling, sport en recreatie is ruimte als dat in het verlengde van dit uitgangspunt gevonden kan worden. Omgekeerd is het gewenst dat de samenleving, vanuit de behoefte aan wonen, werken, sporten en recreëren, op zoek gaat naar gebruiksmogelijkheden van het gemeentelijke grondgebied. De vitaliteit die daarmee wordt ingebracht, verhoogt voor iedereen de waarde van de leefomgeving.
Gezien de complexe omgeving met zoveel waarden vraagt het motto om creativiteit en maatwerk voor de functies wonen, werken, sport en recreatie. En een standvastige, maar niet dogmatische houding vanuit het oogpunt van natuur, landschap, cultuurhistorie en de samenleving.
Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met thema's, die een breed terrein bestrijken:
- Natuur over de heuvels;
- Op de schouders van ons erfgoed;
- Duurzaam bereikbaar;
- Leefbare dorpen;
- Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- Maatwerk voor wonen en werken
De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'.
3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid
Het bestemmingsplan dient zo veel mogelijk versterking van de bestaande situatie te waarborgen. De ontwikkeling voorzien in dit bestemmingsplan past daarbinnen.
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
In dit hoofdstuk zijn het specifieke beleid en de wettelijke verplichtingen per relevant thema beschreven.
4.1 Infrastructuur
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2010) is het doel drieledig:
1. Beleidskader: het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
2. Prioritering: het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
3. Integraal beleid: het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).
De doelstelling van het plan is het volgende: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente.'
De belangrijkste maatregelen in het GVVP voor dit bestemmingsplan zijn:
- Op gebiedsontsluitingswegen maatregelen (ecoducten en tunnels) treffen waardoor de natuurgebieden met elkaar worden verbonden
- Verlichting langs wegen integraal afwegen en daarbij dynamische verlichting nadrukkelijk betrekken
Daarnaast kent de provincie Utrecht het Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2015-2028. Met het Mobiliteitsplan wil de provincie Utrecht zorgen voor een goede bereikbaarheid per fiets, openbaar vervoer en auto in een gezonde omgeving. Hierdoor blijft de provincie een aantrekkelijkere vestigingsplaats, het versterkt de economie en het bevordert een duurzame leefomgeving. Het Mobiliteitsplan bestaat uit de Mobiliteitsvisie en het Mobiliteitsprogramma. In de visie zijn de doelen en ambities van de provincie beschreven. Ten aanzien van autoverkeer moet de doorstroming verbeteren door trajectgerichte aanpak. De provincie investeert de komende jaren in het verbeteren van de doorstroming door verscheidenen knelpunten aan te pakken. Ook op de N227 zijn investeringen voorzien.
Plangebied
In het kader van onderliggend bestemmingsplan is gekeken naar de gevolgen op infrastructuur. Door de realisatie van het ecoduct zal de verkeersintensiteit niet toenemen. De verkeersveiligheid wordt vergroot doordat de kans op aanrijdingen met groot wild aanzienlijk wordt verkleind. Mogelijke ongelukken en uitwijkacties worden hiermee voorkomen.
Het plan sluit aan op de maatregel uit het GVVP om over gebiedsontsluitingswegen (N227) ecoducten te realiseren waardoor natuurgebieden met elkaar worden verbonden en op die manier versterking van de EHS plaatsvindt.
Bij het ontwerp van het ecoduct is reeds rekening gehouden met een mogelijke verbreding van de weg in de toekomst.
Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan op het GVVP van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Daarnaast blijven investeringen aan de N227 mogelijk welke voorzien zijn vanuit het Mobiliteitsplan van de provincie. Vanuit het oogpunt van infrastructuur is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft verder een Nota bodembeheer vastgesteld met daarbij een Regionale bodemkwaliteitskaart. Hierdoor is het uitvoeren van een partijkeuring op onverdachte terreinen niet noodzakelijk.
Plangebied
Adviesbureau Tauw heeft een gecombineerd milieuhygienisch verhardings- en bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het aan te leggen ecoduct over de N227 in Maarn (R001-1226541KRX-aao-V01, 20 november 2014) (zie bijlage 1). Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende materialen (asfalt, fundering en grond).
In het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie niet verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. In het funderingslaag is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bodem bestaat tot 5,0 m –mv uit matig grof zand. In de grond zijn overwegend zeer lichte bijmengingen met stenen waargenomen. In de grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een eventuele bodemverontreiniging. Het funderingsmateriaal komt, op basis van het samenstellingsonderzoek (PAK, PCB, minerale olie en asbest) en het uitloogonderzoek, in aanmerking voor hergebruik.
De laag asfaltbeton (AB) ter plaatse van de hoofdrijbaan is beoordeeld als teerhoudend en is niet geschikt voor warm-hergebruik. Ter plaatse van de parallelweg zijn twee lagen oppervlaktebehandeling aanwezig welke teerhoudend is. De overige asfaltlagen zijn beoordeeld als niet-teerhoudend en zijn daarmee geschikt voor warm-hergebruik.
In de grond onder de verharding van de hoofdrijbaan is in één mengmonster asbest aangetoond met een gehalte van 1 mg/kg d.s. In de overige mengmonsters is geen asbest aangetoond. De grond onder het asfalt op de hoofdrijbaan en de parallelweg is maximaal licht verontreinigd. De grond onder het asfalt onder de hoofdrijbaan is beoordeeld (indicatief) als klasse wonen tot niet toepasbaar (<interventiewaarde). Voor de voorgenomen werkzaamheden in de grond onder de hoofdrijbaan dient de Basisklasse gehanteerd te worden. De grond in de berm bij het geplande ecoduct is maximaal licht verontreinigd. De grond onder de parallelweg en de grond bij het toekomstig ecoduct zijn beoordeeld als altijd toepasbaar (indicatief).
Zoals bovenstaand vermeld heeft de gemeente een Nota bodembeheer vastgesteld. Het uitvoeren van partijkeuringen op onverdachte delen is daarom niet noodzakelijk. De weg en de aangrenzende bermen worden als verdacht beschouwd.
Conclusie
Geadviseerd wordt om het asfalt te vrezen waarbij de teerhoudende lagen gescheiden worden gehouden zodat twee partijen asfalt ontstaan. Het teerhoudend asfalt dient afgevoerd naar een erkend be- en/of verwerker. Het niet-teerhoudende asfalt is geschikt voor warm hergebruik op locatie.
Voor de uitvoering van de graafwerkzaamheden in de grond zijn geen sanerende maatregelen noodzakelijk. Wel dient, omdat sprake is van grond met ‘klasse Industrie’ en/of ‘niet toepasbaar’, rekening gehouden te worden met aanvullende maatregelen ten aanzien van het werken in verontreinigde grond. Deze maatregelen dienen door een hoger veiligheidskundige in een V&Gplan ontwerpfase te worden uitgewerkt.
Het aangetroffen gehalte asbest is dermate laag dat wordt verwacht dat bij aanvullend onderzoek geen overschrijding van de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. wordt aangetoond. Op basis van de huidige wetgeving moet voorafgaand aan de werkzaamheden nader asbestonderzoek uitgevoerd worden.
Wanneer bovenstaande adviezen opgevolgd worden, is het bestemmingsplan bezien vanuit het thema bodem uitvoerbaar.
4.2.2 Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden, namelijk:
- wegverkeerslawaai
- railverkeerslawaai
- industrielawaai
Plangebied
Dit bestemmingsplan hoeft aan geen van deze bronnen getoetst te worden. In dit plan wordt de ontwikkeling van een ecoduct mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe, in het kader van de Wet geluidhinder, gevoelige functies gerealiseerd en er vindt geen wijziging in een weg plaats. Ook is er in de nabije omgeving van het plan geen spoorlijn aanwezig en is er geen sprake van industrie. Ten slotte veroorzaken flora en fauna geen onaanvaardbare negatieve effecten op de nabij gelegen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen.
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de Wet geluidhinder.
4.2.3 Luchtkwaliteit
Voor het thema luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van kracht. Deze Wet maakt een onderscheid tussen projecten die in betekenende mate (IBM) bijdragen, dan wel niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van de te ontwikkelen functies kan vastgesteld worden of een beoogde ontwikkeling in de categorie NIBM-projecten valt. Voor NIBM-projecten geldt dat een toetsing aan de grenswaarden, zoals gesteld in de Wet luchtkwaliteit, niet hoeft te worden uitgevoerd.
Plangebied
De realisatie van het ecoduct betreft een project dat NIBM bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een ecoduct staat niet als zodanig genoemd in het Besluit NIBM of de regeling NIBM. Flora en fauna stoten echter geen voor de luchtkwaliteit schadelijke stoffen uit.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.2.4 Externe veiligheid
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico´s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op een effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwondingen of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om de norm voor het groepsrisico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met en nadrukkelijke verantwoordingsplicht.
Plangebied
Het te realiseren ecoduct valt niet onder de definitie van een (beperkt) kwetsbaar object zoals vastgelegd in het BEVI. Het ecoduct wordt gebruikt door dieren. Mensen bevinden zich hier alleen gedurende korte tijd voor bijvoorbeeld onderhoud. Risico's in het kader van externe veiligheid zijn daarmee verwaarloosbaar.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.3 Water
De watertoets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundigeaspecten. Het doel van de watertoets is het evenwichtig meewegen van de waterbelangen in het ruimtelijke planvormingsproces om te komen tot een veilig, gezond en duurzaam watersysteem. Zowel waterkwantiteits- als waterkwaliteitsaspecten zijn daarbij belangrijk. Het benutten van kansen en het combineren van functies wordt hierbij nagestreefd.
Plangebied
Voor de voorgenomen ontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen. Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe. Dit waterschap heeft een positief wateradvies gegeven (zie bijlage 2). In de bijlage staan wel enkele algemene aandachtspunten beschreven.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het verhard oppervlak neemt niet dusdanig toe dat dit effect heeft op de waterhuishouding.
Het plangebied ligt op een hoger deel van de Utrechtse Heuvelrug. De grondwaterstand is in dit gebied dieper dan 4 m -mv. Door de aanleg zijn er geen veranderingen in de grondwatersituatie en in het omliggende bos te verwachten.
Conclusie
Het ecoduct voldoet aan de uitgangspunten van de watertoets en daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.4 Groen, Natuur En Landschap
De huidige natuurbeschermingswetgeving is onderverdeeld in soortbescherming en gebiedsbescherming.
Soortbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. Deze wet beschermt inheemse dier- en plantensoorten waarbij onderscheid wordt gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet beschermt Natura2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. De planologische bescherming van gebieden aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vindt primair plaats bij ruimtelijke procedures en andere vergunningaanvragen.
Plangebied
Het plangebied bestaat uit bestaande natuur en is aangemerkt als EHS gebied. Het voornemen betreft een ingreep in het landschap, welke veranderingen met zich meebrengt in het gebruik en het voorkomen. Hiertoe is toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Toetsing aan de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS is daarom tevens noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen een straal van 3 kilometer van een Natura 2000-gebied en gezien de aard en het lokale karakter van de ingreep worden effecten op Natura 2000-gebieden niet verwacht. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet nodig.
In maart 2015 is door Van den Bijtel ecologisch onderzoek een volwaardig onderzoek (bijlage 3) uitgevoerd naar de flora en fauna van het gebied aan weerszijden van de Amersfoortseweg (N227), waar het ecoduct wordt gebouwd. Het onderzochte gebied heeft een lengte van circa 600 meter en een breedte van 150 tot 200 meter aan beide zijden van de weg. Het onderzochte oppervlakte bedraagt circa 19 hectare.
Zoogdieren en reptielen
In het onderzochte gebied zijn 14 strikter beschermde soorten vastgesteld, elf soorten zoogdieren en 3 soorten reptielen. Van de acht soorten vleermuizen die in het gebied zijn vastgesteld, komen in het gebied geen verblijfplaatsen, vliegroutes of essentiële foerageergebieden voor. Ook van das en boommarter zijn geen burchten/nestbomen of essentiële foerageergebieden aangetroffen. Voor vleermuizen, das en boommarter behoeft dan ook geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd, aangezien geen vaste rusten verblijfplaatsen worden verstoord, vernietigd of weggenomen. Inmiddels is deze aanvraag ingediend.
Van de eekhoorn zijn in het gebied verschillende nesten aangetroffen. De bouw van het ecoduct zal voor deze soort wel leiden tot het verstoren, wegnemen en vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen en dus dient een ontheffing te worden aangevraagd. Datzelfde geldt voor de in het gebied vastgestelde reptielen. Het plangebied (of delen daarvan) behoort tot het leefgebied van deze soorten. In dit leefgebied bevinden zich tevens (een onbekend aantal) vaste rust- en verblijfplaatsen, zoals rust- en zonplekken, overwinterings- en voortplantingslocaties en essentiële foerageergebieden. Ook voor de aanwezige reptielen dient derhalve een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet te worden aangevraagd. ook hiervoor geld dat de aanvraag voor ontheffing inmiddels is ingediend.
Broedvogels
In het gebied zijn 47 soorten broedvogels vastgesteld, waaronder twee soorten (buizerd en sperwer) waarvan de nesten of nestlocaties jaarrond beschermd zijn. Alle broedvogels zijn in de broedtijd strikt beschermd. Als richtlijn wordt voor de broedtijd de periode 1 maart tot 15 juli aangehouden. Veel soorten broeden echter ook buiten deze periode. Om overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen, is het van belang na te gaan of er binnen het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, ten tijde van de geplande uitvoering bezette vogelnesten aanwezig zijn. Is dat het geval, dan dienen de werkzaamheden te worden uitgesteld tot de vogels de nesten uit eigener beweging verlaten hebben. De bouw van het ecoduct zal leiden tot het vernielen en wegnemen dan wel het verstoren van de nesten van de twee soorten (buizerd en sperwer) waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Voor deze soorten is een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet aangevraagd.
Ecologische Hoofdstructuur
Er is in hetzelfde onderzoek getoetst of de bouw van het ecoduct in de N227 kan leiden tot een significante oppervlaktevermindering en/of beperking van de samenhang dan wel tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, te weten:
- zones met bijzondere ecologische kwaliteit
- aaneengeslotenheid en robuustheid
- bijzondere soorten
- essentiële verbindingen
De bouw van het ecoduct zal niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Weliswaar zullen ter plaatse van het ecoduct de natuurbeheertypen (doelen) dennen-, eiken- en beukenbos en droog bos met productie niet meer kunnen worden gerealiseerd, maar dit is mede in het licht van het doel van de ontwikkeling niet als significant beoordeeld.
De bouw van het ecoduct zal evenmin leiden tot een significante oppervlaktevermindering van de EHS en ook niet tot een beperking van de samenhang. De samenhang van de EHS zal door de bouw van het ecoduct juist verbeteren.
Kwaliteitsgids Utrechtse landschappen
De provincie Utrecht hanteert de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen als leidraad voor ingrepen in het landschap. Van belang is de verschillende landschapsvormen te behouden en te versterken. De Kwaliteitsgids is verdeeld in een zestal katernen. Het katern 'Utrechtse Heuvelrug' is van toepassing op het plangebied. Het katern geeft aan dat de ecologische ontwikkeling van de Heuvelrug in ieder geval gericht moet zijn op het versterken van de ecologische samenhang over grote oppervlakten en het behoud en ontwikkeling van variatie. Dit houdt in een streven naar grote eenheden natuurlijk bos, afgewisseld met diverse, verschillend beheerde bostypen.
Het ecoduct wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. Zo komt op het ecoduct een variatie in biotopen met een gelijke verdeling en geleidelijke structuurrijke overgangen van open (heide, grasland, open zand), halfopen (zoom, struweel en bosrand) tot gesloten (bos). Rekening wordt gehouden met bezonning. Door middel van een grondwal, in combinatie met turfblokken, wordt het ecoduct afgeschermd van licht en geluid uit de omgeving. Op het ecoduct wordt gebiedseigen grond toegepast.
Conclusie
Voor de bouw van het ecoduct zal voor vier strikter beschermde soorten, te weten eekhoorn, hazelworm, levendbarende hagedis en zandhagedis, een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd. Tevens zal er voor de bouw van het ecoduct voor twee vogelsoorten (buizerd, sperwer) waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd.
Daarnaast zal de bouw van het ecoduct niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Het ecoduct wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. Versterking van de EHS vindt met aanleg van het ecoduct plaats. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is wat betreft groen, natuur en landschap.
4.5 Cultuurhistorie
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn vele landgoederen en buitenhuizen aanwezig. De wijze waarop omgegaan wordt met deze landgoederen is vastgelegd in het beleidsdocument Buitens op de Heuvelrug (2012). Het beleid geeft ondermeer richtlijnen ten aanzien van de wijze waarop in ruimtelijke plannen met landgoederen omgegaan moet worden.
Plangebied
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Wel ligt het gemeentelijk monument Stameren in de nabijheid van het gebied (aan de zuidwestzijde). Het landgoed Stameren bestaat uit een gevarieerd bos met kleine heideveldjes. Opvallend zijn de vele verwilderde rododendrons die er groeien. Stameren kent een rijke flora en fauna. Op het terrein is bestaande bebouwing aanwezig in de vorm van een hoofdhuis en een koetshuis.
De provincie Utrecht is momenteel beleid aan het ontwikkelen ter bescherming en versterken van buitenplaatszones. Nieuwe ontwikkelingen op deze buitenplaatsen worden straks aan dit beleid getoetst.
De planvorming in dit bestemmingsplan voorziet niet in ruimtelijke ingrepen die de aanwezige waardevolle cultuurhistorische elementen negatief beïnvloeden. Evenmin wordt afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden in het binnen het plangebied gelegen cultuurlandschap (zie ook paragraaf 4.4). Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten uit De Nota Belvedère en het gemeentelijk beleid gericht op het behoud van cultuurhistorische elementen.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie bezien is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
4.6 Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dat moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Plangebied
De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een Archeologische waarden- en beleidskaart (vastgesteld april 2013). Op deze kaart zijn de gronden ter plaatse van het aan te leggen ecoduct aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog' en als 'Waarde - Archeologie 3 hoog'. Voor beide aanduidingen geldt het streven om in situ te behouden. Onderzoeksplicht geldt voor Waarde - Archeologie 1 zeer hoog bij ingrepen in de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 50m2. Bij Waarde - Archeologie 3 hoog geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen in de bodem dieper dan 30 cm onder maaiveld met een oppervlakte groter dan 150m2.
Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Utrechtse Heuvelrug
Uit archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect-rapport 661, 11 december 2014) is gebleken dat het plangebied bovenop een stuwwal ligt. Het rapport is als bijlage 4 in deze toelichting opgenomen. Er is sprake van meerdere archeologische waarden uit de periode Laat-Paleolithicum - Middeleeuwen, met een focus op sporen van begraving in de vorm van grafheuvels uit de periode Laat-Neolithicum - IJzertijd. De landschappelijke ligging en de sporen van bewoning en gebruik in het verleden rechtvaardigen een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat er in de Nieuwe Tijd geen bebouwing is geweest en dat de locatie in gebruik is geweest als heide en bos. De aanplant van bomen, ontginning van heide en de aanleg van infrastructuur kan de bodem mogelijk ten dele hebben verstoord.
Conclusie
Bij de aanleg van het ecoduct worden graafwerkzaamheden verricht. Indien deze werkzaamheden plaatsvinden op terreinen met een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk om de archeologische waarde van het perceel vast te stellen. Het uiteindelijk doel is het behoud van archeologische resten die zich mogelijk op het terrein bevinden, bij voorkeur in-situ. Indien dit laatste niet mogelijk is, kan dit ex-situ door middel van een opgraving.
4.7 Recreatie
Op 22 februari 2011 is het Beleidsplan Recreatie en Toerisme 2011-2013 vastgesteld. Dit plan is een actualisatie van het succesvolle beleidsplan 2007-2011, met hier en daar enkele accentverschuivingen. Hieruit volgt dat de toeristische profilering van de gemeente berust op drie pijlers:
- Natuur en landschap;
- Cultuurhistorie;
- Het aanbod aan (zakelijke) verblijfsmogelijkheden.
Vanuit de drie pijlers zijn drie recreatief-toeristische profielen opgesteld:
- Beleef het Nationaal Park!;
- Recreëren in weelde;
- Een verblijf op hoog niveau.
Plangebied
Het plangebied is onderdeel van de Utrechtse Heuvelrug. De hoofdfuncties van dit gebied zijn natuur en bos. Recreatie is echter een belangrijke nevenfunctie. De te nemen maatregelen ten aanzien van recreatievoorzieningen vloeien voort uit het beheer- en inrichtingsplan, dat opgesteld is voor het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug, en het Natuurbeheerplan provincie Utrecht. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de ontwikkeling van een viertal groene entrees en het optimaliseren van de toeristisch-recreatieve infrastructuur (aanleg, inrichting en bewegwijzering van fiets-, wandel- en ruiterroutes, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen). Deze zijn (deels) al gerealiseerd.
De gemeente zet in de zone van de Utrechtse Heuvelrug in op een kwalitatief hoogwaardige routestructuur voor wandelen, fietsen en paardrijden, bevordering van de verbinding met het landelijke gebied, het realiseren van meer en betere mogelijkheden voor natuurbeleving bij de groene entrees en een kwaliteitsverbetering van bestaande toeristisch- recreatieve voorzieningen.
Ten zuidwesten van het plangebied zijn een tweetal recreatieterreinen aanwezig. Bezoekers van deze terreinen recreëren in het bosgebied. De aanleg van het ecoduct heeft hier echter geen effect op.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar wat betreft de recreatieve functies van het gebied.
4.8 (Vormvrije) M.e.r.-beoordeling
In het Besluit m.e.r. wordt geregeld welke activiteiten m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn en bij welke omvang en omstandigheden dat het geval is (zogenaamde drempelwaarden). Van een m.e.r.-plicht danwel m.e.r.-beoordelingsplicht is voor de realisatie van het ecoduct geen sprake, omdat voor deze werkzaamheden geen passende beoordeling vereist is én de werkzaamheden niet voldoen aan een van de activiteiten als genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Omdat een ecoduct niet voorkomt in de C en D-lijst behorend bij het Besluit m.e.r., is eveneens geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Conclusie
Het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is voor de realisatie van het ecoduct niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is wat betreft m.e.r. uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.MAAecoduct met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd; de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Methodiek
5.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).
5.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 8) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
- Hoofdstuk III (artikelen 9 tot en met 12) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
- Hoofdstuk IV (artikelen 13 en 14) bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen (indien aanwezig);
- afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
- specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
- afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
- wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.
Bouwregels
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.
Nadere eisen
Het is mogelijk om in bepaalde gevallen (wanneer dit nodig is in het kader van een goede ruimtelijke ordening) aan de mogelijkheden die in de bouwregels zijn beschreven nadere eisen te stellen. De omstandigheden waaronder deze eisen worden gesteld moeten dan wel duidelijk zijn geformuleerd. Een voorbeeld van een nadere eis is het moeten overleggen van een beplantingsplan.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om, onder meer door middel van 'vergunningsvrij bouwen'.
Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is. Zo is in de bestemming 'Agrarisch' mogelijk gemaakt dat bepaalde bedrijfswoningen als zogenaamde 'plattelandswoningen' mogen worden bewoond, waarbij de bewoners geen functionele binding meer hoeven te hebben met het agrarische bedrijf op het perceel.
Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten (in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals de verkoop van zelfgemaakte kaas) in de bestemming 'Agrarisch'.
Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen (dat is immers al onder de bouwregels beschreven), dienen soms aan een omgevingsvergunning te worden gebonden. Hiervan zal sprake zijn als bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van invloed kunnen zijn op in de specifieke bestemming voorkomende bijzondere omstandigheden. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn cultuurhistorische- of landschappelijke waarden. Deze waarden kunnen met een omgevingsvergunningstelsel worden beschermd. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om alle werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten. Concreet kan je denken aan bijvoorbeeld het moeten aanvragen van een vergunning voor het afgraven of egaliseren van gronden of het vellen van bos in de bestemming 'Natuur'.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). Het kan dan gaan om het wijzigen van een op een perceel gelegde bestemming, maar ook bijvoorbeeld het wijzigen of vergroten van een bouwvlak (met bijbehorende bouwmogelijkheden).
De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.
5.3 Bestemmingen
In het plangebied zijn 2 bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied 4 dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.
5.3.1 Natuur
De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden.
Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan. Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de strikte regels. Onder meer is er een hoogtebepaling opgenomen voor de faunapassage, namelijk maximaal 7 m.
Afwijken bouwen overkappingen ten dienste van de bestemming
Middels een afwijkingsbevoegdheid kan het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming Natuur, mits de noodzaak van de bebouwing is aangetoond. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een overkapping of schuurtje voor onderhoudsmaterialen, etc.
Omgevingsvergunning ter bescherming landschappelijke waarden
Hoewel dit bestemmingsplan is opgesteld met het oog op de aanleg van het ecoduct (faunapassage) en er al een afweging is gemaakt of de natuurwaarden onevenredig worden aangetast, kan in theorie de situatie zich voordoen dat het ecoduct niet aangelegd wordt. Dan moeten de natuurwaarden beschermd worden. Daarom is een een vereiste van een omgevingsvergunning voor bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen.
5.3.2 Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op de provinciale weg waarover het ecoduct gebouwd wordt. De bestemming is ten opzichte van de huidige situatie daar waar de bouwwerken voor het ecoduct (faunapassage) komen, verbreed. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de weg alleen verbreed mag worden (zijn), als de faunapassage wordt aangelegd.
Bouwregels
Onder meer is er een hoogtebepaling opgenomen voor de faunapassage, namelijk maximaal 7 m.
5.4 Dubbelbestemmingen
De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook 4 dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.
5.4.1 Waarde - Archeologie
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming | Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde - Archeologie 1 | Zones met een zeer hoge archeologische verwachting (b.v. beschermde landgoederen, grafheuvels en oude wegen en paden) | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde - Archeologie 3 | Zones met een hoge archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm - onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde – Archeologie 5 | lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
In het artikel zijn uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
- normaal agrarische jaarlijkse werkzaamheden te weten: ploegen, woelen, zaaiklaar maken, oogsten/rooien, stoppelbewerking, graslandwoelen, planten/poten, rooien van bomen in het kader van boomkwekerijen en spitten, op percelen met een agrarische bestemming. Diepploegen en het aanleggen van drainage vallen niet onder de vrijstelling;
- graafwerkzaamheden in het kader van onderhoud aan reeds eerder aangelegde sportvelden waarbij de bodem deels is afgegraven en nieuwe grond is opgebracht;
- het zorgvuldig ruimen van (individuele) graven op de gemeentelijke begraafplaatsen.
5.4.2 Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde- Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Voor de faunapassage is een hoogtebepaling opgenomen van maximaal 7 m. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.
Hoewel dit bestemmingsplan is opgesteld met het oog op de aanleg van het ecoduct (faunapassage) en er al een afweging is gemaakt of de ecologische waarden onevenredig worden aangetast, kan in theorie de situatie zich voordoen dat het ecoduct niet aangelegd wordt. Dan moeten de ecologische waarden beschermd worden. Dit is gedaan met het gebruikelijke omgevingsvergunningstelsel voor bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Een uitzondering is gemaakt voor de aanleg van de faunapassage. Hiervoor is het aanvragen van een omgevingsvergunning niet noodzakelijk.
5.5 Algemene Regels
5.5.1 Anti-dubbeltelregel
Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.
5.5.2 Algemene bouwregels
5.5.3 Algemene gebruiksregels
5.5.4 Algemene aanduidingsregels
5.5.5 Algemene afwijkingsregels
5.5.6 Overgangs- en slotregel
Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het uitgangspunt van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is dat de kosten verbonden aan onderhavig initiatief voor rekening van de initiatiefnemer, zijnde de Provincie Utrecht, komen. Daarvoor wordt een planschade overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer gesloten. Omdat er geen sprake is van een aangewezen bouwplan zoals voorzien in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening waarvoor een anterieure overeenkomst kan worden gesloten, is de legesverordening van toepassing en is het mogelijk leges te heffen als kostenvergoeding. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende gewaarborgd.
Overeenstemming met grondeigenaren
Op grond van jurisprudentie kan een bestemmingsplan niet worden vastgesteld, wanneer evident is dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat. De uitvoering van het project kan alleen plaatsvinden als alle eigenaren medewerking verlenen aan de bouw van het ecoduct op de gronden en hierover afspraken worden gemaakt en vastgelegd. Aangezien het niet is gelukt met alle betrokken eigenaren tot overeenstemming te komen, wordt het plangebied aangepast. Alleen de gronden waarover met de eigenaren tot overeenstemming is gekomen, maken onderdeel uit van het gewijzigde plangebied. De gronden waarover geen overeenstemming is bereikt, zijn uit het plangebied verwijderd, het ontwerp van het ecoduct wordt indien nodig hierop aangepast. Het bestemmingsplan is wat dit aspect betreft uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Informatieavond
De Provincie heeft op 19 maart 2015 een informatie inloopavond verzorgd in conferentieoord Zonheuvel verzorgd. De aanwonenden hebben voor deze avond een schriftelijke uitnodiging ontvangen en via een krantenartikel in de Kaap zijn overige belangstellenden uitgenodigd. Er was kaartmateriaal aanwezig waarop locatieaanduiding en contouren van het ecoduct en de toekomstige rasters stonden aangegeven. De visualisaties zoals weergegeven in hoofdstuk 2 zijn getoond. Door de projectleider werd een toelichting gegeven en zijn vragen beantwoord. De aanwezige belangstellenden waren in het algemeen positief ten aanzien van zowel het initiatief als het plan.
Op 25 augustus 2015 is vervolgens door de gemeente en provincie nog een informatieavond georganiseerd waarbij uitleg is gegeven over dit bestemmingsplan. Deze inloopbijeeenkomst was ten tijde van de zienswijze termijn. Tijdens deze avond hebben diverse mensen kennis genomen van het plan. Door provincie en gemeente is een toelichting gegeven op de voorgenomen ontwikkeling en zijn vragen beantwoord. De reacties waren ook tijdens deze avond in algemene zin positief.
6.2.2 Reacties vooroverleg
Tijdens het wettelijk vooroverleg op het concept ontwerp bestemmingsplan zijn reacties binnen gekomen van de volgende partijen:
- Waterschap Vallei en Veluwe
- Provincie Utrecht
- Omgevingsdienst regio Utrecht
Onderstaand is een korte beschrijving weergegeven van de reacties en van hetgeen is aangepast in tot het ontwerp bestemmingsplan.
Waterschap Vallei en Veluwe
Het waterschap heeft geen opmerkingen op het concept ontwerp bestemmingsplan. De resultaten van de digitale watertoets zijn goed verwerkt.
Provincie Utrecht
De Provincie Utrecht heeft opmerkingen gemaakt over de aanpassingen of versterking van de volgende paragrafen van de toelichting:
- Paragraaf 4.1, Infrastructuur. Hierin wordt een beschouwing met betrekking tot het Mobiliteitsplan Provincie Utrecht 2015-2028 gemist.
- Paragraaf 4.4, Groen, natuur en landschap. De wens wordt geuit het landschapsdeel in deze paragraaf nadrukkelijker te beschrijven.
- Paragraaf 4.5, Cultuurhistorie. Geadviseerd wordt het onderdeel cultuurhistorie te versterken.
- Het onderdeel recreatie mist in de toelichting.
Bovenstaande opmerkingen zijn doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan.
Daarnaast heeft de provincie geadviseerd de gemeentelijk archeoloog te betrekken bij het advies uit het concept ontwerp bestemmingsplan. Dit is gebeurd. Op basis van dit advies is de dubbel bestemming archeologie in het ontwerp bestemmingsplan aangepast.
Ten aanzien van de planregels stelt de provincie dat de lijst met vergunningplichtige werken en werkzaamheden (art. 5.3.1, 6.3.1 en 7.3.1) niet uitputtend is. Voorgesteld wordt om de regels ook te laten gelden voor:
- Verbreden/verdiepen van sloten, watergangen, vijvers, vaarten
- Ontginnen
- Grondwateronttrekking
- Rooien en aanbrengen beplantingen, scheuren van grasland, diepploegen
- Ondergronds slopen
- Aanleggen kabels, leidingen, rioleringen, drainage
De regels zijn hierop aangepast.
Omgevingsdienst regio Utrecht
De omgevingsdienst heeft met name de onderzoeken gecontroleerd. Hierover heeft zij de volgende opmerkingen gemaakt:
Geadviseerd wordt in het bestemmingsplan melding te maken van de aanwezigheid van de Regionale bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer.
De paragrafen ten aanzien van externe veiligheid en vormvrije m.e.r.-beoordeling ontbreken. De omgevingsdienst geeft aan dat er op deze thema's geen belemmeringen zijn, maar ziet deze paragrafen graag voor de volledigheid toegevoegd.
Het bestemmingsplan is op deze punten aangepast.
6.2.3 Reacties zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 31 juli tot en met 10 september 2015 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. In totaal zijn drie zienswijzen ingediend. In bijlage 5 is de zienswijzennota opgenomen waarin is beschreven wat met deze zienswijzen is gebeurd.