KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen - S1
Artikel 6 Waarde - Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Geldende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
2.2 Projectbeschrijving
2.3 Ruimtelijke Gevolgen
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid
4.1 Beeldkwaliteit
4.2 Wonen
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Milieu
4.5 Kabels En Leidingen
4.6 Water
4.7 Groen, Natuur En Landschap
4.8 Cultuurhistorie
4.9 Archeologie
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
5.2 Methodiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Dubbelbestemmingen
5.5 Algemene Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Zienswijzen
6.4 Handhaving
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Bedrijf Aan Huis
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 5 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Archeologie
Bijlage 6 Erfinrichtingsplan

Maarn - Vinkenbuurtweg achter 16

Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Vastgesteld op 18-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Maarn - Vinkenbuurtweg achter 16 met identificatienummer NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.8 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.9 bed & breakfastvoorziening

een (deel van een) gebouw, bedoeld voor veelal kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.10 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.11 bedrijf aan huis

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, mede door de bewoner van de woning, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.12 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijbehorende bouwwerken mede wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.13 bestaand(e)

  1. a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  3. c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  4. d. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.17 bijzondere woonvorm

een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden

1.25 daknok

hoogste punt van een schuin dak.

1.26 dakvoet

laagste punt van een schuin dak.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.28 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.30 erker

een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.

1.31 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.32 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.33 functieruimte

in een functiegebied gelegen ruimte.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gebruiksfunctie

gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen.

1.36 gebruiksgebied

vrij indeelbaar gedeelte van een gebruiksfunctie waar voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden, dat bestaat uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen ruimten gelegen in een brandcompartiment die niet door een dragende scheidingsconstructie van elkaar zijn gescheiden en die geen toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte zijn, tenzij die ruimte zelf een functieruimte is.

1.37 groepsaccommodatie

een (deel van een) gebouw blijvend bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen met overnachting in slaapzalen en/of -kamers en dagverblijf voor huishoudelijke werkzaamheden.

1.38 grondwaterpeil

bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt.

1.39 hoofdgebouw

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.41 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

1.42 internetwinkel

winkel waarbij de verkoop plaatsvindt op internet en de klantencontacten grotendeels of geheel digitaal verlopen.

1.43 kamerbewoning

het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.

1.44 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.45 kunstwerken

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.46 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van natuurlijke en menselijke factoren.

1.47 maaiveld

de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.48 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde eenzelfde maatvoering geldt.

1.49 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.50 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.51 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.52 ondergeschikte horeca

een niet zelfstandig uitgevoerde horecafunctie die duidelijk waarneembaar ondergeschikt is aan en afhankelijk is van de hoofdfunctie en deze ondersteunt zodat de kwaliteit van de hoofdfunctie vergroot of gecompleteerd wordt en waarbij geen sprake is van verhuur van ruimte of anderszins in gebruik geven aan derden ten behoeve van feesten en partijen.

1.53 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.54 overkapping

een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.

1.55 paardenbak

een niet overdekt terrein ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport.

1.56 parkeervoorzieningen

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.57 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.59 recreatiewoning

een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.60 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.61 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende overige bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's.

1.62 vakantie-appartement

een deel van een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin, of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.63 verblijfsgebied

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.

1.64 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.65 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.66 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.67 woning

een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.68 zijdelingse perceelsgrens

de grenzen aan de oost- en westzijde van het bouwperceel/de bouwpercelen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 bruto vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Ter aanvulling op bovenstaande geldt het volgende:

  1. a. Indien een binnenruimte aan een andere binnenruimte grenst, moet worden gemeten tot het hart van de betreffende scheidingsconstructie;
  2. b. Indien een gebouwgebonden buitenruimte aan een binnenruimte grenst, moet het grondvlak van de scheidingsconstructie volledig worden toegerekend aan de bruto-vloeroppervlakte van de binnenruimte.

2.8 het peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

2.9 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.

2.10 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen met daarbij behorend paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie;

met daarbij behorend:

  1. b. groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen - S1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - S1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;

met daarbij behorend:

  1. b. tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Landschap

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • het verwijderen, vernielen en/of aantasten van waardevolle landschapselementen anders dan ten behoeve van het normale onderhoud en werken en/of werkzaamheden die dienen ter uitvoering en realisatie van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande situatie

Daar waar een hoofdgebouw, of bijbehorend bouwwerk niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.

8.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verboden gebruik

  1. a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
  2. b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
    1. 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    2. 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
    3. 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
    4. 4. een gebruik van bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten het bouwvlak en op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw voor bewoning, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
    5. 5. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
    6. 6. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
    7. 7. een gebruik van 'bed & breakfast'-voorzieningen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, groepsaccommodatie, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning;
    8. 8. een gebruik van gronden als paardenbak.

9.2 Uitoefenen van een bed & breakfast

Het uitoefenen van een bed & breakfast in of bij een (bedrijfs)woning is toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. a. niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de (bedrijfs)woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor de uitoefening van bed & breakfastvoorzieningen wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
  2. b. de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening dient minimaal 20 m2 te bedragen;
  3. c. het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen;
  4. d. de activiteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
  5. e. per bed & breakfastvoorziening een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig is;
  6. f. per bed & breakfastvoorziening geen zelfstandige keuken aanwezig is;
  7. g. per bed & breakfastvoorziening een extra parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  2. b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte voor overige bouwwerken, wordt vergroot tot maximaal 10 m;

mits:

  1. 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  3. 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

10.2 Afwijking 10 % overschrijding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:

  1. a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.

10.3 Afwijking bijzondere woonvormen en kamerbewoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.1 oor het toestaan van bijzondere woonvormen en kamerbewoning, in een woning niet zijnde een bedrijfswoning, mits:

  1. a. de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  2. b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt voorzien of, ingeval dit niet mogelijk is, voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig is;
  4. d. het gebruik binnen het bouwvlak plaatsvindt;

10.4 Afwijking isoleren van een gebouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en bouwgrenzen ten behoeve van voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw, mits:

  1. a. bouwgrenzen niet meer dan 0,3 m worden overschreden;
  2. b. maximale goot- en bouwhoogten niet meer dan 0,5 m worden overschreden;
  3. c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.


Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeergelegenheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwen

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan: 'Maarn - Vinkenbuurtweg achter 16'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Op de locatie, direct ten noordoosten van Vinkenbuurt 30 (nu Vinkenbuurtweg 16) zijn initiatiefnemers voornemens om twee woningen te realiseren. Dit ter vervanging van de bestaande opstallen die oorspronkelijk bij dit adres behoorden. Omdat deze opstallen een landschapsontsierende werking hebben is renovatie of anderzijds vervanging passend en gewenst. Door middel van dit initiatief wordt de landschapsontsierende bebouwing op de locatie gesloopt en voorziet het iniatiefnemers in de mogelijkheid om twee woningen op de locatie te realiseren en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren.

Omdat het bouwen van twee extra woningen strijdig is met het vigerende bestemmingsplan, maar het initiatief wel passend en gewenst is op de locatie kan medewerking verleendworden. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Vinkenbuurt (achter Vinkenbuurtweg nummer 16) te Maarn, in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De locatie bevindt zich ten noorden van de dorpskern van Maarn, tegen de grens van het buitengebied aan.

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0001.png"Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: pdok.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de woningbouwlocatie te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0002.png"Figuur 1.2 begrenzing plangebied (bron: pdok.nl)

1.3 Geldende Plannen

Voor het plangebied geldt de beheersverordening 'Woongebied Maarn en Maarsbergen, 1e herziening'. Deze beheersverordening is vastgesteld op 9 juli 2018.

Hierin heeft het perceel de bestemming 'Wonen'-S1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis met daarbij behorend tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein. Het aantal hoofdgebouwen mag per bouwvlak niet meer dan 1 bedragen. Hoofdgebouwen dienen vrijstaande woningen te zijn.

Daarnaast geldt de bestemming 'Waarde-Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0003.png"Figuur 1.3: Uitsnede beheersverordening Maarn en Maarsbergen, 1e herziening' (bron: RoPubliceer gemeente Utrechtse Heuvelrug)

De geldende beheersverordening biedt geen mogelijkheden voor de realisatie van twee woningen. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de realisatie van twee woningen mogelijk te maken.

Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen'. Dit bestemmingsplan is op 12 oktober 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug. Het betreffende gedeelte heeft hierin de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. Daarnaast kent dit gedeelte de functieaanduidingen 'half-open landschap', 'kwelafhankelijke vegetatie' en 'relief' en gebiedsaanduiding 'milieuzone-infiltratiegebied' en 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied'. In de huidigde situatie is sprake van een weide. Deze blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd en zal de bestemming 'Tuin' krijgen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van het dorp Maarn. Het plangebied betreft een erf bij een woning (voorheen Vinkenbuurt 30, nu geheten Vinkenbuurtweg 16). Er zijn verschillende bijgebouwen aanwezig, die in slechte staat verkeren. Deze bouwwerken zullen worden gesloopt. In totaal wordt 840 m2 aan bijgebouwen gesloopt. In de afbeeldingen hieronder is een impressie van de bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: Impressie bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0005.png"

Figuur 2.2: Impressie bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Impressie bestaande situatie.

De Vinkenbuurtweg loopt ten westen van het plangebied. Dit betreft een 30 km-weg. Aan deze weg zijn verschillende vrijstaande woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied is de Vinkenbuurt gelegen. Deze doodlopende onverharde weg vormt de toegangsgang naar enkele woningen.

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een camping (Laag Kanje), aan de zuidzijde en oostzijde door agrarische gronden. Aan de westzijde van het perceel zijn de bestaande woningen Vinkenbuurt 14 en 16 gelegen.

2.2 Projectbeschrijving

De aanzienlijke hoeveelheid aanwezige ontsierende bijgebouwen in het plangebied wordt gesloopt. De locatie van de te slopen bebouwing is weergegeven in figuur 2.3 (rode stippellijn). Er worden twee woningbouwkavels gerealiseerd, waarop twee hoofdgebouwen, met een maximale inhoud van 800 m3 per hoofdgebouw, mogelijk worden gemaakt, met daarbij de mogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken. De percelen hebben een grootte van circa 1025 en 2700 m2. De percelen zijn met lichtblauwe kleur en lichtgroene kleur aangegeven.

Ten noordoosten van de meest oostelijk gelegen woning zal een bijgebouw van 150 m2 worden gerealiseerd.

Een indicatie van de situering van de woningen en bijgebouw is weergegeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

In de toekomstige situatie zal minder bebouwing aanwezig zijn dan in de huidige situatie. Er wordt meer bebouwing gesloopt dan mogelijk wordt gemaakt in onderhavig bestemmingsplan.

Er zal sprake zijn van een compacte bebouwing, waarbij de hoofdgebouwen ruim, gecentreerd op de kavels worden geplaatst. Met deze positionering worden de nieuwe woningen als zelfstandige eenheden (kampen) ervaren. De kavels worden op landschappelijk passende wijze ingepast in het landschap. In dat kader worden op de zijdelingse perceelsgrenzen houtwallen gerealiseerd. De landschappelijke inpassing is opgenomen in een erfinrichtingsplan (Hannink Landschapsadvies) en uitvoering is via een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd.

Ten zuiden van de woningen wordt geen bebouwing opgericht. Deze ruimte blijft ervaarbaar als open ruimte. In dat kader wordt een passende bestemming (tuin) toegekend, zonder bouwmogelijkheden.

De toegang van het perceel vindt, net zoals in de huidige situatie, plaats vanaf de Vinkenbuurtweg. Via de noordzijde van de percelen Vinkenbuurtweg 14 en 16 worden de nieuwe woonpercelen ontsloten. Om voldoende ruimte te hebben voor de toegangsweg zijn reeds bijbehorende bouwwerken gesloopt. Teineinde het oostelijke gelegen woonperceel duurzaam te kunnen ontsluiten zal een ontsluiting op de westelijke kavel richting dat perceel mogelijk worden gemaakt. Dit zal via een erfdienstbaarheid notarieel worden vastgelegd (recht van overpad).

2.3 Ruimtelijke Gevolgen

Het plan heeft betrekking op de herstructurering van het erf gelegen achter Vinkenbuurtweg 16 in Maarn. Als gevolg van het plan zal een grote oppervlakte landschapontsierende bebouwing binnen het plangebied worden gesloopt. In plaats hiervan zullen twee woningen worden gerealiseerd. De woningen zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied/de rode contouren van Maarn. De woningen zullen daarbij op landschappelijk passende wijze worden ingepast. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld door Hannink Landschapsvormgeving. De sloop van alle bestaande bebouwing, nieuwbouw van twee woningen en de landschappelijke ingrepen resulteren gezamenlijk in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en van kracht geworden. In deze visie geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de structuurvisie worden belangrijke andere accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het betekent voor de ruimtelijke ordening in brede zin een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden en actualisatie van het Nationaal Ruimtelijk Beleid. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Per 1 juli 2017 kent het Besluit ruimtelijke ordening een aangepaste regeling voor de toepassing van de ladder. Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig plan

Er is sprake van de toevoeging van twee woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Verschillende bijgebouwen zullen worden gesloopt. Er is sinds de inwerkingtreding van de Ladder voor duurzame verstedelijking veel jurisprudentie ontstaan over de ladder van duurzame verstedelijking en toetsing daaraan. Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. De bouw van twee woningen kan worden gezien als een kleinschalige ontwikkeling en wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Een toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk voor het voorliggende plan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013-2028

De Provinciale ruimtelijk structuurvisie 2013-2028 (hierna PRS) is vastgesteld op 4 februari 2013 door Provinciale Staten van Utrecht. In 2014 zijn twee partiele herzieningen opgesteld. Op 12 december 2016 is de herijkte PRS vastgesteld.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer voor de provincie Utrecht. Hierin staan de doelstellingen die de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe het beleid uitgevoerd wordt. De uitvoering verloopt deels via de Provinciale ruimtelijke verordening die tegelijk met de PRS is opgesteld.

De PRS heeft een blijvend aantrekkelijke provincie als doel. Een provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:

  • Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken;
  • Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving;
  • Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.

In het ruimtelijk beleid is de hoofdkeuze gemaakt om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. Gewenst is dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Het stedelijk programma voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug, waaronder Maarn valt, is 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. In de Herijking van 2016 is het stedelijk programma ongewijzigd gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0008.png"

Figuur 3.1: PRS programma (Bron: Provincie Utrecht, CBS 2017, Planmonitor 2017)

De regionale uitwerking voor het stedelijk programma voor de regio Zuid Oost Utrechtse Heuvelrug betreft 1.050 woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het totale woningbouw programma voor de provincie Utrecht bedraagt 68.530 woningen in het binnenstedelijk gebied en uitleglocaties, waarvan er in de periode 2013-2016 ruim 11.000 woningen zijn gerealiseerd. Er is ruimte in het woningbouwprogramma voor de ontwikkeling van twee woningen.

Met de realisatie van de twee woningen binnen de rode contouren wordt tegelijkertijd landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse krijgt door de ontwikkeling een stevige impuls.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie te laten doorwerken is de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016). De verordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de visie juridisch geborgd is. De planlocatie is onderdeel van het 'Stedelijk gebied' en hiervoor geldt dat de toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Stedelijk gebied' een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0009.png"Figuur 3.2: Stedelijk gebied (Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (Herijking 2017)

Archeologie

Bij het behouden van archeologische waarden gaat het om regels die aantasting van
archeologisch erfgoed voorkomen of tot het uiterste beperken. Behoud in situ (in de bodem) is het uitgangspunt. Het geven van een dubbelbestemming verdient aanbeveling als de archeologische waarden zich over meerdere andere bestemmingen uitstrekken. Daarbij dient de rangorde tussen de bestemmingen te worden aangegeven. Ter bescherming van de waarden dienen zo nodig aanlegvoorschriften te worden opgenomen.

Bij het versterken van de archeologische waarden gaat het om archeologie als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen, met name:

  • de samenhang tussen verschillende archeologische structuren en elementen;
  • de relatie tussen archeologische structuren en elementen en het landschap;
  • de lineaire structuur van de Limes

Daar waar binnen de Limeszone hoge of zeer hoge bekende archeologische waarden voorkomen is het voor de effectieve bescherming van deze waarden nodig om ingrepen, werken of werkzaamheden waarbij de grond dieper wordt geroerd dan 30 centimeter te voorkomen, tenzij is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden geschaad.

Toets

De omvang van de bodemingrepen als gevolg van onderhavig overschrijdt de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Om die reden is door Laagland Archeologie een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit archeologie geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het plan. De resultaten van het onderzoek zijn in paragraaf 4.9 samengevat weergegeven. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Landschap Utrechtse Heuvelrug

Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • robuuste eenheid;
  • reliëfbeleving;
  • extreme historische gelaagdheid.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Utrechtse Heuvelrug verschillende accenten. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Utrechtse Heuvelrug vraagt de provincie aandacht voor het in stand houden van het reliëf en voor het in stand houden van het samenhangend boscomplex.

Toets

Onderhavig plangebied ligt binnen het landschap van de Utrechtse Heuvelrug en doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het landschap. De huidige omgeving is reeds in gebruik voor diverse stedelijke functies. De robuuste eenheid van het aaneengesloten bos op de Heuvelrug wordt niet aangetast, omdat de locatie niet gelegen is in het bos. Ook is er geen reliëf op de locatie, waardoor ook hier geen sprake is van aantasting. Hetzelfde geldt voor historische gelaagdheid, nu de locatie geen deel uitmaakt van een landgoed. De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug worden als gevolg van de ontwikkeling niet aangetast. Het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting.

Conclusie Het initiatief voor de realisatie van twee woningen binnen het plangebied is overeenstemming met het provinciaal beleid.

De woningen worden binnen het bestaand stedelijk gebied/de rode contouren gerealiseerd. Door oude bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren vindt een ruimtelijke kwaliteitsslag plaats. Er wordt daarbij, onder meer, rekening gehouden met

Er wordt zo veel mogelijk aandacht besteed aan energiebesparende maatregelen en duurzame energiebronnen. De nieuwe woningen zullen gasloos worden gebouwd. Daarbij zal minimaal aan de wettelijke eisen ten aanzien van EPC, GPR Gebouw en GPC Energie. Er wordt naar gestreefd om tenminste de gemeentelijke ambitiewaarden te realiseren.

Met de bouw van de woningen wordt de algehele visuele en fysieke toestand van het erf verbeterd. De ontwikkeling is in overeenstemming met het in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Verordening verankerd provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

De Structuurvisie 2030 is op 28 januari 2010 door de gemeenteraad van Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. In de structuurvisie is een zestal gemeente brede thema's opgenomen waarvoor diverse opgaven zijn geformuleerd. De thema's gaan over natuur, cultuurhistorisch erfgoed, duurzame bereikbaarheid, leefbare dorpen, vrijetijdsbesteding en maatwerk voor wonen en werken.

In de structuurvisie betreft thema 6 maatwerk voor wonen en werken. Dit thema is met name van belang voor onderhavig plan. De gemeente streeft naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Daarmee kunnen ze de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand houden. En wordt er gebouwd binnen de gemeente alleen voor de behoefte van eigen inwoners. Er wordt voor de komende jaren geen uitbreiding buiten de 'rode' contouren gezocht. Om bevolkingsstabilisatie te bereiken, moet er ieder jaar een toename van woningvoorraad van 0,3-0,5% plaatsvinden; dit zijn 60 tot 100 woningen/jaar. Het huidige woningbouwprogramma voorziet middels inbreidingslocaties (binnen de huidige 'rode' contouren) in ongeveer 1.400 woningen. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat ten hoogste 60% van de geplande woningen ook daadwerkelijk gebouwd wordt. Nieuwe woningen zullen duurzaam worden gebouwd met als doel om tijdens de bouw evenals tijdens de verdere levensduur energie te besparen.

Het plangebied is gelegen in het gebied dat is aangegeven als rode contour (zie figuur 3.3 en 3.4)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0010.png"Figuur 3.3: uitsnede Structuurvisiekaart (bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0011.png"Figuur 3.4: kaart Structuurvisie 2030, plangebied ter plaatse van gele belijning (bron: gemeente Utrechtse Heuvelrug)

Toets
De ontwikkeling bestaat uit het realiseren van twee vrijstaande woningen binnen de rode contouren, om te voldoen aan woningbouwbehoefte van de eigen inwoners. Er zal zo veel mogelijk aandacht besteed worden aan energiebesparende maatregelen en het gebruik van duurzame energiebronnen. De ontwikkeling past daarmee in de uitgangspunten van de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Specifieke Regelgeving En Beleid

4.1 Beeldkwaliteit

De vormgeving van de woningen is nadrukkelijk vrij, om het individuele karakter van de woningen te benadrukken. De ontwerpen zullen in een later stadium ( in het kader van vooroverleg/aanvraag omgevingsvergunning) worden getoetst.

4.2 Wonen

4.2.1 Woonvisie

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in augusutus 2018 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld. Met de woonvisie geeft de gemeente richting aan demografische ontwikkelingen, veranderingen in de samenleving en wetgeving op het gebied van wonen. Er wordt gefocusd op de volgende drie onderwerpen:

  • Woningmarkt in beweging;
  • Thuis in de wijk;
  • Duurzaam wonen.

In de woonvisie geeft de gemeente aan dat de vraag groter is dan het aanbod en de voorraad niet goed aansluit bij de vraag van inwoners. Het is daarom moeilijk om door te verhuizen naar een woning. Om de druk niet verder op te laten lopen is het daarom belangrijk dat er voldoende woningen worden bijgebouwd. Deze nieuwbouw zal voornamelijk binnen de rode contouren worden gerealiseerd.

Onderhavig plan geeft invulling aan maatwerk ten behoeve van de bouw van een woning binnen de bestaande rode contouren van Maarn. De ontwikkeling vormt daarmee geen belemmering voor de uitgangspunten van de woonvisie. Tevens is er voldoende ruimte binnen de huidige plancapaciteit voor de toevoeging van een woning binnen de woonvisie van Utrechtse Heuvelrug.

4.3 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. In het kader van het aspect verkeer en parkeren is met name het Gemeentelijk verkeers- en vervoerplan van belang (GVVP). Dit plan is op 2 februari 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het doel van het GVVP is driedelig:

  • Beleidskader: Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten;
  • Prioritering: Het GVVP geeft prioriteiten aan voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer. Er is duidelijkheid en transparantie over de projecten, zowel voor de financiering als de planning;
  • Integraal beleid: Het GVVP brengt samenhang tussen de verschillende onderdelen van het verkeers- en vervoerbeleid en tussen dit beleid en andere beleidsterreinen (o.a. natuur en landschap, milieu, ruimtelijke ontwikkeling, werk en economie).

De doelstelling van het GVVP is daarnaast als volgt: 'Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzame verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene bereikbare, economisch gezonde gemeente'.

In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie en aantal benodigde parkeerplaatsen van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. In de GVVP is bepaald dat de CROW-publicatie toegepast moet worden bij het bepalen van de verkeersgeneratie en noodzakelijke parkeerplaatsen.

Voor het plangebied is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van de minimale norm.

De toegang van de percelen vindt, net zoals in de huidige situatie voor de Vinkenbuurtweg 30, plaats vanaf de Vinkenbuurtweg. Via de noordzijde van de percelen Vinkenbuurtweg 14 en Vinkenbuurtweg 16 worden de nieuwe woonpercelen ontsloten. Om voldoende ruimte te hebben voor de toegangsweg zijn reeds bijbehorende bouwwerken gesloopt. In de toekomst zal de toegangsweg ontsluiting bieden aan vier toekomstige woonpercelen: de twee woonpercelen die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt en twee woningen aan de Vinkenbuurtweg 16 welke met een andere ruimtelijke procedure mogelijk gemaakt worden. De toegangsweg krijgt hierdoor een meer openbaar karakter en krijgt om die reden dan ook een passende bestemming, (Verkeer).

Teineinde het westelijk gelegen woonperceel (1) duurzaam te kunnen ontsluiten zal een ontsluiting op de grootste kavel (2) richting dat perceel mogelijk worden gemaakt. Dit zal via een erfdienstbaarheid worden vastgelegd (recht van overpad).

Voor het type woning 'koop, vrijstaand' is een kencijfer van 9 verkeersbewegingen per woning opgenomen. Het aantal van 18 extra verkeersbewegingen per dag kan eenvoudig via de huidige wegen rondom het plangebied worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Voor een vrijstaande woning geldt een kencijfer van 1,9 parkeerplaatsen. Voor de 2 woningen zijn afgerond gezamenlijk 4 parkeerplaatsen benodigd. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein/erf, waar voldoende ruimte is om in de benodigde parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

4.4 Milieu

4.4.1 Vormvrije m.e.r- beoordeling

Er wordt middels een omgevingsvergunning een nieuwe woning mogelijk gemaakt, op een bestaand erf. De ontwikkeling is concreet beschreven in paragraaf 2.2. Het huidige gebruik van het perceel is erf en weide. Ter plaatse zijn verschillende (landschapsontsierende) bouwwerken aanwezig.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

"Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook "dorpen" hieronder vallen. Wat "stedelijke ontwikkeling" inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."

Uit voorgaande volgt dat de bouw van twee woningen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.


Toets
In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee woningen binnen de bebouwde kom en rode contouren, op een reeds bebouwd erf met de bestemming Wonen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r. De verschillende omgevingsaspecten worden nader besproken in deze ruimtelijke onderbouwing. Waar nodig is onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor uitvoering van het bouwplan.

4.4.2 Bodem

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek (Kruse Milieu BV, projectcode 17072910, 23 oktober 2019, versie 2) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Het rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat als volgt:

Het terrein is grotendeels beschouwd als niet verdacht. Er zijn 3 asbestverdachte druppelzones onderzocht. In totaal zijn er 13 boringen verricht, waarvan één tot 3.0 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. Tevens zijn er handmatig 18 inspectiegaten gegraven. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn en matig grof zwak siltig zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 1.40 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- de bovengrond is niet verontreinigd;
- de ondergrond is niet verontreinigd;
- het grondwater is niet verontreinigd.

Resultaten asbestanalyses

Verkennend bodemonderzoek

- MM FF - Gat 31, 32 en 33 bevat geen asbest;
- MM FF - Gat 41, 42 en 43 bevat asbest; het gewogen asbestgehalte overschrijdt de interventiewaarde;
- MM FF - Gat 51, 52 en 53 bevat asbest; het gewogen asbest gehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Nader asbestonderzoek
- MM FF - Gat 41A, 42A en 43A (0.5 - 0.7) bevat geen asbest;
- MM FF - Gat 44, 45 en 46 bevat geen asbest;

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" kan worden aangenomen, aangezien geen overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

De hypothese “verdacht van aanwezigheid van asbest” voor de druppelzone aan de noordzijde van de schuren en de druppelzone aan de zuidzijde van de kapschuur wordt gehandhaafd. Voor de druppelzone aan de noordzijde van de overkapping kan de hypothese worden verworpen, aangezien hier geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Verkennend bodemonderzoek

In de druppelzone aan de noordzijde van de schuren en in de druppelzone aan de zuidzijde van de kapschuur is asbest aangetoond. Het gewogen asbestgehalte in de drupppelzone aan de noordzijde van de schuren (inspectiegaten 51 tot en met 53) is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek. Voor deze druppelzone is geen saneringsnoodzaak.

Het gewogen asbestgehalte in de druppelzone ten zuiden van kapschuur overschrijdt de interventie waarde. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.4 en 4.4.

Nader asbestbodemonderzoek
Naar aanleiding van de overschrijding van de interventiewaarde in het mengmonster MM FF - Gaten 41, 42 en 43 is besloten een nader onderzoek uit te voeren om de omvang van de verontreiniging met asbest vast te stellen. In de mengmonsters MM FF - Gaten 41A, 42A en 43A en MM FF - Gaten 44, 45 en 46 is asbest geen asbest aangetoond. De asbestveront-reiniging is in voldoende mate afgeperkt.

Geconcludeerd kan worden dat de druppelzone ten zuiden van de kapschuur sterk verontreinigd is met asbest. Het gewogen asbestgehalte bedraagt 4000 mg/kg d.s. De omvang van de verontreiniging bedraagt circa 13 m3. Aangezien de interventiewaarde wordt overschreden, is er een saneringsnoodzaak.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering van de asbestverontreiniging ten zuiden van de kapschuur, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw van twee woningen aangezien er verder geen verontreinigingen zijn aangetoond. De bodem wordt na sanering geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4.3 Geluid

Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. In het plangebied is uitsluitend wegverkeerslawaai van toepassing, omdat er in de directe omgeving geen sprake is van spoorwegen en/of gezoneerde bedrijventerreinen.
Op basis van artikel 77 van de Wgh dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of vaststelling van een projectafwijkingsbesluit een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gesitueerd is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0012.png"

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor :

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Toets

De woningen zijn gelegen aan de Vinkenbuurtweg, op geruime afstand van de weg (meest nabijgelegen woning op circa 100 meter).

De Vinkenbuurtweg betreft een 30 km-weg. 30 km-zones kennen geen geluidszone. Wel dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening te worden bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de geringe verkeersintensiteit op deze weg en de afstand van de woningen tot de weg kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidshinder. Er is in de directe omgeving geen sprake van spoorwegverkeer en/of een gezoneerd industrieterrein.

Ten aanzien van industrielawaai/lawaai afkomstig van bedrijfsactiviteiten is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de activiteiten van de nabijgelegen camping Laag Kanje (zie paragraaf 4.4.5).

4.4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Toets
Middels onderhavig bestemmingsplan worden twee woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen leiden tot een beperkt aantal extra verkeersbewegingen. Uitgaande van de CROW-richtlijnen Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012), waarbij wordt uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in een weinig stedelijk milieu en rest bebouwde kom zullen per woning 9 extra verkeersbewegingen per dag, dus in totaal 18 verkeersbewegingen per dag extra, plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0013.png"
Figuur 4.1: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekeningvolgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is.

Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig. Een woning is niet aan te merken als een gevoelige bestemming. Nadere toetsing op dit onderdeel is derhalve niet vereist.

Fijn stof (PM 10)
Fijnstof draagt volgens de huidige inzichten bij aan ruim 75% van alle ziektelast van milieufactoren. Daarnaast is van fijnstof bekend dat er ook significant schadelijke effecten zijn op de gezondheid beneden de wettelijke grenswaarde van 40 microgram per kuub. De Wereld Gezondheid Organisatie hanteert daarom een advieswaarde van 20 microgram per m3. Een concentratie van boven de 20 microgram per kuub voor fijnstof wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde milieugezondheidkwaliteit onvoldoende en boven de 30 microgram als zijnde zeer onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar dus aanzienlijk boven.

Uit het ODRU Geoloket blijkt dat de heersende fijnstof (PM 10) concentraties op de planlocatie tussen de 22 en 24 microgram per kuub bedragen. In het jaar 2020 zal dit naar verwachting verlaagd zijn naar 20-22 microgram per kuub, evenals in 2025.

In de huidige situatie wordt niet voldaan aan de advieswaarde van de WHO en GGD. De GGD bestempelt de huidige concentratie als onvoldoende. Aan de wettelijke grenswaarde wordt voldaan. Het aandeel fijnstof verbetert de komende jaren en voldoet dan ook aan de advieswaarde van de WHO en de GGD.


Stikstofdioxide (NO2)
Een concentratie tot 10 microgram per kuub voor stikstofdioxide wordt door de landelijke GGD (handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving - 2018) bestempelt als zijnde milieugezondheidkwaliteit goed. Boven de 20 microgram wordt de kwaliteit als matig bestempeld en boven de 30 microgram onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt daar met 40 microgram per kuub aanzienlijk boven.

Ter plaatse van de projectlocatie is sprake van 16-18 microgram per kuub. Er wordt voldaan aan het wettelijk jaargemiddelde. In de toekomst (2020 en 2025) zal de concentratie verlaagd zijn naar 12-14 microgram per kuub. De milieukwaliteit ten aanzien van dit aspect is daarmee aanvaardbaar op basis van de norm van de GGD en zal in de toekomst verbeteren.


Fijner stof (PM 2,5)
Fijner stof (PM 2,5) is een belangrijke schadelijke component van fijnstof. De Wereld Gezondheid Organisatie hanteert daarom een advieswaarde van 10 microgram per m3. Een concentratie van boven de 10 microgram per kuub wordt door de landelijke GGD bestempeld als zijnde milieugezondheidkwaliteit onvoldoende en boven de 14 microgram als zijnde zeer onvoldoende. De wettelijke jaargemiddelde concentratie ligt met 25 microgram per kuub daar aanzienlijk boven.

Het plangebied kent een waarde van 14-15 microgram per kuub. Voor de toekomst (2020 en 2025) ligt deze waarde lager, op 12-13 microgram per kuub. Volgens de norm van de GGD is de waarde onvoldoende. Wel kan vastgesteld worden dat de milieukwaliteit zal verbeteren en de waarde ruim beneden het wettelijke jaargemiddelde ligt.


Elementair koolstof (roet)
Elementair koolstof is een maat voor de massa van roetdeeltjes in fijnstof en is daardoor een goede indicator voor te verwachten geuroverlast. Er gelden geen formele grenswaarden voor elementair koolstof. Roet is een verzamelnaam voor zwarte deeltjes in de lucht, die ontstaan bij onvolledige verbranding. De belangrijkste bronnen voor roet zijn het wegverkeer (met name uitstoot van roetdeeltjes uit dieselmotoren), industriële bronnen en huishoudens (open haarden en kachels). In steden draagt het verkeer voor circa 50% bij aan de heersende roetconcentraties. Als vuistregel wordt op dit moment voor het gezondheidseffect 6 maanden "levensjaar" winst per microgram/kuub verlaagde EC concentraties gehanteerd (Commissie voor de milieueffectrapportage). Voor de projectlocatie geldt een waarde van 0-0,7 microgram per kuub. Deze waarde geldt ook voor 2020 en 2025.

Geconcludeerd wordt dat aan de wettelijke jaargemiddeldes wordt voldaan, zowel voor stikstofdioxide, fijnstof als fijner stof. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

4.4.5 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.4 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0014.png"Figuur 4.2: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets
In de directe omgeving van het projectgebied zijn met name woonpercelen aanwezig. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich camping Laag Kanje. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich agrararische gronden, ten westen van het plangebied bevindt zich een boomgaard. Voornoemde functies en vorm van grondgebruik worden onderstaand elk apart behandeld.

Camping Laag Kanje

Voor de activiteit 'kampeerterrein' wordt in de VNG-uitgave een grootste indicatieve richtafstand gegeven van 50 meter voor het aspect geluid. De VNG-uitgave betreft een richtlijn, geen wetgeving. Er kan gemotiveerd van deze richtlijn af worden geweken.

De onderlinge afstand tussen de terreingrens van de camping en de woningen bedraagt circa 10 en 17 meter. Er wordt niet voldaan aan de genoemde richtafstand. In de directe omgeving zijn meerdere woningen aanwezig die, gezien de afstand tot de camping, eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de camping (mogelijk) reeds belemmeren. Door de bouw van de nieuwe woning is het mogelijk dat de camping in de toekomst verder in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt belemmerd. Derhalve is nader onderzocht welke gevolgen de realisatie van de woning heeft voor de camping. Tegelijkertijd is ook onderzocht of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

De camping heeft een grote oppervlakte, waarbij er veel verschillende functies aanwezig zijn (recreatiewoningen, kampeerplekken, sanitairgebouwen, speel- en sportterrein, horecagelegenheden etc.) De algemene (gemeenschappelijke) recreatieve voorzieningen bevinden zich aan de andere zijde van de camping, ruim buiten de grootste indicatieve afstand van 50 meter. Door de grote oppervlakte van de camping zijn er, bij eventuele herindeling van de camping, voldoende mogelijkheden om onderdelen van de camping en de voorzieningen zodanig te situeren dat er voldoende afstand blijft bestaan tussen de verschillende onderdelen en voorzieningen van de camping en de nieuwe woningen.

Daarbij is het niet voor de hand liggend dat gemeenschappelijke voorzieningen naar de rand van de camping, zoals naar de zijde van de nieuwe woonpercelen, worden verplaatst. Deze voorzieningen bevinden zich meer aan de noordzijde van de camping, op meer centraler gelegen delen. Aan de zijde van het plangebied bevinden zich chalets in een groene/bosrijke omgeving (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0015.png"Figuur 4.3: Plattegrond camping, nieuwe woning ter plaatse van rode ster (bron: www.laagkanje.nl)

Geluid
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering (Akoestisch onderzoek 2 woningen achter de Vinkenbuurtweg 16 (voorheen Vinkenbuurt 30) te Maarn, werknummer 17.259, 12 november 2019). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. De conclusies uit het rapport zijn hieronder weergegeven.

Onderzocht is of er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een aanvaard woon- en leefklimaat. Daarnaast is onderzocht of de ontwikkeling zorgt voor eventuele belemmering voor de camping. De camping wordt niet beperkt in de bedrijfsvoering, ook niet wanneer meer plaatsen worden gecreëerd of extra activiteiten worden toegevoegd dichterbij de geplande woningen.

VNG-richtlijn : langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT

Planologische invulling

Wanneer wordt gerekend met een kavelbron van 97.9 dBA verdeeld over het bestemmingsvlak van de camping wordt op 50 m uit dit vlak een geluidbelasting L Ar,LT berekend van 45 dBA. Daarmee is de planologisch beschikbare geluidruimte volledig opgevuld. De geluidbelasting op de noordgevels van de woningen is maximaal 49 en 50 dBA waarmee de richtwaarde met 5 dBA wordt overschreden. De bovengrens van 50 dBA wordt niet overschreden. Bij stap 3, een hogere grenswaarde van 50 dBA, dient het bevoegd gezag te motiveren waarom een concrete geluidbelasting acceptabel wordt geacht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken. Omdat de woningen in een rustige omgeving liggen, op grote afstand van andere geluidbronnen, is geen sprake van cumulatie van geluid. Door de gunstige situering wordt van beide woningen alleen de NW-gevel en van de woning op perceel 2 de ZW-gevel op de verdieping evt. te hoog belast bij een maximale invulling. Van een te hoge belasting op deze gevel is alleen sprake wanneer op de camping dicht bij deze woningen, waar nu ook al verspreid meerdere chalets staan, nieuwe activiteiten worden ontwikkeld. Zoals al eerder gesteld zijn de maatgevende geluidbronnen op een camping voertuigbewegingen (auto ’s gasten, grasmaaien) en stemgeluid van gasten. Bij de kantine/restaurant/activiteitengebouw kan eventueel binnen of buiten nog muziek ten gehore worden gebracht. Dit gebouw ligt op ruim 400 m uit de te bouwen woningen en is niet relevant. Bovendien liggen meerdere bestaande woningen veel dichter bij de kantine/restaurant/activiteitengebouw welke maatgevend zijn. Bij live-muziek op een zomeravond zijn deze woningen maatgevend en zijn de nieuwe woningen niet extra beperkend. In principe zou dicht bij de te bouwen woningen een nieuwe activiteit kunnen worden ondergebracht (bijv. sportactiviteiten, zwembad, klimparkoers enz). Een zwembad of sportveld is alleen mogelijk wanneer bestaande chalets verdwijnen en veel bomen worden gekapt. De camping heeft al sportvelden/tennisbanen en ligt in een recreatiegebied met een meer. Een zwembad, wat een forse investering is, zal niet helemaal in een uithoek van de camping worden aangelegd. Denkbaar is een klimpark in het bos achter de te bouwen woningen. Een klimpark neemt veel ruimte in beslag en het aantal mensen is beperkt over een ruime oppervlakte. In het model van de maximale planologische invulling is eigenlijk al rekening gehouden dat verdeeld over het hele terrein activiteiten plaatsvinden. 30 mensen in een klimbos met een bronsterkte van 70 dBA/per persoon over een oppervlakte van 1200 m2 komt overeen met een bronsterkte van 54 dBA waarmee gerekend is met de oppervlaktebron. Het model met de planologische invulling is al een “worst case” scenario t.o.v. de huidige feitelijke situatie.

De noordzijde van de te bouwen woningen, aan de zijde van de camping, zal onder meer in gebruik zijn voor de erftoegang. De onderhavige woning heeft de tuin aan de geluidluwe zuidzijde. Aan deze tuinzijde zal meer langdurig buiten verbleven worden. Zelfs al zouden nieuwe activiteiten dichter bij de te bouwen woningen plaats vinden dan nog is bij deze woningen sprake van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat door de gunstige situering van de woningen met de tuin op het ZO, t.o.v. de camping achter de woningen. Een “dove gevel” kan daarbij een middel zijn om een inrichting niet te belemmeren in haar activiteiten. Het aanwijzen als een “dove gevel” door het toepassen van vaste ramen is een optie. Voor het binnenniveau in de achterliggende verblijfsruimte is het echter niet nodig omdat een raam met een goede kierdichting dezelfde geluidwering heeft als bij een vast raam. Het aanwijzen van een “dove gevel” zorgt dus niet voor een beter woon- en leefklimaat. Voor de belangen van de camping is een “dove gevel” ook niet nodig omdat stemgeluid, de belangrijkste geluidbron, overeenkomstig art. 2.18 lid a en b van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing blijft.

Feitelijke situatie
In de dagperiode kan ruimschoots aan de VNG-richtwaarde worden voldaan. In de avondperiode wordt de VNG-richtwaarde op de NW-gevels van beide woningen en de NW-gevel overschreden als gevolg van een groep luid pratende mensen tijdens een bijeenkomst. De plafondwaarde in de avondperiode wordt in punt 4 (NW-gevel woning perceel 2) met 3 dBA overschreden. Dit doet zich alleen voor wanneer een groep van ca 8 mensen de hele avond luidruchtig met elkaar in gesprek is (bijv. bijeenkomt/feestje). Normaal gesproken komt dit slechts enkele keren tijdens een warme zomeravond voor zoals dat in iedere woonwijk kan voorkomen. Incidentele situaties (maximaal 12 x per jaar) worden niet tot de representatieve bedrijfssituatie gerekend. Het is niet te verwachten dat in de enkele chalets dicht bij de geplande woningen de hele avond veel dan 12 x per jaar luid stemgeluid van een groep mensen voorkomt.

Bij een waarde van 45 dBA in de avond dient het bevoegd gezag te motiveren waarom een concrete geluidbelasting acceptabel wordt geacht. Daarbij moeten maatregelen worden onderzocht in de volgorde van bron- en overdrachtsmaatregelen. Alleen met een ca 50 m lang en 5 m hoog geluidscherm direct langs de erfscheiding vanaf de schuur (object 22) kan de geluidbelasting bij de geplande woningen voldoende worden beperkt. Een scherm met dergelijke afmetingen is landschappelijk gezien niet gewenst.

In de situatie zonder grote groep kan ruimschoots aan de richtwaarde worden voldaan. De problematiek van te veel stemgeluid in de avond/nacht tijdens een mooie zomeravond doet zich overal voor, ook in woonwijken waar huizen nog veel dichter op elkaar staan. In een woonwijk wordt dit echter niet getoetst. De kans is reëel dat op een nette rustige camping in de avond/nacht minder vaak luid stemgeluid door een groep voorkomt dan in een doorsnee woonwijk omdat bij een camping regels gelden en de campingbeheerder gasten zal aanspreken wanneer deze te veel lawaai maken. In een woonwijk gebeurt dat niet. Het feit dat bij een groep met luid stemgeluid niet aan de richtwaarde zal worden voldaan wil dus niet zeggen dat sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anders zou voor iedere nieuwbouwwijk met korte afstanden sprake zijn van een onaanvaarbaar woon- en leefklimaat.

Net als bij weg- en railverkeerslawaai is het van belang dat een woning een luwe zijde heeft zodat de bewoner kan kiezen in welke verblijfsruimte deze wil verblijven en zich kan terugtrekken van evt. overlast.

De noordzijde, aan de zijde van de camping, zal onder meer in gebruik zijn voor de erftoegang. De onderhavige woningen hebben de tuin aan de geluidluwe zuidzijde. Aan deze tuinzijde zal meer langdurig buiten verbleven worden.

VNG Richtlijn : maximale geluidniveaus L Amax

Door de relatief korte afstand tussen de geplande woningen en de geluidbronnen op de camping wordt de VNG-richtwaarde overschreden, hoofdzakelijk t.g.v. het rijden van een auto/sluiten portier in de avond/nacht. Ook de maximale grenswaarde van 60 dBA wordt in meerdere punten overschreden als gevolg van het rijden van een auto. Bij stap 3, een hogere grenswaarde L Amax van 65 en 60 dBA in de avond respectievelijk nacht, dient het bevoegd gezag te motiveren waarom een concrete geluidbelasting acceptabel wordt geacht. Het rijden van voertuigen in de avond komt beperkt voor (raming 6 x langs de geplande woningen). Maatregelen in de vorm van een hoog en lang geluidsscherm zijn landschappelijk en financieel niet gewenst/realistisch. Het verschuiven van de woningen op grotere afstand van de camping wordt landschappelijk gezien (ook door de gemeente) niet gewenst.

Het rijden van voertuigen in de nacht komt in de praktijk niet of wellicht incidenteel voor. Het is gebruikelijk dat op campings in de nachtperiode geen auto ’s worden toegelaten waarbij de slagbomen of een poort zijn gesloten. Wanneer toch een voertuig in de nacht mocht rijden is de overschrijding van de maximale grenswaarde hooguit 4 dBA en aanvaardbaar omdat het binnenniveau in de verblijfsruimte van de woning is gewaarborgd tot 45 dBA er van uitgaande dat een gevel conform het Bouwbesluit een minimale geluidwering van 20 dBA moet hebben. De situatie is feitelijk niet anders dan in een rustige woonwijk waar ook incidenteel ’s nachts voertuigen terug komen of vertrekken en piekgeluiden ontstaan.

In een uitgebreid onderzoek (nummer RC 913-1 -RA-002 d.d. 17 mei 2016) door adviesbureau Peutz naar de normering van piekgeluiden t.g.v. voertuigbewegingen in de nacht i.o.v. het ministerie in het kader van de nieuwe omgevingswet wordt voorgesteld de grenswaarden in de avond- en nachtperiode te verhogen naar 70 dBA voor de gevel en 55 dBA in de verblijfsruimte. De gedachte is dat de piekgeluiden in de woning niet voor overlast mogen zorgen. Uitgaande van deze nieuwe inzichten en voorgestelde grenswaarden is sprake van aanvaardbare piekgeluiden.

Activiteitenbesluit
De camping moet voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Omdat het stemgeluid overeenkomstig art 2.18 lid a en b buiten beschouwing blijft is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT nog lager dan de resultaten in tabel II en kan zeer ruim aan de normen worden voldaan. De kortste afstand van de rijdende voertuigen en het sluiten van een portier tot aan de geplande woning op perceel 2 is met 17 m ruim onvoldoende zodat in de nacht de norm wordt overschreden. Piekgeluiden door het komen en gaan van bezoekers/gasten van een recreatie-inrichting, zoals een camping, worden echter niet getoetst (dus ook door het rijden van voertuigen art 2.18 lid 3a). Bovendien zal het zelden voorkomen dat tussen 23 – 07 uur bewegingen plaats vinden, campings zijn dan normaal gesloten voor het komen en gaan van voertuigen.

De camping wordt niet beperkt in de bedrijfsvoering, ook niet wanneer meer plaatsen worden gecreëerd of extra activiteiten wordt toegevoegd dichterbij bij de geplande woning.

Slotconclusie

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van het aspect 'geluid'. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in/ter plaatse van de nieuwe woningen en er is geen sprake van belemmering van de bedrijfsvoering van de camping door uitvoering van het plan.

Geur en gevaar

Voor de aspecten 'geur' en 'gevaar' geldt op grond van de VNG-uitgave een indicatieve afstand van 30 meter. De afstand van de nieuwe woningen tot de terreingrens van het kampeerterrein bedraagt respectievelijk circa 17 en 10 meter. Aan de zijde van het plangebied zijn recreatieverblijven gelegen. Het dichtstbijzijnde recreatieverblijf ten opzichte van de nieuwe woningen ligt op circa 23 meter. De voorzieningen behorende bij de camping die relevant zijn voor het aspect geur, zoals een brasserie en snackbar liggen aan de noordzijde van de camping, op ruime afstand van de woonpercelen. Aan de richtafstanden ten aanzien van geur en gevaar wordt derhalve voldaan.

Agrarische gronden ten zuiden van het plangebied

Direct aansluitend ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De gronden zijn ingericht als grasland, ter plaatse worden geen agrarische bedrijfsactiviteiten ontplooid. Het kadastrale perceel waartoe deze gronden behoren is in eigendom bij de initiatiefnemers.

Boomgaard ten westen van het plangebied

Ten westen van het plangebied bevindt zich een boomgaard. De boomgaard bevindt zich in de achtertuin van de woning aan de Vinkenbuurtweg 16. Het betreft een hobbymatige boomgaard, die niet bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt. De boomgaard wordt niet bespoten, er is derhalve dan ook geen sprake van een spuitzone rond deze boomgaard.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen beperking vormt voor de uitvoering van onderhavig plan en dat er plaatsen van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

4.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Middels dit bestemmingsplan worden twee woningen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0016.png"Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van rode pijl (bron: risicokaart.nl).

Inrichtingen
Het Bevi is onder meer van toepassing op LPG stations, bedrijven met grote opslagen met gevaarlijke stoffen of bedrijven met een koel- of vriesinstallatie van meer dan 400 kg ammoniak.

Binnen een straal van minimaal 1600 meter rondom het projectgebied (aangegeven met rode pijl) zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen
Voor het vervoer met gevaarlijke stoffen gelden in grote lijnen dezelfde normen als voor inrichtingen, alleen de oriënterende waarde voor groepsrisico wijkt iets af voor transportbewegingen. In de directe omgeving zijn geen wegen aangewezen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden. Er zijn geen spoorwegen en vaarwegen in de omgeving van het plangebied aanwezig waarbij sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen
In of bij het plangebied liggen geen buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door geleid worden. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op circa 700 meter.

Electromagnetische straling
In de omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen of zendmasten aanwezig. Een nadere beschouwing op het aspect electromagnetische straling is daarom niet vereist.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid. Ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geldt het volgende.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.MAVnknbrtwgachtr16-VA01_0020.png"

Toets mogelijkheden bestrijdbaarheid

Ten aanzien van de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig die specifieke aandacht behoeven. Het weggedeelte rondom het plangebied is - ondanks het feit dat de Vinkenbuurt zelf een doodlopende weg betreft - (vanuit meerdere richtingen) te bereiken, en in de aangrenzende bebouwde omgeving ligt een openbare bluswatervoorziening die ingezet kan worden t.b.v. een calamiteitbestrijding.

Toets mogelijkheden zelfredzaamheid

Voor wat betreft de mogelijkheden m.b.t. de zelfredzaamheid van de aanwezigen in het plangebied is het belangrijk dat de aanwezigen kunnen vluchten. Hiervoor zijn voldoende mogelijkheden rondom het plangebied. De bestaande wegenstructuur en omliggende weilanden bieden hiervoor mogelijkheid. Daarnaast wordt geadviseerd om bij toepassing van een mechanisch ventilatiesysteem in de woning, er voor te zorgen dat het systeem met één handeling eenvoudig uit te schakelen is. Met deze voorzieningen zijn er voldoende mogelijkheden voor de personen in het plangebied om zichzelf tijdens een calamiteit in de omgeving in veiligheid te brengen (schuilen dan wel vluchten).

4.4.7 Duurzaamheid

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel bouw als renovatie is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Bij gebiedsontwikkelingen, ruimtelijke en infrastructurele projecten wil de gemeente samen met initiatiefnemers, gebruikers van het gebied en andere betrokkenen werken aan een duurzaam gebied. Dit betekent dat gestreefd wordt naar een integrale afweging van milieukwaliteiten, klimaat en andere gebiedskwaliteiten zoals cultuurhistorie, natuur en toegankelijkheid bij nieuwe ontwikkelingen.

Gemeentelijk beleid
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in de Klimaatroutekaart en Programma 2017-2022 daarom nogmaals de ambitie geuit om klimaatneutraal te zijn in 2035. Dit is een vervolg op het Milieubeleidsplan 2009-2014, waarvan de strategische doelen nog steeds van toepassing zijn. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is het gesprek aangegaan met de inwoners en de Duurzaamheidsraad om de route naar een klimaatneutrale gemeente in 2035 verder vorm te geven. In de routekaart worden verschillende scenario's toegelicht. De focus ten aanzien van woningbouw ligt voor de periode 2017-2021 op het energiezuiniger maken van woningen en het realiseren van in ieder geval energieneutrale aardgasvrije nieuwbouw, waarbij de voorkeur uitgaat naar energieleverende nieuwbouw.

Wat betreft duurzaamheidsmaatregelen kan gedacht worden aan de volgende maatregelen:

  • Extra isolatie en een uitstekende naad- en kierdichting: Door extra isolatie en verbeterde naad- en kierdichting toe te passen, kunnen energieverliezen worden beperkt. Let hierbij vooral op dat gekozen wordt voor beide, aangezien het rendement van beide stijgt bij gezamenlijke toepassing.
  • Zongericht bouwen: Door de woning optimaal te richten op de zon, kan optimaal gebruik worden gemaakt van zowel ecologisch als economisch profijt. Zongericht bouwen combineert het beste uit twee werelden; optimaal wooncomfort en echt duurzaam bouwen.
  • Een (bodem)warmtepomp: Een warmtepomp maakt gebruik van elektriciteit om warmte uit een bron te ontrekken en gebruikt dus geen aardgas. Als bron kan gebruik worden gemaakt van de lucht of de bodem. Bodem als energiebron heeft een beter rendement. In combinatie met PV-panelen kan de benodigde energie van externe bronnen tot een minimum beperkt worden.
  • PV-panelen: Door elektriciteit duurzaam op de eigen woning op te wekken kan worden bespaard op inkoop en elektriciteit en de energiebelasting.
  • Zonnewarmtecollector: Een zonnewarmtesysteem kan jaarlijks tot circa 50% van de warmtapwaterbehoefte verzorgen. Een combinatie van de zonnecollector met een warmtepomp is ideaal door de structurele verhoging van het rendement van de warmtepomp en hiermee de energiebehoefte van de warmtepomp. Ook zal de warmtepomp een langer levensduur hebben, doordat deze alleen nodig is als er onvoldoende zonnewarmte beschikbaar is.

Toets

De nieuwe woningen zullen gasloos worden gebouwd. Daarbij zal minimaal aan de wettelijke eisen ten aanzien van EPC, GPR Gebouw en GPC Energie. Er wordt naar gestreefd om tenminste de gemeentelijke ambitiewaarden te realiseren.

4.5 Kabels En Leidingen

In het plangebied of in de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op circa 800 meter afstand ten zuiden van het plangebied.

4.6 Water

4.6.1 Waterbeleid

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan 2016 – 2021 en Waterwet

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

Het waterplan werkt door in het provinciale waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021

Het beleid uit het Waterplan 2010-2015 wordt voortgezet en is ondergebracht in het op 7 december 2015 vastgestelde Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht. Het plan beschrijft onder meer wat de provincie wil bereiken op het gebied van waterbeheer. Belangrijke andere spelers zijn het Rijk, de waterbeheerders, de gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het Waterplan is gebaseerd op de Waterwet. Voor de Utrechtse Heuvelrug geldt als speerpunt voor verbetering van de waterhuishouding "afkoppelen en herstel infiltratie".

Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Veluwe. In het

Waterbeheerprogramma 2016-2021 heeft het Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de periode 2016-2021.

Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma’s:

  • Veilige dijken: in dit programma wordt veiliggesteld dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming van buitenwater. In dit geval de Eem en de Randmeren.
  • Voldoende en schoon water: dit programma gaat over de wijze waarop het waterschap omgaat met zichtbaar oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel van het programma is dat het water beschikbaar is, dat het van goede kwaliteit is en dat het water geen overlast veroorzaakt.
  • Zuivering afvalwater: dit programma houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Dit heeft als doel dat de kwaliteit van het oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Hiermee zal dit programma essentieel bijdragen aan het totale waterbeheersplan.

Gemeentelijk Waterplan

Het Waterplan Heuvelrug is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, voormalig Waterschap Vallei & Eem, Vitens (de waterpartners) en de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:

  • Afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • Beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • Natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kunnen de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water hierin een belangrijke functie vervult;
  • Beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2017-2020

In het rioleringsplan geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan de gemeentelijke taak van het aanleggen, beheren en onderhouden van het riool. De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich de volgende doelen met betrekking tot het stedelijke afvalwater:

  1. 1. Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
  2. 2. Transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
  3. 3. Voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt zich daarnaast de volgende doelen met betrekking tot hemelwater:

  1. 1. Inzameling van het afvloeiend hemelwater afkomstig van:
    1. a. verhard oppervlak in de openbare ruimte;
    2. b. dak- en terreinverharding van bestaande bebouwde percelen;
    3. c. dakoppervlak van nieuwbouw en herbouw, voor zover hemelwater redelijkerwijs niet op eigen terrein kan worden verwerkt;
  2. 2. Verwerking van het ingezameld hemelwater;
  3. 3. Voorkomen van het ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem.

De gemeente heeft de ambitie om het hemelwater zoveel mogelijk vast te houden en te bergen op de plek waar het valt. Dit betekent dat hemelwater zoveel mogelijk moet worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht. Dit draagt bij aan de vermindering van riooloverstorten en het verminderen van wateroverlast op straat. De infiltratie van het hemelwater draagt bovendien bij aan de verbetering van de natuurlijke waterhuishouding doordat de grondwaterstand wordt aangevuld. Voor het verharde oppervlak in de openbare ruimte betekent dit, dat het hemelwater bij nieuwbouw en renovatie waar mogelijk wordt geïnfiltreerd.

Ten aanzien van het particulier terrein is de perceeleigenaar bij nieuwbouw en herbouw verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater op eigen terrein. Wat betreft grondwater is het streven naar een gemiddeld hoogste grondwaterstand (ghg) van ten minste 0,7 m onder de as van de weg. Er is sprake van structureel te hoge grondwaterstanden als de gemiddeld hoogste grondwaterstand minimaal drie aaneengesloten jaren hoger is dan de gewenste grondwatersituatie en wanneer dit tot aantoonbare overlast in de woning leidt. Het vloerpeil van woningen dient 30 cm boven de as van de weg te worden aangelegd.

Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug

In 2009 is het convenant ‘Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug’ door de gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug ondertekend. In 2016 is het convenant verlengt tot 2021. In het convenant staan afspraken onder welke voorwaarden regenwater mag worden geïnfiltreerd in een kwetsbaar gebied als de Utrechtse Heuvelrug.

4.6.2 Watertoetsproces

Op 9 oktober 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast (zie ook Bijlage 3).

Voor de ontwikkeling geldt op basis hiervan het volgende:

  • Het afvalwater wordt op het gemeentelijk dwa-riool aangesloten;
  • Het regenwater wordt op het eigen perceel verwerkt;
  • Het ontwerp wordt gebaseerd op de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Er zal geen drainage worden toegepast;
  • Het vloerpeil komt minimaal 30 cm boven de kruin van de weg te liggen;
  • Uitlogende materialen zullen niet toegepast worden;

De kavels zullen worden voorzien van een rioolaansluiting voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater. Hiervoor dient een aansluitvergunning te worden aangevraagd bij gemeente. Hemelwater zal op het perceel worden geïnfiltreerd. Daarbij is het 'Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug' leidend. Beide onderdelen, eisen omtrent de afvoer van hemelwater en huishoudelijk afvalwater, zijn ook opgenomen in de anterieure overeenkomst die met de initiatiefnemers gesloten is. De woningen zullen hoger gebouwd worden (50 centimeter) dan de hoogte van de as van de weg.

4.7 Groen, Natuur En Landschap

4.7.1 Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ (2007)

Voor het Kromme Rijngebied is een landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Dit plan ziet toe op de landschappelijke kwaliteiten van (een deel van) het buitengebied van een zestal gemeenten: Zeist, Wijk bij Duurstede, Bunnik, De Bilt, Houten en Utrechtse Heuvelrug. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 met het Landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied+ ingestemd.

Doel van het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is het behouden, versterken en het ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten en samenhang in haar plangebied. Voorop daarbij staan de streekeigen identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap. Het buitengebied dient vitaal, aantrekkelijk en economisch gezond te zijn. Specifieke doelstellingen van het LOP zijn:

•Waarborgen van het cultureel erfgoed en een goede leefomgeving voor de toekomstige generaties door functies op een adequate wijze te situeren en vorm te geven;
•Versterken van de identiteit en leefbaarheid van het landschap;
•Stimuleren van de betrokkenheid (inhoudelijk en/of financieel) van de burger bij de kwaliteit van het landschap en de leefomgeving en stimuleren van lokale en regionale initiatieven voor verbetering van het landschap;
•Vormen van een helder referentiekader vanuit landschapskwaliteit voor beoordeling van en advisering bij nieuwe ontwikkelingen.

De visie van het LOP bestaat uit een landschaps- en een natuurvisie. De landschapsvisie gaat in op de gewenste ontwikkeling van de identiteit van de verschillende landschapstypen, de historische patronen, de groenstructuren en de ruimtelijke kwaliteiten die karakteristiek zijn. Ze is gebaseerd op en vormt een uitwerking van vastgesteld beleid op diverse niveaus. De natuurvisie gaat in op de gewenste ecologische ontwikkeling van het plangebied. Hierbij is ten eerste van vastgesteld ecologisch beleid uitgegaan. Vervolgens zijn vanuit het LOP aanvullende voorstellen gedaan, met name voor de ecologische verbindingszones.

Het plangebied van het LOP is verdeeld in een aantal deelgebieden. Elk van de deelgebieden kent haar eigen ruimtelijke kwaliteiten, problematiek en opgaven, die het vertrekpunt zijn voor de nadere visievorming ten aanzien van de integrale landschapsontwikkeling per deelgebied. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt op de grens van de deelgebieden Gelderse Vallei en Utrechtse Heuvelrug. Voor deelgebied Gelderse Vallei is opgenomen dat er sprake is van een afwisselend en agrarisch landschap met diverse landschapstypen en verschillende kavelgrensbeplantingen. Voor Utrechtse Heuvelrug geldt dat er sprake is van een uniek relief vanaf de stuwwal met bovenregionale bosgordel en faaie overgangslandschappen en belangrijke gradienten en groene vensters op de flanken. Op de landschapsvisiekaart is het plangebied aangegeven als slagenlandschap. Er is feitelijk echter sprake van ligging in een kampenlandschap (mozaieklandschap).
In essentie is het mozaïeklandschap een halfopen landschap met een grote diversiteit aan beplantingselementen. Steeds in maat en vorm variërende ruimten vormen een mozaïek van kamers. Bomenrijen, lanen, bospercelen, houtwallen en boomgroepen wisselen elkaar voortdurend af en omkaderen akkers en weilanden. Beplante wegen en verscholen beken slingeren door dit mozaïek. Dorpen en erven met oude en nieuwe gebouwen door elkaar liggen verscholen tussen het groen. Het kampenlandschap vraagt om versterking van de kleinschaligheid.

Toets
Er is in het kader van de ontwikkeling van het perceel een erfinrichtingsplan opgesteld door Hannink Landschapsvormgeving. Zie bijlage 6 van de toelichting.

De bestaande groenstructuur wordt grotendeels gehandhaafd. Er worden verschillende landschapsmaatregelen uitgevoerd ter versterking van de landschapsherkenning (kamerstructuur) en het op passende wijze opnemen van de woningen in het landschap.

Zo worden er een houtwal, houtsingel en bomengroep, evenals beukenhagen aangeplant. Door de landschapsmaatregelen kunnen de woningen als zelfstandige eenheden (kampen) worden ervaren en vindt er een goede aansluiting op het bestaande erf en landschap plaats.

4.7.2 Quick scan natuurwaarden

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voorplantingsplaatsen of rustplaatsen.

Verder is het verboden om plantensoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Voor sommige in de Wet natuurbescherming genoemde soorten geldt een ontheffing voor het opzettelijk doden en vangen en de vaste voortplantings- en rustplaatsen van deze soorten opzettelijk beschadigen of vernielen, als gevolg van werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. In voorliggend geval is de vrijstellingsregeling van de Provincie Utrecht van kracht. Ook gelden er bepaalde vrijstellingen voor het verbod op verwonden en doden mits er gewerkt wordt volgens een door de Minister goedgekeurde gedragscode. Voorgenomen activiteit wordt gezien als 'ruimte ontwikkeling'. In afwijking van de verboden in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is het toegestaan om sommige soorten opzettelijk te doden en te vangen en de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, project 1333, 7 december 2017). Dit rapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van Natura2000-gebied. Gronden die tot Natura2000-gebied behoren liggen op minimaal 14 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geennegatief effect op gronden er buiten en dus ook niet op de Natura2000-gebied dat op enige afstand van het plangebied ligt.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 160 meter afstand van het plangebied. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gronden er buiten en dus ook niet op het NNN dat op enige afstand van het plangebied ligt.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er is geen ontheffing noodzakelijk op grond van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige grondgebonden zoogdier-, amfibieën-, vleermuis- en vogelsoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er rust- en voortplantingslocaties, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustlocatie en nestelen er vogels in het plangebied.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ of zijn niet beschermd (bruine rat, mol, huismuis). De functie van het plangebied als foerageergebied voor deze soorten is niet beschermd. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om de werkzaamheden af te stemmen op de ecologie van grondgebonden zoogdieren en amfibieën om te voorkomen ze onnodig verwond of gedood worden. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten worden geen vleermuizen verwond of gedood, worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord en wordt functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen niet aangetast.

Conclusie
Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing of vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden.

4.8 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht kan worden afgeleid dat er geen monumenten in of nabij het plangebied zijn gelegen. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.9 Archeologie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het gemeentelijke archeologiebeleid is vervat in de 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Utrechtse Heuvelrug'. Bij een nieuw bestemmingsplan is de gemeentelijke beleidskaart het toetsingskader. Het plangebied kent op basis van de kaart een hoge archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 3). Deze waarde is doorvertaald in de vigerende beheersverordening. Hierin is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3 hoog' toegekend. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 150 m² en een diepte van meer dan 0,30 meter, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Toets

De omvang van de ingrepen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Om die reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd door Laagland Archeologie (Bureauononderzoek en inventariserend veldonderzoek-verkennende fase Vinkenbuurtweg te Maarn gemeente Utrechtse Heuvelrug, januari 2018, versie 1.2). Het rapport is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat weergegeven:

Het veldonderzoek heeft een volledig tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel aangetoond. Er zijn geen archeologische indicatoren of archeologisch relevante lagen aangetroffen. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en wordt de archeologische verwachting voor het plangebied bijgesteld naar laag. Het opnemen van een dubbelbestemming archeologie ter bescherming van archeologische waarden in het plangebied is niet langer noodzakelijk. Wel blijft de wettelijke meldplicht voor archeologische (toevals)vondsten van art. 5.10 uit de Erfgoedwet van kracht: degene die anders dan bij het doen van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet of kan vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, is verplicht deze te melden bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed c.q. gemeente Utrechtse Heuvelrug), en gedurende zes maanden ter beschikking te houden voor onderzoek.

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding zijn geometrisch bepaalde planobjecten opgenomen in een GML bestand. De verbeelding en bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met de verbeelding aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 6) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
  • Hoofdstuk III (artikelen 7 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels

De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogten.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregels. In een afwijkingsregeling wordt opgenomen waarvan afwijking wordt verleend, de maximale omvang van de afwijking die kan worden toegestaan en eventuele voorwaarden waaronder de omgevingsvergunning tot afwijken wordt verleend. Een voorbeeld is een afwijkende goot- en/of bouwhoogte in een bepaalde situatie.

Specifieke gebruiksregels

Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels

Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

Overigens biedt bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht nog bouw- en gebruiksmogelijkheden buiten dit bestemmingsplan om.

Voorwaardelijke verplichting

Het kan voorkomen dat een bepaald gebruik van gronden kan worden toegestaan, mits er maatregelen worden genomen om hinder naar de omgeving te voorkomen. Bijvoorbeeld het realiseren van opslag op een perceel, maar om dit te mogen doen moet eerst een groene haag om het perceel gerealiseerd worden. De voorwaarde dat eerst een haag moet worden gerealiseerd, voordat het perceel als opslag mag worden gebruikt, noemt men ' voorwaardelijke verplichting'. Dergelijke voorwaarden worden met name toegepast bij landschappelijke inpassing in het buitengebied, maar ze kunnen ook in andere gevallen worden gebruikt.

De inleidende regels (hoofdstuk I)) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn drie bestemmingen weergegeven. Daarnaast kent het plangebied één dubbelbestemming. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemming.

5.3.1 Tuin

De bestemming Tuin is bedoeld voor de gronden die een groene tuinuitstraling hebben. Deze bestemming is gerelateerd aan de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming mogen tuinen en daarbij behorende paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein worden gerealiseerd.

5.3.2 Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor gebieden waar wegen, straten en paden gesitueerd zijn. Dit zijn dus gebieden met een brede verkeers- en verblijfsfunctie. De bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. De bestemming heeft dus niet enkel het karakter van verharding, ook groen en water zijn hier toegestaan.

Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. met uitzondering van nutsvoorzieningen. Voor het bouwen van overige bouwwerken (niet zijnde overkappingen) gelden de bouwhoogten zoals in de tabel in de regels is weergegeven.

5.3.3 Wonen

Functies

Binnen de bestemming Wonen - S1 is wonen toegestaan. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.


Bouwmogelijkheden

De Bouwregels maken onderscheid in regels voor:

  1. 1. algemeen (5.2.1);
  2. 2. hoofdgebouwen (5.2.2);
  3. 3. bijbehorende bouwwerken (5.2.3);
  4. 4. overige bouwwerken (5.2.4).


Algemeen

In algemene zin wordt bepaald dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.


Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen - S1 mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Er mag niet meer dan één woning per bouwvlak worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw in het bouwvlak moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale inhoud van een woning mag 800 m3 bedragen. De goothoogte mag maximaal 3 meter en een bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen.

Als hoofdgebouwen afgedekt worden met een kap, dan moet worden voldaan aan de in de regels voorgeschreven dakhelling.

Dakkapellen zijn toegestaan op hoofdgebouwen. Op basis artikel 2 lid 4 van bijlage II van het Bor is het bouwen van een dakkapel in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak vergunningvrij. Voor het bouwen van een dakkapel in het dakvlak van de voorgevel of in een dakvlak van een naar de openbare weg gekeerde zijgevel, zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken

Uitbreidingen van het hoofdgebouw met aan- of uitbouwen en al dan niet aangebouwde bijgebouwen en overkappingen worden onder de noemer 'bijbehorend bouwwerk' geschaard. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is zoveel mogelijk aangesloten op de regeling 'vergunningsvrij bouwen' uit de bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht.

De regeling die het bestemmingsplan omvat is echter op een aantal punten ruimer:

  • Bouwen voor de voorgevel.
    Er mag in sommige gevallen op minder dan 1 meter van de voorgevel of voor de voorgevel worden gebouwd:
    1. 1. indien de locatie is opgenomen in het bouwvlak;
    2. 2. indien de bestaande bebouwing op minder grote afstand dan 1 m van de voorgevel staat;
    3. 3. indien de bijgebouwen die voor de voorgevel staan zijn aangeduid op de verbeelding;
    4. 4. erkers die voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • Ondergronds bouwen.
    Ondergronds bouwen is niet alleen binnen het gehele bouwvlak toegestaan, maar ook buiten het bouwvlak. Er dient dan wel onder een bijbehorend bouwwerk gebouwd te worden, waarbij een maximum van 30 m2 geldt.


Overige bouwwerken

Met het begrip 'overige bouwwerken' wordt bedoeld: een bouwwerk dat geen gebouw is en ook geen overkapping. Concreet zijn maximale hoogtematen voorgeschreven voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en andere overige bouwwerken.

Afwijken van de bouwregels

Het plan biedt het bevoegd gezag de bevoegdheid om af te wijken om toe te staan dat een hoofdgebouw mag worden uitgevoerd met een plat dak. Het beoordelingscriterium hierbij is dat er door het platte dak het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden aangetast.


Specifieke gebruiksregels

Zoals in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, is beroep of bedrijf aan huis toegestaan binnen de woonbestemming. Wel worden er enige voorwaarden aan dit gebruik gesteld. Zo mag 40 % van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, worden gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis. Bij deze oppervlakte wordt ook de oppervlakte van het hoofdgebouw op de verdieping meegerekend.

Het is alleen toegestaan om beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten te verrichten aan huis die opgenomen zijn in de staat van bedrijfsactiviteiten Bedrijf aan huis. De beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen horeca of detailhandel inhouden, behalve als het gaat om verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of bedrijf.

Voor het uitoefenen van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit aan huis mag ook personeel in dienst zijn zolang deze activiteit wel mede wordt uitgeoefend door de bewoners van de woning waar de activiteit plaatsvindt.

Door de uitoefening van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mogen de verkeersbewegingen niet onevenredig toenemen in de directe omgeving. Daarbij moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dit dient in de eerste plaats op eigen terrein te worden gerealiseerd. In gevallen waar dit niet mogelijk is dient voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid aanwezig te zijn. Voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit mag geen buitenopslag plaatsvinden.

5.4 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook één dubbelbestemming. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat middels de dubbelbestemming beschermd wordt.

5.4.1 Waarde Landschap

De bestemming 'Waarde - Landschap' is naast de enkelbestemming(en) van deze gronden bedoeld voor het behoud, herstel en bescherming van de aanwezige landschappelijke waarden. Tevens is deze bestemming opgenomen om omgevingsvergunningvrij bouwen ter plaatse van de dubbelbestemming onmogelijk te maken.

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behalve voor zover bestaand, worden gebouwd.

5.5 Algemene Regels

5.5.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.5.2 Algemene bouwregels

5.5.3 Algemene gebruiksregels

5.5.4 Algemene afwijkingsregels

5.5.5 Overige regels

5.5.6 Overgangs- en slotregels

In artikel 12 van de regels is het overgangsrecht opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij overgangsrecht dat is voorgeschreven voor bestemmingsplannen in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 13 van de regels is de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. De volgende zaken komen aan bod:

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het verhaal van gemeentelijke kosten van exploitatie (i.c. kosten i.v.m. de planologische procedure) is in dit geval anderszins verzekerd door het sluiten van een anterieure overeenkomst. Ook de dekking van eventuele planschadekosten is door middel van deze overeenkomst verzekerd. De raad kan dan ook op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Daarnaast worden de leges omgevingsvergunning in een later stadium afzonderlijk in rekening gebracht bij aanvrager

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De Provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe zijn gevraagd om een vooroverlegreactie in te dienen. Door de provincie is positief gereageerd op het bestemmingsplan. Het waterschap heeft niet gereageerd.

6.2.2 Participatie

In het kader van een goed participatie- en communicatieproces hebben de initiatiefnemers omwonenden geïnformeerd met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen door tekeningen van de toekomstige situatie te laten zien en deze mondeling toe te lichten. Door de omwonenden is positief gereageerd op de voorgenomen ontwikkelingen.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 23 oktober 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.

6.4 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek."

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 1 Erfinrichtingsplan

Bijlage 2 Bedrijf Aan Huis

Bijlage 2 Bedrijf aan huis

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 4 Quickscan Natuurwaarden

Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden

Bijlage 5 Bureauonderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Archeologie

Bijlage 5 Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek archeologie

Bijlage 6 Erfinrichtingsplan

Bijlage 6 Erfinrichtingsplan