De Amerongse Berg
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 17-11-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan De Amerongse Berg van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.bpAMRamerongseberg-va01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm en bouwkundig onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt; onder aanbouw wordt mede verstaan een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde aanbouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald;
1.8 bedrijfsmatige exploitatie:
Het door middel van een bedrijf/stichting beheren en/of exploiteren van recreatiewoningen, waarbij geldt dat daar permanente wisselende recreatieve (nachts)verblijfsmogelijkheden worden geboden;
1.9 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, niet geschikt voor bewoning, dat in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 gemeenschappelijke voorzieningen:
gebouwen die dienen voor de uitoefening van het recreatiebedrijf, eventueel in combinatie met een bedrijfswoning. Onder gemeenschappelijke voorzieningen wordt in ieder geval verstaan: een receptie, een binnen en/of buitenzwembad, een kantine/horeca, een supermarkt, een restaurant, voorzieningen voor sport, spel- en ontspanning en opslagruimte/bergingen;
1.22 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.23 landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak,die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.24 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundig een biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.25 omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);
1.26 omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van de Wabo;
1.27 omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van de Wabo.
1.28 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van de Wabo.
1.29 overkapping:
een bouwwerk, omsloten door maximaal twee, al dan niet tot de constructie zelf behorende wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.30 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
1.31 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin, of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.32 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.33 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm en bouwkundig kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; onder uitbouw wordt mede verstaan een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde uitbouw;
1.34 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.35 wetten en besluiten:
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer
Besluit van 5 januari 1993 (Stb. 50), houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, zoals dit besluit luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
Onteigeningswet
Wet van 28 augustus 1851 (Stb. 125), regelende de onteigening ten algemene nutte, zoals deze wet luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, laatselijk gewijzigd 29 april 2010 (Stb.187)
Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze wet luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
Wet op de economische delicten
Wet van 22 juni 1950 (Stb. K258), houdende vaststelling van regelen voor de opsporing, de vervolging en de berechting van economische delicten, zoals deze wet luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439), houdende nieuwe voorschriften omtrent het bouwen en de volkshuisvesting, zoals deze wet luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
1.36 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelsgrens en het bouwwerk;
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 breedte, diepte c.q. lengte van bouwwerken
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
2.9 Uitzonderingen bij wijze van meten
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden,met daarbij behorende watergangen en sloten.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruiksverbod
Het is verboden gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
6.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in 6.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen met uitzondering van de maten voor recreatiewoningen.
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien dat noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing tot maximaal 2,5 m.
7.2 Toepassing afwijkingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.1 kan alleen worden verleend, indien:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd ofveranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwenwordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Amerongse Berg.
Hoofdstuk 1 Aanleiding En Doel
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de herontwikkeling van de gronden van het voormalige kampeerterrein “de Bokkesprong”, gelegen aan de Dwarsweg 69a in Overberg in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwe Wro en de richtlijnen volgens het SVBP 2008.
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de gronden van de voormalige camping te herontwikkelen tot een hoogwaardig park met maximaal 95 recreatiewoningen. Op deze wijze kan het terrein weer een bijdrage leveren aan het toeristisch-recreatieve product van de Utrechtse Heuvelrug. De doelgroep bestaat uit recreanten die willen recreëren in een kwalitatief hoogwaardige onderkomen op een rustig park in een groene omgeving. Het recreatiepark krijgt de naam 'Buitengoed de Amerongse Berg'.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Dwarsweg in Overberg, op korte afstand van de bebouwde kom van Veenendaal. Kadastraal bekend gemeente Amerongen, sectie G nr 244 en B nr 565. Het bestaat uit een langgerekt perceel dat aan de noordzijde wordt begrensd door de Dwarsweg en de spoorlijn Utrecht – Rheden. Aan de oostzijde grenst het terrein aan een bosgebied dat in verbinding staat met de Veenendaalse Heide. De zuidelijke en westelijke perceelgrenzen worden gemarkeerd door houtwallen. De omliggende gronden behoren voor een groot deel toe aan de landgoederen in de omgeving.
Op de bewuste gronden aan de Dwarsweg was tot 2005 camping “de Bokkesprong” gevestigd, een kampeerterrein met 190 standplaatsen, 18 recreatiewoningen, een klein openluchtzwembad, kantine en sanitaire voorzieningen.
2.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie maakt het terrein een troosteloze indruk. De voorzieningen van de voormalige camping zijn verwaarloosd. Van enige vorm van recreatie is al jaren geen sprake meer. Enkele stacaravans op het terrein werden in het verleden permanent bewoond. De bewoners beschikten over een persoongebonden gedoogbeschikking. De sociale veiligheid was zorgwekkend. De planontwikkelaar heeft met de permanente bewoners een overeenkomst gesloten. Sinds 1 april 2008 is het terrein onbewoond en leeg.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Streekplan Utrecht
Het Streekplan Utrecht, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Utrecht op 13 december 2004, beschrijft het provinciale beleid voor de periode 2005 – 2015, met een doorkijkje naar de periode tot 2030.
De Provincie Utrecht heeft met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening er niet voor gekozen nieuw beleid te formuleren in een nieuwe Structuurvisie. Het Provinciaal belang is vastgelegd in de Beleidslijn nieuwe Wro. De Handleiding Bestemmingsplannen 2006 is opgenomen in de Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid van Wet ruimtelijke ordening. Op basis van dit artikel kunnen Provinciale Staten, met het oog op een goede ruimtelijke ontwikkeling, regels stellen omtrent inhoud, toelichting of onderbouwing van een bestemmingsplan. Doel van deze Verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
In paragraaf 7.7 van het streekplan worden voor de genoemde beleidsperiode de doelen beschreven ten aanzien van recreatie en toerisme. Delen van de provincie hebben bovenregionale recreatieve functie. De Utrechtse Heuvelrug is daar een voorbeeld van. De Provincie Utrecht wil deze potenties benutten en de recreatief-toeristische kwaliteiten verder versterken, om zoveel mogelijk aan de recreatief–toeristisch behoefte van onze inwoners en bezoekers te kunnen voldoen. Hiervoor is een kwantitatieve en kwalitatieve inhaalslag nodig. Trefwoorden daarbij zijn: voldoende aanbod, bereikbaarheid en toegankelijkheid, en diversiteit.
In het streekplan wordt onderscheidt gemaakt tussen kerngebieden, ontwikkelingsgebieden en recreatief medegebruik. Het plangebied aan de Dwarsweg ligt in een ontwikkelingsgebied. Dit zijn gebieden waar uitbreiding of verbetering van recreatieve voorzieningen een duidelijke meerwaarde hebben voor de recreatieve hoofdstructuur.
De herontwikkeling van het voormalige kampeerterrein “de Bokkesprong” tot een park met maximaal 95 recreatiewoningen past binnen het Streekplan Utrecht, voor zover de planlocatie is aangewezen als recreatief ontwikkelgebied.
Adviescommissie Recreatie en Toerisme
In dat kader is in maart 2009 advies ingewonnen van de Adviescommissie Recreatie en Toerisme voor de Provincie Utrecht. De commissie is van mening dat de voorgenomen planuitvoering geen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS ter plaatste en in de omgeving zal veroorzaken, maar juist zal leiden tot winst voor natuur en landschap. Er is sprake van een belangrijke kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige, verwaarloosde situatie. Bovendien levert het plan een goede bijdrage aan het toeristisch product van de gemeente.
Gevolgen voor visie en planopzet
Concluderend gesteld is het gemotiveerde advies van de Adviescommissie Recreatie en Toerisme voor de Provincie Utrecht aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug positief aangaande de voorgestelde ontwikkeling. Het advies in als bijlage bij het dit bestemmingsplan opgenomen.
Handleiding bestemmingsplannen/ 2006
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben op 28 februari 2006 de Handleiding bestemmingsplannen vastgesteld. Samen met het Streekplan Utrecht 2005-2015 vormt deze het kader voor de beoordeling van gemeentelijke plannen. Het streekplan is het algemene toetsingskader, de handleiding geldt voor zowel het landelijk als stedelijk gebied.
Provinciale Ruimtelijke Verordening/ 2009
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld op 21 september 2009, is opgenomen hoe in bestemmingsplannen omgegaan moet worden met het provinciaal belang. De PRV bevat instructienormen, die kaderstellend zijn voor het opstellen van bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld dat de waarden van natuur en landschap beschermd moeten worden, maar niet de wijze waarop. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
Het instrument van de provinciale verordening is nieuw, maar het provinciale beleid is niet veranderd. Voorheen moest een bestemmingsplan goedgekeurd worden door de provincie.
Sinds de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) is deze vereiste vervallen. De provincie dient nu vooraf aan te geven wat haar provinciale belangen zijn. Dit heeft zij allereerst gedaan in de Beleidslijn nieuwe Wro en vervolgens verder uitgewerkt in de Uitvoering Beleidslijn nieuw Wro. De PRV is hiervan het sluitstuk, waarin de provincie een aantal provinciale belangen laat doorwerken naar de gemeenten.
Gevolgen voor visie en planopzet
Beide genoemde documenten hebben geen andere gevolgen voor de visie en de planopzet dan de gevolgen die al vanuit het Streekplan Utrecht 2005-2015 zijn benoemd.
3.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei
Op 10 januari 2005 is door Provinciale Staten van Utrecht, met instemming van Provinciale Staten van Gelderland, het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost vastgesteld. Doel van de samenwerkende provincies is het aanpakken van de toenemende ruimtelijke versnippering van het landelijke gebied en het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur, met name met betrekking tot landbouw, natuur, milieu, recreatie en water. Het reconstructieplan moet bovendien het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren.
Op de themakaart 'recreatie' van het reconstructieplan is het plangebied aangeduid als 'verbeteren dag- en verblijfsrecreatie'. Paragraaf 2.9.3. van het reconstructieplan beschrijft de reconstructieopgaven ten aanzien van recreatie. Een stevige kwaliteitsimpuls in combinatie met uitbreidingsmogelijkheden van verblijfsrecreatieve voorzieningen is nodig. Het reconstructieplan noemt de stadsranden als locatie waar mogelijk verdere intensivering van recreatief gebruik kan plaatsvinden, zodat de relatie tussen stad en platteland wordt verbeterd.
Aan de uitbreiding en vestiging van verblijfsrecreatie wordt de kwaliteitseis gesteld dat de gevolgen ervan tenminste neutraal zijn voor de natuurwaarden, de landschappelijke en de cultuurhistorische waarden. Nieuwe invullingen moeten beter worden afgestemd op de marktbehoefte.
De herontwikkeling van het voormalige kampeerterrein “de Bokkesprong” tot een park met recreatiewoningen verhoudt zich prima met het Reconstructieplan Gelderse Vallei. Aandacht zal moeten worden gegevan aan landschappelijke en natuurlijke inpassing van het initiatief.
3.3 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei +
In januari 2010 is het LOP Kromme Rijngebied+ vastgesteld. Voor de gronden van voormalige camping "De Bokkesprong" vloeien uit dit plan de volgende uitgangspunten voort:
- Het behouden en versterken van de half open landschappen;
- Het behouden en versterken van de externe verbinding van de heuvelrug met de omgeving en de gradiënt naar de vallei;
- Het ontwikkelen van het recreatief uitloopgebied van Veenendaal in afstemming met natuurwaarden.
Voor de naastgelegen percelen aan de west- en de zuidkant geldt als beleidsuitgangspunt het ontwikkelen van nieuwe natuur.
Deze uitgangspunten krijgen, voorzover maatregelen gewenst zijn, een concrete uitwerking in het uitvoeringsprogramma van het LOP. Eén van de pilots is het verbeteren van de landschappelijke inpassing van de verblijfsrecreatie. Dat thema is vervolgens weer uitgewerkt in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied. In het beeldkwaliteitsplan zijn de richtlijnen voor de beeldkwaliteit van recreatieve terreinen als volgt verwoord:
"Uitbreiding van recreatieve terreinen moet zoveel mogelijk plaats vinden bij of in aansluiting op bestaande terreinen met verbetering vaan de ruimtelijke kwaliteit. Voor nieuwsvestiging zou dit zoveel mogelijk binnen de slagen van het landschap passen en voorzien worden van in het landschap passende kavelgrensbeplanting (breedte, inheemse soorten, enz.)"
Deze richtlijnen gelden ook voor de gronden van de voormalige camping "De Bokkesprong".
3.4 Structuurvisie Groen Dus Vitaal
In de Structuurvisie Groen dus Vitaal 2010, vastgesteld op 28 januari 2010, wordt ten zuiden van Overberg aan de Dwarsweg ruimte gegeven voor recreatie. Om de recreatie verder te ontwikkelen heeft de gemeente de doelstelling om te komen tot een Masterplan, dat zich met name richt op kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie, versterking van de recreatieve inrichting van het gebied en de regulering van verkeersstromen. Hiervoor dient een plan van aanpak te worden opgesteld. Op dit moment is dit nog niet aan de orde.
Het te ontwikkelen plan voor de kwaliteitsverbetering van de verblijfsrecreatie in het gebied geeft zicht op wat op welke plek wenselijk en mogelijk is, zowel voor de bestaande verblijfsrecreatie als voor nieuwe ontwikkelingen. Onderdeel van de kwaliteitsverbetering is het aansluiten op en versterken van de bestaande kwaliteiten van het gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, landgoederen en agrarische functies).
Voor verblijfsrecreatie zijn er twee opgaven, te weten het duurzaam versterken van natuurgerichte vormen van dag- en verblijfsrecreatie en het verbreden van een visie op recreatie en toerisme door uitvoering van het project Masterplan recreatie Overberg e.o.
De Structuurvisie Groen dus Vitaal geeft aan dat kwaliteitsverbetering van de reeds bestaande verblijfsrecreatie door herontwikkeling op perceelsniveau past in de ambitie van de gemeente om te komen tot een duurzame en kwalitatief hoogstaand aanbod van verblijfsrecreatie. De voorgestane herontwikkeling van de voormalige camping "De Bokkesprong" past daarmee in de doelstellingen van de Structuurvisie Groen dus Vitaal.
3.5 Milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012
Het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- 1. duurzaamheid,
- 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg,
- 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen,
- 4. kwaliteit van de leefomgeving.
Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde "kansrijke"projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8.
Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Het belangrijkste gebiedstype voor dit bestemmingsplan is "Landelijk gebied, verweving van functies". Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.
3.6 Beleidsplan Recreatie En Toerisme 2007-2011
Het Beleidsplan Recreatie en Toerisme van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2007, vormt een overkoepelend beleidsplan voor de kernen op de Utrechtse Heuvelrug. Als beleidskader voor de periode 2007 – 2011 dient het beleidsplan als kapstok voor diverse toeristisch-recreatieve projecten.
De ambitie van de gemeente bestaat uit het ontwikkelen van goed inpasbare vormen van recreatie en toerisme, waarbij de kernkwaliteiten natuur, landschap en cultuurhistorie en de leefbaarheid in de kernen voorop staan. Er wordt gestreefd naar een kwalitatief hoogwaardig aanbod van bijzondere verblijfsrecreatie waarbij wordt ingezet op de diversificatie van het aanbod. Daarbij kan bijvoorbeeld worden ingespeeld op de groeiende belangstelling voor natuur en cultuur, de groei van de actieve vakantiemarkt, of de opkomst van gezondheidstoerisme.
Het gebied rond Overberg, waarbinnen de planlocatie valt, is in het beleidsplan aangeduid als zoekgebied voor intensieve toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.
De herontwikkeling van het voormalige kampeerterrein “de Bokkesprong” tot een park met recreatiewoningen past binnen het Beleidsplan Recreatie en Toerisme van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
3.7 Nota Verblijfsrecreatie
In het verlengde van het Beleidsplan Recreatie en Toerisme is door de gemeente Utrechtse Heuvelrug de Nota Verblijfsrecreatie uitgebracht (vastgesteld op 9 juli 2009. De nota bestaat uit een beleidskader en een toetsingskader. In het beleidskader worden recreatieve, landschappelijke, ecologische en milieukundige belangen tegen elkaar afgewogen en wordt duidelijkheid geboden ten aanzien van de (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden en -beperkingen voor diverse vormen van verblijfsrecreatie in de gemeente. In het toetsingskader wordt het beleidskader verder uitgewerkt en worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de verschillende typen verblijfsrecreatieve voorzieningen. Deze dienen als input voor de nieuwe bestemmingsplannen.
In de Nota Verblijfsrecreatie worden de aspecten rond verblijfsrecreatie als volgt samengevat:
- de verblijfsrecreatieve sector in de gemeente staat onder druk;
- de markt vraagt om meer kwaliteit (ruimte en voorzieningen);
- een deel van de capaciteit voor toeristisch verblijf gaat verloren voor de markt en er is steeds meer sprake van vaste gebruikers;
- het recreatief-toeristisch gebruik van recreatiewoningen is economisch gezien beter voor de gemeente dan een permanent gebruik. Het bestedingspatroon van toeristen verschilt sterk met die van permanente bewoners;
- de vraag naar verblijfsaccommodaties laat twee ontwikkelingen zien:
1e ontwikkeling - korte verblijfsmogelijkheden voor bijvoorbeeld 50+ers
2e ontwikkeling - groepsaccommodaties voor kleine groepen (6-18 personen).
Beide groepen hebben behoefte aan hoge kwaliteit, meer luxe en veel privacy.
Het gebied in Overberg wordt gezien als recreatief ontwikkelingsgebied, met ruimte voor ontwikkeling van bestaande en vestiging van nieuwe bedrijven waar zowel grootschalige als kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn.
Gestreefd wordt naar:
- het behouden en het versterken van het huidige verblijfsrecreatieve aanbod;
- de ontwikkeling van goed inpasbare vormen van verblijfsrecreatie, die een bijdrage leveren aan economische groei, leefbaarheid en duurzaamheid.
Hieraan wordt uitvoering gegeven door:
- de belangen tussen natuur en landschap en verblijfsrecreatieve ontwikkelingen zorgvuldig af te wegen;
- met behulp van een toetsingkader van kwaliteitscriteria ervoor te zorgen dat de bedrijven van het gewenste kwaliteitsniveau zijn;
- te streven naar meer toeristische gebruikers ten koste van vaste gebruikers;
- te streven naar het tegengaan van vormen van uitponding van recreatiebedrijven waarbij de capaciteit van recreatieterreinen verloren gaat voor de toeristische markt;
- er is geen bezwaar tegen uitponding op basis van bedrijfsmatige exploitatie als die een bijdrage levert aan de diversiteit van het aanbod. Er is sprake van bedrijfsmatige exploitatie van een park als via een bedrijfstichting of andere rechtspersoon een zodanig beheer of exploitatie wordt gevoerd dat in de recreatiewoningen daadwerkelijk recreatief nachtverblijf wordt geboden en plaatsvindt.
Er is géén sprake van bedrijfsmatige exploitatie als het complex is verkaveld en de eigenaren van de recreatiewoningen zonder belemmeringen over hun verblijf kunnen beschikken.
De begripsdefinities van de Nota bepalen dat een bungalow een maximale inhoud heeft van 250m³, met één bouwlaag en dat binnen deze inhoud een kap is toegestaan. Als een grotere inhoudsmaat gewenst is dan 250m³ (met een maximum van 300m³) dan gaat dit gepaard met een navenante inlevering van aantallen m³ bungalow elders. Op een bungalowterrein dient sprake te zijn van bedrijfsmatige exploitatie.
Binnen het plangebied mogen maximaal 95 recreatiewoningen met een gezamenlijk maximale inhoud van 23.750 m³ worden gebouwd. De gemiddelde inhoud van de recreatiewoningen bedraagt 250 m³. De bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiepark is in de regels van het bestemmingsplan gezekerd. De ontwikkeling is een kwalitatieve verbetering van het recreatief aanbod. Het plan is zorgvuldig ingepast in de omgeving en ingericht. Met de ontwikkeling wordt de permanente bewoning beëindigd. De capaciteit komt ten gunste van de recreatieve gebruiker.
De voorliggende ontwikkeling is hierdoor in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Verblijfsrecreatie.
3.8 Welstandsnota Gemeente Utrechtse Heuvelrug
In de welstandsnota van de gemeente Utrechtse Heuvelrug worden ten aanzien van nieuw te bouwen recreatiewoningen een aantal objectcriteria geformuleerd. Het beleid van de gemeente is gericht op het in stand houden van het extensieve karakter van de bebouwing in het buitengebied en een terughoudende uitstraling naar de openbare weg. De bouwwerken dienen voor wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van gevels en detaillering, en kleur- en materiaalgebruik bij deze karakterstiek te passen. Overige geldende criteria zijn:
Situering:
- De bouwwerken hebben een gevarieerde plaatsing in het terrein.
Massa en vorm:
- Karakter en architectuur wordt bepaald in samenhang met de gebouwde omgeving;
- Gevels hebben een evenwichting geleding.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik;
- Er is sprake van een sobere detaillering en uitstraling;
- Het materiaalgebruik bestaat uit natuurlijk materialen;
- Het kleurgebruik is ingetogen: grijs, beige, groen, bruin, donkerrood en dergelijke.
Bij de inrichting van het terrein en bij het ontwerp van de woningen wordt rekening gehouden met de criteria van de welstandsnota van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
3.9 Vigerend Bestemmingsplan
De gronden van voormalige camping “de Bokkesprong” zijn in het vigerende bestemmingsplan “Amerongen Buitengebied 1995” aangeduid met de bestemming 'recreatie', met uitzondering van de toegangsweg in het noorden (bestemming 'bos met meervoudige doelstelling') en een klein gedeelte aan de zuidwestkant van het perceel (bestemming 'agrarisch gebied met landschap- en natuurwaarden').
Binnen de huidige bestemming 'recreatie' is aan bebouwing het volgende toegestaan:
- het maximum aantal recreatiewoningen is 18;
- de maximale inhoud van recreatiewoningen bedraagt 200 m³;
- de goothoogte en nokhoogte van recreatiewoningen mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen;
- het maximum aantal standplaatsen voor caravans is 190;
- het maximum aantal bedrijfswoningen is 1;
- het maximum oppervlak aan gebouwen in 1.000².
Planologisch gezien kan er aan de hand van de huidige bestemming op dit moment aan stacaravans, recreatiewoningen en een bedrijfswoning een totale maximale inhoud van 38.400 m³ gerealiseerd worden. Het maximum oppervlak aan gebouwen van 1.000 m² komt daar nog bij. Bij de mogelijke ontwikkeling van maximaal 95 recreatiewoningen met een gemiddelde inhoud van 250 m³ en een bedrijfswoning zal de te realiseren totale inhoud op het terrein circa 25.000 m³ bedragen.
De voorgenomen realisatie van maximaal 95 recreatiewoningen met een gezamenlijk maximale inhoud van 23.750 m³ is op een aantal punten strijdig met de regels van het vigerende bestemmingsplan.
De wijziging van de gronden met bestemming 'bos met meervoudige doelstelling' en 'agrarisch gebied met landschap- en natuurwaarden' is wenselijk omdat het huidige feitelijk gebruik niet overeenkomt met de huidige bestemmingen. Deze gronden maken een onlosmakelijk deel uit van het recreatieterrein en worden meegenomen binnen de nieuwe bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie'.
Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de uitvoering van het initiatief mogelijk te maken. Voor een beschrijving van de regels en de inhoud er van wordt verwezen naar hoofdstuk 7 'Juridisch opzet' en naar de regels.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Ontwerp En Inrichting
Het initiatief behelst de herontwikkeling van het terrein van de voormalige camping "de Bokkesprong" tot een hoogwaardig park met recreatiewoningen. Voor de locatie is een inrichtingsschets vervaardigd die onderstaand is opgenomen. Bij de inrichting van het terrein is rekening gehouden met de randvoorwaarden, bepaald door relevante wetgeving en de resultaten van de diverse onderzoeken (zie hoofdstuk 5). De nu volgende beschrijving is aan de inrichtingsschets ontleend. Het inrichtingsplan is in groot formaat als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Opzet
Het plangebied grenst aan de Dwarsweg en bestaat uit twee delen. Het voorste terreindeel is relatief klein en huisvest de gemeenschappelijke voorzieningen (incl. dienstwoning), de parkeerplaatsen voor de bezoekers (direct naast de entree), centrale voorzieningen (afvalcontainers en dergelijke) en zes recreatiewoningen.
Het achterste en grootste deel van het park strekt zich uit in zuidwestelijke richting. Op dit deel van het terrein is ruimte voor het overige deel van de recreatiewoningen, die gesitueerd zijn rondom een centrale waterpartij. De recreatiewoningen worden ontsloten op een pad rond de waterpartij.
Ontsluiting en parkeren
Het park wordt ontsloten op de Dwarsweg. Om een goede entree tot het park te creëren wordt de bestaande entree enkele meters verplaatst. De toegang tot het park wordt geregeld door middel van een toegangspoort.
Bij de hoofdentree naar het park wordt een parkeerterreintje voor bezoekers aangelegd en bevinden zich enkele centrale voorzieningen. De recreanten op het park kunnen hun voertuig bij hun recreatiewoning parkeren. In het ontwerp van de groene ruimte wordt hiermee rekening gehouden.
4.2 Landschappelijke Inpassing
De gronden in de directe omgeving van het plangebied hebben natuurwaarden. Het plangebied zelf grenst aan een bosgebied en wordt omgeven door houtwallen. De ontwikkeling zal met zorg ingepast moeten worden in de omgeving.
Om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen zullen zoveel mogelijk van de bestaande groenelementen behouden blijven. Daarnaast worden op het terrein nieuwe groenelementen aangeplant. Rondom de gemeenschappelijke voorzieningen wordt een groensingel aangelegd, waarmee zorg gedragen wordt voor een landschappelijke inpassing en een vermindering van de uitstraling op de omgeving van het plangebied. De bestaande houtwallen op de zuidelijke en westelijke perceelsgrens worden gehandhaafd en hersteld daar waar nodig. De zichtbaarheid vanuit het omliggende landschap blijft hierdoor beperkt.
Een belangrijk uitgangspunt van het ontwerp betreft de voorgestelde waterpartij, die een centrale plek inneemt op het achterste deel van het terrein. Het opnemen van de waterpartij verhoogt de kwaliteit van de omgeving waarin wordt gerecreëerd aanzienlijk en zorgt er tevens voor dat het hemelwater binnen het plan kan worden geborgen. De inrichting van de groene ruimte rondom de recreatie-woningen maakt een integraal onderdeel uit van het plan. Een tuin en landschapsarchitect zal hiervoor een ontwerp vervaardigen.
Hierdoor ontstaat er eenheid op het park, waardoor de gewenste hoogwaardige uitstraling kan worden gegarandeerd.
Bovendien wordt hierdoor voorkomen dat de eigenaren zelfstandig erfafscheidingen en dergelijk aanbrengen.
Inrichtingsschets voor recreatiepark Buitengoed de Amerongse Berg
4.3 Beheer En Exploitatie
Het beheer en onderhoud van de buitenruimte op het park, waaronder de waardevolle houtwallen rondom het park en de centraal gelegen natuurlijke waterpartij, komt in handen van de parkbeheerder. Voor de beheerder wordt op achterterrein van het nabij de Dwarsweg gelegen perceel van het park een bedrijfswoning gerealiseerd, zodat hij ook toezicht kan houden op het terrein.
Door het beheer van het park centraal te regelen wordt voorkomen dat delen van het park slecht of niet onderhouden worden en blijft de kwaliteit van de buitenruimte gewaarborgd. Op deze manier kan ook worden gewaarborgd dat de houtwallen die onderdeel uitmaken van de EHS goed worden onderhouden.
Het recreatiepark zal op een bedrijfsmatige wijze worden geëxploiteerd. Dit betreft één van de voorwaarden uit het gemeentelijk recreatiebeleid. Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt verstaan het door een bedrijf beheren en exploiteren van een van de recreatiewoningen, waarbij geldt dat er permanent wisselende recreatieve (nachts)verblijfmogelijkheden worden geboden.
Permanente bewoning van recreatieverblijven wordt door de gemeente Utrechtse Heuvelrug actief tegengegaan.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Archeologische Waarden
Met de ondertekening van het verdrag van Malta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht erop toe te zien dat bij ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het bekende en het nog niet bekende archeologische “bodemarchief”.
De Wet op de archeologische monumentenzorg is het vervolg op het verdrag van Malta. Deze wet is sinds 1 september 2007 van kracht en legt de verplichting om op basis van het voormelde verdrag de archeologische waarden van de grond te betrekken in de ruimtelijke planvorming.
Het plangebied bevindt zich in de randzone van de stuwwal van de Amerongse berg. Voor dergelijke zones geldt doorgaans een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. In deze gebieden is de kans op het voorkomen van archeologische resten groot.
Een onderzoek naar archeologische waarden is daarom noodzakelijk. Ten behoeve van het initiatief is op 16 juli 2008 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een verkennend archeologisch onderzoek. De resultaten van het onderzoek onderstaand verwoord. Het rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen
Vooraf gold voor het plangebied een middelmatige archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum – Neolithicum. In het noordelijke deel van de locatie konden mogelijk bewoningssporen uit de 16de – 18de eeuw aanwezig zijn.
Conclusie
Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een of meerdere archeologische vindplaats. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat bij de realisatie van nieuwbouw en overige grondwerkzaamheden vermoedelijk geen archeologische waarden worden verstoord. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
5.2 Bodem
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. In het verleden is er op de locatie meermaals (november 2005 respectievelijk augustus 2008) bodemkundig onderzoek verricht. Ten behoeve van het voorliggende initiatief heeft in oktober 2010 op de locatie een actualiserend bodemonderzoek plaatsgevonden, dat is beoordeeld door de Milieudienst Zuidoost Utrecht. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de geplande herontwikkeling.
Het rapport en de bijbehorende beoordeling zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
5.3 Watertoets
5.3.1 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
5.3.2 Waterplan 2010-2015 provincie Utrecht
Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie voor de periode van 2010 tot 2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In het beleid wordt uitgegaan van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater. Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functie 'natuur'. De inrichting en het beheer in deze gebieden zijn primair gericht op natuur. De bij deze functie horende doelstellingen zijn de volgende:
- Afstemmen waterhuishouding op het voor de natuur gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) en de eisen gesteld vanuit de Natura 2000-gebieden, in samenhang met de omgeving;
- Instandhouden en ontwikkelen van waternatuur in het water en op de oevers door aangepast beheer en onderhoud, met name op diepte houden en verbetering van de waterkwaliteit;
- Verbetering van migratiemogelijkheden voor fauna en flora in het water en op de oevers;
- Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van het hoogste niveau, conform de systematiek van ecologische normdoelstellingen (END) van de provincie Utrecht. De doelstellingen inzake waterkwaliteit en ecologie worden aangepast en uitgewerkt. Totdat nieuwe normen gelden, gaan wij uit van het voldoen aan de bestaande normen.
- Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.
5.3.3 Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
Waterschap Vallei & Eem heeft de zorg voor het water in het gebied dat ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug in het westen, de zuidelijke Randmeren in het noorden, de Veluwe in het oosten en de Nederrijn in het zuiden. Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Deze drie programma's worden in het Waterbeheersplan beschreven, voor de planperiode 2010-2015. Het programma 'Veilige dijken' betekent dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming vanuit het buitenwater, in dit geval de Nederrijn en de Randmeren. Het programma 'Voldoende en schoon water' gaat over de waterhuishouding, dat wil zeggen: over de wijze waarop het waterschap omgaat met het zichtbare oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel is dat water beschikbaar is waar nodig, dat het van goede kwaliteit is en dat er geen overlast van ondervonden wordt. Het programma 'Zuivering afvalwater' houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de kwaliteit van dat oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Het programma 'Zuivering afvalwater' levert daarmee een essentiële bijdrage aan het programma 'Voldoende en schoon water'.
5.3.4 Watertoets
Het opnemen van een waterparagraaf met watertoets in ruimtelijke plannen is wettelijk verplicht geworden in verband met de mogelijke gevolgen van deze plannen voor de waterhuishouding. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen.
Voor het oppervlaktewaterkwantiteit- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Waterschap Vallei & Eem verantwoordelijk. In het kader van de watertoets heeft vooroverleg plaatsgevonden met de waterbeheerder. De resultaten van de relevante aspecten zijn onderstaand weergegeven.
Riolering en afvalwaterketen
Aangezien er op het voormalige kampeerterrein een veel groter aantal standplaatsen aanwezig was dan het aantal recreatiewoningen dat nu wordt gebouwd, heeft het initiatief geen toename van het afvalwater tot gevolg. Het perceel is aangesloten op een drukriolering. Voorkomen dient te worden dat schoon hemelwater wordt afgevoerd via het riool (vasthouden-bergen-infiltreren-afvoeren).
Wateroverlast
Het plan realiseert een vergroting van het aanwezige oppervlaktewater in de vorm van de aanleg van een waterpartij. Overtollig hemelwater kan hierin geborgen worden.
Volksgezondheid
Zie wateroverlast. Er wordt een waterpartij aangelegd.
Primaire waterkering/Rioolwaterzuivering
Op tweehonderd meter afstand van het plangebied bevindt zich de primaire waterkering “de Slaperdijk” en op zeshonderd meter afstand ligt een rioolwaterzuivering. Deze hebben beide geen invloed op de waterschapsbelangen.
Relevante hydrologische aspecten
Het infiltreren van hemelwater is een goede manier om het hemelwater op te vangen en vertraagd af te voeren. Het gebruik van uitlogende materialen, zoals lood, koper en zink voor de daken, dakgoten en afvoerleidingen is niet toegestaan.
Om het hemelwater van de daken schoon te houden is het wenselijk de opstallen te voorzien van goten. Dit geldt alleen voor opstallen die omringd zijn door terreinverharding (bestrating). Wanneer het hemelwater van de daken eerst op het terrein valt wordt het vermengd met eventueel aanwezige vervuiling. Door gebruik te maken van dakgoten blijft het hemelwater schoon en kan het zonder aanvullende zuivering worden geïnfiltreerd.
Het voorliggende initiatief voorziet in de bouw van maximaal 95 recreatiewoningen. Het hemelwater zal via de goten, het erf en naastliggende sloot infiltreren in de bodem. De toegepaste bouwmaterialen bestaan uit niet-uitlogende materialen zoals naadloos aluminium. Huishoudelijk afvalwater wordt geloosd op het ter plaatse aanwezige gemeentelijke riool.
5.4 Natuurwaarden
Verschillende soorten planten en dieren en hun leefgebieden worden beschermd in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats.
De locatie zelf is niet gelegen in of bij speciale beschermingszones als bedoeld in de Natuurbeschermingswet of Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De gronden waar de herontwikkeling plaatsvindt zijn niet opgenomen in de ecologische hoofdstructuur maar grenzen daar wel direct aan. Het bosgebied oostelijk van het plangebied en de aangrenzende houtwallen op de zuidelijke en westelijke perceelgrens zijn in het EHS opgenomen als 'bestaande natuur'. Enkele aangrenzende percelen zijn aangeduid als 'nieuwe natuur'. In de directe omgeving zijn een aantal landgoederen gelegen.
Ten behoeve van het initiatief is in juli 2008 opdracht gegeven tot het uitvoeren van een ecologisch onderzoek met een volledige bomeninventarisatie. De resultaten van het onderzoek worden onderstaand verwoord. Het rapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied zelf heeft weinig natuurwaarde, maar ligt in een omgeving waarin enkele streng beschermde soorten voorkomen. De belangrijkste hiervan zijn Groene specht, Kneu, Boerenzwaluw, Das, Boommarter, diverse vleermuissoorten, Ringslang, Hazelworm en Kamsalamander.
De vegetatie van het aangrenzend bos is op de meeste plekken volledig en representatief ontwikkeld. De vegetatie van de houtwallen aan de rand van het plangebied is verstoord en herbergt slechts zeer lokaal representatieve soorten als Eikvaren, Adelaarsvaren en Wintereik.
Het plangebied is ook onderdeel van het natuur(ontwikkelings)gebied Nieuw Amerongen, welke een verbinding vormt tussen het grote en (regionaal en nationaal) belangrijke natuurgebied van de Utrechtse Heuvelrug en het Meeuwenkampje. Hierbinnen heeft het geen speciale ecologische betekenis.
Conclusie
De ombouw van camping de Bokkensprong naar het buitengoed de Amerongse berg heeft geen ingrijpende ecologische gevolgen. Er zullen bij de werkzaamheden geen algemene verbodsbepalingen (artikel 9 t.m.12) van de Flora- en faunawet worden overtreden. Als randvoorwaarde voor bovenstaande conclusie geldt wel dat er een aantal maatregelen genomen moeten worden die de schade mitigeren (=verzachten) en compenseren. Deze worden hieronder op een rijtje gezet.
Boswet/kapvergunning
Indien de meldings- en herplantplicht in acht worden genomen vormen de Boswet en de Gemeentelijke Kapvergunning geen belemmering voor het plan.
Natuurbeleid
Het plangebied raakt de EHS en is daar zelfs in de randen onderdeel van. Door de natuurkwaliteit van deze randen te verbeteren en de externe werking van het plan te verzachten voldoet het plan aan het 'nee, tenzij'-beginsel.
Randvoorwaarden
Zoals hierboven gesteld moet het plan aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze worden hieronder opgesomd:
- Alle resterende stronken, takken en ander organisch materiaal worden afgevoerd;
- De hoeveelheid te kappen bomen wordt zo laag mogelijk gehouden. Bij keuzes hierover (welke boom wel en welke niet) krijgen vitale en inheemse bomen voorrang;
- De nog te kappen bomen worden gemeld bij de Dienst Regelingen van het Ministerie LNV in Den Haag. Tevens wordt een kapvergunning aangevraagd bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
- Het vellen van de betreffende bomen vindt buiten het broedseizoen plaats;
- Bij de herplant worden uitsluitend inheemse soorten gebruikt, passend op de betreffende standplaats;
- De houtwallen worden aangevuld met bomen en struiken, die eveneens op de betreffende standplaats thuishoren;
- De centrale zone wordt ingericht ten behoeve van de ontwikkeling van natte natuur;
- Voor de aanleg en het onderhoud van de nieuwe beplanting en de natuurzone wordt een natuurbeheerplan opgesteld. Dit natuurbeheerplan is onderdeel van de aanlegvergunning;
- Het plangebied wordt alleen via de Dwarsweg ontsloten (ook voor wandelaars);
- Infiltratie van hemelwater afkomstig van daken en wegen vindt ter plekke plaats (niet naar de natuurzone);
- De buitenverlichting is zo minimaal mogelijk. De lampen staan op korte palen en/of zijn naar boven afgeschermd. De maximaal toegestane hoeveelheid verlichting wordt opgenomen in de voorschriften/milieuvergunning.
De randvoorwaarden zullen worden verwerkt in het definitief ontwerp voor de inrichting van het park. Bij het definitief ontwerp zal ook het natuurbeheerplan zijn gevoegd. Beide zullen aan de gemeente ter goedkeuring worden voorgelegd.
5.5 Verkeer
Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot
parkeeroverlast in de omgeving. De voorgestane ontwikkeling leidt tot de realisatie van een hoogwaardig recreatiepark met maximaal 95 recreatiewoningen en één bedrijfswoning.
De opzet van het park is dat de gasten hun auto's parkeren bij hun recreatiewoning. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van de recreant om de auto zo dicht mogelijk bij hun recreatiewoning te parkeren. Bij elke recreatiewoning worden twee parkeerplaatsen voor auto's gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden meegenomen bij de inrichting van het de buitenruimte van het park, zodat de parkeervoorzieningen goed kunnen worden ingepast in de buitenruimte, waardoor de auto's niet het "straatbeeld" van het park gaan bepalen.
Bij de entree tot het park wordt een parkeerterrein gerealiseerd met ongeveer 25 parkeerplaatsen waar de bezoekers kunnen parkeren als zij in- en uit checken. Deze parkeerplaatsen zullen tevens worden gebruikt voor eventuele bezoekers van de recreanten.
In totaal worden er dus circa 217 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is voldoende om te voldoen aan de parkeer behoefte van het park, waardoor parkeeroverlast voor de omgeving niet aan de orde zal zijn.
De verkeersafwikkeling van het recreatiepark vindt plaats via de Dwarsweg. Het is de verwachting dat de meeste recreanten het park zullen willen bereiken via de A12 en de afrit Veenendaal nemen. De bezoekers naderen het park dan via de Slaperdijk en de Dwarsweg. Uit ervaring is bekend dat deze wegen voldoende capaciteit hebben en afdoende zijn toegerust om het autoverkeer die het recreatiepark aantrekt op een goede manier af te wikkelen. De verkeersaantrekkende werking van het Buitengoed de Amerongse Berg is minder groot dan die van de camping de Bokkesprong die voorheen op het terrein was gevestigd. Op de camping stonden circa 160 stacaravans, terwijl op het Buitengoed maximaal 95 eenheden worden gerealiseerd.
5.6 Geluid
Inleiding
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld. Deze paragraaf beschrijft welke aspecten uit de Wgh relevant zijn voor dit plan en toetst de geluidssituatie hieraan.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.
Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting bij deze geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per weg. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet de gemeente onderzoeken of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als hieruit blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij geldt een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van een aantal eigenschappen van de locatie. Als een geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd buiten de bebouwde kom of in de zone van een auto(snel)weg, geldt een lagere maximale ontheffingswaarde. Ook gelden voor de verschillende geluidsgevoelige bestemmingen andere maximale ontheffingswaarde waarden.
Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen. De belangrijkste aspecten hieruit zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 2: beleidsregels hogere waarde Wgh gemeenteUtrechtse Heuvelrug
Eis of inspanningsverplichting (isvp) | Toelichting |
Geluidsluwe gevel (eis) | De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen. |
Indeling woning (isvp) | De woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel. |
Buitenruimte (isvp) | Indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel. |
Maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai (isvp) | De gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB. |
'Dove' gevels | Dit zijn bouwkundige constructies zonder te openen deuren/ramen (artikel 1b lid 5a en b Wgh). Voor 'dove' gevels zijn geen hogere waarden van toepassing. De aanwezigheid van dove gevels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen (inspanningsverplichting). Een woning mag maximaal 2 dove gevels bezitten (eis); |
Geluidsabsorberende plafonds bij balkons/loggia's (eis): | Bij de aanwezigheid van balkons/loggia's etc. dient onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels; |
Situatie
Binnen dit plangebied zijn de aspecten weg- en railverkeer van toepassing. De breedtes van de geluidszones van de wegen en de spoorlijn die invloed uitoefenen op het gebied zijn weergegeven in onderstaande tabellen 3 en 4. Ook staat hierin welke voorkeurswaarde en welke maximale ontheffingswaarde van toepassing zijn op de woning die in het plan mogelijk wordt gemaakt. De vakantiehuisjes zijn niet bestemd voor permanente bewoning en zijn geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. De bedrijfswoning is wel bestemd voor permanente bewoning en is daarom wel een geluidsgevoelige bestemming.
Tabel 3: voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden voor wegverkeer
Weg | breedte geluidszone | Voorkeurswaarde | Maximale ontheffingswaarde (deze is afhankelijk van de specifieke ligging van de woningen) |
Dwarsweg | 250 | 48 dB | 53 dB |
Haarweg | 250 | 48 dB | 53 dB |
Tabel 4: voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden voor railverkeer
Rail | breedte geluidszone | Voorkeurswaarde | Maximale ontheffingswaarde |
354 Veenendaal – Overberg | 100 | 55 dB | 65 dB |
Milieubeleidsplan
In het milieubeleidsplan staat de in tabel 5 weergegeven gebiedstypering met bijbehorende geluidsniveaus.
Tabel 5: milieukwaliteitsprofiel landelijk gebied verweving van functies Utrechtse Heuvelrug
Landelijk gebied, verweving van functies | Wettelijk niveau | Huidige kwaliteit1 | Ambitiekwaliteit |
Geluid wegverkeer (dB) bedrijven (dB(A)) rail (dB) | 48* 50 55** | 43-48 50 =50 | <43 45 <45 |
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
Geluidsbelasting binnen het plangebied
De inventariserende berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van rekenmodellen die in beheer zijn bij de Milieudienst Zuidoost-Utrecht. Voor wegverkeer is de situatie 2020 maatgevend en voor railverkeer de situatie 2007 + 1,5 dB. Vanwege dit plan worden weinig extra verkeersbewegingen voorzien. Deze verkeersbewegingen maken deel uit van de autonome groei van het verkeer voor het jaar 2020.
Beschrijving geluidssituatie Dwarsweg
Het plan ligt in het buitengebied van Overberg aan de Dwarsweg. De Dwarsweg heeft een etmaalintensiteit van ongeveer 4300 motorvoertuigen. De maximaal toegestane snelheid bedraagt 60 km/u. Het wegdektype is dicht asfalt. In het plan ligt de geplande bedrijfswoning binnen invloedssfeer van de weg.
De 48 dB-contour vanwege de Dwarsweg ligt ter plaatse van het plan op ongeveer 70 meter van het hart van de weg. De 53 dB-contour ligt op ongeveer 37 meter van het hart van de weg.
Dit betekent dat de woning niet binnen de 37 meter van de weg gerealiseerd mag worden.
Tussen de 37 en 70 meter van de weg kan de woning alleen gerealiseerd worden door middel van een hogere grenswaarde.
Afstand vanaf het hart van de weg | < 37 meter | Ong. 37 meter | 37-70 meter | >70 meter | > (…) meter |
Geluid-belasting wegverkeer | >53dB | 53 dB (maximale ontheffingswaarde) | 48-53dB (hogere waarden) | 48dB (voorkeurswaarde) | 43 dB (ambitiekwaliteit MBP) |
Benodigde actie(s) | Niet mogelijk, eventueel kunnen dove gevels worden toegepast. | Akoestisch onderzoek, hogere waarden aanvragen, rekening houden met beleidsregel HW | Akoestisch onderzoek, hogere waarden aanvragen, rekening houden met beleidsregel HW | Geen acties noodzakelijk | Geen acties noodzakelijk, voldoet aan hoogste ambities MBP |
Op 70 meter van de weg kan de woning zonder ontheffingen worden gerealiseerd. In tabel 4 wordt aangegeven dat de ambitiekwaliteit voor wonen in verwevingsgebied 43 dB is. De grens van deze waarde ligt op ongeveer 150 meter van de as van de Dwarsweg. In figuur 2 is een impressie gegeven van de contouren uit het model. De woning ligt, zoals nu in de situatieschets is aangegeven, binnen de 53 dB-contour wat betekent dat ter plaatse de maximale grenswaarde wordt overschreden. Dit is in strijd met de Wet geluidhinder.
Haarweg
Het plan ligt tevens in de zone van de Haarweg aan de noordkant van de spoorlijn. Van de Haarweg zijn geen intensiteiten bekend of berekend in het regionale verkeersmodel. De intensiteiten op deze weg zijn verwaarloosbaar. De geluidsbelasting van deze weg op het plan is niet relevant.
Spoor
Het plan is eveneens binnen de zone van de spoorlijn gelegen. De voor de geluidsbelasting relevante gegevens met betrekking tot de spoorlijn zijn gebaseerd op het akoestisch spoorboekje Aswin 2009 (versie 09/09). In het plan ligt de geplande bedrijfswoning binnen de invloedssfeer van deze spoorlijn.
De 55 dB contour vanwege het spoorweglawaai ligt op 110 meter van het spoor. De maximale grenswaarde op basis van de beleidsregels bedraagt 65 dB. Deze contour ligt op 30 meter van het spoor. De contour van de 45 dB ambitiewaarde ligt op 400 meter van het spoor. De woning ligt volgens het voorliggende plan binnen de 55 dB-contour vanwege het spoor. Realisatie van de woning is op basis daarvan alleen mogelijk met een vast te stellen hogere waarde. In figuur 3 is een impressie gegeven van de contouren uit het model. Om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde moet de woning op een afstand van 110 meter van het spoor worden gerealiseerd. Hiermee voldoet het echter niet aan het ambitieniveau zoals voorgesteld in het milieukwaliteitsprofiel.
Afstand vanaf het hart van het spoor | < 30 meter | 30 meter | < 110 meter | >110 meter | 400 meter |
Geluidbelasting railverkeer | >65dB | 65 dB (maximale ontheffingswaarde obv beleid, wettelijk maximum = 68dB) | 55dB (hogere waarden) | 45-55 dB (geen hogere waarden nodig) | 45 dB (ambitiekwaliteit volgens milieubeleidsplan) |
Benodigde actie | Akoestisch onderzoek, hogere waarden, rekening houden met beleidsregel HW | Akoestisch onderzoek, hogere waarden, rekening houden met beleidsregel HW | Akoestisch onderzoek, hogere waarden, rekening houden met beleidsregel HW | geen | geen |
Ten opzichte van het wegverkeerslawaai is de geluidsbelasting als gevolg van het railverkeer maatgevend. Voor de realisatie van een enkele woning is het onhaalbaar om te kunnen voldoen aan de ambitiewaarden uit het milieukwaliteitsprofiel. De minimale afstand die de woning moet hebben om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde bedraagt dan 110 meter van het spoor.
Onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen
In het geval gekozen wordt voor een locatie waarbij een hogere grenswaarde nodig is moet onderzocht worden welke maatregelen de geluidsbelasting kunnen verminderen. Brongerichte maatregelen zoals een stil wegdek of raildempers zijn in het kader van dit plan niet doelmatig. Afscherming middels een wal of een scherm is misschien wel mogelijk maar daarvan is de vraag of dit landschappelijk valt in te passen. Om op de voorgestelde locatie te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde is een scherm nodig van 3 meter hoog en een lengte van 95 meter.
Conclusie
De recreatiewoningen zijn niet bestemd voor permanente bewoning en zijn derhalve geen geluidsgevoelige functies als bedoeld in het kader van de Wet geluidhinder. Een bedrijfswoning wordt permanent bewoond en wordt daarom aangemerkt als een geluidsgevoelige functie.
Om de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen dient de bedrijfswoning tengevolge van het wegverkeerslawaai van de Dwarsweg te worden gesitueerd op een afstand van meer dan 70 meter van de Dwarsweg. Voor wat betreft het railverkeer moet een afstand van meer dan 110 meter in acht worden genomen.
Voor de bedrijfswoning wordt op de verbeelding een vlak aangeven waarbinnen deze mag worden opgericht. Met de situering van dit vlak is rekening gehouden met bovenvermelde afstanden en wordt dus voldaan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder.
Bij de bouw van de bedrijfswoning kan niet worden voldaan aan het gewenste milieukwaliteitsprofiel omdat het nemen van (bron)maatregelen tegen het geluid tengevolge van de aanwezigheid van de weg en het spoor niet binnen de mogelijkheden ligt van de initiatiefnemer
- 1. Binnen gebiedstypen heerst niet overal dezelfde huidige kwaliteit, de weergegeven waarden zijn de gemiddelde kwaliteit. In praktijk zal voor elk project apart steeds de huidige kwaliteit worden bepaald. Deze bepaalde kwaliteit is leidend.
5.7 Luchtkwaliteit
De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ( NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekenende mate' ( NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL samen om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald ( overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren.
Het onderhavige project heeft betrekking op de bouw van maximaal 95 recreatiewoningen ter vervanging van de camping “de Bokkesprong”, een kampeerterrein met 190 standplaatsen, 18 recreatiewoningen, een klein openluchtzwembad, kantine en sanitaire voorzieningen. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is noodzakelijk als op voorhand niet uitgesloten kan worden dat er door het plan een verslechtering van de luchtkwaliteit kan optreden.
Een verslechtering van de luchtkwaliteit is door de voorgestane ontwikkeling niet aannemelijk omdat hier sprake is van een klein recreatiepark ter vervanging een kampeerterrein met een aanmerkelijk aantal standplaatsen en recreatiewoningen. Het aantal verkeersbewegingen zal niet toenemen.
Een onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
5.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's lopen, zoals omwonenden.
De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding en het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen vormen grotendeels het wettelijk kader voor het aspect externe veiligheid. Hierbij staat de verantwoording van het zogenaamde groepsrisico centraal. Het groepsrisico is afhankelijk van de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen en de bevolkingsdichtheid in de omgeving. Voor het bepalen van de mate van het gevaar en de routes van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn Risicoatlassen beschikbaar.
Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de regelgeving voor externe veiligheid. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft daartoe in september 2008 een onderzoek plaatsgevonden naar de externe veiligheid voor het plangebied aan de Dwarsweg in Overberg. De rapportage van het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De resultaten worden onderstaand verwoord.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat het plangebied dusdanig ver van doorgaande transportroutes is gelegen dat de risico's verwaarloosbaar zijn. De afstand tot de dichtstbijzijnde hogedrukleidingen voor aardgas is te groot om een risico te vormen. Er zijn in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen.
Samenvattend vormen alle mogelijke risicobronnen geen of een verwaarloosbaar klein risico ten aanzien van de gewenste herinrichting van het terrein. De externe veiligheid vormt geen knelpunt bij de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
- VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);
- Wet milieubeheer.
VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'
De Vereniging van Nederlandse Gemeente doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning.
De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk (rustig buitengebied) zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 1: Minimale afstand per categorie, situatie rustige woonwijk (rustig buitengebied)
MILIEUCATE- GORIE | MINIMALE AFSTAND (in meters) |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
5.3 | 1000 |
Naast het omgevingstype rustige woonwijk (rustig buitengebied) kent de VNG-handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting, dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan verlaagd worden tot 50 meter.
Wet milieubeheer
De VNG-publicatie is een handreiking. De standaard richtafstanden die hierin staan zijn gesteld voor een bepaald type bedrijfsactiviteiten en omvang. In de milieuvergunning zijn specifieke regels voor een specifiek bedrijf opgenomen. Hier horen ook werkelijke hinderafstanden bij.
In het kader van de Wet milieubeheer kunnen er milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen (zoals woningen). Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van stank, geluid en veiligheid. In het kader van de wet milieubeheer zijn inrichtingen gehouden aan voorschriften in de milieuvergunning of in een Algemene maatregel van Bestuur (AMvB).
Een bedrijf kan op grond van zijn milieuvergunning en de hiermee impliciet toegekende milieuzone ruimtelijke rechten claimen. Een vergunning kent immers niet alleen plichten toe maar ook rechten.
Bovenstaande geldt op een vergelijkbare wijze voor inrichtingen waarop een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van toepassing is.
Situatie
Aan Dwarsweg 69a te Overberg is in de huidige situatie een camping aanwezig. Gepland is deze camping te vervangen door een park met vakantiehuisjes, nl. maximaal 95 recreatiewoningen van elk 200-300 m3. In zijn totaliteit wordt maximaal 23.750 m3 aan recreatiewoningen toegestaan.
Gebiedstype
De directe omgeving van het nieuwe woongebied is volgens de Milieudienst te typeren als een rustig buitengebied. Weliswaar ligt ten noorden van het plangebied op ca. 190 meter afstand de spoorlijn Utrecht-Rhenen, direct ten zuiden van het plangebied ligt een stiltegebied. Verder ligt in de directe omgeving van het plangebied met name landbouw-, natuur- en bosgebied.
Recreatiewoningen
Recreatiewoningen zijn op grond van de uitspraak van 23 september 2009 van de Raad van State, met kenmerk 20090079/1/M2 te beschouwen als geurgevoelig object, net als 'gewone' woningen. Ingevolge artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt onder een geurgevoelig object verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Omgeving
De omgeving van het plangebied is aan de hand van het Geoloket en Google Maps Nederland gecontroleerd op de aanwezigheid van bedrijven.
In de omgeving van de geplande recreatiewoningen bevinden zich de volgende bedrijven:
Haarweg 5 en 7a te Overberg
Aan de Haarweg 5 en 7a zitten de bedrijven R. Pol respectievelijk H.J. van Ginkel. Het betreffen agrarische bedrijven die onder een algemene maatregel van bestuur vallen (Besluit Landbouw milieubeheer). Voor dergelijke bedrijven gelden vaste afstanden van 50 meter in het buitengebied en 100 meter in de bebouwde kom. De afstanden tot het plangebied betreffen ca. 330 meter respectievelijk ca. 520 meter. Aan de afstand wordt ruimschoots voldaan.
Haarweg 7 en 9 en Dwarsweg 54, 56, 62, 64A, 66 en 69 te Overberg
Aan de Haarweg 7 en 9 en aan de Dwarsweg 54, 56, 62, 64A, 66 en 69 zitten achtereenvolgens de volgende agrarische bedrijven: Van Roekel, A. van Den Brink, Van Dijk – van Ginkel, J. Jagtenberg, A.G. Van Ginkel, A. Uittenbogaard, G.K. Bronkhorst en J. van Ginkel. Het betreffen vergunningplichtige agrarische bedrijven, waar dieren worden gehouden waarvoor geen vaste afstand geldt maar waarvoor de aan te houden afstand tot het plangebied berekend wordt met het V-Stacks rekenprogramma.
De volgende aspecten zijn beoordeeld:
- Worden de belangen van de veehouderijen in de omgeving geschaad?
- Is ter plaatse van het recreatieterrein sprake van een goed woon- en leefklimaat?
Veehouderijen
De relevante veehouderijen voor de berekening zijn Dwarsweg 52, 54, 56, 62 en 69 en haarweg 7 en 9.
Haarweg 5 en 7a en Dwarsweg 66 zijn bedrijven die vallen onder het Besluit landbouw en daarom niet relevant voor de geurberekening. Van Dwarsweg 64A is de vergunning ingetrokken. Van Dwarsweg 54/54a is de vergunning deels ingetrokken, er is nog een vergunning voor 50 zeugen, maar er wordt op dit moment geen vee gehouden. Voor Haarweg 9 is uitgegaan van de vergunning van 2007. Deze vergunning is momenteel niet in werking omdat een betrokken bouwvergunning niet is verleend. Op 2 december 2010 zal deze vergunning deels vervallen en in werking treden. Desondanks is gerekend met de vergunde situatie, inclusief het deel wat gaat vervallen.
Norm
Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug geldt binnen de bebouwde kom een norm van 3 ou/m3 en buiten de bebouwde kom geldt een norm van 14 ou/m3.
Het begrip 'bebouwde kom' is in de Wgv niet gedefinieerd; ook niet in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wgv is aangegeven dat de grens van de bebouwde kom 'niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.' Als bebouwde kom wordt beschouwd: 'het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft' en waarin (dus) veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven. Inmiddels is uit jurisprudentie gebleken dat als de omgeving van een bungalowpark niet het karakter van bebouwde kom heeft, het bungalowpark ook niet wordt aangemerkt als bebouwde kom (ABRvS nr. 200900791/1/M2 en ABRvS nr. 200900557/1/M2). Derhalve geldt ter plaatse van het recreatieterrein een norm van 14 ou/m3.
Belangen veehouderij
De vraag moet worden beantwoord of de belangen van de veehouderij worden geschaad door de bouw van de recreatiewoningen. Hiervoor is voor de relevante veehouderijen in de omgeving de voorgrondbelasting bepaald. De voorgrondbelasting ter plaatse van het recreatieterrein is de geurbelasting die wordt veroorzaakt door de voor het recreatieterrein dominante veehouderij(en). Hiervoor is per relevante veehouderij een berekening gemaakt met V-Stacks vergunning (zie bijlage 1) en zijn de hoekpunten van het recreatieterrein als geurgevoelige locatie ingevoerd. Er is in beginsel gerekend met de vergunde emissiepunten en niet met de randen van het bouwblok. De resultaten geven geen aanleiding om ter plaatse van de randen van het bouwblok te rekenen. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat ter plaatse van het recreatieterrein ruimschoots wordt voldaan aan de norm. De belangen van de veehouderijen worden niet geschaad.
Goed woon- en leefklimaat
Of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt bepaald door de voorgrondbelasting en door de achtergrondbelasting. Het recreatieterrein mag niet zijn gesitueerd binnen de geurcirkel van een individuele veehouderij (voorgrondbelasting) en niet binnen de geurcirkel van alle veehouderijen in de omgeving opgeteld (achtergrondbelasting). Uit de berekeningen van de voorgrondbelasting (bijlage 1) blijkt dat het recreatiecentrum niet is gesitueerd in de geurcirkels van de inviduele veehouderijen.
De achtergrondbelasting is de cumulatieve geurbelasting ter plaatse van het recreatieterrein veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving (binnen 1 km). De achtergrondbelasting is berekend met V-Stacks gebied. De invoergegevens zijn opgenomen in bijlage 2. De resultaten van de berekening zijn in onderstaande tabel vermeld. De receptorpunten 1 t/m 4 zijn de hoekpunten van het recreatieterrein.
Cumulatieve geurbelasting op receptorpunten, zoals berekend
X-coor Y-coor Geurnorm Geurbelasting [OU/m3]
1 163670.0 448778.0 14.000 2.505
2 163789.0 448722.0 14.000 1.928
3 163924.0 449106.0 14.000 2.629
4 163845.0 449143.0 14.000 3.542
Uit deze resultaten blijkt dat de cumulatieve geurbelasting ruimschoots onder de norm zit. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het recreatiecentrum ver buiten de geurcirkels van de cumulatieve geurbelasting ligt.
Conclusie
De belangen van veehouderijen in de omgeving van het recreatiecentrum worden niet geschaad en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het recreatiecentrum gebaseerd op geur vanuit veehouderijen.
Dwarsweg 64 te Overberg
Aan de Dwarsweg 64 zit garagebedrijf Legemaat. Voor dit bedrijf is een melding Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer ingediend. Het bedrijf valt nu onder het Activiteitenbesluit. Voor een garagebedrijf geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied bedraagt ca. 125 meter. Aan de afstand wordt voldaan.
Slaperdijk 2A te Overberg
Aan de Slaperdijk 2A zit de RWZI Veenendaal. Voor de zwaarste categorie RWZI (>= 300.000 i.e.) geldt een richtafstand van 500 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied bedraagt ca. 675 meter. Aan de afstand wordt voldaan.
Dijkstraat 181 te Veenendaal
Aan de Dijkstraat 181 zit het bedrijf Mondi-aal BV. Het betreft een bedrijf voor het kweken van vis- en schaaldieren. Voor een dergelijk bedrijf geldt een richtafstand van 50 meter. De afstand van het bedrijf tot het plangebied bedraagt ca. 750 meter. Aan de afstand wordt voldaan.
5.10 Duurzaamheid
Energie
Vergeleken met de EPC-eis voor permanent bewoonde woningen (0,8) is de wettelijk gestelde EPC- eis voor vakantiewoningen erg laag (1,4). Ook met een 25% scherpere EPC is de EPC eis niet heel hoog (1,05). Gezien het groene karakter van het vakantiepark adviseert de Milieudienst ten minste uit te gaan van een EPC eis van 1,05. Dit is niet wettelijk afdwingbaar, maar kan in onderling overleg met de ontwikkelaar worden afgesproken en vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst of eventueel in het grondexploitatieplan.
Bij het beperken van de energievraag biedt de zogenoemde Trias Energetica een goede leidraad.
Het geeft de voorkeursvolgorde aan voor de maatregelen die we kunnen nemen:
- 1. Beperken van de energiebehoefte. Allereerst willen we zo zuinig mogelijk omgaan met energie. Bijvoorbeeld door goed geïsoleerd te bouwen.
- 2. De energievraag die dan nog overblijft vullen we zo veel mogelijk in met duurzame energie. Door maatregelen te nemen die de productie van duurzame energie in de gemeente verhogen, en door bij te dragen aan de productie van duurzame energie elders. Er kunnen bijvoorbeeld zonnepanelen worden toegepast.
- 3. eindige energiebronnen efficiënt gebruiken (hoog rendement).
Materialen
De GPR-scores zijn een afgeleide van de levenscyclus analyse van maatregelen en materialen. Door het instrument GPR gebouw toe te passen komen maatregelen als wamte-koude opslag, fotovoltaísche cellen, duurzame materialen en de afkoppeling van regenwater automatisch in het planproces aan de orde en geeft nuttige informatie over de duurzaamheid.
Bij deze ontwikkeling moet in ogenschouw worden genomen dat een vakantiewoning (logiefunctie) niet dezelfde bouweisen heeft als een gewone woning. Voor logiesfuncties gelden andere eisen, bijvoorbeeld voor energieprestatie, ventilatie, daglichttoetreding en dergelijke, dan voor woonfuncties.
De vakantiewoning kan alleen ingevoerd worden als woonfunctie, maar dan wordt de score ook als zodanig bepaald en gerelateerd aan de eisen voor woonfuncties.
In de praktijk betekent dit dat een lagere score gerealiseerd zal worden. GPR-gebouw helpt wel een optimale duurzame, energiezuinige en gezonde keuze te maken van materialen en maatregelen.
Naast GPR Gebouw is Green Key, een handig hulpmiddel om te komen tot een duurzaam vakantiepark.
Green Key
De Green Key, is een keurmerk voor milieuvriendelijke bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Op bungalowparken met een Green Key wordt bewust omgegaan met het milieu en de natuur. De Green Key is een middel om de milieuprestaties te meten en te communiceren naar de gasten. Recreanten merken in dat geval dat milieu en natuur voor het bungalowpark belangrijk zijn en dit kan een reden zijn om juist voor dit park te kiezen. Bovendien wordt met dit keurmerk bespaard op water- en energieverbruik.
De systematiek van de Green Key is gebaseerd op het groeimodel en kent drie niveaus: brons, zilver en goud. Hoe hoger het niveau, hoe meer optionele milieumaatregelen de organisatie heeft ingevoerd.
Conclusie
Gezien de ligging nabij de ecologische hoofdstructuur (EHS) is een duurzame insteek voor dit vakantiepark een logische keuze.
De Milieudienst raadt de toepassing van een EPC van maximaal 1,05 en het gebruik van GPR Gebouw sterk aan. Daarnaast biedt het Green Key keurmerk handvatten voor een duurzame inrichting en gebruik (zie bijlage).
Tabel Toegepast milieukwaliteitsprofiel
Milieukwaliteisprofiel Landelijk gebied, verweving van functies
Landelijk gebied, verweving van functies | Wettelijk niveau | Huidige kwaliteit2 | Ambitiekwaliteit |
Bodem Besluit Bodemkwaliteit | Achtergrondwaarden*** | Achtergrondwaarden | Achtergrondwaarden |
Energie / Dubo EPL EPC GPR Gebouw | 6,6 0,8 (tot 2011, dan: 0,6) 6 | onbekend onbekend onbekend | 25% verscherpte EPL (tot 2011: 8,25) 25% verscherpte EPC (tot 2011: 0,6, dan: 0,45) Gemiddeld 7, bij kansrijke projecten 8 |
Externe Veiligheid plaatsgebonden risico (PR) groepsrisico (GR) | 1 * 10-6 nvt | < 1 * 10-8 < 0,1 OW | < 1 * 10-8 < 0,1 OW |
Geluid wegverkeer (dB) bedrijven (dB(A)) rail (dB) | 48* 50 55** | 43-48 50 =50 | <43 45 <45 |
Groen en Natuur belevingswaarde | n.v.t. | Groen dat leeft | Groen dat zichzelf in stand houdt |
Licht dag en avond (lux) 7.00-23.00 uur nacht (lux) 23.00-7.00 uur | 10 2 | onbekend onbekend | 2 1 |
Lucht NO2 [ìg/m3] PM10 [ìg/m3] | 40 31,3 | 20-22 21-22 | 18-22 20-21 |
Verkeer Fietspaden Fietsstallingen Openbaar vervoer | n.v.t. | Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit Geen bijzondere voorzieningen Belbus, regiotaxi | Ontsluiting op weg met gemengd verkeer en/of lage intensiteit Beperkt aanbod Laag frequent, 1x p.u. |
Water belevingswaarde afkoppelen (%) | n.v.t. | Basis < 10 | Midden 60-100 |
* Met binnen de bebouwde kom een ontheffingsmogelijkheid tot 63 dB en buiten de bebouwde kom tot 53 dB
** Met een ontheffingsmogelijkheid tot 68 dB
***Bouwplannen worden getoetst aan de geldende Circulaire Bodemsanering
- 2. Binnen gebiedstypen heerst niet overal dezelfde huidige kwaliteit, de weergegeven waarden zijn de gemiddelde kwaliteit. In praktijk zal voor elk project apart steeds de huidige kwaliteit worden bepaald. Deze bepaalde kwaliteit is leidend.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De plankosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente sluit met de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst waarin de gebruikelijke afspraken worden vastgelegd voor wat betreft de planprocedure, de planschade en de infrastructurele ingrepen (waaronder de eventuele noodzakelijke verlegging van kabels en leidingen).
De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid Wro).
Gelet op het vorenstaande is het kostenverhaal op basis van bovenvermelde overeenkomst voor de gemeente voldoende zeker gesteld zodat afgezien wordt van het opstellen van een exploitatieplan en van de vaststelling ervan. Aan de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn voor de gemeente dan ook geen kosten verbonden.
De eindconclusie is dat de economische uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Deze plantoelichting behoort niet tot het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan en heeft geen rechtskracht.
Het belang van de toelichting is met name gelegen in een weergave van de beleiduitgangspunten van het vigerende nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, de beweegredenen van de initiatiefnemer en de de onderzoeksresultaten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de verbeelding en regels.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de landelijke standaard (SVBP 2008). Hierin zijn standaarden opgenomen ten aanzien van de techniek en structuur van digitale bestemmingsplannen. Het doel is daarmee eenduidigheid te creëren in de verbeelding, regels en toelichting en een digitale uitwisseling mogelijk te maken. De landelijke standaard is gericht op het op een vergelijkbare manier inrichten van digitale bestemmingsplannen en het mogelijk maken van het digitaal raadplegen van bestemmingsplannen.
Regels
De regels omvatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels over de toelaatbaarheid van bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Verbeelding/geometrische plaatsaanduiding
Voor het tekenen van de verbeelding heeft een GBKN kaart (1:1000) als onderlegger gediend. Door een combinatie van codering, arcering en kleur zijn op de kaart bestemmingen aangegeven.
Toelichting
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, waarin vervat de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken, de uitkomsten van het overleg (ex artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening) en een rapportering beschreven staan.
7.2 Hoofdopzet
De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Deze artikelen zijn van belang voor een goede interpretatie van de bestemmingsregels.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat regels die direct verband houden met de op de verbeelding voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn artikelen opgenomen met regels welke van toepassing zijn op de bestemmingen van het vorige hoofdstuk.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn de artikelen opgenomen omtrent het overgangrecht en de slotbepaling.
7.3 Artikelsgewijs Commentaar
De regels zijn, naast de onderverdeling in hoofdstukken, ook onderverdeeld in verschillende artikelen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
Het artikel geeft de betekenis aan van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hiermee wordt de interpretatie van diverse begrippen vastgelegd.
Artikel 2: Wijze van meten
Hoe bepaalde maten dienen te worden gemeten, is aangegeven in artikel 2. Het geeft bijvoorbeeld aan hoe de goothoogte, (bouw)hoogte en inhoud van een bouwwerk dient te worden bepaald.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen, namelijk:
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Elk artikel is in beginsel onderverdeeld in de volgende kopjes:
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt aangegeven welke functies zijn toegelaten binnen de op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken.
Bouwregels
In de bouwregels is vastgelegd waar gebouwd mag worden, de maximaal toelaatbare bebouwde oppervlakte, regelingen omtrent de erfbebouwing en erafscheidingen en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximum goothoogte en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven.
Omgevingsvergunning om af te wijken
Om de flexibiliteit te vergroten zijn afwijkingsregels opgenomen. Het bevoegd gezag mag een omgevingsvergunning om af te wijken verlenen, onder voorwaarden, van de bouwregels c.q. gebruiksregels.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 5: Anti-dubbeltelbepaling
In het artikel is bepaald dat grond die reeds in aanmerking is gekomen voor het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 6: Algemene gebruiksregels
Het artikel geeft, naast het algemene verbod de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming, nog een specifieke verbodsregel.
Artikel 7: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels hebben ten doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door het bevoegd gezag te verlenen omgevingsvergunning om af te wijken kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering en bouwgrenzen plaatsvinden. Dee omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en het beoogde stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 8: Overgangsregels
De overgangsregels hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan gebouwd zijn of gebouwd (kunnen) worden. Tevens zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het gebruik en uitzonderingen op het overgangsrecht.
Artikel 9: Slotregel
Dit betreft het zogenaamde "citeerartikel". Het geeft aan onder welke naam het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
7.4 Handhaving
Een belangrijk uitvoeringsaspect bij toepassing van het plan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen “vasthouden”. Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving bestaat uit drie fasen:
- Handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie, in dit geval de informatie opgenomen in dit bestemmingsplan (kaart/digitale verbeelding, regels en toelichting);
- Bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen;
- Als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. Wanneer daadwerkelijk handhavend opgetreden moet worden en de aard van de overtreding het toelaat, gaat de voorkeur naar het opleggen van een last onder dwangsom boven het toepassen van bestuursdwang. In die gevallen waar sprake is van een illegale situatie die acuut gevaar voor mens en omgeving oplevert en die directe actie behoeft, wordt bestuursdwang toegepast.
In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving, of onder bepaalde voorwaarden en gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau.
Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:
- Via controles achteraf op verleende bouwvergunningen;
- Via ad-hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten/meldingen van burgers;
- Via een systematische controle 1 keer per jaar, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te bestreden.
Zodra een overtreding is geconstateerd wordt nagegaan of oplossingen mogelijk zijn (legalisatie). Kan geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld als de overtreding in strijd is met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. Zo nodig treedt de gemeente handhavend op en kan een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
8.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschappen en de provincie.
In een separate bijlage zijn de resultaten van het overleg opgenomen.
8.2 Inspraak
Het voorontwerp van het bestemmingsplan wordt na publicatie in onder andere het huis-aan-huisblad gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kunnen door een ieder inspraakreacties over het voorontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie wordt aangegeven op welke wijze dat kan worden gedaan.
Er zijn vijf inspraakreacties op het plan ingediend. In een separate bijlage zijn de inspraakreacties integraal overgenomen en is een gemeentelijke reactie opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘De Amerongse Berg’ heeft met ingang van 29 april 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen.
Gedurende bovengenoemde termijn zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen, welke allebei ontvankelijk zijn. In een separate bijlage zijn de zienswijzen integraal overgenomen en is een gemeentelijke reactie opgenomen.
De ambtshalve wijzigingen, die in het vastgestelde bestemmingsplan zijn aangebracht, zijn eveneens opgenomen in een separate bijlage bij dit bestemmingsplan.
Bijlage 1 Rapport Adviescommissie Recreatie En Toerisme
Bijlage 1 rapport adviescommissie Recreatie en Toerisme
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Natuurtoets
Bijlage 5 Inrichtingsplan En Doorsnede Houtwal
Bijlage 5 inrichtingsplan en doorsnede houtwal
Bijlage 6 Externe Veiligheid
Bijlage 7 Nota Van Beantwoording
Bijlage 7 nota van beantwoording
Bijlage 8 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 8 nota van zienswijzen