Overberg, Eindseweg
Bestemmingsplan - Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 02-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan
het bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug;
bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.bpAMReindseweg-va01 met bijbehorende regels en bijlage;
aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijgebouwen wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is, met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;
archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein;
archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
basisachtergevel
de achtergevel van het hoofdgebouw zonder tijdens de bouw optioneel aangeboden aan- of uitbouwen dan wel vergrotingen van het hoofdgebouw dan wel eventueel later;
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij de omgevingsvergunning voor het bouwen voor het tijdstip van terinzagelegging is verleend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
horeca
een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
overkapping
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat maximaal twee, al dan niet tot de constructie zelf behorende wanden heeft;
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
wetten en besluiten
Wet ruimtelijke ordening
Waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
2.2
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 bestemmingsomschrijving
3.2 bouwregels
3.3 specifieke gebruiksregels
Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor:
- a. boogkassen;
- b. opslag van hooirollen;
3.4 realiserings- en instandhoudingsbepaling
Ter waarborging van de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de in het plangebied aangetroffen fauna dient ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden - meidoornhaag” een meidoornhaag te worden aangelegd en in stand gehouden en tevens een hekwerk met een minimale hoogte van 1 meter en een maximale hoogte van 1,5 meter te worden opgericht en in stand gehouden. Een en ander zoals vermeld in de van deze regels deel uitmakende bijlage “Mitigerende maatregelen, uitsnede uit Activiteitenplan bij Ontheffingsaanvraag, gedateerd 4 juli 2011”.
3.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 wijzigingsbevoegdheid:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig, dat de in artikel 3.4genoemde aanduiding uit het plan wordt verwijderd, voor zover uit een voor dat doel uitgevoerd onderzoek in voldoende mate is vastgesteld, dat de noodzaak voor instandhouding van de in dit artikel genoemde maatregelen niet (meer) aanwezig zijn.
Artikel 4 Groen
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen;
- c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Tuin
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 bouwregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, wandel- en fietspaden met een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. parkeer-, en speelvoorzieningen;
- c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
met daarbij behorende:
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 bouwregels
Artikel 7 Wonen
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. de uitoefening van beroep en/of bedrijf aan huis;
met daarbij behorende:
- c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende gebouwen en, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, wegen en paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
7.2 bouwregels
7.3 afwijken van de bouwregels
7.4 specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1 Zeer Hoog
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
8.2 bouwregels
8.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 Hoog
9.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3 hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
9.2 bouwregels
9.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 hoog' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 5 Laag
10.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5 laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
10.2 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 laag' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en). Hieronder wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
- d. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
13.2
De in artikel 13.1 genoemde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 overgangsrecht bouwwerken
15.2 overgangsrecht gebruik
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Overberg, Eindseweg.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juli 2012
De voorzitter, De griffier,
……………… …………….
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woningbouwvereniging Amerongen is voornemens om aan de Eindseweg te Overberg circa 27 woningen te realiseren. De woningen bestaan uit twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen en gestapelde woningen. De basis voor het plan ligt in de Structuurvisie 2030 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Dit bestemmingsplan is voor de hierboven omschreven ontwikkeling de juridisch-planologische vertaling.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Overberg. In het noorden wordt het plangebied begrensd door onbebouwde agrarische gronden, in het oosten door een woonperceel en de Eindseweg, in het zuiden door bedrijfs- en woonpercelen aan de Haarweg en in het westen door woonpercelen aan De Hucht. Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing globaal aangegeven. Voor een exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Earth)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het plangebied maakt deel uit van de geldende bestemmingsplannen 'Overberg 1999' en 'Buitengebied 1995'. Het bestemmingsplan 'Overberg 1999' is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Amerongen op 7 februari 2000 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 18 juli 2000. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 1995' is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Amerongen op 18 december 1995 en onherroepelijk geworden op 13 februari 1998. Het deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Overberg 1999' heeft de bestemming 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende plan, omdat er binnen het bouwvlak geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd en omdat het bouwvlak wordt overschreden.
Het deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 1995' heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden', daarnaast zijn op deze gronden de aanduidingen 'kernrandzone', 'houtwallenlandschap' en 'aandachtzone veehouderij' van toepassing. Aangezien onderhavig bestemmingsplan de realisatie van een woningbouwlocatie betreft, zijn deze aanduidingen niet overgenomen in dit plan.
Het bouwen van woningen is binnen bovengenoemde bestemming niet toegestaan.
Een herziening van de genoemde bestemmingsplannen is dan ook noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven gevolgd door een beschrijving van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Hoofdstuk 3 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, waaronder geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en
milieuzonering, water, flora en fauna, archeologie en verkeer en parkeren aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de opzet van het plan en de wijze van bestemmen behandeld. Hoofdstuk 5 ten slotte is gereserveerd voor de weergave van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Plangebied En Omgeving
Het plangebied ligt op de overgang van de Gelderse Vallei en de Utrechtse Heuvelrug. Het zuidelijk deel van de Gelderse Vallei is van oorsprong een uitgestrekt hoogveengebied. Tegenwoordig is dit hoogveen allemaal ontgonnen. Nu is het gebied te typeren als een halfopen agrarisch landschap met bosstroken. Aan de kavels werden elzen houtsingels aangebracht als veekering. Kleine resten van het hoogveengebied zijn aanwezig ten noorden van Overberg.
De kern Overberg is ontstaan rondom Het Nieuwe Huis in De Haar, een veenontginning aan de overzijde van de Utrechtse Heuvelrug, vanuit het perspectief van Amerongen. Met de komst van de spoorlijn naar Rhenen en de aanleg van de Haarweg als verbinding tussen de Bergweg en het verderop gelegen Veenendaal, ontstond in de tweede helft van de 18e eeuw een verdichting in de bebouwing en daarmee draagvlak voor voorzieningen als een kerk en een school. De individuele dorpsbebouwing lag aanvankelijk vooral aan de Schoolweg. Vanaf de jaren '60 ontstond ook langs de Haarweg dorpse lintbebouwing. Alle bebouwing in Overberg geldt als dorpsbebouwing met een individueel karakter.
Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Overberg en heeft een oppervlakte van circa 1,1 hectare. In het plangebied zijn enkele schuren en een woning aanwezig. Voor het overige bestaat het plangebied uit onbebouwde agrarische gronden.
2.2 Het Plan
Bebouwing
Het plan omvat de bouw van circa 27 nieuwe woningen. Hiervan moet minimaal 30% in de sociale sector worden gerealiseerd. De woningen in de vrije sector bestaan uit twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen. Bij de sociale woningen gaat het om grondgebonden rijwoningen en gestapelde woningen met ieder twee appartementen.
De verdeling van de woningen is als volgt:
- 8 sociale huurwoningen (appartementen);
- 5 sociale koopwoningen (grondgebonden woningen), waarvan 2 in de categorie “bereikbaar” (prijsklasse < € 181.512,-) en 3 in de categorie “middelduur” (prijsklasse > € 181.512,- en < € 250.000,-);
- 14 vrije sector woningen (grondgebonden woningen), waarvan 1 tot 3 vrijstaande woningen, 4 twee-onder-één kapwoningen en één drie-onder-één kapwoning.
De sociale woningen zullen in het noordoosten van het plangebied gerealiseerd worden. Ten zuiden en westen daarvan worden de woningen in de vrije sector gerealiseerd. De achtertuinen van deze laatste woningen zullen aansluiten op de achtererven van de bebouwing aan de straten De Hucht en de Haarweg.
Alle woningen zullen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De goothoogte en de bouwhoogte van de hoofdgebouwen is respectievelijk zes meter en elf meter.
Ook het perceel Eindseweg 10, in het zuidoosten van het plangebied, wordt bij de planontwikkeling betrokken. Voorliggend plan biedt enerzijds de mogelijkheid tot behoud van de bestaande woning op dit perceel en sloop van de bestaande schuren. Anderzijds bestaat de mogelijkheid om op dit perceel, na sloop van de huidige bebouwing, twee nieuwe woningen te realiseren, welke worden ontsloten op de Eindseweg.
Conform de gemeentelijke welstandsnota wordt gestreefd naar handhaving of versterking van de individualiteit van de bebouwing door onderlinge verschillen in massa en vormgeving. Woningen hebben daarbij een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving. Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De massaopbouw is per rij gelijk.
Uitgangspunt voor dit plan is een vrij gebruik/toepassing van stijl, detaillering, kleur- en materiaalgebruik. Aanbouwen hebben de stijlkenmerken en kleuren van het hoofdgebouw. Gevels zijn opgetrokken in baksteen, in gedekte kleuren afgestemd op de belendingen, of in wit.
Naast de genoemde criteria uit de welstandsnota zijn voor het gebied aanvullende welstandseisen geformuleerd in de vorm van een beeldkwaliteitplan. In pararaaf 3.1.5 wordt hier nader op ingegaan.
Ontsluiting en parkeren
Het plangebied krijgt aan de noordoostzijde één ontsluiting op de Eindseweg. Aan de zuidoostzijde van het plangebied steekt vanaf de Eindseweg een doodlopende straat het plangebied in. Deze straat ontsluit enkele woningen aan de zuidzijde van het plangebied aan de achterzijde. Tevens wordt voorzien in een langzaamverkeersverbinding in het noordwesten die aansluit op de Hucht.
Het aantal parkeerplaatsen waarin wordt voorzien binnen dit plan wordt gerelateerd aan het bouwprogramma. Binnen het plangebied is ruimte gereserveerd voor circa 30 parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Bij de vrije sector woningen bestaat daarnaast de mogelijkheid om te parkeren op het eigen perceel. In paragraaf 3.6 wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.
De navolgende afbeelding toont de verkavelingssituatie voor het plangebied. Hierbij is rekening gehouden met de mogelijke vervanging van de bebouwing op het perceel Eindseweg 10 (zuidoostzijde plangebied) door twee vrijstaande woningen.
Verkaveling woongebied (bron: Beeldkwaliteitplan Eindseweg Overberg, Luc Bos Stedenbouwkundigen)
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid Van Het Bestemmingsplan
3.1 Beleid
3.1.1 Rijksbeleid
Nota ruimte
De 'Nota Ruimte' (17 mei 2005/17 januari 2006) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De planologische beleidsuitspraken van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte zijn geïntegreerd in deze nota. In de nota Ruimte formuleert het Rijk de uitgangspunten, waarbij gemeentelijke bestemmingsplannen een centrale rol krijgen. Deze uitgangspunten bestaan uit de formulering van basiskwaliteiten en een Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). De RHS bestaat uit een 'rood' deel: economie, infrastructuur en verstedelijking, en een 'groen' deel: water, natuur en landschap. De centrale doelstellingen van de nota Ruimte zijn: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, de borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden en de borging van veiligheid.
3.1.2 (Ontwerp-)structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Algemeen
In 2011 is de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ter inzage gelegd. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie vervangt, na inwerkingtreding, de Nota Ruimte. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- 1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 2. Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg;
- Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
- 3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
3.1.3 Besluit algemene regels omgevingsrecht
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De hiervoor genoemde structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.
In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; deze zal in het eerste kwartaal van 2012 worden vastgesteld. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie rijksbeleid
Op de ruimtelijk hoofdstructuurkaart is het plangebied niet aangegeven als nationaal belang, er zijn in de nota Ruimte, de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of in het Barro geen aspecten die direct doorwerken in dit bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat, vanwege het lokale karakter, onderhavige ontwikkeling niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.1.4 Provinciaal beleid
Streekplan Utrecht 2005-2015 (Beleidslijn nieuwe Wro)
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het 'Streekplan Utrecht 2005-2015' van 13 december 2004, de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
De begrippen kwaliteit, uitvoering en samenwerking vormen de rode draad in de structuurvisie van de Provincie Utrecht. Belangrijk uitgangspunt hierbij is het vinden van een evenwicht tussen leefkwaliteit en de druk op de ruimte. Beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik moeten leiden tot creatieve oplossingen waarbij functies gecombineerd worden binnen het reeds bestaande bebouwde gebied.
De rode contouren op de structuurvisiekaart geven de grens aan waarbinnen verstedelijking moet plaatsvinden.
Onderhavige planlocatie ligt binnen de grenzen van de rode contour.
Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied binnen de aangegeven rode contour ligt en derhalve mogelijkheden biedt voor verdichting.
3.1.5 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' op 28 januari 2010 vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving. Een belangrijk thema in de structuurvisie is het thema 'leefbare dorpen'. In dit kader worden als belangrijke opgaven genoemd het versterken van de eigen identiteit per dorp, het behoud van levendige dorpsharten en het versterken van dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud. Voorzieningen dienen zoveel mogelijk geconcentreerd te zijn in 'centrumgebieden'.
Eén van de vijf andere centrale thema's binnen de visie is 'maatwerk voor wonen en werken'. Daarbij is het de opgave om het woningbouwprogramma voor inbreidingslocaties uit te voeren en voldoende ruimte voor wonen en werken te bieden binnen het 'saldo' van de rode contouren.
In de structuurvisie is het plangebied binnen het thema 'Maatwerk voor wonen en werken realiseren binnen het saldo van de rode contouren' aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie voor woningbouw.
Woonvisie Gemeente Utrechtse Heuvelrug (24 april 2008)
Vertrekpunt voor de Woonvisie van de gemeente is het werken aan vitale kernen. Die vitaliteit rust op de volgende drie pijlers:
- 1. dynamiek en groei, met respect voor het landschap
- 2. een gemengde bevolking
- 3. passend voorzieningenniveau, goede leefomgeving
Voor het nieuwbouwprogramma wordt uitgegaan van 30% woningen in de sociale sector en 70% woningen in de marktsector.
De bevolking van Overberg vormt een hechte sociale gemeenschap. De bevolking is gemiddeld relatief jong. Er zijn veel kinderen (tot 15 jaar en van 15 tot 25 jaar). Het aandeel 45-plussers en 65-plussers is juist relatief beperkt.
De woningvoorraad van Overberg bestaat geheel uit eengezinswoningen, en relatief veel koopwoningen. Er dienen zich enkele ontwikkelingskansen aan voor nieuwbouw.
Het dorp telt nauwelijks voorzieningen.
Het indicatieve woningbouwprogramma tot 2017 voor Overberg wordt gesteld op 30 woningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkelingen in het plangebied passen binnen dit aantal.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Het GVVP is op 28 januari 2010 vastgesteld. De doelstelling is dat het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid moet leiden tot een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Het GVVP biedt een realistisch en concreet beleidskader voor het optreden van de gemeente op het gebied van verkeer en vervoer. Concrete verzoeken van inwoners en herinrichtingsplannen van de gemeente worden getoetst aan dit beleid, maar het bepaalt ook het gemeentelijk standpunt bij regionale ontwikkelingen en projecten.
Alle wegen die niet zijn aangewezen als stroomweg, gebiedsontsluitingsweg of wijkontsluitingsweg zijn aangewezen als erftoegangsweg. Bij erftoegangswegen is de voornaamste functie het bereikbaar maken van de aanliggende woningen. De verblijfsfunctie heeft de prioriteit. Fietsers rijden tussen het overige verkeer. Het verkeer heeft bijna altijd een bestemming in het gebied waardoor het langzaam rijdt. De wegen worden zodanig ingericht dat hard rijden nauwelijks mogelijk is. Hierdoor is spelen op straat mogelijk.
Bij nieuwbouw worden de CROW-normen voor parkeren gehanteerd. Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Het parkeren moet binnen het te ontwikkelen gebied worden gerealiseerd. Bij de ontwikkeling van woonwijken moet het parkeren zoveel mogelijk ondergronds, in gebouwde voorzieningen en minimaal op parkeerterreintjes plaatsvinden. Het binnen een nieuwbouwplan clusteren van auto's op één of meerdere parkeerterreintjes heeft de voorkeur boven het verspreid parkeren in het gehele plan. Eén centrale parkeerplaats voor de hele woonwijk levert uiteindelijk minder autoritten op en vooral bij korte ritten (die het meest milieuvervuilend zijn) wordt eerder de fiets gepakt.
Welstandsnota
De gemeente Utrechtse Heuvelrug beschikt over een welstandsnota (14 november 2007). Op grond van de welstandsnota ligt het plangebied in de deelgebieden 'Dorpsbebouwing Overberg' en 'Overgangsgebied Gelderse Vallei'.
De gevarieerdheid van de dorpsbebouwing in Overberg is groot en dient als basiskenmerk te worden aangemerkt. De bestaande bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
Voor de overgangsgebieden is het beleid van de gemeente gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kenmerken van deze gebieden.
De bouwaanvraag wordt aan de redelijke eisen van welstand getoetst. De resultaten worden opgenomen in de uiteindelijke omgevingsvergunning. Omdat het project de bestaande ruimtelijke structuur doorbreekt, zijn voor het gebied aanvullende welstandseisen geformuleerd in een beeldkwaliteitplan. Dit beeldkwaliteitplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan door de raad vastgesteld.
Milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012
Het milieubeleidsplan “Natuurlijk Duurzaam” 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het beschrijft de duurzaamheidsambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- 1. duurzaamheid;
- 2. gemeentelijke interne duurzaamheidszorg;
- 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
- 4. kwaliteit van de leefomgeving.
Het milieubeleidsplan stelt duurzaamheid voorop. Intern zet de gemeente in op duurzaamheid, maar ook buiten de gemeentelijke organisatie wordt dit gestimuleerd.
In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2015 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.
Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde “kansrijke” projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8. Voor het plan Eindseweg geldt een GPR score van 7 en een 25% verscherpte EPC.
Op omgevingsniveau past de gemeente gebiedsgericht milieubeleid toe. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitsprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitsprofielen toegepast. Het gebiedstype dat voor dit bestemmingsplan van toepassing is: “Wonen – buiten centrum”. Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.
In de verschillende milieuparagrafen worden de milieuaspecten getoetst aan het milieukwaliteitsprofiel “Wonen-buiten centrum” van het milieubeleidsplan.
3.1.6 Conclusie gemeentelijk beleid
De ontwikkeling van het plangebied aan de Eindseweg past binnen de doelstellingen van de gemeente. De locatie is aangewezen als ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Minimaal 30% van de woningen wordt in de sociale sector gerealiseerd. Daarnaast maakt het plan gebruik van ruimte binnen de rode contour rond een kern, in plaats van uitbreiding, waardoor natuur- en landschapswaarden behouden blijven. Het parkeren vindt binnen het plangebied plaats, op eigen erf of geclusterd op twee kleine parkeerterreinen. Met de ontwikkeling van het plangebied wordt ten slotte een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte.
3.2 Milieu
3.2.1 Bodem
Ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied dient de milieuhygiënische geschiktheid van de bodem voor het beoogde gebruik te worden aangetoond. Door BOOT is daarom een bodemonderzoek uitgevoerd1 in de vorm van een bureau- en veldonderzoek. Het bodemonderzoek is als separate bijlage bijgevoegd. De bodem in het plangebied bestaat overwegend uit een licht humeuse zandlaag op een humusloos zandpakket, met plaatselijk een veenlaag. De grondwaterstand varieert van 0,87 tot 1,24 meter beneden maaiveld. De in het veld bepaalde zuurgraad (pH) en het geleidingsvermogen (Ec) wijken niet af van datgene wat van nature in de regio voorkomt. Tijdens het veldonderzoek zijn in één boring sporen van puin aangetroffen. Asbestverdacht materiaal is niet aangetroffen.
In een aantal mengmonsters van de bovengrond overschrijden de concentraties extraheerbare organohalogeen verbindingen (EOX), koper en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) de streefwaarden. De oorzaak van de verontreinigingen is onbekend. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte stoffen met verhoogde concentraties ten opzichte van de streefwaarden aangetroffen. In het grondwater overschrijden de concentraties chroom en koper de streefwaarde.
Gezien de lichte verontreinigingen blijkt de gevolgde onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie onjuist. Nader onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht, omdat de toetsingswaarden niet worden overschreden.
Conclusie
De bodemgesteldheid binnen het plangebied vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
- 1. Verkennend bodemonderzoek, BOOT organiserend ingenieursburo, documentnr. M08158-53, 2 juli 2008.
3.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Railverkeerslawaai
Uit het onderzoek2 naar de ligging van de contouren blijkt dat een deel van de woningen in het plangebied binnen de 55 dB-contour, vrije-veldsituatie, van spoorlijn Rhenen - Utrecht liggen, wanneer er geen rekening wordt gehouden met de afschermende werking van het geluidsscherm. Wanneer er wel rekening wordt gehouden met het geluidsscherm dan ligt het gehele plangebied buiten de 55 dB. Bij deze berekening is tevens geen rekening gehouden met de afschermende werking van de tussenliggende woningen. Wanneer deze afschermende werking wel wordt meegenomen dan zal de geluidsbelasting in het plangebied nog verder dalen. Het is dan ook aannemelijk dat de ambitiewaarde (en voorkeursgrenswaarde) van 55 dB niet wordt overschreden bij de woningen in het plangebied. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de spoorlijn Rhenen - Utrecht.
Wegverkeerslawaai
Uit het onderzoek blijkt dat de woningen buiten de 48 dB-contouren (zowel ambitiewaarde als voorkeursgrenswaarde), vrije-veldsituatie, van de Haarweg en de Eindseweg liggen. De ambitiewaarde (en daarmee de voorkeursgrenswaarde) van 48 dB wordt dan ook niet overschreden bij de woningen in het plangebied.
Het is derhalve aannemelijk dat de ambitiewaarde (en voorkeursgrenswaarde) van 55 dB niet wordt overschreden in het plangebied. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de omliggende wegen.
Conclusie
Aangezien de ambitiewaarde en de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden ten gevolge van zowel de omliggende wegen als de spoorlijn Rhenen - Utrecht zijn in het kader van de Wgh geen nadere acties nodig om de woningen te realiseren en vormt het aspect geluid geen belemmering voor het bestemmingsplan.
- 2. SAB Arnhem BV, akoestisch onderzoek, Eindseweg Overberg, projectnummer 100439, 3 november 2010.
3.2.3 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu.
In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.
Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Ministeriële Regeling niet in betekenende mate
In Overberg bestaat het voornemen om een agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming en circa 27 woningen te bouwen. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
Intensieve veehouderij voor kippen
Aan de Eindseweg 17 is de intensieve veehouderij A. van Kruistum gesitueerd. Op 17 juni 2010 is een aanvraag voor een revisievergunning verleend. Het aantal dieren waar het om gaat, met de bijbehorende emissies is vermeld in tabel 1. De emissiefactoren voor fijn stof zijn afkomstig van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Stal | Aantal | Soort | Gram/dier/jaar | Gram/jaar | Gram/sec |
Stal G | 19900 | opfokhennen | 30 | 597000 | 0.01893 |
Stal H | 20000 | opfokhennen | 30 | 600000 | 0.01903 |
Stal F1 | 70 | vleeskalveren | 33 | 2310 | 0.00007 |
Stal F2 | 70 | vleeskalveren | 33 | 2310 | 0.00007 |
Stal D1 | 50 | vleeskalveren | 33 | 1650 | 0.00005 |
Stal D | 210 | vleeskalveren | 33 | 6930 | 0.00022 |
Stal E | 30 | vr jongvee | 38 | 1140 | 0.00004 |
Stal D2 | 47 | melkkoeien | 118 | 5546 | |
1 | fokstier | 170 | 170 | 0.00018 |
Tabel 1
Met ISL3a is een berekening gemaakt voor de concentraties fijn stof veroorzaakt door de veehouderij. Daarbij is getoetst op de gevels van 8 bestaande woningen en op twee hoekpunten van het bouwplan. De uitkomsten hiervan staan vermeld in tabel 2.
Tabel 2
De grenswaarden voor fijn stof zijn:
- De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 microgram/m3;
- De daggemiddelde concentratie van 50 microgram/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.
Uit de toetsing blijkt dat zowel ter plaatse van de bestaande als nieuw te bouwen woningen ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor fijn stof. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsing plaatselijke luchtkwaliteit
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het Ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Er zijn vanuit de luchtkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Het plangebied is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:
- 3 odour units per m³ lucht voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
- 14 odour units per m³ lucht voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
Voor dieren die niet zijn te herleiden tot odour units gelden de volgende minimale afstanden:
- 100 meter voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
- 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
In 2009 is een quickscan3 uitgevoerd, waarin de huidige geursituatie is vergeleken met mogelijke toekomstige geursituaties na uitbreiding van omliggende veehouderijen. Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder is zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting relevant. De voorgrondbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object is de geurbelasting die wordt veroorzaakt door de voor dat geurgevoelig object dominante veehouderij. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.
Uit de quickscan is gebleken dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie sprake is van een goed leefklimaat in het plangebied uitgaande van de cumulatie van de geuremissie van veehouderijen in de omgeving (achtergrondbelasting). De voorgrondbelasting (= geur veroorzaakt door een individuele veehouderij) blijkt bepalend voor het leefklimaat ter plaatse. Uit de quickscan is gebleken dat de voorgrondbelasting wordt bepaald door de veehouderijen aan de Eindseweg 17 en Eindseweg 15.
Door ontwikkeling van het plangebied zal de grens van de bebouwde kom opschuiven. Hierdoor zal de geurcirkel van de paardenhouderij aan de Eindseweg 15 van 50 meter naar 100 meter worden vergroot. Daarnaast ligt de geurcirkel van 3 ou/m3 van Eindseweg 17 voor een groot deel over het plangebied. Daarmee is sprake van knelpunten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.
De Wgv geeft de gemeente de mogelijkheid om via een verordening lokaal geurbeleid vast te stellen. In de verordening kunnen andere waarden voor de geurbelasting en voor de vaste minimumafstanden met het oog op gewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden gesteld (artikel 6 Wgv). Bij raadsbesluit van 1 februari 2010 is de „Verordening geurhinder en veehouderij, Eindseweg Overberg 2009 vastgesteld waarin de minimumafstand van 100 meter naar 50 meter is verkleind. Als onderbouwing van deze verordening is een gebiedsvisie 2 opgesteld waarin de motivering voor het lokale geurbeleid wordt verantwoord. Hiermee vormt Eindseweg 15 geen knelpunt meer voor de ontwikkeling van het plangebied.
Ten tijde van het opstellen van de gebiedsvisie lag de contour van Eindseweg 17 slechts voor een klein deel over het plangebied en leverde geen problemen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Inmiddels heeft de veehouderij een nieuwe milieuvergunning aangevraagd en deze is ook verleend op 17 juni 2010. Omdat de woningen in het plangebied nog niet feitelijk aanwezig zijn, kon op het moment van besluitvorming op grond van de Wet geurhinder en veehouderij geen rekening worden gehouden met deze woningen. Het verlenen van deze milieuvergunning heeft als gevolg dat de nieuwe geurcirkel van Eindseweg 17 bijna over het gehele plangebied ligt. Daarom is onderzocht of het stellen van een andere waarde voor de geurbelasting een oplossing kan bieden. Vooruitlopend hierop is op 17 juni 2010 een aanhoudingsbesluit genomen om te voorkomen dat de veehouderij verder gaat uitbreiden.
In een verordening met aanvulling op de gebiedsvisie blijkt dat het stellen van een andere waarde voor de geurbelasting een oplossing biedt voor het knelpunt, terwijl nog steeds sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat. Deze verordening met aanvulling op de gebiedsvisie heeft gelijktijdig met het voorontwerpbestemmingsplan in ontwerp ter inzage gelegen. De raad heeft op 26 mei 2011 de Verordening geurhinder en veehouderij Eindseweg Overberg vastgesteld.
Rioolgemaal
Nabij de Eindseweg nr. 15 staat een rioolgemaal. Het rioolgemaal is een inrichting die onder het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit) valt. In dit besluit is onder de algemene zorgplicht regels opgenomen dat geuroverlast voorkomen, danwel zoveel mogelijk beperkt moet worden. Een rioolgemaal valt onder SBI code 3700. Dit betekent dat de richtafstand voor het aspect geur 30 meter is en voor geluid 10 meter. Doordat de dichtstbijzijnde te realiseren woning op 50 meter afstand staat wordt hieraan voldaan.
Conclusie
Door ontwikkeling van het plangebied zal de grens van de bebouwde kom opschuiven. Hierdoor zal de geurcirkel van de paardenhouderij aan de Eindseweg 15 van 50 meter naar 100 meter worden vergroot. Daarnaast ligt de geurcirkel van 3 ou/m3 van Eindseweg 17 voor een groot deel over het plangebied. Daarmee is sprake van knelpunten voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied.
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen af te wijken van de standaard geurnormen zoals gesteld in de Wgv. De gemeente heeft hiervan gebruik gemaakt en afwijkende normen vastgelegd in een gemeentelijke verordening waarbij de meest recente milieuvergunning van 17 juni 2010 het kader vormt. De onderbouwing hiervan is vastgelegd in een gebiedsvisie. De ontwerpverordening heeft gelijktijdig met het voorontwerp ter inzage gelegen en zal binnenkort worden vastgesteld. Hierin is de norm voor de geurbelasting ter plaatse van het plangebied verhoogd en is de minimumafstand verlaagd. Ontwikkeling van het plangebied is hiermee mogelijk, het leefklimaat ter plaatse is aanvaardbaar en de veehouderijen worden niet onaanvaardbaar in hun mogelijkheden beperkt. Ook het rioolgemaal levert vanwege de aan te houden afstand vanwege de factor 'geur' geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
- 3. Milieudienst Zuidoost-Utrecht, juli 2009, kenmerk UHR01011/3392.
3.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Milieuzonering richt zich uitsluitend op de zonering van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen). Het plan maakt de realisatie van gevoelige functies mogelijk in de vorm van woningen.
In de praktijk wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting gezocht bij de afstanden genoemd in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de publicatie worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde bedrijven zijn een paardenhouderij aan de Eindseweg 15, een bouwbedrijf aan de Haarweg 15 en een voormalig aannemersbedrijf aan de Haarweg 17. Voor de paardenhouderij is in paragraaf 3.2.4 al aangetoond dat het plangebied buiten de invloedssfeer van dit bedrijf ligt.
Ten zuiden van het plangebied is aan de Haarweg 15 het bouwbedrijf Hardeman gevestigd. Door de Milieudienst Zuidoost-Utrecht is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van het bedrijf op het plangebied4. Het eindadvies op basis van dit onderzoek is als separate bijlage bijgevoegd. In dit eindadvies is gesteld dat nieuwbouw mogelijk is op een afstand van minimaal 60 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf. Oorzaak van deze relatief grote afstand ligt in het gebruik van een buitenopslagplaats. Omdat deze plaats niet op het terrein van het bouwbedrijf zelf ligt maar op dat van de buurman, heeft de gemeente gevraagd te berekenen wat de minimaal mogelijke bouwafstand wordt als de buitenopslagplaats geheel komt te vervallen. Wanneer de buitenopslagplaats niet meer kan worden gebruikt en de bouwmaterialen voortaan binnen in de grote loods achter op het terrein worden opgeslagen, dan kunnen de nieuwe woningen op een afstand van minimaal 30 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf worden gebouwd. Maatgevend voor deze afstand zijn nog steeds de optredende piekgeluiden vanwege activiteiten met de heftruck, dit maal komend vanuit de grote loods achter op het terrein.
Op de inrichtingsschets van het plangebied zijn de dichtstbijzijnde woningen geprojecteerd op een afstand van 30 meter van de perceelgrens van het bouwbedrijf. In onderhavig bestemmingsplan wordt voor wat betreft genoemd perceel uitgegaan van het handhaven van de huidige situatie, waarbij ten aanzien van de buitenopslag handhavend wordt opgetreden ten gunste van de ter plaatse geldende bestemming 'wonen'.
Aan de Haarweg 17 was voorheen een aannemersbedrijf gevestigd. In de huidige situatie staat de bebouwing op het perceel leeg. Het bestemmingsplan laat bedrijvigheid in milieucategorie 1 of 2 toe. Voor zulke bedrijvigheid geldt een grootste richtafstand van 30 meter. Gelet op de gebiedstypering “gemengd gebied” kan deze afstand verkleind worden tot 10 meter. Daarmee vormt deze bestemming geen belemmering meer voor de woningbouwlocatie.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mits het gebruik van de buitenopslagplaats ten noordwesten van bouwbedrijf Hardeman komt te vervallen.
- 4. Eindadvies mogelijkheden nieuwbouw aan Eindseweg 10 te Overberg, Milieudienst Zuid-oost - Utrecht, kenmerk/UHR10.2010.A106/8876, 18 mei 2010.
3.2.6 Externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Uitsnede risicokaart (bron: provincie Utrecht)
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven en inrichtingen die een mogelijk risico vormen voor de ontwikkeling van kwetsbare objecten in het plangebied. Daarnaast vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen en water plaats en bevinden zich hier ook geen (aardgas)leidingen.
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van 200 meter van de spoorlijn ten zuiden van het plangebied. Over dit traject worden echter geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De spoorlijn vormt in het kader van externe veiligheid geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan. Nader onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Toetsing milieubeleidsplan
In zowel de bestaande als de nieuwe situatie wordt voldaan aan de ambitiewaarden voor het aspect externe veiligheid van het milieukwaliteitsprofiel “Wonen buiten centrum”.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
3.2.7 Elektromagnetische straling
De staatssecretaris van het ministerie van VROM heeft geadviseerd dat moet worden voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddeld magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Ten noorden van het plangebied loopt de hoogspanningslijn Veenendaal1-Driebergen. De specifieke zone voor deze lijn is niet berekend. De indicatieve zone is vastgesteld op twee keer 80 meter. Dit betekent dat nieuwe gevoelige bestemmingen, als woningen, waar kinderen verblijven niet op een afstand van minder dan 80 meter van het hart van de hoogspanningslijn mogen worden gebouwd of gevestigd. De noordgrens van het plangebied ligt op een afstand van circa 113 meter van het hart van de hoogspanningslijn.
Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat de in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten.
Het aspect elektromagnetische straling levert daarmee geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.
3.2.8 Duurzaamheid
Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken op een wijze gerealiseerd waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast en een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Met name het aspect 'energie in de gebruiksfase' is in wetgeving verankerd. In het bouwbesluit zijn eisen opgenomen ten aanzien van de te behalen energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Voor woningen is de eis op dit moment 0,8. In 2011 wordt deze verlaagd naar 0,6. Voor andere gebruiksfuncties gelden andere normen. Voor de vele andere aspecten van duurzaam bouwen is niets vastgelegd in wetgeving.
Gemeentelijk beleid
Het milieubeleidsplan 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt voor duurzaam bouwen met het instrument 'GPR Gebouw'. In dit milieubeleidsplan staat dat gemiddeld minimaal een 7,0 gescoord moet worden op de thema's van 'GPR Gebouw' (versie 4), met minimaal een 7,0 voor het thema energie. Daarnaast geldt een 25% verscherpte EPC ten opzichte van de wettelijke norm.
Gesteld kan worden dat voorliggend bestemmingsplan de uitvoering van het bovenstaande niet in de weg staat. Bij de uitwerking van de plannen zal bovenstaand streven in acht worden genomen.
3.3 Water
3.3.1 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
3.3.2 Waterplan 2010-2015 provincie Utrecht
Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie voor de periode van 2010 tot 2015. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Met de nieuwe Waterwet is het Waterplan, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In het beleid wordt uitgegaan van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater.
Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functie 'landbouw'. De inrichting en het beheer in deze gebieden zijn primair gericht op landbouw. De bij deze functie horende doelstellingen zijn de volgende:
- minimalisering van wateroverlast en vochttekorten middels de GGOR-systematiek in samenhang met de omgeving;
- in veengebieden een maximale drooglegging van 60 cm (gemiddeld per peilvak);
- in veengebieden geen vergroting van de drooglegging, tenzij dit noodzakelijk is voor het duurzaam uitoefenen van de functie;
- voldoende mogelijkheden voor de structurele beschikbaarheid en aan- en afvoer van water;
- voldoende mogelijkheden voor de aan- en afvoer van water voor bestrijding van vorstschade voor specifieke in de waterbeheerplannen opgenomen gebieden;
- waterkwaliteit voldoet aan de geldende norm, ook in geval van overstorten en nooduitlaten;
- verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem.
3.3.3 Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
Waterschap Vallei & Eem heeft de zorg voor het water in het gebied dat ligt tussen de Utrechtse Heuvelrug in het westen, de zuidelijke Randmeren in het noorden, de Veluwe in het oosten en de Nederrijn in het zuiden. Het waterschap geeft zijn taken vorm in drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Deze drie programma's worden in het Waterbeheersplan beschreven, voor de planperiode 2010-2015. Het programma 'Veilige dijken' betekent dat het waterschap zijn beheersgebied beschermt tegen overstroming vanuit het buitenwater, in dit geval de Nederrijn en de Randmeren. Het programma 'Voldoende en schoon water' gaat over de waterhuishouding, dat wil zeggen: over de wijze waarop het waterschap omgaat met het zichtbare oppervlaktewater en de nog veel grotere hoeveelheid onzichtbaar grondwater in het beheersgebied. Het doel is dat water beschikbaar is waar nodig, dat het van goede kwaliteit is en dat er geen overlast van ondervonden wordt. Het programma 'Zuivering afvalwater' houdt in dat het waterschap gebruikt en verontreinigd water en hemelwater dat in rioleringen wordt verzameld, adequaat zuivert voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de kwaliteit van dat oppervlaktewater zo min mogelijk wordt beïnvloed. Het programma 'Zuivering afvalwater' levert daarmee een essentiële bijdrage aan het programma 'Voldoende en schoon water'.
3.3.4 Overleg waterschap
De watertoets is een procesinstrument en geen toets. Het houdt in dat het waterschap vanaf het begin bij de planvorming wordt betrokken en daarover advies kan geven. Een watertoets bestaat uit de volgende elementen:
- De initiatieffase, waarin afspraken worden gemaakt tussen gemeente en waterschap (eventueel beleidsdocument);
- De ontwerpfase, ontwerp van het plan en wateradvies door waterschap;
- De besluitvormingsfase, de gemeente weegt het wateraspect af in de waterparagraaf;
- De beoordelingsfase, het plan wordt beoordeeld.
Vooroverleg waterbeheerder
Het Waterschap Vallei & Eem is voor het plangebied verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. De gemeente heeft het concept bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg voor advies beschikbaar gesteld aan het waterschap. Het waterschap heeft daarbij aandacht gevraagd voor de aanwezigheid van het rioolgemaal aan de Eindseweg in relatie tot dit plan. Tevens heeft het waterschap opgemerkt dat aangegeven dient te worden hoe wordt omgegaan met waterberging. De waterbergingsopgave (dakvlakken en openbare ruimte) dient geconcretiseerd te worden aan de hand van berekeningen (zowel voor kortdurende als langdurige buien).
In de navolgende paragraaf is de reactie van het waterschap verwerkt.
3.3.5 Situatie plangebied
Algemeen
Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden.
Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater om deze vervolgens te infiltreren in de grond (de trits “vasthouden – bergen – afvoeren”). Daarbij geldt dat het hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein moet worden verwerkt. Het hemelwater (voor het zuidelijke gebied) mag dus niet worden aangesloten op het riool.
Vuilwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het hemelwater moet in de bodem worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie moet voorkomen worden dat er schadelijke stoffen via bouwmaterialen als bijvoorbeeld zink, lood en koper in het water of de in de bodem terechtkomen. Uitgangspunt is dan ook om het geen uitlogende materialen te gebruiken.
Wateronderzoek
Door DHV is ten behoeve van onderhavige ontwikkeling een geohydrologisch onderzoek5 uitgevoerd. Het geohydrologisch onderzoek is opgenomen in de bijlage.
Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit een deklaag (0-0,5 m-mv) van goed doorlatend, zeer fijn, matig siltig, matig humeus zand. Hieronder bevindt zich een pakket van matig fijn zand waarin plaatselijk leem- en veenlagen zijn aangetroffen (op circa 3,0 m-mv). De geschatte GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) ligt van 0,6 tot 0,9 m-mv. Door het maaiveld plaatselijk op te hogen kan voldoende ontwateringsdiepte worden gerealiseerd.
De doorlatendheid van de bodem, met uitzondering van de lagen beneden 3,0 m-mv, is overal hoger dan 0,5 m/dag. Infiltratie van hemelwater is dus mogelijk in het plangebied. Door de lage GLG is het watervoerend houden van oppervlaktewater niet goed mogelijk in het plangebied. Berging in oppervlaktewater is daarom geen geschikte optie voor dit gebied.
Maatregelen waterberging en waterafvoer
De bestaande sloot in het westelijk deel van het plangebied wordt gedempt. Deze sloot wordt niet gevoed door hemelwater dat afstroomt van verhard oppervlak van het naastgelegen gebied. Hemelwater vanuit het plangebied wordt afgevoerd richting een te realiseren zaksloot ten noorden van de wijk, welke in verbinding staat met het omliggende watersysteem. Doordat het gebied lager ligt kan een groot gedeelte van het plangebied hemelwater bovengronds afvoeren richting de zaksloot. De gebieden
die niet bovengronds kunnen afvoeren richting de zaksloot, kunnen hemelwater afvoeren richting de riolering nabij de kruising Eindseweg/Haarweg. Het verhard oppervlak van deze gebieden is wel meeberekend in de benodigde waterberging. Middels een knijpconstructie wordt het peil in de zaksloot opgestuwd bij hevige neerslag. Langs een gedeelte van de sloot ligt een infiltratiezone waar ruimte is voor berging en infiltratie van hemelwater. De bodem van deze infiltratiezone moet 0,4 m boven de GHG liggen om hemelwater te kunnen infiltreren. De voorzieningen worden aangelegd door de ontwikkelaar. Het beheer en onderhoud wordt overgedragen aan de gemeente.
Het watersysteem wordt zodanig ontworpen dat het hemelwater bij de neerslagsituatie T=10 en T=100 probleemloos opgevangen, geïnfiltreerd en afgevoerd kan worden. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het afvoerend oppervlak toe met 7.100 m2. Hierdoor ligt er een bergingsopgave van 327 m3. Dit betekent dat het waterpeil in de infiltratiezone (1.000 m2) stijgt tot 0,33 m.
De vuilwaterafvoer vanuit het gebied is berekend op 0,94 m3/h. De locatie waar het vuilwaterriool wordt aangesloten op het omliggende stelsel wordt nog nader bepaald.
- 5. DHV, Eindseweg Overberg, geohydrologisch onderzoek en waterparagraaf. Registratienummer: LW-DE20100156, 1 december 2010.
3.4 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Door SAB Arnhem BV is een quick scan6 uitgevoerd. De quick scan flora en fauna is opgenomen in de bijlage. Uit deze quick scan kan het volgende worden geconcludeerd.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden.
Het plangebied te Overberg ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen in het kader van de NB-wet. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied ligt op een afstand van meer dan drie kilometer (hemelsbreed gemeten). Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is aangewezen als onderdeel van de EHS ligt op een afstand van 3,5 kilometer (hemelsbreed gemeten). Gezien de afstand, de barrièrewerking van het tussenliggende gebied, de aard van de ontwikkelingen en de huidige functie van het plangebied zijn negatieve effecten op beschermde gebieden zijn niet te verwachten. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde.
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.
Algemene soorten
De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Strikt beschermde soorten
Een aantal van de mogelijk voorkomende soorten staat vermeld op tabel 3 van de Flora- en faunawet en is daarmee strikter beschermd. Voor deze soorten geldt dat bij een aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. Gebouwbewonende soorten vleermuizen waren op voorhand niet uit te sluiten in het plangebied.
Verder kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen of tijdens het broedseizoen, als broedende vogels binnen en in de directe omgeving van het plangebied uitgesloten kunnen worden.
Nader onderzoek
In de zomer en herfst van 2010 en het voorjaar van 2011 is gericht onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft zich gericht op vleermuizen, Steenuil, Das, Huismus en strikt beschermde amfibieën. Naar aanleiding van reacties van omwonenden is voor de volledigheid ook onderzoek gedaan naar de Steenuil, Das, Huismus en amfibieën. Dit onderzoek is uitgevoerd door Adviesbureau Mertens en SAB en is verwerkt in een activiteitenplan flora en fauna7. Voor een nauwkeurige beschrijving van de methode en resultaten wordt verwezen naar de bijlage.
Uit deze onderzoeksronden is gebleken dat het plangebied fungeert als foerageergebied voor vleermuizen (Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger), territorium voor de Steenuil (territorium) en belangrijk foerageergebied van de Huismus. Het plangebied fungeert niet als belangrijk foerageergebied voor vleermuizen. Tijdens en na de ontwikkelingen behoud het plangebied de functie voor vleermuizen en treden met de plannen geen negatieve effecten op. In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, Das of strikt beschermde amfibieën aangetroffen.
Met de plannen wordt een territorium van de Steenuil en broedlocaties (indirect) en foerageergebied van de Huismus aangetast. Dit betreft een overtreding van de Flora- en faunawet. Om overtreding van de Flora- en faunawet voor deze soorten te voorkomen is een activiteitenplan door SAB opgesteld. In dit activiteitenplan zijn maatregelen opgesteld die ervoor zorgen dat het plangebied en zijn omgeving ten allen tijde geschikt blijft voor de Steenuil en Huismus, zodat er geen leefgebied verloren gaat.
Activiteitenplan
Voorafgaand aan de activiteiten wordt voor de Steenuil nieuw leefgebied gecreëerd ten noorden van de woningbouwlocatie. Dit leefgebied wordt geschikt gemaakt voor de soort door aanplant van onder andere bomen en knotwilgen, ontwikkelen van een mozaïek grasland en het plaatsen van een takkenril, paaltjes en steenuilenkasten. Deze kasten worden geplaatst om nieuwe broedgelegenheid te bieden.
Voor de Huismus worden meidoornhagen aangeplant. Deze hagen zijn ideale schuilplaatsen voor huismussen. Om nieuwe broedgelegenheid te bieden wordt de nieuwbouw geschikt gemaakt door plaatsing van vogelvides.
Bovengenoemde maatregelen zijn verwerkt in een inrichtingsschets. Deze inrichtingsschets is weergegeven in de afbeelding op de volgende pagina. Voor het volledige activiteitenplan wordt verwezen naar de bijlage .
Deze mitigerende maatregelen zijn middels een ontheffingsaanvraag voorgelegd aan het ministerie van Economische zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I). Met als doel een 'positieve' afwijzing van de ontheffing te verkrijgen. Het ministerie van EL&I heeft via een brief op 15 november 20118 aangegeven de gevraagd ontheffing niet te kunnen verlenen, omdat er geen sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet. Dit houdt in dat het toegestaan is de voorgenomen werkzaamheden zonder ontheffing uit te voeren, mits de maatregelen zoals in het mitigatieplan beschreven worden uitgevoerd (zie bijlage voor het besluit van het ministerie van EL&I).
Inrichtingsschets nieuw leefgebied Steenuil en Huismus (SAB, 2011)
Conclusie
Met het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen in het activiteitenplan vindt er geen overtreding van de Flora- en faunawet plaats. Hiermee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt onderbouwd dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de bepalingen uit de Flora en faunawet of andere natuurwetgeving.
- 6. SAB Arnhem BV, Flora- en faunarapportage Overberg, Eindseweg. Projectnummer: 100439, 18 juni 2010.
- 7. SAB Arnhem B.V. Activiteitenplan Flora en Fauna, Overberg Eindseweg, projectnummer 100439.01, 4 juli 2011.
- 8. Ministerie van Economische zaken, Landbouw & Innovatie, Dienst Regelingen. FF/75C/2011/0252. Beslissing op uw aanvraag ruimtelijke ingrepen, 15 november 2011.
3.5 Archeologie En Cultuurhistorie
3.5.1 Archeologie
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.
Onderzoek woongebied
Door ARC is een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen9 uitgevoerd ter plaatse van de ontwikkelingslocatie aan de Eindseweg 10.
Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie op de overgang van gordeldekzanden naar een veengebied ligt. De locatie kan op basis van de bodemopbouw verdeeld worden in een zuidoostelijk deel, een centraal en een noordelijk deel. In het noordelijk deel is nog een restant van het veen aanwezig op dekzand zonder podzolbodem en in het centrale en zuidwestelijke deel gordeldekzanden met een afgetopt profiel. Alleen in het zuidoostelijke deel is nog een (deels) intacte laarpodzolgrond aangetroffen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen.
Op basis van het bureau-onderzoek en verkennend booronderzoek wordt geconcludeerd dat alleen in het zuidoostelijk deel van de locatie nog archeologische resten en/of sporen aanwezig kunnen zijn. In het centrale, zuidwestelijke en noordelijke deel van de onderzoekslocatie zijn waarschijnlijk geen archeologische waarden (meer) aanwezig. Ter plaatse van het zuidoostelijk deel van het plangebied wordt archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Omdat vervolgonderzoek noodzakelijk is, is in het bestemmingsplan voor het zuidoostelijk deel van het plangebied een beschermende dubbelbestemming opgenomen die de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden beschermd. In de dubbelbestemming is opgenomen dat voor bepaalde ingrepen de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op deze bestemming.
Overig gebied
In het noordelijk deel van het plangebied vinden in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen plaats die van invloed kunnen zijn op de archeologische (verwachtings) waarden. Het gebied handhaaft haar agrarische bestemming en wordt mede bestemd en ingericht voor de bescherming van het leefgebied van de steenuil. Om de potentiële aanwezige archeologische waarden voor de toekomst te beschermen zijn voor dit deel van het plangebied beschermende dubbelbestemmingen opgenomen (zie paragraaf 4.2).
- 9. ARC BV, Een archeologisch bureau-onderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Eindseweg te Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug (U). ARC-Rapporten 2010-167, 19 juli 2010.
3.5.2 Cultuurhistorie
Het plangebied herbergt geen cultuurhistorische waarden die door de beoogde ontwikkeling aangetast zouden kunnen worden.
3.6 Verkeer En Parkeren
3.6.1 Verkeer
De nieuw te bouwen woningen worden op de Eindseweg ontsloten via één centrale nieuwe ontsluitingsweg. In de huidige situatie zijn de toekomstige woningbouwlocaties in gebruik als onbebouwde agrarische gronden; het aantal verkeersbewegingen zal daardoor toenemen. Gezien de capaciteit van de Eindseweg, waarop het plangebied wordt ontsloten, kan worden gesteld dat het extra verkeer naar verwachting zonder problemen kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Eindseweg.
3.6.2 Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. De gemeente heeft in het GVVP beleid vastgesteld ten aanzien van het parkeren. In de beleidsregels is gebruik gemaakt van de kencijfers voor parkeren van het CROW10 . Hierbij wordt de minimale parkeernorm voor een weinig stedelijk gebied gehanteerd. Er is onderzocht of sprake is van een toename van de parkeerbehoefte door het plan middels een vergelijking tussen de bestaande en nieuwe parkeerbehoefte.
Bij de berekening van de bestaande parkeerbehoefte is uitgegaan van onbebouwd gebied waar geen functies kunnen worden gerealiseerd die een parkeerbehoefte creëren. De huidige parkeerbehoefte bedraagt derhalve nul parkeerplaatsen.
Conform het GVVP zijn de volgende parkeernormen gehanteerd:
- Goedkope woningen: 1,4 parkeerplaats per woning
- Middeldure woningen: 1,8 parkeerplaats per woning
- Dure woningen: 2 parkeerplaatsen per woning
Conform bovengenoemde parkeernorm zijn er als gevolg van de beoogde ontwikkeling in totaal 47,4 parkeerplaatsen nodig.
Bij het berekenen van het aantal beschikbare parkeerplaatsen, wordt conform het gemeentelijke GVVP gerekend met de volgende aantallen:
- Garage met lange oprit: 1,3
- Garage met dubbele oprit: 1,8
- Garage met enkele oprit: 1,0
- Garagebox: 0,5
- Garage zonder oprit: 0,4
Bovenstaande berekeningsaantallen leveren het volgende aantal beschikbare parkeerplaatsen op in het plangebied:
Gezien het feit dat op eigen terrein 17,4 parkeerplaatsen beschikbaar zijn en in de openbare ruimte 30 parkeerplaatsen, wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte van 47,4 parkeerplaatsen.
- 10. CROW publicatie 182, 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering', 2008.
3.7 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat deze de kosten voor haar rekening neemt. Deze afspraken zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd. De kosten in verband met de realisatie, waaronder tevens de kosten voortkomende uit planschade worden gerekend zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
Het juridisch bindende gedeelte van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en regels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het juridisch bindende gedeelte.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels, zoals begrippen, regels omtrent de wijze van meten, algemene afwijkings- en gebruiksregels en overgangsrecht.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis, indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
Regels
De regels zijn ondergebracht in de volgende vier hoofdstukken:
- hoofdstuk 1 (inleidende regels) bevat de begrippen en de wijze van meten. Deze regels beogen een juiste interpretatie en toepassing van de regels in de overige hoofdstukken te waarborgen;
- hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) bevat de eigenlijke regels bij de bestemmingen. Per bestemming is een bestemmingsomschrijving, de bouwregels en eventueel een afwijkingsregel opgenomen;
- hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat de algemene regels;
- hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.
De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning', 'ontheffing' en 'bouwvergunning' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.
4.2 Dit Bestemmingsplan
4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
Binnen dit bestemmingsplan komen de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden' 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' voor.
Agrarisch met waarden
Het noordelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden', binnen deze bestemming zijn agrarische activiteiten mogelijk zolang deze geen negatieve effecten hebben voor het leefgebied van de daar aanwezige steenuil. Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen voor een meidoornhaag met hekwerk. Deze voorzieningen moeten ervoor zorgen dat het nieuwe leefgebied voor de steenuil afgeschermd wordt. Mocht in de toekomst uit onderzoek blijken dat het gebied niet langer gebruikt wordt voor steenuilen dan kan met een wijzigingsbevoegdheid deze aanduiding worden verwijderd.
Groen
De bestemming 'Groen' is bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Tevens zijn binnen deze bestemming paden, speelvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Tuin
Binnen de bestemming 'Tuin' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Binnen deze bestemming is onder voorwaarden wel een uitbouw, in de vorm van een erker toegestaan.
Verkeer
De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor wegen en straten met de bijbehorende voorzieningen, tevens zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen toegestaan in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen. Gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. Middels een aanduiding op de verbeelding wordt de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen aangegeven. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, maar aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximale oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk bedraagt 50 m2. Het plan kent een afwijkingsbevoegdheid waarmee wordt toegestaan dat de bebouwde oppervlakte wordt vermeerderd met 20 m2 indien de genoemde bouwwerken als afhankelijke woonruimte worden gebruikt en alleen indien dit nodig is vanuit het oogpunt van mantelzorg.
Binnen de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen' is de bepaling opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken pas kan worden verleend als het noordelijk deel van het plangebied op de juiste wijze ingericht is als leefgebied voor de steenuil.
Waarde - Archeologie 1,3 en 5
Naast de hierboven beschreven enkelbestemmingen komen in het bestemmingsplan tevens archeologische dubbelbestemmingen voor. Deze bestemmingen hebben als doel om de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied te beschermen en veilig te stellen. Deze bescherming en veiligstelling ligt besloten in de bouwregels van deze bestemming waarin is vastgelegd dat voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Aan een omgevingsvergunning kunnen daarnaast eisen worden gesteld zoals bijvoorbeeld de verplichting om opgravingen te doen in het geval archeologische waarden aanwezig blijken te zijn. Daarnaast is geregeld dat voor bepaalde ingrepen, zoals bijvoorbeeld graafwerkzaamheden of het ophogen of egaliseren van gronden een omgevingsvergunning is vereist.
Omdat de mate waarin archeologische waarden verwacht worden, niet overal in het plangebied gelijk is, zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen. De begrenzing en de classificering van deze bestemmingen zijn gebaseerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente. De bestemming Waarde - Archeologie 1 ligt op gronden met een zeer hoge verwachtingswaarde. Om die reden moet bij gebouwen en bouwwerken vanaf een oppervlak van 50 m2 en dieper dan 30 cm een archeologisch rapport overlegd worden en moet bij bepaalde ingrepen een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
De bestemming Waarde - Archeologie 3 ligt op gronden met een middelhoge verwachtingswaarde waarbij bovenstaande verplichtingen pas gelden bij een oppervlakte van 150m2. Bij de bestemming Waarde Archeologie 5 gaat het om gronden met een lage verwachtingswaarde. Voor de gronden met deze dubbelbestemming worden pas verplichtingen gesteld als het gaat om bouwwerken of ingrepen over een oppervlakte van meer dan 10 hectare.
4.2.2 Algemene regels
De overige regels in het bestemmingsplan zijn min of meer standaard bepalingen en worden hier verder niet omschreven.
Hoofdstuk 5 Handhaving
Een belangrijk aspect bij toepassing van het plan is de handhaving en het toezicht op naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen “vasthouden”. Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving bestaat uit drie fasen:
- Handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie, in dit geval de informatie opgenomen in dit bestemmingsplan (kaart/digitale verbeelding, regels en toelichting);
- Bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen;
- Als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. Wanneer daadwerkelijk handhavend opgetreden moet worden en de aard van de overtreding het toelaat, gaat de voorkeur naar het opleggen van een last onder dwangsom boven het toepassen van bestuursdwang. In die gevallen waar sprake is van een illegale situatie die acuut gevaar voor mens en omgeving oplevert en die directe actie behoeft, wordt bestuursdwang toegepast.
In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving, of onder bepaalde voorwaarden en gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau.
Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:
- Via controles achteraf op verleende omgevingsvergunningen;
- Via ad-hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten/meldingen van burgers;
- Via een systematische controle 1 keer per jaar, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te bestreden.
Zodra een overtreding is geconstateerd zal worden nagegaan of een oplossingen (legalisatie) mogelijk is. Kan er geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld als een overtreding in strijd is met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. Zonodig treedt de gemeente op en kan er een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpplan aanverschillende instellingen toegezonden. In de begeleidende brief is gevraagd om een reactie op het voorontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken. De volgende instanties zijn aangeschreven:
- VROM-Inspectie, Regio afdeling Noord-West;
- Provincie Utrecht, Afdeling Ruimte;
- Waterschap Vallei en Eem;
- Welstand en Monumenten Midden-Nederland.
In de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd is een overzicht opgenomen van de ontvangen reacties en de aanpassingen in het bestemmingsplan als gevolg van de aanbevelingen die voor overneming in het plan in aanmerking komen.
6.2 Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het voorontwerp bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' te Overberg vanaf 14 januari t/m 10 februari 2011 (vier weken) voor inspraak ter inzage gelegen en bestond de gelegenheid voor een ieder hiertegen inspraakreacties in te dienen.
Er zijn op het voorontwerpbestemmingsplan vijf inspraakreacties ingekomen. De inspraakreacties zijn schriftelijk ingediend binnen de inspraaktermijn. De inspraakreacties zijn daarom allemaal in behandeling genomen. In de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties zijn de ontvangen reacties opgenomen en van een gemeentelijk antwoord voorzien. De inspraakreactie hebben er niet toe geleid dat het voorontwerpbestemmingsplan inhoudelijk gewijzigd wordt. Wel wordt de toelichting voor het aspect geur (par. 3.2.4) als gevolg van een inspraakreactie verduidelijkt.
6.3 Ambtelijke Wijzigingen
Op bepaalde onderdelen is het plan gewijzigd, zonder dat op deze onderdelen een inspraak- of vooroverlegreactie is ingediend. Deze wijzigingen zijn door de gemeente zelf noodzakelijk geacht. Dit worden ambtshalve wijzigingen genoemd. Voor een overzicht van de ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties (zie bijlagen).
6.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' heeft met ingang van 11 maart 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via gemeentenieuws in het huis-aan-huisblad De Kaap, op de gemeentelijke internetpagina, in de Staatscourant, en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende bovengenoemde termijn zijn 8 schriftelijke zienswijzen ontvangen, welke allen ontvankelijk zijn. Voor een overzicht van de ingediende zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen inclusief nota van wijzigingen Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' te Overberg die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
6.5 Ambtelijke Wijzigingen
Op bepaalde onderdelen is het bestemmingsplan gewijzigd, zonder dat op deze onderdelen een zienswijze is ingediend. Deze wijzigingen zijn door de gemeente zelf noodzakelijk geacht. Dit worden ambtshalve wijzigingen genoemd. Voor een overzicht van de ambtshalve wijzigingen wordt verwezen naar de Nota van Ambtshalve wijzigingen Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' te Overberg die als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Categorie 1)
SBI-code | SBI-code 2008 | Nr. | Omschrijving | Cat. |
22 | 58 | - | Uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media | |
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | 1 |
223 | 182 | Reproductiebedrijven opgenomen media | 1 | |
36 | 31 | - | Vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g. | |
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 1 |
40 | 35 | - | Productie en distrib. Van stroom, aardgas, stoom en warm water | |
40 | 35 | D3 | gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 1 |
50 | 45, 47 | - | Handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations | |
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | 1 |
52 | 47 | - | Detailhandel en reparatie t.b.v. particulieren | |
527 | 952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 | |
64 | 53 | - | Post en telecommunicatie | |
642 | 61 | A | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
72 | 62 | - | Computerservice- en informatietechnologie | |
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 1 |
74 | 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 | - | Overige zakelijke dienstverlening | |
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 1 | |
93 | 96 | - | Overige dienstverlening | |
9301.3 | 96013 | B | Wasserettes, wassalons | 1 |
9302 | 9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 1 | |
9305 | 9609 | B | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 1 |
afkorting | verklaring |
< | kleiner dan |
> | groter dan |
cat | categorie |
e.d. | en dergelijke |
n.e.g. | niet elders genoemd |
o.c. | opslagcapaciteit |
p.c. | productiecapaciteit |
Bijlage 2 Mitigerende Maatregelen, Uitsnede Uit Activiteitenplan Bij Ontheffingsaanvraag, Gedateerd 4 Juli 2011
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek, Boot Organiserend Ingenieursbureau, Documentnr. M08158-53, 2 Juli 2008
Bijlage 2 Eindadvies Mogelijkheden Nieuwbouw Aan Eindseweg 10 Te Overberg, Milieudienst Zuidoost-utrecht, Kenmerk/uhr10.2010.a106/8876, 18 Mei 2010
Bijlage 3 Dhv, Eindseweg Overberg, Definitief Geohydrologisch Onderzoek En Waterparagraaf. Registratienummer: Lw-de20100156, 1 December 2010
Bijlage 4 Sab Arnhem Bv, Akoestisch Onderzoek, Eindseweg Overberg, Projectnummer 100439, 3 November 2010
Bijlage 5 Gebiedsvisie Geurhinder En Veehouderij Eindseweg Overberg 2009, Milieudienst Zuidoost-utrecht, Kenmerk: Uhr01013/ 5815, 30 November 2009
Bijlage 6 Geluidsonderzoek Bouwbedrijf Hardeman Haarweg 15 Overberg, Milieudienst Zuidoost - Utrecht, Mei 2010
Bijlage 7 Sab Arnhem Bv, Flora- En Faunarapportage Overberg Eindseweg, Projectnummer 100439, 18 Juni 2010
Bijlage 8 Sab Arnhem Bv, Activiteitenplan Flora En Fauna, Overberg Eindseweg, Projectnummer 100439.01, 4 Juli 2011
Bijlage 9 Ministerie Van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Dienst Regelingen. Ff/75c/2011/0252. Beslissing Op Uw Aanvraag Ruimtelijke Ingrepen, 15 November 2011
Bijlage 10 Arc Bv, Een Archeologisch Bureau-onderzoek En Inventariserend Veldonderzoek Door Middel Van Boringen Aan De Eindseweg Te Overberg, Gemeente Utrechtse Heuvelrug (U). Arc-rapporten 2010-167, 2010
Bijlage 11 Nota Van Beantwoording Vooroverleg En Inspraakreacties Met Betrekking Tot Het Voorontwerp Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' Te Overberg
Bijlage 12 Nota Van Zienswijzen Inclusief Nota Van Wijzigingen Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' Te Overberg
Bijlage 13 Nota Van Ambtshalve Wijzigingen Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' Te Overberg
Bijlage 13 Nota van Ambtshalve wijzigingen Bestemmingsplan 'Overberg, Eindseweg' te Overberg