Hoofdstraat 272a Driebergen-Rijsenburg
Bestemmingsplan - Gemeente Utrechtse Heuvelrug
Vastgesteld op 24-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hoofdstraat 272a Driebergen-Rijsenburg met identificatienummer NL.IMRO.1581.bpDBGhoofdstr272a-va01 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
1.5 archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.6 archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein.
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde die wordt gekenmerkt door sporen van menselijk handelen in het verleden die in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.10 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van producten en goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijgebouw
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw en niet geschikt is voor bewoning.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen en kappen. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
1.22 bruto vloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw
1.23 escortbedrijf
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 kamerbewoning
het bewonen van één of meer ruimtes binnen een woning, waarbij de bewoner wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruikt met andere bewoners van dezelfde woning.
1.27 maaiveld
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein.
1.28 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.
1.29 overkapping
een voor mensen toegankelijke, overdekte en met maximaal 2 wanden omsloten ruimte.
1.30 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.31 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.32 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.33 staat van bedrijfsactiviteiten
bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.34 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's.
1.35 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.36 weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkantenweg (Wegenverkeerswet).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 het peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. in andere gevallen:
de hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
2.7 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 2 uit de bij deze regels behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten Stedelijk';
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autodemontagebedrijf': een autodemontagebedrijf;
- c. een autopers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autopers';
- d. kantoren als onderdeel van de bedrijfsfunctie, met dien verstande dat per bedrijf het oppervlak niet meer dan 50 % van de totale bruto vloeroppervlakte mag bedragen;
- e. ondergeschikte detailhandel, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mede het wonen in een bedrijfswoning;
met daarbij behorend:
- g. tuinen en erven, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudingvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen waaronder bosgebieden, bermen en afschermende groenstroken ten behoeve van landschappelijke inpassing;
- b. plantsoenen;
- c. water;
met daarbij behorend:
- d. paden, in- en uitritten, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, speelvoorzieningen, speelveldjes, voorzieningen voor verblijf en ontmoeting zoals een jongerenontmoetingsplaats, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en waterhuishoudingvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. verkeersbegeleiders;
met daarbij behorend:
- d. groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, parkeervoorzieningen, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, voorzieningen voor verblijf en ontmoeting zoals een jongerenontmoetingsplaats, kunstobjecten, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en waterhuishoudingvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, aan-, uit- of bijgebouw of overkapping niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk 2 gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
8.2 Bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels niet meer dan 1 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf of een erotisch getinte vermaaksfunctie behoudens in het geval dat dit gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
- 4. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. een gebruik van aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak voor bewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 7. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen;
- 8. een gebruik van 'bed & breakfast'-appartementen, recreatiewoningen, vakantie-appartementen, pensions en kampeerboerderijen voor permanente bewoning.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- b. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- d. het bepaalde in lid 9.1 voor het toestaan van een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, een escortbedrijf en een erotisch getinte vermaaksfunctie, mits in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming.
mits:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- 3. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.2 Afwijking 10 % overschrijding
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, mits:
- a. medische-, sociale- of welstandtechnische noodzaak aanwezig is;conform beleid V&H,
- b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- d. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan.
10.3 Afwijking bergingen voor de basisachtergevel
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.1 lid d onder 1, voor het bouwen van vrijstaande bergingen en fietsenstallingen buiten het bouwvlak vóór (het denkbeeldig verlengde van) de basisachtergevel van het hoofdgebouw mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- c. aan de overige bepalingen van het betreffende artikel wordt voldaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Hoofdstraat 272a Driebergen-Rijsenburg.
Bijlage
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Stedelijk
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 31 oktober 2011 het verzoek gekregen van Autodemontagebedrijf Kempenaar bv om een overkapping in de vorm van een grasdak (sedum) met zonnepanelen op hun perceel te mogen bouwen om de werkomstandigheden te verbeteren en milieutechnische (geluid, waterhuishouding) verbeteringen door te voeren. Door de realisatie van de overkapping wordt de opslagruimte voor onbewerkte autowrakken vergroot. Een verdere vergroting van de opslagcapaciteit wordt bereikt door het plaatsen van een autopers onder de overkapping.
Veel van de demontagewerkzaamheden (circa 1.000 autowrakken per jaar) worden op dit moment door de 8 medewerkers in de buitenlucht uitgevoerd en dat wordt om bedrijfsmatige en milieutechnische redenen in het huidige tijdgewricht als groot manco ervaren. Daarnaast heeft de inspectie van de provincie (=bevoegd gezag voor de milieuvergunning) enkele keren aangegeven dat de ruimte voor het opslaan van onbewerkte wrakken vergroot moet worden.
Omdat het in het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan om een overkapping te realiseren op het opslagterrein en de autopers planologisch vastgelegd zal moeten worden, zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 272a te Driebergen, de provinciale weg (N225) tussen Doorn en Driebergen.
Globale ligging plangebied in groter verband (rode ster) (Bron: http://maps.google.nl)
Hieronder is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven:
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
1.3 Geldende Plannen
De zuidoostelijke gronden in het plangebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Woongebieden en Recreatieterreinen' (lichtblauwe arcering). Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Doorn op 2 juli 2002 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 4 februari 2003.
Het bedrijfsperceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Gemengde doeleinden (artikel 10)'. De huidige bedrijfsactiviteiten passen binnen deze bestemming. Het oostelijke deel van het plangebied heeft daarnaast de nadere aanduiding 'O' (bedrijfsactiviteiten in de vorm van opslag). Volgens de voorschriften in artikel 10 is het niet toegestaan om bebouwing op te richten op het opslagterrein, ook niet in de vorm van een overkapping. Tevens is het verwerken van producten niet toegestaan, terwijl onder de overkapping demontage van autowrakken zal gaan plaatsvinden. Daarom wordt het geldende bestemmingsplan voor het plangebied herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Impressie plankaarten geldende bestemmingsplannen met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
De noordwestelijke gronden in het plangebied vallen binnen het bestemmingsplan 'Driebergen - Buitengebied' (paarse en lichtgroene arcering). Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Driebergen-Rijsenburg op 16 september 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 26 april 2006.
Het bedrijfsperceel heeft de bestemming 'Bedrijven'. De huidige bedrijfsactiviteiten passen binnen deze bestemming. Voor de gronden in dit deel van het plangebied is een herziening dan ook niet strikt noodzakelijk. Omdat het hele bedrijf opgenomen wordt in 1 actueel bestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook voor de gronden in dit deel van het plangebied herzien.
Om het perceel in te passen wordt het plangebied aan de achterzijde omgeven door een groenstrook. Deze strook is echter in strijd met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden' van dit deel van het plangebied.
Deze groenstrook loopt door in zuidoostelijke richting en valt hier binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Doorn 2011', dat de gemeenteraad op 30 mei 2011 heeft vastgesteld. De gronden in het plangebied hebben hierin de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De groenstrook is ook in strijd met deze bestemming.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven, zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie;
- In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het algemeen ruimtelijk beleidskader dat van toepassing is op het plan;
- In hoofdstuk 4 wordt specifieke wet - en regelgeving beschreven inclusief de relevante milieu- en omgevingsaspecten;
- In hoofdstuk 5 komen achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het autodemontagebedrijf bevindt zich op een perceel met aan de noordwestzijde een aantal loodsen inclusief bedrijfswoning en een opslagterrein voor de autowrakken ten zuidoosten daarvan. Het hele terrein is verhard door middel van bestrating. Hieronder een globale impressie van de inrichting van het terrein (Bron: Griffioen Architecten bv, d.d. 5 juni 2013):
De loodsen worden gebruikt als werkplaats, voor de bewerking van onbewerkte wrakken, voor de opslag van auto-onderdelen (ten behoeve van hergebruik) en als kantoor.
Op het opslagterrein worden de autowrakken, waarvan de airbags zijn geneutraliseerd en die ontdaan zijn van vloeistoffen en grote auto-onderdelen (bijvoorbeeld motoren), opgeslagen. De autowrakken liggen op dit moment in weer en wind in de buitenlucht.
Overeenkomstig het 'Activiteitenbesluit milieubeheer' en het 'Besluit Beheer Autowrakken' moet de auto identificeerbaar zijn en het milieuspoor traceerbaar blijven. Dit betekent dat de bruikbare onderdelen voorzien van kenmerken opgeslagen worden voor de verkoop. Het wrak wordt afgevoerd als schroot om verder gerecycled te worden.
Het terrein is (behoudens aan de noordwestzijde) rondom afgesloten met een ondoorzichtige afscheiding van enkele meters hoog. Deze is als volgt opgebouwd:
- Aan de noordoostzijde is tussen perceel en de provinciale weg N225 een groenstrook aanwezig met struweel en boomvormers. Deze wordt wel wat “hol”door gebrek aan licht van de aanwezige bomen. Deze groenstrook ligt op grondgebied van de provincie;
- Aan de zuidoostzijde bestaat de afscheiding uit groen door een enkele bomenrij van zomereik met wat struweel eronder;
- Aan de zuidwestzijde staat buiten de terreinafscheiding een houtsingel bestaande uit een mengsel van struweelvormers zoals meidoorn, vuilboom, lijsterbes, rode kornoelje en gewone vogelkers. Daarnaast staat er ook een rij boomvormers in van zomereik. Aan de zuidwestzijde grenst de houtwal aan een oude hooiberg die wordt gebruikt voor opslag van hooi en stalling van enkele koeien die voor begrazing worden ingezet om de nabij liggende weilanden te beheren.
2.2 Projectbeschrijving
2.2.1 Overkapping en herinrichting terrein
Aan de zuidzijde van het opslagterrein wordt een overkapping gebouwd van circa 1.000 m2 (circa 19,0 x 52,6 m) in de vorm van een eenvoudige open kap met een maximale hoogte van 7,0 m. Daar kunnen onbewerkte autowrakken droog worden opgeslagen op een vloeistofdichte vloer, van vloeistof worden ontdaan en gedemonteerd. Vervolgens kan het restant van de wrakken worden geplet door een nieuwe autopers, die komt aan de oostzijde van de overkapping. Door het pletten toe te voegen aan het recycling proces wordt veel opslagruimte gewonnen en zal dit verminderde volume leiden tot minder afvoerbewegingen.
Hieronder een impressie van de nieuw terreinindeling met de overkapping in zwart aan de zuidoostzijde van het terrein (Bron van alle afbeeldingen in deze paragraaf: Griffioen Architecten bv, d.d. 5 juni 2013):
En een impressie van de locatie van de autopers onder de overkapping, zie de rechthoek direct naast de autowrakken:
De overkapping wordt aan de zuidzijde afgeschermd door een houtsingel om de autowrakken aan het zicht te onttrekken (zie subparagraaf 2.2.2Houtsingel). Het dak wordt 'groen' uitgevoerd in de vorm van een sedum dak en tevens voorzien van zonnepanelen c.q. zonnecellen die een groot deel van de benodigde elektriciteit voor het bedrijf zullen gaan leveren. Daarnaast komen er enkele daklichten in het dak.
Hieronder een impressie van de noord- en zuidgevel en een doorsnede:
Hieronder een doorsnede van de nieuwe overkapping:
Op deze wijze wordt op een aantal fronten grote vooruitgang geboekt:
- vergroten van de opslagcapaciteit (autopers);
- vermindering afvoerbewegingen;
- verbetering van de milieuaspecten door:
- 1. een vloeistofdichte vloer;
- 2. een groene wand en een groen dak;
- 3. eigen opwekking van elektriciteit.
- verbeteren van de waterhuishouding;
- verbeteren van de werkomstandigheden en uitbreiden van het personeelsbestand;
- verbeteren van de bedrijfsvoering.
Door het plaatsen van een overkapping zullen de autowrakken die daar onder staan niet meer met neerslag in aanraking komen. Het filteren van het regenwater is hier dan niet meer noodzakelijk en het water zal direct via een wadi of anderszins in de bodem kunnen infiltreren. Het reinigen van de filters en het afvoeren van het slib wordt daardoor met ongeveer 50 % gereduceerd, wat een aanzienlijke milieuwinst betekent.
Door de gunstige ligging van de overkapping op het zuidwesten is het zeer aantrekkelijk dit dakvlak van zonnecellen te voorzien. Er wordt nog verder onderzocht wat de capaciteit zal worden maar te verwachten is dat een groot deel van het bedrijf na realisatie van de overkapping in zijn eigen elektriciteit kan voorzien.
2.2.2 Houtsingel
De Stuurgroep Kromme Rijnlandschap heeft een advies (d.d. 16 november 2012) opgesteld over de houtwal ten zuiden van de nieuwe overkapping. Vraagstuk was of:
- a. de plaatsbepaling van de overkapping zo gekozen kan worden dat het zicht erop vanaf de provinciale weg N225 minimaal is. Hiervoor dient de overkapping aan de zuidzijde van het perceel geplaatst te worden, waarbij de aanwezige houtwal met boomvormers in haar huidige verschijning beperkingen oplevert voor de op het dak aanwezige zonnecellen.
- b. de beheervorm van de houtsingel omgevormd kan worden naar hakhoutbeheer.
Samen met gemeente, de provincie en de eigenaar is ter plaatse de situatie bekeken om een goed beeld te vormen.
Dit heeft geleid tot het volgende advies dat in dit bestemmingsplan is overgenomen:
'De aanwezige houtsingel heeft naast een bomenrij van redelijk jonge zomereiken ook nog struweelvomers van onder andere lijsterbes, meidoorn, vuilboom en rode kornoelje. De houtsingel is circa 3,0 m breed. Om de houtsingel te versterken wordt voorgesteld om de wal een paar meter breder te maken en deze verbreding in te planten met struweel. Een plantafstand van 1,0 x 1,0 m volstaat en de te planten soorten dienen geschikt zijn voor dit landschapstype en grondsoort.
Voorgestelde soorten zijn: eenstijlige meidoorn, gewone vogelkers, rode kornoelje, lijsterbes, vuilboom, liguster, kardinaalshoed, veldesdoorn. De bestaande soorten kunnen blijven staan, maar moeten wel gesnoeid worden. Naast dat deze soorten uitermate geschikt zijn voor dit type landschap en grondsoort, draagt het ook in belangrijke mate bij aan de biodiversiteit en zijn veel soorten ook zeer gunstig als drachtplanten voor bijen en andere insecten.
De bestaande eiken kunnen door omvorming naar hakhoutbeheer blijven staan. Wel dienen ze worden afgezaagd. Hierna kunnen ze weer uitlopen. Door de houtsingel met enige regelmaat af te zagen blijft de singel gesloten en worden de boomvormers niet te hoog. Verwachting is dat het struweel elke 5 jaar voor de helft kan worden afgezet. De boomvormers kunnen elke 10 jaar worden afgezaagd.
Deze maatregelen tezamen volstaan om de houtsingel te versterken en duurzaam in stand te houden. Wel dient bij Dienst Regelingen (www.drloket.nl) een melding gedaan te worden voor omvorming van het beheer naar hakhoutbeheer omdat bovengenoemde houtsingel valt onder de Boswet.'
Op onderstaande schets is de locatie aangegeven van de houtsingel:
Op onderstaande schets is een impressie van de zowel de bestaande als de nieuwe houtsingel weergegeven:
2.3 Ruimtelijke Gevolgen
Met het toevoegen van een overkapping met zonnecellen ontstaat, ondanks een capaciteitsvergroting van het bedrijf, een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. De bedrijfsactiviteiten krijgen een betere landschappelijke inpassing door aan de zuidzijde van de overkapping een groene afscherming te maken door het verbreden van de bestaande houtsingel. Daarnaast krijgt het dak van de overkapping een beplanting met sedum. Deze voorziening zal, samen met het afschermen van de autowrakken, een positieve werking hebben op de beeldkwaliteit en de flora en fauna. In totaal wordt hiermee circa 900 m2 van het terrein 'groen' gemaakt.
Hoofdstuk 3 Algemeen Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Tijdens de statenvergadering van 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De PRS is op 4 februari 2013 in werking getreden.
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar.
Stedelijke functies in het landelijk gebied
Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. De provincie biedt hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name het landschap, voldoende is geborgd.
Voor bestaande niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied staat de provincie 20% uitbreiding van de bebouwing toe. Als daarvoor een economische noodzaak bestaat is een verdere uitbreiding mogelijk.
In het landelijk gebied komen ook niet-agrarische bedrijven voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vindt de provincie 20 % uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn.
Ruimte bieden voor duurzame energie
Voor een duurzame leefomgeving is het belangrijk dat we rekening houden met de veranderingen die op ons afkomen. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verandering van het klimaat en de steeds beperkter wordende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. De provincie wil hiermee rekening houden en er op inspelen door enerzijds ruimtelijke maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat we beter om kunnen gaan met de klimaatverandering en anderzijds energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen te stimuleren. Hierbij vindt de provincie het ook belangrijk dat de leefomgeving gezond, veilig en aantrekkelijk blijft.
De provincie streeft bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienendheid voor energie. De provincie neemt bij verstedelijking en renovatie, herstructurering, transformatie en uitbreiding hiervan de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.
In dit plan worden zonnecellen geplaatst op de nieuwe overkapping, zodat een groot deel van het bedrijf in zijn eigen elektriciteit kan voorzien.
Gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit.
Historische buitenplaatszones
Voor de historische buitenplaatszones is het provinciale beleid van enerzijds veiligstellen en anderzijds ruimte bieden voor ontwikkeling een bijzondere opgave. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. De provincie wil, voor zover dit past binnen het overige provinciale ruimtelijk beleid, ruimte bieden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt het uitgangspunt.
Archeologie
Het provinciale beleid richt zich op het bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). De provincie werkt dit beleid uit, bij voorkeur in de Structuurvisie voor de Ondergrond die zij overweegt op te stellen. Hierin zal de provincie aangeven welk beschermingsregime geldt voor welke gebieden. Als ruimtelijke ingrepen onvermijdelijk zijn vraagt de provincie aandacht voor het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek. Ten slotte richt de provincie zich op het versterken van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van archeologisch erfgoed, ook als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkeling.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. De provincie wil de EHS in Utrecht behouden en verder ontwikkelen en zorgt er voor dat zich geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Dit gebeurt via het beschermingsregime 'nee, tenzij'.
Om te komen tot zowel een ontwikkelingsgerichte omgang met de EHS, als tot een betere ruimtelijke bescherming, heeft de provincie een aantal instrumenten benoemd. Onder voorwaarden worden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij het functioneren van de EHS niet wordt aangetast of zelfs wordt verbeterd.
Het is mogelijk dat ook ontwikkelingen buiten de EHS van invloed zijn op het functioneren van de EHS. De provincie vraagt de gemeenten als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening bij ontwikkelingen in de nabijheid van de EHS te voorkomen dat deze een negatieve invloed hebben op het functioneren van de EHS.
Conclusie
Wat betreft een 'gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving' is reeds in de laatste alinea's van subparagraaf 2.2.1 Overkapping en herinrichtingterrein aangegeven welke verbeteringen worden doorgevoerd met betrekking tot de leefomgevingskwaliteit. Ook wat de 'Ruimte voor duurzame energie' en de 'EHS' betreft is hierboven aangegeven waarom de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid uit de PRS. Hier wordt kortheidshalve naar verwezen.
De aspecten 'Stedelijke functies in het landelijk gebied', 'Historische buitenplaatszones', 'Archeologie' en 'EHS' worden nader getoetst in subparagraaf 3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tijdens de statenvergadering van 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten eveneens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRV is ook op 4 februari 2013 in werking getreden.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Op kaart 3 'Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS)' is te zien dat het plangebied valt binnen de volgende aanduidingen die relevant zijn voor het plangebied:
- CHS - Historische buitenplaatszones;
- CHS - Archeologie.
Op kaart 6 'Landelijk gebied' is te zien dat het plangebied valt binnen de volgende aanduidingen die relevant zijn voor het plangebied:
- Bebouwingsenclaves en -linten;
- Bestaande niet-agrarische bedrijven.
Op kaart 8 'Natuur' is te zien dat het plangebied valt binnen de volgende aanduidingen die relevant zijn voor het plangebied:
- Ecologische hoofdstructuur;
- subTOP-gebied.
Cultuurhistorische hoofdstructuur en archeologie
Op grond van artikel 2.10 PRV kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, mits is de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de cultuurhistorische waarde van het bekende en verwachte archeologische erfgoed wordt behouden en versterkt.
Direct ten noorden van het plangebied ligt de historische buitenplaats 'Hydepark', die onderdeel uitmaakt van 'De Stichtse Lustwarande'. Dit is een brede buitenplaatszone op de zuidflank van de Heuvelrug, tussen Utrecht en Amerongen. De Stichtse Lustwarande kent een afwisseling van open (weiden, overplaatsen) en gesloten (parken, bossen) delen. Kenmerkend zijn de ontworpen zichtrelaties (zichtlijnen of panorama's) vanaf de weg op de hoofdhuizen en vanuit de hoofdhuizen op het omliggende park, de overplaats en het landschap. Structurerende onderdelen van deze zichtrelaties zijn bosschages, uitzichtpunten en gewelfde gazons, evenals voor de landschapsparken kenmerkende slingerende lanen, waterpartijen en tuinelementen (bruggen, theekoepels, follies). Formele buitenplaatsen hebben hun toegang als centrale zichtlaan haaks op het huis. De buitenplaatsen zelf zijn meestal enigszins verhoogd gelegen, symmetrisch opgezette, blokvormige gebouwen, georiënteerd op de weg maar op enige afstand daarvan. De bijgebouwen zijn daaraan ondergeschikt, zowel qua maatvoering als qua ligging. De parkaanleg is meestal dwars op de zuidflank van de Heuvelrug georiënteerd, met een kenmerkende opeenvolging van park, parkbos en productiebos.
Aangezien alle ontwikkelingen plaatsvinden binnen het bedrijfsterrein van een bestaand legaal niet-agrarisch bedrijf, dit terrein bovendien beter landschappelijk wordt ingepast door een groene omkadering en de leefomgevingskwaliteit wordt verbeterd, kan gesteld worden dat de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone met de voorgenomen ontwikkeling niet in het geding zijn.
Uit de nadere beschouwing van het aspect archeologie in paragraaf 4.7Archeologie blijkt dat de locatie waar de overkapping is geprojecteerd (inclusief het grootste gedeelte van de rest van het plangebied) op de gemeentelijke beleidskaart archeologie 'geen archeologische waarde' heeft omdat het plangebied ter plaatse verstoord of opgegraven is. Het gedeelte van het plangebied buiten deze zone is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Bebouwingsenclaves en –linten en bestaande niet-agrarische bedrijven
Aangezien het plangebied op kaart 6 binnen de aanduiding 'bebouwingsenclaves en -linten' valt en sprake is van een bestaand legaal niet-agrarisch bedrijf is artikel 4.4 PRV op het plangebied van toepassing. Op grond van voornoemd artikel mag een ruimtelijk plan regels en bestemmingen bevatten die verstedelijk in bebouwingsenclaves en of bebouwingslinten toestaan, mits :
- verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
- bebouwing niet plaatsvindt buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
- belangen van bestaande omringende functies niet onevenredig worden aangetast.
Aangezien in het plangebied op de kaart binnen de aanduiding 'bestaande niet-agrarische bedrijven' valt en sprake is van een bestaand legaal niet-agrarisch bedrijf is artikel 4.6 PRV van toepassing. Op grond van dit artikel kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat percelen bestemd voor specifieke niet-agrarische bedrijven een andere niet-agrarische bedrijfsbestemming krijgen onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving.
Bovendien kan op grond van artikel 4.6 PRV een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid met maximaal 20% van de bestaande bebouwing. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat op grond van artikel 4.6 PRV een ruimtelijke onderbouwing die aantoont dat de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is. Indien de uitbreiding groter is dan 20% wordt tevens onderbouwd dat die uitbreiding noodzakelijk is voor de voortzetting van het niet-agrarische bedrijf.
Het bestaande bedrijfsterrein wordt niet uitgebreid, maar de inrichting van het bestaande terrein wordt geoptimaliseerd. Uit onderzoek blijkt dat een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving gegarandeerd blijft en door het gebruik van de autopers hoeven minder transportbewegingen van (de restanten van de) autowrakken plaats te vinden.
Het bedrijf wordt daarnaast landschappelijk beter ingepast door het oprichten van een overkapping aan de zuidwestzijde van het plangebied. Dit betekent dat de bebouwing met meer dan 20 % wordt uitgebreid. Op deze wijze verbetert tevens de opslagcapaciteit, verbeteren de werkomstandigheden en de bedrijfsvoering, treden milieutechnische verbeteringen op en kan het personeelsbestand uitgebreid worden. Dit is noodzakelijk voor de continuïteit van het bedrijf.
De overkapping wordt bovendien voorzien van een sedumdak en aan de zuidzijde door een minimaal 5,0 m brede houtsingel afgeschermd. Ook neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied af. Hierdoor krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Zie voor details over de verbetering van de landschappelijke inpassing subparagraaf 2.2.2 Houtsingel en voor de totale beeldkwaliteit paragraaf 2.3 Ruimtelijke gevolgen.
EHS en TOP-gebieden en subTOP-gebieden
Een deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en daarom is artikel 4.11 van de PRV van toepassing is. Op grond van dit artikel bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS beschermen, in stand houden en ontwikkelen. Bovendien kan op grond van dit artikel een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, tenzij:
- 1. er sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn, of de ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken;
- 2. negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders.
- 3. voor zover compensatie in natura niet mogelijk is in de omgeving en elders ook niet mogelijk is, moet de resterende schade financieel worden gecompenseerd.
Hiernaast is in de EHS die grenst aan het plangebied sprake van (grond)watertekorten of is de wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit. Op grond van artikel 4.11a PRV dient een ruimtelijk plan in de omgeving van dergelijke gebieden geen bestemmingen en regels te bevatten die de waterhuishoudkundige situatie negatief beïnvloeden.
Aangezien er in het gedeelte van het plangebied dat onderdeel is van de EHS geen ontwikkelingen plaatsvinden, en de voorgenomen ontwikkelingen op het aangrenzende terrein per saldo zelfs leiden tot een verbetering van het functioneren van de EHS (landschappelijke inpassing) past de voorgenomen ontwikkeling binnen het beleid uit de PRV. Dit blijkt ook uit de quickscan natuurwaarden (zie Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden) waarin staat dat de voorgenomen plannen gezien de kleinschalige aard van de plannen en de grote afstand tot beschermde gebieden geen effect hebben op de Natura 2000-gebieden en de EHS.
In paragraaf 4.4 Waterhuishouding is nader ingegaan op de gevolgen voor de waterhuishouding. Doordat neerslag voor 50 % primair opgevangen wordt door het sedumdak op de nieuwe overkapping en daarna pas in de bodem wordt gebracht, wordt verdroging van dit gebied voorkomen. Per saldo treedt dus een verbetering op in de waterhuishoudkundige situatie.
Conclusie
Hierboven is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het provinciale beleid uit de PRV. Hier wordt kortheidshalve naar verwezen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'
De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:
- Natuur over de heuvels;
- Op de schouders van ons erfgoed;
- Duurzaam bereikbaar;
- Leefbare dorpen;
- Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;
- Maatwerk voor wonen en werken.
In deze thema's is geen specifiek beleid voor het plangebied opgenomen.
Uit de structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de 'Gemengde zone (lichtgroene arcering)'. Hier streeft de gemeente naar een duurzame functiemenging. Maar wel in een grote bandbreedte. Soms is die menging vooral op natuur gericht, soms op de agrarische sector en soms is het een zeer brede mix van landbouw, cultuurhistorie, wonen, werken en natuur. Een veranderingsvraag (of het nu uitbreiding of herontwikkeling is) benadert de gemeente integraal, waarbij de gemeente naar maatwerk zoekt. De verandering moet niet alleen een verbetering zijn voor de initiatiefnemer, maar ook voor andere belanghebbenden.
Uitsnede kaart 1: structuurvisiekaart met globale aanduiding plangebied (rode cirkel)
Door de nieuwe overkapping en het omkaderen van het plangebied met een minimaal 5,0 m brede groene houtsingel wordt een bijdrage geleverd aan de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden.
Conclusie
Hierboven is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het gemeentelijke beleid uit de structuurvisie.
3.3.2 Structuurnota bedrijventerreinen
De gemeenteraad heeft op 11 oktober 2010 de structuurnota bedrijventerreinen vastgesteld. De structuurnota bedrijventerreinen geeft inzicht in de behoefte van bestaande bedrijven in de gemeente en de wijze waarop aan deze behoefte tegemoet kan worden gekomen. Hierbij is gekeken naar de mogelijkheden van intensivering en herstructurering. Mocht hierdoor onvoldoende ruimte ontstaan dan kan uitbreiding noodzakelijk zijn.
Het plangebied ligt direct ten noordwesten van het bedrijventerrein Boswijklaan, maar maakt hier geen onderdeel van uit. Hoewel alle grond op dit terrein is uitgegeven, bestaan er nog voldoende intensiveringsmogelijkheden voor bestaande bedrijven.
- In de structuurnota wordt niet specifiek ingegaan op het plangebied.
Hoofdstuk 4 Specifieke Wet- En Regelgeving
4.1 Verkeer En Parkeren
De ontsluiting van het plangebied blijft plaatsvinden via de bestaande in- en uitrit op de Hoofdstraat - Driebergsestraatweg (N225).
Het aantal autowrakken dat aangevoerd wordt is een constante stroom van 20 à 25 wrakken per week. Dit verandert niet in de nieuwe situatie.
In de bestaande situatie staan er circa 500 wrakken in opslag. Door de overkapping zal de opslagcapaciteit met circa 10 à 20 % wordt vergroot tot 550 - 600 wrakken. Deze capaciteit wordt gerealiseerd door gedurende een aantal weken minder wrakken af te voeren.
In de bestaande situatie worden elke week ongeveer 20 wrakken afgevoerd in 2 vrachten (10 wrakken per vracht) wat neerkomt op 4 verkeersbewegingen per week.
Door het gebruik van de autopers kunnen per vracht 40 wrakken worden afgevoerd. Het aantal af te voeren wrakken blijft gelijk waardoor er maar 1 vracht per 2 weken nodig zal zijn. Dat komt neer op 1 verkeersbeweging per week. Het aantal afvoerbewegingen wordt hierdoor met circa 75 % gereduceerd.
Op dit moment werken er 6,5 fte (7 personen) bij het bedrijf, die allemaal uit de directe omgeving komen. Ongeveer 60 % - 80 % van de personeelsleden komt dagelijks op de fiets naar het werk. De uitbreiding van de werkgelegenheid bedraagt maximaal 1,5 fte. Dit leidt tot 1 extra auto (2 verkeersbewegingen).
Er is een parkeerterrein met een capaciteit van 25 auto's bij de ingang van het bedrijf. De extra auto kan op dit terrein parkeren. Hierop zijn nog ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig.
Geconcludeerd wordt dat het aantal verkeersbewegingen per saldo zal afnemen en er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
4.2 Milieu
4.2.1 Milieubeleidsplan
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft stevige duurzaamheidsambities, dat blijkt uit de structuurvisie. Met dit als uitgangspunt heeft de gemeente het doel van het milieubeleid zo geformuleerd:
Hoe de gemeente dit doel dichterbij gaat brengen staat in het milieubeleidsplan; welke richting ze uitgaat, wat haar ambities zijn en waar haar prioriteiten liggen.
De volgende 4 onderwerpen staan centraal in het milieubeleidsplan:
- 1. 'Utrechtse Heuvelrug Natuurlijk Duurzaam': we vertalen het begrip duurzaamheid naar de praktijk van onze gemeente.
- 2. Gemeentelijke interne duurzaamheidszorg: als gemeentelijke organisatie geven we het goede voorbeeld.
- 3. Klimaat, energie en duurzaam bouwen: we nemen onze verantwoordelijkheid voor de klimaatverandering en zetten in op klimaatbeleid en duurzaam bouwen.
- 4. Kwaliteit van de leefomgeving in onze gemeente: we gaan aan de slag met gebiedsgericht milieubeleid en pakken knelpunten aan rondom geluid, luchtkwaliteit en licht.
Het doel voor de kwaliteit van de leefomgeving is:
De gemeente tekent hierbij aan dat we ons wel moeten realiseren dat een verslechtering op een bepaalde plaats of een bepaald moment soms onvermijdelijk is. Over de hele linie en/of op termijn moet het resultaat daarentegen wel positief zijn. Dit voorbehoud is essentieel om impasses te voorkomen.
Bij nieuwe ontwikkelingen in een gebied streeft de gemeente naar een zo hoog mogelijke kwaliteit. Die kwaliteit wil de gemeente bereiken door middel van gebiedsgericht milieubeleid, gekoppeld aan hoge ambities. Op die manier kan de gemeente de huidige, hoge leefkwaliteit ook in de toekomst behouden en waar mogelijk verbeteren.
In het milieukwaliteitsprofiel van het gebiedstype staat beschreven wat de minimale wettelijke situatie moet zijn, wat de huidige situatie is en welke ambities er zijn voor de milieuthema’s. De kwaliteitsprofielen vormen de basis voor de milieuinzet bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Op het plangebied is het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijke gebied, verweving van functies' van toepassing en vanwege de ligging direct aan de N225 tevens het milieukwaliteitsprofiel 'Verkeersassen'. In dit laatste milieukwaliteitsprofiel liggen de ambities wat lager vanwege de hoge geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de provinciale weg.
4.2.2 Bodem
Er is een verkennend bodemonderzoek (BOOT organiserend ingenieursburo bv, nr. P12-0533-004, d.d. 17 januari 2013) uitgevoerd in een deel van het plangebied. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
Deellocatie A – Te realiseren overkapping
De oorzaak van de verontreiniging in de bovengrond (>interventiewaarde) met zware metalen is vermoedelijk te relateren aan het voorkomen van puin en de bedrijfsactiviteiten. Op grond van de bevindingen is er mogelijk sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (> 25 m³) inzake de WBB.
Deellocatie B – gedempte sloot
De verhoogde concentraties ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de gedempte sloot betreffen licht verhoogde waarden, welke geen aanleiding geven tot nader onderzoek. Omdat er concentraties zware metalen in de bovengrond zijn aangetroffen ter plaatse van de boringen 002, 005 en 008 die de toetsing- en/of interventiewaarden overschrijden, wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren gericht op het vaststellen van de aard en omvang en de ernst en urgentie van de verontreiniging, en na te gaan welke maatregelen nodig zijn voor realisatie van de overkapping.
Op basis van de waarnemingen in de boringen (> 5 % bijmenging met puin) kan niet worden uitgesloten dat er asbest in de bodem aanwezig is. Geadviseerd wordt om in aanvulling op het onderhavig onderzoek een verkennend onderzoek asbest / nader onderzoek asbest uit te voeren conform de NEN 5707.
Tevens wordt geadviseerd om tijdens het bouwrijp maken van de locatie te letten op de aanwezigheid van de mogelijk gedempte sloot en indien er zintuiglijk afwijkend bodemmateriaal wordt aangetroffen passende maatregelen te nemen.
De kolommen van de open overkapping worden gefundeerd met betonpoeren tot een diepte van 0,7 m. Voor het overige wordt de bestaande bestrating van betonklinkers vervangen door een vloeistofdichte vloer. Gelet op het feit dat deze activiteiten geen intensieve roering van de bodem teweeg brengen en het feit dat derhalve het mogelijk aanwezige asbest of de zware metalen niet worden verplaatst, kan worden afgezien van de voorgestelde nadere onderzoeken uit de conclusies.
4.2.3 Wegverkeerslawaai
De beoogde ontwikkeling zal geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toevoegen. Het aanvoeren van autowrakken en het weer afvoeren van (het restant van) autowrakken zorgt voor transportbewegingen op de Hoofdstraat - Driebergsestraatweg. Door het in gebruik nemen van een autopers wordt het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het afvoeren van restanten gereduceerd.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.2.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'Niet in betekenende mate (Nibm)' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 ontheffing heeft verleend.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van bebouwing die valt niet onder de NIBM-regeling.
Omdat het aantal verkeersbewegingen per saldo zal afnemen ten opzichte van de bestaande situatie (zie paragraaf 4.1 Verkeer en parkeren), betekent dit dat de luchtkwaliteit ter plaatse zal verbeteren.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.2.5 Milieuzonering
Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied.
Conform de VNG-publicatie is een autodemontagebedrijf met bedrijfsoppervlak van meer dan 1.000 m2 (SBI: 4677.0) een bedrijf dat valt in milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand geldt van 100 m. Voor het gebied is geen sprake van een rustig buitengebied of rustige woonwijk. Het gebied grenst direct aan de provinciale weg N225 en op aangrenzende percelen zijn meerdere bedrijven gesitueerd. Het gebied is daarom te beschouwen als een gemengd gebied. De richtafstanden die gelden voor een rustig buitengebied kunnen in dit geval met 1 afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor kan voor het aspect geluid een richtafstand van 50 m aangehouden worden.
De geluidaspecten voor een inrichting met elektrisch aangedreven autopers onder een overkapping zijn onderzocht. Hierbij is getoetst aan de grenswaarden uit de VNG-Publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 Akoestisch onderzoek RO. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de resultaten van een geluidmeetonderzoek aan een gelijksoortige autopers en bureau-ervaringscijfers.
Uit het onderzoek blijkt dat de richtwaarden en grenswaarden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” niet worden overschreden.
De komst vanwege de overkapping met autopers zal niet leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat.
Aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit wordt voldaan.
Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat er voldoende waarborgen zijn dat de ruimtelijke ontwikkeling met een overkapping een goed woon- en leefklimaat niet in de weg zal staan voor wat betreft het aspect geluid.
De aspecten geur, stof en gevaar (met richtafstanden in gemengd gebied) van 0 m, 10 m respectievelijk 30 m) hoeven niet nader beschouwd te worden omdat het autodemontagebedrijf een bestaand legaal niet-agrarisch bedrijf is en de nieuwe autopers en overkapping niet van invloed zijn op deze aspecten.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.2.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden 2 maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:
- Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
- Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) inwerking getreden.
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Bevi.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi.
In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de provinciale risicokaart weergegeven.
Buisleidingen
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied alleen een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig is. Het betreft de leiding A-510 (leidingeigenaar Gasunie) met een maximale werkdruk van 66,2 bar en een diameter 36 inch. Het invloedsgebied bedraagt 430 m. Het plangebied ligt in het invloedsgebied. De 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour komt ter hoogte van het plangebied niet buiten de leiding te liggen. Het plan voorziet geen/ nauwelijks toename van het aantal aanwezigen in het plangebied. Hierdoor kan geconstateerd worden dat er geen (significante) toename van het groepsrisico zal zijn. Binnen het invloedsgebied van de buisleiding zijn nauwelijks (beperkt) kwetsbare objecten zoals woningen aanwezig. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Een verantwoording van het groepsrisco is derhalve niet nodig.
Inrichtingen
Er is in de directe omgeving één bedrijf gevestigd met een overig veiligheidsrisico, namelijk het tankstation aan de Hoofdstraat. Hier vindt onbemande aflevering van motorbrandstoffen plaats. De aan te houden veiligheidsafstand van 20 m vanaf de afleverzuil kent echter geen overlap met het plangebied. Daarnaast zijn er geen propaantanks in de directe omgeving aanwezig.
Er zijn bij de gemeente geen andere risicovolle inrichtingen bekend die planologisch mogelijk gemaakt zijn en die van belang zijn voor de beoordeling van het plan.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
De N225 is ook geen transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Electromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
Milieukwaliteitsprofiel
In zowel het milieukwaliteitsprofiel 'Landelijk gebied, verweving van functies' als het milieukwaliteitsprofiel 'Verkeersassen' geldt voor het plaatsgebonden risico een ambitieniveau van 1 x 10-8/ jaar en voor het groepsrisico een ambitieniveau van 0,1 x de oriënterende waarde.
Het is onbekend wat de exacte 10-8 plaatsgebonden risicocontour is ter hoogte van het plangebied. Wel wordt voldaan aan de 10-6 plaatsgebonden risicocontour zoals opgenomen voor de huidige kwaliteit in het milieukwaliteitsprofiel 'Verkeersassen'. Er wordt hiermee voldaan aan de wettelijke norm.
Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde en voldoet hiermee aan het ambitieniveau.
4.3 Leidingen
In het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, energie, gas, brandstof of riool gelegen die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Waterhuishouding
De watertoets komt voort uit de afspraken in de Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
4.4.1 Beleidskader
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
De provincie zet blijkens het waterplan in op de ontwikkeling naar duurzame, robuuste watersystemen. Duurzame en robuuste watersystemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen, zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen.
Daarbij is volgens de provincie een geïntegreerde benadering van het watersystemen essentieel. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik dienen in samenhang te worden beschouwd. De provincie streeft daarbij naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.
Langs de flanken van de heuvelrug zet de provincie vooral in op verdrogingsbestrijding. Veel van de hier aanwezige natuurgebieden, waaronder een aantal Natura 2000-gebieden, lijden namelijk op dit moment schade door (grond)watertekorten of door wateraanvoer van onvoldoende kwaliteit.
Waterbeheerplan 2010 - 2015 'Water Voorop!'
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft op 28 oktober 2009 het Waterbeheerplan 'Water Voorop!' voor de periode 2010-2015 vastgesteld. Hierin staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten.
In het Waterbeheerplan heeft het waterschap de volgende ambities geformuleerd. Zorg dragen voor 'veilige dijken, droge voeten en schoon water'. Hiernaast wil het waterschap bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving, waarbij duurzaamheid centraal staat.
Waterplan Heuvelrug
In februari 2007 heeft de gemeente het Waterplan Heuvelrug vastgesteld. In dit plan wordt het beleid voor het beheer van het stedelijk water in de gemeente beschreven. Er wordt inzicht gegeven in welke maatregelen voor het watersysteem op korte termijn mogelijk zijn, welke en welke maatregelen noodzakelijk en verplicht zijn om een ecologisch, gezond en veilig functionerend watersysteem te krijgen. Doel van de maatregelen is te komen tot een gezond en veerkrachtig watersysteem. Ook wordt in het plan aandacht besteed aan de gebruiks- en belevingswaarde van het water . De gemeente zet blijkens het plan in op:
- Herstel van de natuurlijke waterhuishouding;
- Voorkomen van waterverontreiniging door riooloverstort en “stedelijke” activiteiten;
- Zichtbaar water als kwaliteit verhogend element in het bebouwd gebied.
Convenant afkoppelen op de Heuvelrug
De Utrechtse Heuvelrug biedt goede mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater. De heuvelrug herbergt echter een groot grondwaterreservoir, die een belangrijke rol speelt voor de drinkwaterwinning. De provincie Utrecht stelt daarom strenge eisen aan de kwaliteit van het te infiltreren regenwater. In januari 2010 hebben daarom de Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Waterschap Vallei en Eem, Vitens en een groot aantal gemeenten op de heuvelrug een convenant ondertekend, waarin de randvoorwaarden voor het afkoppelen (het niet afvoeren van het hemelwater via het riool) op de Heuvelrug zijn opgenomen. Volgens dit convenant mag:
- het afstromend regenwater van verontreinigde locaties (waaronder bedrijventerreinen) niet worden geïnfiltreerd;
- het afstromend regenwater van beperkt verontreinigde terreinen (waaronder parkeerterreinen van 4 plaatsen of meer) na zuivering oppervlakkig worden geïnfiltreerd;
- het afstromend regenwater van (beperkt) schone oppervlakten zonder voorwaarden worden geïnfiltreerd.
Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2015 (GRP)
Het GRP is de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. De gemeente kiest blijkens het plan bewust voor een integraal en duurzaam watersysteem in een uniek, maar kwetsbaar gebied, passend bij ons groene en vitale imago. Hiertoe heeft het gemeente een aantal doelen geformuleerd met betrekking tot grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater.
In het GRP heeft de gemeente o.a. de volgende doelen geformuleerd:
- Inzameling van stedelijk afvalwater, dat binnen het gebied is geproduceerd;
- transport van ingezameld stedelijk afvalwater naar de zuiveringsinstallatie;
- voorkomen van ongewenste vuilemissie naar oppervlaktewater, grondwater en bodem;
Voor het hemelwater heeft de gemeente de ambitie geformuleerd om zoveel mogelijk van dit hemelwater vast te houden op de plek waar het valt. Dit betekent dat daar waar het mogelijk is het hemelwater moeten worden afgekoppeld van de riolering en lokaal in het milieu (bodem of oppervlaktewater) moet worden gebracht.
4.4.2 Plangebied
Voor de huidige bedrijfsgebouwen geldt dat het regenwater via het gemeentelijk rioleringssysteem geloosd wordt. Dit blijft ongewijzigd. Op termijn wenst de initiatiefnemer het regenwater via filters te lozen op een wadi.
Voor de nieuwe overkapping geldt dat neerslag voor 50 % primair opgevangen wordt door het sedumdak en daarna pas in de bodem wordt gebracht waardoor verdroging van dit gebied voorkomen wordt. De hele overkapping wordt afgekoppeld en het hemelwater dat hierop valt wordt geïnfiltreerd op eigen terrein ter plaatse van de groensingel. . Conform het 'Convenant afkoppelen op de Heuvelrug' wordt het afstromend regenwater van de rest van het plangebied niet geïnfiltreerd.
Omdat het plangebied ter hoogte van de locatie van de nieuwe overkapping (met vloeistofdichte vloer) reeds compleet verhard is, hoeft niet voorzien te worden in extra waterberging.
Er worden geen uitlogende materialen toegepast (zink, koper of iets dergelijks, eventueel coaten en zacht pvc). Ter voorkoming van uitloging zal indien noodzakelijk een coating worden toegepast op de dakmaterialen van de gebouwen.
4.5 Groen, Natuur En Landschap
Er is een quickscan Natuurwaarden (Staro Natuur en Buitengebied, nr. 12-0171, d.d. oktober 2012) uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
Beschermde gebieden
Op ongeveer 7 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek. Het deel van het plangebied waar ontwikkelingen plaatsvinden ligt buiten de EHS. Voorgenomen plannen zullen gezien de kleinschalige aard van de plannen en de grote afstand tot beschermde gebieden geen effect hebben op de Natura 2000-gebieden en de EHS.
Beschermde soorten
In het plangebied komen mogelijk verschillende beschermde soorten voor die vermeld staan in de tabellen van de Flora- en faunawet.
Soorten van FFtabel 1
Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door enkele grondgebonden zoogdieren en amfibieën die zijn opgenomen in FFtabel 1. In de singel komt mogelijk de brede wespenorchis (FFtabel 1) voor. Voor de soorten van FFtabel 1 geldt een vrijstelling: bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen of te werken volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode.
Soorten van FFtabel 2 en 3
Mogelijk wordt de singel als overwinteringsplek gebruikt door amfibieën van FFtabel 2 en 3. Door eventueel noodzakelijke werkzaamheden aan (delen van) de singel buiten het winterseizoen (september t/m februari) uit te voeren, worden negatieve effecten op mogelijk voorkomende amfibieën voorkomen.
De mogelijk in het plangebied voorkomende vleermuizen staan vermeld op FFtabel 3 en de Habitatrichtlijn en zijn strikt beschermd. Het plangebied, met name rond de singel, is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Mogelijk wordt de singel door vleermuizen gebruikt als vliegroute. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen negatief effect tot gevolg ten aanzien van vleermuizen. Het is daarom niet noodzakelijk om mitigerende of compenserende maatregelen te nemen.
Soorten van FFtabel vogels
De in het plangebied voorkomende vogelsoorten staan vermeld op FFtabel vogels en zijn strikt beschermd. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op de wijze zoals is beschreven in het onderzoek (zie paragraaf 4.2.6 van Bijlage 4 Quickscan natuurwaarden), zullen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van de algemene vogelsoorten. Aan de hooimijt hangt een uilenkast. Indien deze verwijderd wordt, dient compenserende nestruimte te worden aangeboden. Deze nestruimte dient voorafgaand aan het verwijderen van de bestaande nestkast te zijn gerealiseerd.
Hiermee vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
4.6 Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied. Wel bevindt zich aan de overzijde van de provinciale weg het landgoed Hydepark met een hoge cultuurhistorische waarde.
Het Landgoed Hydepark is in 1886 tot 1888 door Henri Copijn ingericht in de late landschapsstijl. Hierin werd een natuurlijke landschap gecombineerd met formele elementen.
Typerend voor Hydepark waren slingerende paden, vrijstaande bomengroepen op heuveltjes, zichtlijnen, en holle grasvlaktes die werden begrensd door losse beplanting op hoger gelegen delen. Heuvelachtige delen werden aangelegd, waarlangs een diepgelegen beekje slingerde tussen langgerekte wallen beplant met eik, beuk en esdoorn.
Henri Copijn bracht, verspreid over het landgoed, ook meer formele elementen aan, zoals het barokke rosarium met fontein voor de Oranjerie.
Een kunstmatige ruïne wekte een romantische indruk, maar werd ook gebruikt om twee waterpompen te camoufleren. Langs de westkant van het park werd een Zwitserse rotspartij aangelegd, en ook een ijskelder werd gegraven.
Op het Landgoed moest vanzelfsprekend ook ruimte zijn voor praktische zaken: weiden, stallen en een koetshuis; moestuin, kassen, oranjerie, en een tuinmanswoning; hoenderhouderij, fazanterie en een jachtopzienerswoning; en een boerderij met varkensfokkerij die zorgde voor de mest die moestuin en tuin nodig hadden.
Door het groen omkaderen van het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan dit landgoed.
4.7 Archeologie
Beleidskaart Archeologie en de Monumentenverordening
In april 2013 is door de gemeenteraad een nieuwe Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Op de kaart zijn verschillende archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. Er is gekozen voor vijf typen archeologie-gebieden waarin verschillende regels voor bescherming van archeologisch erfgoed gelden. De archeologische waarden die bijdragen aan de identiteit en het karakter van onze gemeente zijn daarbij het belangrijkst.
De regels voor het beschermen van archeologische waarden zijn naast op de Beleidskaart Archeologie te vinden in de Monumentverordening 2010.
De locatie waar de overkapping is geprojecteerd (inclusief een groot deel van het bedrijfsterrein) heeft op de gemeentelijke beleidskaart archeologie 'geen archeologische waarde' omdat het verstoord of opgegraven terrein is. Op dergelijk terrein is de bodem door bodemroerende activiteiten dusdanig verstoord dat er geen archeologische sporen meer te verwachten zijn. Voor deze terreinen geldt geen onderzoeksverplichting.
Bovendien komt de stalen draagconstructie van de overkapping op betonnen poeren te staan, gefundeerd op staal, en zal de grond niet verder geroerd zal worden.
Het overige deel van het plangebied heeft op de gemeentelijke beleidskaart archeologie een 'hoge archeologische waarde'. Omdat buiten de locatie van de overkapping de grond in het plangebied niet geroerd wordt, worden de daar aanwezige archeologische waarden niet verstoord. Ter bescherming van de archeologische waarden hebben deze gronden een dubbelbestemming gekregen.
Het aspect archeologie vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.
Uitsnede Beleidskaart Archeologie, vastgesteld april 2013
Rood: Waarde archeologie 3 hoog (Waarde - Archeologie 3)
Paars (voor zover van toepassing): Waarde Archeologie 1 zeer hoog (landgoed) (WRA 1)
Lichtgeel: geen archeologische waarde.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.
Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen rechtstreeks worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.
5.2 Opbouw Van De Regels
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.
Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels”. In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2008), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:
- Bestemmingsomschrijving
Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);
- Bouwregels
In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen. In algemene zin geldt dat gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd.
- Afwijken van de gebruiksregels
Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van de gebruiksregels;
Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelregel zijn de volgende bepalingen opgenomen:
- Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die het bouw-, aanduidings- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.
- Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik worden aangemerkt als strijdig met het bestemmingsplan.
- Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen om af te kunnen wijken van de regels van het bestemmingsplan, zoals voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 4:“Overgangs- en slotregel”
- Overgangsrecht:
Het overgangsrecht bestaat uit standaardregels welke zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 en 3.2.2).
- Slotregel:
In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.
5.3 Bestemmingen
Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.
Bedrijf
De autosloperij is bestemd als 'Bedrijf'.
Het uitgangspunt van de bestemming “Bedrijf” is dat bedrijven zijn toegestaan tot maximaal categorie 2 uit de als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Omdat de autosloperij zich bevindt in een hogere milieucategorie is deze op de kaart aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij'. Binnen het bestemmingsvlak is daardoor zowel de autosloperij toegestaan, alsmede bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de genoemde milieucategorieën teneinde bedrijven toe te staan die ontbreken op de bedrijvenlijst, danwel zich in een hogere milieucategorie bevinden, en die geen onevenredige inbreuk maken op het woon- en leefmilieu van de omgeving.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en dat de goot- en/of bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven in dit bouwvlak.
Voor de nieuw te bouwen overkapping is een bouwaanduiding opgenomen binnen het bouwvlak, namelijk 'specifieke bouwaanduiding - overkapping'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend een overkapping is toegestaan. Het is dus niet mogelijk om binnen het aanduidingsvlak een bedrijfsgebouw te realiseren.
Groen
De (afschermende) groenvoorzieningen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Groen'.
Verkeer
De gronden met een verkeersfunctie zijn bestemd als 'Verkeer'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Overleg
In het Bro is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterbeheerder en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Bro is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterbeheerder en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van dit overleg aan verschillende instellingen toegezonden. Gevraagd is om een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Reacties zijn ontvangen van de Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden.
Provincie Utrecht
Op 31 juli 2013 heeft u ons laten weten dat het voorontwerpbestemmingsplan “Hoofdstraat 272 te Driebergen-Rijsenburg“ ter inzage ligt. U heeft ons daarbij verzocht om u te laten weten of wij op- en/of aanmerkingen hebben op dit voorontwerpbestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan geeft mij geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.
Antwoord gemeente
Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Conclusie reactie
Deze reactie leidt niet tot wijzigingen in het plan.
Hoogheemraadschap Sichtse Rijnlanden
Wij adviseren positief over het plan. Het voldoet namelijk aan onze belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:
- de plaatsing van een overkapping over een bestaand verhard terrein, waardoor geen sprake is van toename van verhard oppervlak;
- hemelwater wordt door de toepassing van een groen (sedum)dak (deels) vastgehouden;
- het overige afstromende hemelwater van de overkapping infiltreert in de bodem.
De overkapping leidt tot een ontlasting van het gemeentelijk rioleringsstelsel, omdat regenwater niet via de vloeistofdichte vloer naar de riolering afstroomt, maar in de bodem infiltreert. Het plan bevat hiermee ontwikkelingen waarbij verbeteringen in de waterhuishouding worden doorgevoerd.
Wateradvies
U heeft het voornemen om regenwater te infiltreren in de bodem. Dit zorgt voor aanvulling van het grondwater. Dit zien wij als een positieve ontwikkeling.
In het waterbeleid is het terugdringen van verdroging op de Utrechtse Heuvelrug een speerpunt. Het toepassen van groen (sedum)dak leidt tot het tijdelijk vasthouden van water, waardoor dit deels verdampt. Dit betekent dat er minder regenwater in de bodem infiltreert, dan wanneer er geen groen dak wordt toegepast
Wij geven daarom vanuit waterhuishoudkundig oogpunt de voorkeur aan volledige infiltratie van het regenwater, zonder toepassing van een groen dak. Wij realiseren ons dat er andere argumenten kunnen zijn om toch voor een groen dak te kiezen, maar vragen u het argument van verdroging ook in de afweging te betrekken.
Antwoord gemeente
Het is wenselijk om toch vast te houden aan het groene dak van de overkapping. Dit groene dak is gekozen met oog op een goede landschappelijk inpassing. Het uitvoeren van de overkapping zonder dit dak zou ertoe leiden dat de overkapping gezien vanuit het achtergelegen landelijk gebied te prominent aanwezig is en een storend element oplevert in dit landschap.
Conclusie reactie
Deze reactie leidt niet tot wijzigingen in het plan.
6.2.2 Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 oktober 2013 gedurende zes weken tot en met 29 november 2013 ter inzage gelegen. Er zijngedurende deze periode geen zienswijze binnengekomen.