Doorn Noord
Bestemmingsplan - Utrechtse Heuvelrug
Onherroepelijk op 27-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
- 1. plan:
het bestemmingsplan 'Doorn Noord' van de gemeente Utrechtse Heuvelrug; - 2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01 met de bijbehorende regels (en bijlagen); - 3. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm en bouwkundig onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar er functioneel onderdeel van uitmaakt; onder aanbouw wordt mede verstaan een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde aanbouw; - 4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; - 5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; - 6. aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning en/of bijgebouwen wordt uitgeoefend en gericht is op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is met dien verstande dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; - 7. aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in een woning en/of de bijgebouwen wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; - 8. archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen; - 9. archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie; - 10. archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de archeologische waarde van een terrein; - 11. archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context; - 12. archeologisch waardevol gebied;
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn; - 13. basis achtergevel;
de achtergevel van het hoofdgebouw zonder tijdens de bouw optioneel aangeboden aan- of uitbouwen danwel vergrotingen van het hoofdgebouw dan wel eventueel later; - 14. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde; - 15. bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat het deel van het maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald; - 16. bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen; - 17. bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening; - 18. bestaand:
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- 19. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak; - 20. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; - 21. bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw en niet geschikt is voor bewoning; - 22. bijzondere woonvorm:
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor; - 23. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; - 24. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak; - 25. bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen en kappen. De eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond; - 26. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; - 27. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel; - 28. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten; - 29. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; - 30. cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied; - 31. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel,tuincentrum en supermarkt; - 32. dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé; - 33. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting; - 34. erker:
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw; - 35. escortbedrijf:
het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus; - 36. functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan; - 37. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; - 38. gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven; - 39. grondwaterpeil:
bovenste niveau van het water dat zich in de bodem bevindt; - 40. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; een hoofdgebouw kan verschillende bouwhoogtes hebben; - 41. jongerenontmoetingsplaats (JOP):
een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie; - 42. kamerbewoning:
het bewonen van één of meer ruimtes binnen een woning, waarbij de bewoner wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruikt met andere bewoners van dezelfde woning; - 43. landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak,die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur; - 44. maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken, geen gebouw zijnde, eenzelfde maatvoering geldt; - 45. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; - 46. maaiveld:
de hoogte van het afgewerkte bouwterrein; - 47. manege;
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening; - 48. natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundig een biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang; - 49. nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie; - 50. omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo); - 51. omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van de Wabo; - 52. omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van de Wabo; - 53. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van de Wabo; - 54. overkapping:
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, al dan niet tot de constructie zelf behorende wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport; - 55. parkeervoorzieningen:
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer; - 56. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt; - 57. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; - 58. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; - 59. staat van bedrijfsactiviteiten:
bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen; - 60. straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri's; - 61. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm en bouwkundig kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar er functioneel wel onderdeel van uitmaakt, alsmede een bij de oorspronkelijke bouw optioneel aangeboden en ook daadwerkelijk gebouwde uitbouw; - 62. uitvoeren:
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven; - 63. voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt; - 64. voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen; - 65. weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkantenweg (Wegenverkeerswet); - 66. woning:
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- 1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; - 2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; - 3. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; - 4. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; - 5. de breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren; - 6. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; - 7. het peil:
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; - 8. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kleinste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrens en het bouwwerk;
2.2 Bouwdelen van ondergeschikte aard
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven tot en met categorie 2 uit de bij deze regels behorende bijlage 'Staat vanbedrijfsactiviteiten', met dien verstande dat:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garage' uitsluitend garagebedrijven zijn toegestaan;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag is toegestaan;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend nutsvoorzieningen zijn toegestaan;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - taxibedrijf' uitsluitend taxibedrijven zijn toegestaan;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - opslag van caravans' uitsluitend opslag van caravans en personenauto's is toegestaan;
- 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van bedrijf - aannemersbedrijf en tegelhandel' uitsluitend aannemersbedrijven en tegelhandels zijn toegestaan;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudingvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het toestaan van een ander bedrijf dan op grond van artikel 3.1 onder a is toegestaan, mits:
- a. het beoogde bedrijf naar zijn aard en invloed op de omgeving kan worden geacht te behoren tot rechtstreeks toegelaten gelijkwaardige bedrijven met uitzondering van risicovolle inrichtingen en de opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, munitie en vuurwerk;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Dienstverlening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dienstverlening;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bovenwoning' mede het wonen in een bovenwoning;
met daarbij behorend:
- c. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudingvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen waaronder bosgebieden en bermen;
- b. plantsoenen;
- c. water;
met daarbij behorend:
- d. kunstobjecten, speelvoorzieningen, speelveldjes, voorzieningen voor verblijf en ontmoeting zoals een jongerenontmoetingsplaats, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling, waterhuishoudingvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en paden.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Maatschappelijke doeleinden waaronder:
- 1. onderwijsinstellingen met inbegrip van buitenschoolse opvang en kinderopvang;
- 2. welzijnsdoeleinden;
- 3. religieuze doeleinden;
- 4. openbare dienstverlenende instellingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' uitsluitend een begraafplaats;
met daarbij behorend:
- c. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en waterhuishoudingvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Natuur
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van het bos/bossages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
- b. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden;
met daarbij behorend:
- c. paden, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder a voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming, mits:
- a. de noodzaak daarvan is aangetoond;
- b. vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
- c. de in lid 7.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
met dien verstande dat:
- d. de oppervlakte per aanvraag om een omgevingsvergunning niet meer mag bedragen dan 10 m2;
- e. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Sport
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van sportactiviteiten;
- b. uitsluitend een manege ter plaatse van de aanduiding 'manege';
met daarbij behorend:
- c. (ontsluitings)wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudingvoorzieningen en daarbij eventueel ondergeschikte horeca- en sanitaire voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling .
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Tuin
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen met daarbij behorend (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingvoorzieningen en parkeren op eigen terrein;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'bos' uitsluitend:
- 1. bos en bebossing;
- 2. de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;
- 3. (ontsluitings)wegen, paden, parkeren op eigen terrein en waterhuishoudingvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. verkeersbegeleiders;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'garage' garageboxen;
met daarbij behorend:
- e. groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van flora en fauna, zoals faunapassages, parkeervoorzieningen, kunstwerken, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor openbaar vervoer, voorzieningen voor verblijf en ontmoeting zoals een jongerenontmoetingsplaats, kunstobjecten, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling, waterhuishoudingvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
Artikel 11 Wonen - 1 Vrijstaand Extensief
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1 Vrijstaand extensief' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein.
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 12 Wonen - 2 Vrijstaand
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2 Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein.
12.2 Bouwregels
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 13 Wonen - 3 Twee-aaneen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3 Twee-aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Wonen - 4 Rijwoningen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4 Rijwoningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep- en of bedrijf aan huis;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein.
14.2 Bouwregels
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 15 Wonen - 5 Gestapelde Woningen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 5 Gestapelde woningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat zorgwoningen uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning' met daarbij behorende gemeenschappelijke en of maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorgverlenende functie, waaronder een ontmoetingsruimte, een centrale keuken, een huisartsenpraktijk en een praktijk voor fysiotherapie;
met daarbij behorend:
- b. tuinen en erven, (ontsluitings)wegen, paden, waterhuishoudingsvoorzieningen en parkeren op eigen terrein.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1 Zeer Hoog
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1 zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1 zeer hoog' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 3 Hoog
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3 hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3 hoog' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 4 Middelhoog
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4 middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4 middelhoog' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 19 Waarde - Archeologie - 5 Laag
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5 laag' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
19.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 5 laag' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de -mede aan de hand van de gemeentelijke archeologische beleidskaart- geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 20 Waarde - Natuur En Landschap
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige natuur- en landschapswaarden.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Natuur en Landschap' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van natuur- en landschapswaarden, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 22 Verhouding Bestemmingsplan Tot Bouwverordening
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 23 Algemene Bouwregels
23.1 Bestaande situatie
Daar waar een hoofdgebouw, aan,- uit- of bijgebouw of overkapping niet voldoet aan de gestelde regels in hoofdstuk II gelden de bestaande afmetingen, afstanden en/of aantallen wooneenheden zoals deze zijn gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning is verleend ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane afmetingen en/of afstanden.
Artikel 24 Algemene Gebruiksregels
24.1 Verboden gebruik
- a. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en);
- b. Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
- 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie en een escortbedrijf;
- 4. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- 5. een gebruik van aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak voor bewoning;
- 6. een gebruik van woningen voor kamerbewoning;
- 7. een gebruik van woningen voor bijzondere woonvormen.
Artikel 25 Algemene Aanduidingsregels
25.1 Milieuzone - waterwingebied
25.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Artikel 26 Algemene Afwijkingsregels
26.1 Algemeen
Hett bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. het bepaalde in lid 24.1 voor het toestaan van een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie en een escortbedrijf, mits in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming.
26.2 Omgevingsvergunning bouwen buiten het bouwvlak algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied algemeen' kan het bevoegde gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de artikelen 3.2.1 onder a, 4.2.1 onder a, 6.2.1 onder a en 8.2.1 onder a voor het oprichten van een vrijstaand bijgebouw (zoals bijvoorbeeld een fietsenstalling) of een vrijstaande overkapping buiten het bouwvlak, mits:
- a. de goot- en bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
- b. de afstand tot het hoofdgebouw (inclusief aan- en uitbouwen en eventueel aangebouwde bijgebouwen) minimaal 1 m bedraagt;
- c. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en eventuele vrijstaande overkappingen mag maximaal 15% van het bouwperceel bedragen met een maximum van:
I. 50 m2 voor percelen met een oppervlakte tot 1000 m2;
II. 60 m2 voor percelen met een oppervlakte tussen 1000 m2 en 1500 m2;
III. 70 m2 voor percelen met een oppervlakte tussen 1500 m2 en 2000 m2;
IV. 80 m2 voor percelen met een oppervlakte tussen 2000 m2 en 2500 m2;
V. 90 m2 voor percelen met een oppervlakte groter dan 2500 m2. - d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' geldt dat, voor zover wordt voldaan aan de overige bepalingen van dit artikel, de vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen alleen zijn toegestaan nadat daarover een positief advies van de betrokken daartoe bevoegde monumentenadviesinstantie is verkregen.
26.3 Toepassing afwijkingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.1 en 26.2 kan alleen worden verleend, indien:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- c. vanuit verkeerstechnisch oogpunt geen onveilige situaties ontstaan;
- d. het functioneren van de bestemming niet wordt belemmerd.
Artikel 27 Algemene Wijzigingsregels
27.1 Wijziginigsbevoegdheid vergroting maatschappelijk
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Doorn Noord.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil, mede aangezet door wijziging van de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) naar de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), af van vele verouderde bestemmingsplannen in haar gemeente. Voor een aanzienlijk deel van Doorn wil de gemeente de verouderde bestemmingsplannen integreren in een tweetal grotere plannen waarmee de gemeente de aankomende jaren haar ruimtelijk beleid kan uitvoeren. De twee nieuwe grotere plannen zijn het voorliggende 'Doorn Noord' en dat van 'Doorn Zuid-Oost". Doorn Zuid-Oost zal na dit bestemmingsplan worden opgepakt. Door middel van deze plannen kan alle grondgebruik van gelijke aard op gelijkvormige wijze worden geregeld. Dit bevordert de rechtsgelijkheid en het geeft helderheid aan burger en overheid over de in het gebied toe te laten ontwikkelingen. Het plangebied Doorn Zuid-Oost zal na dit bestemmingsplan ter hand worden genomen.
1.2 Kenmerken Van Het Plangebied
Het plangebied ligt gedeeltelijk ten westen en ten noorden van de dorpskern van Doorn. Kenmerkend voor dit plangebied zijn de vele vrijstaande woningen op ruime kavels en enkele bospercelen waarvan het Ludenbos het meest dominant is gezien de vrijwel centrale ligging in het plangebied. Bospercelen, kavels en lanen bepalen samen het groene en bosachtige karakter van het plangebied.
De noordrand en de oostkant van het plangebied grenzen respectievelijk aan de bossen van Hoog Moersbergen en aan de Kaapse Bossen. Aan de westzijde liggen het grote complex van de Van Braam Houckgeestkazerne en het Veteraneninstituut.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
De begrenzingen van het bestemmingsplan kunnen als volgt nader worden omschreven (zie afbeelding 1):
- aan de noordzijde: vanaf de Verlengde Woestduinlaan de grens tussen bebouwde kom en Natuurgebied Moersbergen, via de Drift en de grens van de kavels aan de Beatrixlaan, via en over de Amersfoortseweg tot aan het Maarnse Voetpad;
- aan de oostzijde: via het Maarnse Voetpad over de Bergweg tot aan de Kaaplaan;
- aan de zuidzijde: vanaf de Kaaplaan, over de Amersfoortseweg via de Willem de Zwijgerlaan, verder zakkend via de Drift en de Berkenweg naar de Driebergsestraatweg tot aan de Woestduinlaan;
- aan de westzijde: vanaf de Woestduinlaan tot aan de Verlengde Woestduinlaan
1.4 Geldende Regelingen
Met het inwerking treden van dit bestemmingsplan vervallen alle regelingen die eerder in onderstaande plannen waren vervat:
Bestemmingsplan | Vaststelling gemeenteraad | Goedkeuring gedeputeerde staten |
Hoog Moersbergen | 27 oktober 1975 | 7 december 1975 |
Hoog Moersbergen 1e herziening | 15 februari 1982 | 19 april 1983 |
Hoog Moersbergen 2e herziening | 14 december 1987 | 26 juli 1988 |
Hoog Moersbergen 4e herziening | 29 april 1997 | 12 augustus 1997 |
Hoog Moersbergen I | 28 november 1977 | 20 juni 1978 |
2e/4e herziening plan in onderdelen | 16 april 1962 | (na hoger beroep) 29 augustus 1970 |
Bebouwde kom | 13 september 1937 | 8 maart 1938 |
3e herziening plan in onderdelen | 12 september 1960 | 27 maart 1961 |
10e herziening plan in onderdelen | 19 maart 1979 | 12 september 1979 |
Ludenbos (tennisbanen) | 15 februari 1982 | 21 december 1982 |
van Ghentlaan 1998 | 25 mei 1999 | 24 augustus 1999 |
1.5 Randvoorwaarden En Projecteisen
Het bestemmingsplan is de planologisch-juridische basis voor de inrichting en het ruimtelijk beheer van het plangebied. Het plan regelt de bestaande situatie en is daarom conserverend van aard opgesteld. Er is enige flexibiliteit in de bestemmingsbepalingen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet aansluiten bij de bestemmingsplanmethodiek van het plan "Woongebied Driebergen-Rijsenburg" uit 2007 om zo enige vorm van uniformiteit te verkrijgen. Belangrijke insteek bij de bestemmingsplansystematiek van dit bestemmingsplan is het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de bestaande woonomgeving. Behoud van identiteit en kwaliteit begint met een gedegen analyse van de bestaande kwaliteit en een waardering daarvan. Om die reden is in dit bestemmingsplan een uitgebreide inventarisatie van de ruimtelijke opbouw opgenomen.
Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met al geldende bestemmingsregelingen.
Lay-out, verbeelding, regels en toelichting, zijn opgesteld in overeenstemming met bepalingen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008), zodat het bestemmingsplan voldoet aan het Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO2008). Ook is het "Standaardisatieboek Digitaal Bestemmingsplan Gemeente Utrechtse Heuvelrug" gehanteerd. Het gehele bestemmingsplan is digitaal en uitwisselbaar opgezet op basis van de nieuwe Wro en de uitgangspunten voor Digitale Uitwisseling Ruimtelijke Processen (DURP).
Op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn nota's en plannen uitgebracht die mede betrekking hebben op de bestemming en inrichting van het plangebied. Vaak worden in ruimer verband voorstellen gedaan over structurele invullingen. Deze voorstellen zijn mede bepalend voor het bieden van het ruimtelijke kader waarbinnen gemeentelijke voornemens tot uitvoering kunnen worden gebracht. Deze visies vinden hun juridische doorwerking in het bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer Toelichting
Het voorliggend bestemmingsplan (identificatiecode NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01) bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten. Tevens zijn hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro en de inspraak opgenomen.
De toelichting is opgebouwd uit een vijftal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de uitgangspunten voor het beheer van die situatie beschreven. In het hoofdstuk wordt in dit kader ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur, de maatschappelijke opbouw en de cultuurhistorische en stedenbouwkundig-landschappelijke kwaliteit van het gebied. Vervolgens worden de belangrijkste uitgangspunten voor het beheer van het gebied beschreven. Hieraan liggen planologische afwegingen ten grondslag. Deze worden in dit hoofdstuk beschreven.
In hoofdstuk 3 is ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk is eerst ingegaan op het beleidskader. Het voor het beheer van het gebied relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid is beschreven voor wat betreft o.a. milieu, verkeer, groen, water, cultuurhistorie, beeldkwaliteit en welstand. Vervolgens is ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan in het licht van milieuonderwerpen als bodem, natuur, luchtkwaliteit en externe veiligheid, maar ook op uitvoerbaarheid vanuit onderwerpen als archeologie en cultuurhistorie, handhavingsparagraaf en economische uitvoerbaarheid.
In hoofdstuk 4 is de wijze van bestemmen aangegeven. De verschillende bestemmingen zijn beschreven en de opbouw van de regels en het GML bestand zijn aangegeven. Er is daarbij antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd en juridisch is geregeld.
In het laatste hoofdstuk 5 van dit bestemmingsplan is ten slotte ingegaan op procedures die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Hoofdstuk 2 Beheer Van De Ruimte
2.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft een beheergericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 beschreven wat de ruimtelijke structuur is en wordt voorts in paragraaf 2.3 kort beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden (de functionele structuur). Daarna wordt in paragraaf 2.4 ingegaan op de achtergronden bij het beheer van de bestaande ruimtelijk-planologische situatie. Met name de planologische en ruimtelijk-stedenbouwkundige gedachte achter de bestemmingssystematiek is daarbij van belang. Het is de beleidsmatige motivering voor de manier waarop de beheerfunctie van dit bestemmingsplan wordt ingevuld.
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.2.1 Doorn in groter verband
Doorn ligt aan de zuidelijke rand van de Utrechtse Heuvelrug, 100.000 jaar geleden werd deze stuwwal gevormd tijdens het Riss-glaciaal. De Utrechtse Heuvelrug kent in zuidwestelijke richting een verschil in bodemsoort en hoogte, van hoge zanderige gronden (noord) naar lage klei- en veengronden (zuid). Deze verschillen zijn van grote invloed geweest op de vegetatie en de wijze van bewoning in deze streken. Er is hier ook een specifiek type nederzetting ontstaan: het flank-esdorp. Deze nederzettingen onderscheiden zich van andere, door de situering van het dorp met de hoofdrichting evenwijdig aan de stuwwal. Naast Doorn zijn ook de dorpen Amerongen en Leersum zo ontstaan. Zij liggen allen op de HUN - lijn (Haarlem-Utrecht-Nijmegen) die de grens aangeeft tot waar de gletsjers zijn gekomen.
De geschiedenis van Doorn gaat terug tot het jaar 890, toen de bisschop van Utrecht een versterkt huis stichtte ten behoeve van de voedselvoorziening voor de domstad. De centrale functie van het versterkte huis leidde tot de stichting van een parochiekerk, waaromheen een kleine kern zich kon ontwikkelen, het tegenwoordige Doorn.
Bij de kerk ontstond rond het plein geconcentreerde bebouwing (boerderijen). Vanuit het centrale plein waaierden paden uiteen waarover de schapenkuddes naar de heidevelden werden geleid. Deze paden, schaapsdriften, zijn nog steeds herkenbaar in de stedenbouwkundige structuur van Doorn.
Doorn is slechts langzaam gegroeid. Het accent lag op de ontginning van het Kromme Rijn gebied, waar de meeste bebouwing ontstond. Aan de noordzijde van het dorp lagen de uitgestrekte heidevelden, waar schapen graasden. Toen de wol- en graanprijzen daalden door import uit Amerika en Australië en door de introductie van kunstmest, aan het einde van de negentiende eeuw, werd het houden van schapen niet meer lonend. De heidevelden kregen een andere functie; er werden dennenbossen geplant ten behoeve van de productie van mijnhout.
Rijke Utrechtse stadsfamilies lieten in Doorn een huis bouwen. Zo ontstonden buitenplaatsen met daar omheen parkbossen. Dankzij de stoomtramverbinding in 1883 werd Doorn ook bereikbaar voor dagjesmensen en kwam ook het forensisme opgang.
Het dorp groeide in eerste instantie in noordelijke richting omdat zuidelijk van de Dorpsstraat de landgoederen lagen. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw steeg het inwonersaantal steeds sneller. Men bouwde langs de vroegere schapendriften (bijv. Amersfoortseweg, Berkenweg, Drift en Woestduinlaan) en nieuwe woonstraten werden aangelegd om snellere verbindingen te maken (zie afbeelding 2).
De verdere uitbreiding in westelijke richting had tot gevolg, dat ook enkele monumentale lanen van Huis Doorn in de bebouwde kom werden opgenomen. Kasteel Huis Doorn was een buitenplaats op de Utrechtse Heuvelrug, het dankt zijn bekendheid aan de Duitse keizer Wilhelm II. De keizer woonde hier in ballingschap van 1920 tot aan zijn dood in 1941.
Door de steeds verdergaande groei van het dorp en de verbreding van de provinciale weg N225, verloor het oude centrum rond de kerk haar betekenis. Het functionele centrum van Doorn verplaatste zich van de kerk naar de Kampweg en de Acacialaan. Hier bevindt zich momenteel het winkelgebied van de gemeente, in combinatie met horeca en andere maatschappelijke voorzieningen.
Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp Doorn flink gegroeid en, vooral ten zuidenoosten van de Dorpsstraat, is veel gebouwd. Andere veranderingen stonden vooral in het teken van mobiliteit, leefbaarheid en het verhogen van de kwaliteit van de verschillende wijken.
2.2.2 Opbouw en karakteristiek van het dorp
Doorn ligt aan de zuidelijke uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug en ten noorden van het Kromme Rijn gebied. De natuurlijke ontstaanswijze en de bewoningsgeschiedenis van Doorn leidden tot een landschappelijke driedeling, die nog steeds in de bebouwing en de beplanting tot uitdrukking komt. Een noordelijk gedeelte, een zuidoostelijk en een zuidwestelijk gedeelte.
Binnen deze driedeling vormt de Dorpsstraat/Driebergsestraatweg het gemeenschappelijke, tegelijk bindende en scheidende element. Aan weerszijden van de Dorpsstraat komen resten van voormalige landgoederen voor. Dit oorspronkelijke kerkpad was later ook het tracé van de stoomtram en postweg. Vanaf deze straat werden de noordelijk gelegen gronden ontsloten door een aantal schaapsdriften ter plaatse van de huidige Broekweg, Stamerweg, Woestduinlaan, Berkenweg en de Amersfoortseweg. De lijn Oude Arnhemse Bovenweg, Julianalaan, Koninginneweg, Kampweg die deel zijn van de oude verbindingsweg van Utrecht naar Keulen (de Via Regia) en de Van Bennekomweg, één van de oorspronkelijke Kerkepaden, zijn twee andere belangrijke structuurbepalende elementen in de opbouw van Doorn. De Amersfoortseweg heeft nu de functie van regionale verbindingsweg. De Oude Algemene Begraafplaats uit 1872 aan de Amersfoortseweg kan gezien worden als een bijzonder object met cultuurhistorische waarden. De belangrijkste straten komen uit nabij het Dorpsplein en het Kerkplein, waaromheen het centrum van Doorn ligt. In dit gebied noordelijk van de Dorpsstraat/Driebergsestraatweg ligt het overgrote deel van de oudere bebouwing op de hoge zandgronden.
Ten zuiden van de Dorpsstraat, op de lagergelegen zand- en kleigronden, vonden de meer recente uitbreidingen van Doorn plaats. Dit zuidoostelijk kwadrant vormt het tweede te onderscheiden woongebied binnen de kern Doorn.
Het zuidwestelijk kwadrant betreft het gebied ten zuiden van de Driebergsestraatweg en ten westen van de Langbroekerweg; dit gebied is verder nooit als woongebied ontwikkeld; in dit kwadrant is het huis Doorn met haar gronden gelegen.
Het grootste deel van het plangebied valt binnen de bestaande bebouwing van het dorp Doorn en ligt binnen de rode contour van de Provinciale ruimtelijke verordening, provincie Utrecht 2009. Twee gebieden, (zie afbeelding 3) vallen buiten de rode contour (gebied 1 en gebied 2). Deze gebieden hebben een buitenstedelijk karakter en maken deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur. Gebied 1 ligt ten westen van de Woestduinlaan. Het merendeel van het perceel Woestduinlaan 11 en Woestduinlaan 5 is gelegen in gebied 1, uitgezonderd de woning en het bijgebouw. Gebied 2 is gelegen aan de Drift en in de hoek van de Amersfoortseweg en Bergweg. In dit gebied zijn alle vrijstaande woningen aan de Amersfoortseweg gelegen. Ook een gedeelte van de tuinen van de woningen aan de Beatrixlaan zijn binnen dit gebied gelegen.
2.2.3 De ruimtelijke opbouw van het plangebied nauwkeuriger bekeken
Doorn Noord heeft een boskarakter dat niet alleen aan de randen van het gebied sterk aanwezig is maar zich ook binnen het plangebied manifesteert als restant van oude buitens van veelal rijke Utrechtse stadsfamilies. Het Ludenbos en de 'De Kamphoeve', het grootste particuliere bosperceel in Doorn, zijn hier goede voorbeelden van.
De historische driften en lanen zijn bepalend voor de huidige ruimtelijke opbouw van Doorn-Noord en maken deel uit van de stedenbouwkundige hoofdstructuur die bestaat uit lanen en dreven afgewisseld met verbijzonderde kruispunten en plantsoenen. De belangrijkste structurerende lanen in noord-zuid richting zijn de Woestduinlaan, de Berkenweg die overgaat in de Drift, en de Amersfoortseweg. In oost-west richting zijn vooral de Oude Arnhemse Bovenweg, de Kampweg/Ludenlaan en de Austerlitzseweg de belangrijkste lanen.
Op een aantal plaatsen versterken bijzondere splitsingen de stedenbouwkundige structuur zoals bij de Julianaweg, Wilhelminaweg, Emma- en Nassaulaan en door beeldbepalende panden en/of gebouwengroepen zoals de woningen langs de Woestduinlaan.
De bebouwing in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande panden. De bebouwing naar de randen van het dorp wordt, vergeleken met het verdichte dorpshart, steeds losser van opzet. De kavels zijn hier groter, de lanen breder en de bebouwing staat op grotere afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen. Door deze ruime afstanden tot de zijdelingse perceelgrenzen, is in de zijtuinen veel opgaand groen aanwezig. Bovendien is via deze zijtuinen vaak sprake van diepe doorzichten naar de achtertuinen met daarin aanwezige bosrestanten of ander opgaand groen. Het samenspel tussen particulier groen en openbaar groen is zeer kenmerkend voor Doorn. Door dit samenspel ademt het plangebied op veel plaatsen een karakteristieke bossfeer. En die sfeer, dat beeld, is één van de grote identiteits- en beeldkwaliteitsdragers van het plan en woongebied Doorn Noord. Wonen in Doorn Noord wordt doorgaans als zeer prettig ervaren.
Binnen het plangebied is op een afgeleid schaalniveau een overloop van sferen te onderkennen, namelijk:
- 'wonen langs lanen' in vrijwel het overgrote deel van het plangebied';
- wonen in het bos' vooral aan de randen van het plangebied
Kenmerkende elementen binnen het gehele plangebied zijn de diepe voortuinen van minimaal 3 meter tot wel circa 15 meter. De zijtuinen zijn, zoals hiervoor al gezegd, over het algemeen breed, wat resulteert in lange doorzichten vanaf de openbare weg naar de achtertuinen. De bouwmassa's zijn compact en geleed met een hoofdmassa en daarvan afgeleide secundaire bouwmassa's. Deze zijn òf uitgebouwd òf vergroot met aangebouwde bijgebouwen. Aangebouwde bijgebouwen zijn flink teruggeplaatst achter de voorgevel, zodat massaliteit langs de straatzijde over het algemeen beperkt blijft, hetgeen eveneens een beeldkenmerk en kernwaarde van het plangebied is. De achtertuinen kunnen tot 30 meter diep zijn. De combinatie van dit alles biedt veel ruimte voor het groen en de beleving ervan als een doorlopend bosgebied. Bijna het hele plangebied bestaat uit lange lanen met vrijstaande huizen. Afgezien van de seriematige bouw in Hoog Moersbergen is er sprake van veel variatie in huizen.
Wanneer nader ingezoomd wordt op het woongebied Doorn-Noord zijn, ondanks de algehele aanblik als een bosrijk, groen en extensief woongebied, verschillende nuances en deelgebieden te onderkennen. Deze bezitten ieder een eigen specifieke opbouw en daaruit voortvloeiende beeldbepalende kenmerken en ruimtelijk- stedenbouwkundige waarden. Zo vormen de randen aan de oostkant van het plangebied een overgangsgebied van dorpsbebouwing (met kleinere kavels) naar het bosgebied (met grotere kavels). Er komen in bepaalde gedeeltes van het gebied verrassende buurtjes voor zoals de bungalowenclave in Hoog Moersbergen. Lage villabebouwing met flauwe kappen langs brede groene lanen bepalen in die enclave het straatbeeld. In de navolgende paragraaf wordt nader ingegaan op de deelgebieden die bij nadere beschouwing binnen het woongebied en plangebied Doorn-Noord te onderscheiden zijn.
Kavelsplitsing
Tegen deze achtergrond is een intensivering van de bebouwing in dit plangebied door middel van kavelsplitsingen niet wenselijk. In dit bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden tot kavelsplitsing opgenomen. Het gaat hier om een actualisatieplan en niet om een ontwikkelingsplan met nieuwe bouwmogelijkheden.
In het collegeprogramma 'SamenWerk in Uitvoering 2010-2014' is bepaald, dat geen medewerking wordt verleend aan het splitsen van kavels in woongebieden. Dit beleid sluit aan bij het bewaren van de omschreven karakteristiek van dit plangebied. Verzoeken om kavelplitsing in Doorn-Noord zijn op basis hiervan dan ook niet gehonoreerd.
Bij de behandeling van de inspraakreacties in de raadsvergadering van 30 juni 2011 is een amendement aangenomen, waarbij is uitgesproken dat alsnog een bouwmogelijkheid voor de realisering van een woning wordt opgenomen op de percelen 'naast Parklaan 40' en 'tussen Beatrixlaan 10 en 12'. In de bijlage zijn de benodigde onderzoeken hiervoor opgenomen.
2.2.4 Opbouw deelgebieden
Op basis van de historische hoofdstructuur zijn er in het plangebied vier deelgebieden te onderscheiden met ieder eigen structuur, opbouw en bebouwingskarakteristiek. Het gaat om de volgende deelgebieden:
- 1. Het Ludenkwartier;
- 2. Hoog Moersbergen;
- 3. Gebied tussen Drift en de Amersfoortseweg; de oude dorpsuitleg;
- 4. Gebied ten oosten van Amersfoortseweg; 'wonen in het bos';
De deelgebieden zijn op afbeelding 4 hieronder weergegeven en worden op de volgende bladzijden verder beschreven.
Deelgebied 1: Het Ludenkwartier
Stedenbouwkundige structuur
Het Ludenkwartier, deelgebied 1, wordt begrensd door de Oude Arnhemse Bovenweg aan de noordzijde, de Driebergsestraatweg in het zuiden, de Woestduinlaan aan de westzijde en Berkenweg aan de oostkant. Het Ludenbos met de uitloper in zuidelijke richting bepaalt in hoge mate het karakter van deze buurt. Het Ludenkwartier heeft een heel heldere en eenduidige opbouw. Kenmerkend zijn de brede lanen met laanbeplanting en de aanwezigheid van veel vrijstaande woningen op ruime afstand van elkaar. Toch is er binnen het deelgebied een nadere tweedeling te onderkennen. Er is een noordelijk gedeelte met noord-zuid gerichte lanen en een zuidelijk gedeelte dat meer oost-west gericht is. De tweedeling is als volgt:
Zuidelijk gedeelte: Gebied ten zuiden van de Frans Halslaan/Vermeerlaan
Noordelijk gedeelte: Gebied ten noorden van de Frans Halslaan/Vermeerlaan
- Stedenbouwkundige opbouw zuidelijk gedeelte:
Dit gebied kent een monumentale en formele opbouw die zijn oorsprong vindt in brede lange rechte en gebogen lanen met aan weerszijden ruime grasbermen. De kavels variëren van grote tot zeer grote kavels (van ca. 1.000 tot 3.000 m2 ) met bebouwing op ruime afstand van de perceelsgrenzen. Dit deel van het Ludenkwartier roept op veel plaatsen associaties op met wonen in een bos of aan de bosrand. De Vermeerlaan, met groene middenberm, is de min of meer centrale en monumentale toegang tot het Ludenkwartier. De Vermeerlaan splitst zich in de Paulus Potterlaan en Frans Halslaan. Op het punt waar de Paulus Potterlaan en de Frans Halslaan zich splitsen, was oorspronkelijk een groen plantsoen aanwezig dat als het ware fungeerde als een uitloper van het bosperceel tussen de Vincent van Goghlaan en de Mesdaglaan. Recent is op deze plek een appartementencomplex gebouwd. Langs de randen is echter het boskarakter behouden. Dat geldt ook voor de andere percelen in tussen de Paulus Potterlaan en de Frans Halslaan. De bebouwing gaat veelal door de diepe voortuinen schuil achter de bomen, waardoor het boskarakter wordt versterkt.
- Stedenbouwkundige opbouw noordelijk gedeelte:
De Woestduinlaan en de Berkenweg begrenzen dit deel respectievelijk aan de west- en oostzijde. Beide lanen hebben een zeer breed straatprofiel met zware laanbeplanting. De Jan Steenlaan en Rembrandtlaan hebben een symmetrisch profiel met grasbermen en bomen aan beide zijden van de rijweg. De Vincent van Goghlaan en de Mesdaglaan grenzen aan de centraal door het gebied lopende bosstrook en hebben een asymmetrisch profiel met eenzijdige bebouwing. De verkaveling is vrij regelmatig van opzet met min of meer gelijke percelen met variërende afmetingen van 500-800 m2. Het wonen ademt hier meer dan in het zuidelijke subgedeelte de sfeer van 'wonen aan lanen'.
Groen
In het Ludenkwartier vormen de opgaande beplantingen op particuliere kavels en de laan- en bosbeplantingen in het openbaar gebied samen de bouwstenen voor de identiteit en beeldkwaliteit van het Ludenkwartier De diepe voortuinen en de laan-structuren van de straten tussen de Ludenlaan en de Driebergsestraatweg verbinden het Ludenbos als het ware met het buitengebied. De opbouw van de straatprofielen en de doorzichten vanaf de straat over de zijtuinen versterken het bos- en lanenkarakter. Het groen in de Vermeerlaan, de Woestduinlaan en de Berkenweg vormen samen met de uitloper van het Ludenbos vormen samen de hoofdgroenstructuur en ruggengraat van deze buurt.
Bebouwingskarakteristiek
De bebouwing langs de Vermeerlaan, de Paulus Potterlaan en de Ludenlaan bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande bebouwing op grote tot zeer grote kavels (1.000 tot ca. 3.000 m2). De massa's zijn divers van opzet. Zowel woningen met een kubistische opbouw met hoge goot- en nok (resp. ca. 5,5 en 9 -10 meter) als woningen met een lage goot en lage nok (resp. ca. 3 en 7 meter) komen hier voor.
Langs de overige lanen staan overwegend vrijstaande woningen in min of meer strakke rooilijn op percelen van ca. 500-800 m2. Langs de lanen zijn verschillende bouwstijlen te vinden, met veel variatie in goot- en nokhoogte. Door de aan- en uitbouwen en overgangen tussen de kappen ontstaat een wisselend beeld waarbij vaak sprake is van een vloeiende overgang naar de zijdelingse perceelsgrenzen. Dit versterkt de bosbeleving. Bij recent gebouwde woningen is van een vloeiende overgang vaak geen sprake. Deze hebben veelal brede hoog opgaande (voor)gevels met hoge goothoogte (ca. 6 meter) waardoor harde overgangen ontstaan tussen bebouwing en groen.
Aan de oostzijde van de Jan Steenlaan (nrs. 4 t/m 18) is sprake van een aantal als ensemble gebouwde, woningen. De architectuurstijl, lage goot, kapvormen (piramidedak en wolfseind) en de vrij grote afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens geeft langs de straat een open beeld naar het achtererf waardoor de bossfeer wordt versterkt. Ook langs de westzijde van de Woestduinlaan (nrs. 17 t/m 43) is sprake van een planmatige opzet van de bebouwing. In tegenstelling tot de oostzijde is de bebouwing aan deze zijde kleinschaliger van opzet. De twee-onder-één-kappers hebben hier een lage goot. Hun kap staat loodrecht op de weg en tussen de woningen bevindt zich een zeer beeldbepalende ruime afstand. Deze afstand versterkt de 'groenbeleving' van de zwaar beplante en van een breed laanprofiel voorziene Woestduinlaan.
Deelgebied 2: Hoog Moersbergen
Dit deelgebied wordt begrensd door de Van Galenlaan in het westen en noorden, de Drift aan de oostzijde en de Oude Arnhemse Bovenweg aan de zuidzijde. De Austerlitzseweg loopt van noordwest tot zuidoost centraal door het gebied.
Stedenbouwkundige opbouw
De woonwijk Hoog Moersbergen is van alle deelgebieden binnen het plangebied 'Doorn Noord' het meest intensief bebouwd. Door de veelheid aan woningtypen is dit het meest "complexe" gebied. Deze naoorlogse wijk is planmatig van opzet wat tot uitdrukking komt in de opzet van lanen en groenstroken, plantsoenen en de repetitie in bouwvormen. De Austerlitzseweg is door zijn gestrektheid en zijn brede profiel de belangrijkste toegangsweg tot het gebied. Centraal van noord naar zuid loopt de Evertsenlaan/Karel Doormanlaan die samen met de Austerlitzseweg, de Van Heemskercklaan en de Piet Heinlaan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het noordelijk deel van deze buurt vormen. Het gedeelte van het deelgebied dat ten zuiden van de Austerlitzseweg ligt, kent relatief meer projectmatig gebouwde woningen dan het noordelijk van de Austerlitzseweg gelegen gedeelte. In het noordelijk gedeelte vormt de bebouwing tussen de Van Galenlaan, Piet Heinlaan en Van Kinsbergenlaan een seriematige gebouwde enclave van rijwoningen binnen het noordelijke deel van het gebied waar individuele woningbouw in de vorm van vrijstaande en dubbele woningen dominant is.
Het deelgebied Hoog Moersbergen ligt ver omhoog op de heuvel en kent veel reliëf. Bij het ontwerpen van deze buurt in de jaren '50 van de vorige eeuw, is met de richting en ligging van de lanen heel subtiel op deze aanwezige glooiingen in het landschap ingespeeld. Zo is op ondergaande figuur te zien hoe bij de ligging van het wegverloop rekening is gehouden met dit hoogteverloop: de Van Kinsbergenlaan loopt bijvoorbeeld precies door een oude stroomgeul heen. De draaiing van het wegenverloop in het zuidoostelijk deel hangt samen met een verdraaiing van de hoogtelijnen. Ook hier liggen de wegen haaks op het reliëf (Banckertlaan, Van Speyklaan).
Ook bij de positionering en de hoogte van bebouwing is ingespeeld op dit hoogteverloop: de lage bungalowbebouwing rondom de kruising van de Van Heemskercklaan met de Van Kinsbergenlaan benadrukt nog eens extra het aanwezige dalletje in het hoogteverloop ter plaatse van deze kruising. En de rijbebouwing langs de ten opzichte van de Drift schuin gepositioneerde plantsoenen staat vrijwel haaks op de hoogtelijnen.
Beide factoren (aanwezigheid van veel opgaand groen in het openbaar gebied en op particuliere terreinen met zicht op dat groen en een geaccidenteerd gebied met een relatief lage bebouwingsdichtheid), maakt dat het oorspronkelijk karakter van het gebied als bos op de flank van de Heuvelrug nog altijd op unieke wijze voelbaar is. De combinatie van beide vormt één van de meeste in het oog springende en meest waardevolle ruimtelijke kwaliteiten van het deelgebied.
Groen
De flauwe dakhelling, bescheiden goothoogtes en groene voortuinen in combinatie met enkele groene hoven en de heesterbeplanting in de wegprofielen resulteert in een besloten en bosachtige sfeer. De heesterbeplanting is op veel plaatsen ook een buffer naar de kavels. De beslotenheid loodrecht op het wegprofiel is hierdoor groot te noemen. Het groen in de Piet Heinlaan en de Austerlitzseweg waaronder ook verschillende plantsoenen geven dit deelgebied een groene en bosachtige sfeer. Door de toepassing van vak beplantingen, op bepaalde delen zelfs parkachtig. In sommige delen van de buurt versterken de lage goothoogte en flauwe dakhellingen het boskarakter doordat door de bescheiden bouwhoogte en de flauwe daken het achterliggend groen nadrukkelijk letterlijk in beeld kan komen. Aan de noord- en westranden van het gebied versterken grotere kavels en ruimere afstand tussen de bebouwing de overgang met het achterliggend bosgebied.
Bebouwingskarakteristiek
De woonwijk is in een redelijk afgebakende tijdsperiode tot stand gekomen; de 50er, 60er en deels 70er jaren van de vorige eeuw. Deze afgebakende totstandkomingsperiode is terug te zien in een redelijk grote samenhang in bouwstijl. Kenmerkend is de relatief flauwe dakhelling, die vooral toegepast werd in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw. Bij de oudere bebouwing in Hoog Moersbergen ( van de jaren '50 en vroege '60) is voorts vaak sprake van redelijk gesloten gevels met relatief kleine raamopeningen. Deze sobere ingetogen bebouwing van de jaren '50 en '60, is veel aanwezig in dit deel van Doorn Noord.
De bebouwing is divers: rijtjeswoningen, vrijstaande woningen, twee-onder- één-kappers en gestapelde bouw in projectmatig opgezette deelgebieden. Soberheid kenmerkt de architectuur. Tussen de Austerlitzseweg en de Piet Heinlaan staan overwegend vrijstaande woningen met lage goot en flauwe kaphellingen. Tussen de Piet Heinlaan, Van Galenlaan en Evertsenlaan zijn smalle rijtjeswoningen aan woonpaden met een flauw knikdak gebouwd. Op de hoek van de Piet Heinlaan en de Evertsenlaan staat een appartementengebouw; drie lagen met een onderbouw. Langs de Drift en de De Ruyterlaan komt seriematige bouw voor. De bebouwing bestaat uit ééngezinswoningbouw in rijtjes met twee bouwlagen en een zadeldak. Op de hoek Austerlitzseweg en Drift staat de basisschool Hoog Moersbergen.
De vrijstaande woningen staan op redelijk diepe kavels (circa 30 meter) met een kavelbreedte van ongeveer 15 tot 20 meter. De woningen hebben een breedte van minimaal 6 meter. Bij twee-onder-één-kap woningen is de kavelbreedte minimaal 10 meter bij een woningbreedte van ca. 6 meter. De afstand tussen de hoofdgebouwen varieert tussen de 6 en 8 meter. Door het vrijwel ontbreken van aanbouwen aan de zijgevels resulteert dit in mooie doorzichten op de beplanting in zij- en achtertuinen.
De ééngezinsrijtjeswoningen en het appartementengebouw zijn sober. De overige bebouwing varieert sterk qua opbouw en architectuur. Langs de Van Heemskercklaan en rondom de het plantsoen aan de Van Speyklaan/ Banckertlaan staan bungalowwoningen uit de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw met lage goot en flauwe kaphellingen. De bungalows vormen als het ware een lage bebouwingsenclave binnen Hoog Moersbergen. De lage goot en flauwe dakhellingen van de aanwezige bungalowbebouwing geeft het groen letterlijk meer ruimte om in "beeld" te komen. In samenhang met het centrale parkje, maakt dit dat het gebied rondom dit park bijna geheel als een parkgebied wordt ervaren. Hier is over het algemeen sprake van een ingetogen architectuur. Ditzelfde bebouwingstype komt ook voor langs het oostelijk gedeelte van de Van Galenlaan, waar deze woningen onder een hoek geplaatst zijn ten opzichte van de ontsluitingsweg. Die haaks plaatsing ondersteunt de ruimtewerking. De overige bebouwing is gevarieerd van opzet. Door de beslotenheid in de buurt gaat een groot deel van de woningen schuil achter het groen.
Deelgebied 3: Gebied ten westen van de Drift en de Amersfoortseweg
Deelgebied 3 wordt begrensd door de Drift aan de oostzijde, de Beatrixlaan aan de noordzijde, door de Amersfoortseweg aan de oostzijde en door de Willem de Zwijgerlaan aan de zuidzijde. De Julianaweg, Nassaulaan en Emmalaan kruisen elkaar min of meer centraal in deze buurt en vormen op dit punt een bijzondere ruimte, van waaruit zicht is op bijna alle lanen in de buurt. Deze plek met een groenperk verbijzondert. Aan de noordrand grenst de buurt aan het bos. Aan de zuidzijde is de Oude Algemene Begraafplaats (1872) een bijzonder object met cultuurhistorische waarden.
Stedenbouwkundige opbouw
Ook binnen dit deelgebied is op afgeleid niveau een tweedeling te onderkennen, namelijk een noordelijk en een zuidelijk gedeelte. De Wilhelminaweg/Julianaweg vormt als het ware de grenslijn tussen deze deelgebieden.
- Zuidelijk gedeelte
Het gebied ten zuiden van deze lijn schurkt duidelijk tegen het dorp aan, vormt een uitloper van de bebouwing ten zuiden van de Willem de Zwijgerlaan en roept ook associaties op van een oude dorpsuitleg. Die associatie komt voort uit een aantal kenmerken. Allereerst het verloop van het wegenpatroon: dat is licht slingerend met smalle straten. De bebouwing staat relatief dicht op elkaar en er is sprake van smalle begeleidende grasbermen. Samen met de vaak volgroeide bomen op particuliere tuinen roept het deelgebied een sfeer van een besloten, kleinschalige dorpsuitleg op. De Oranjelaan neemt in het zuidelijk gedeelte van deelgebied 3 een iets afwijkende positie in. De bebouwing staat hier substantieel verder van elkaar af. Dat heeft direct gevolg voor de beleving van de straatwand. Die is die van een extensiever woongebied. Zeker in combinatie met de aanwezigheid van het verzorgingshuis met haar tuin aan de zuidkant van de Oranjelaan. Het terrein van het verzorgingshuis vormt een grote groene enclave langs de Oranjelaan. Beide gegevenheden versterken elkaar.
- Noordelijk gedeelte
Het gebied ten noorden van de Wilhelminaweg/Julianaweg vormt een verbindingsgebied tussen de oudere dorpsuitleg ten zuiden van de lijn Wilhelminaweg/Julianaweg en het bosgebied ten noorden van het plangebied. De rechte Prins Bernhardlaan en Nassaulaan dragen deze dorpsuitleg en leggen een directe visuele verbinding tussen de oudere dorpsuitleg ten zuiden van de Wilhelminaweg/Julianaweg en het bosgebied. De lanen zijn relatief smal (bijvoorbeeld in vergelijking met deelgebied 1, het Ludenkwartier). Hiertegenover staat dat de kavels diep (circa 40m) tot zeer diep (circa 80m) zijn. Bezien vanuit het zuiden worden de kavels naar het noorden toe, breder en de voortuinen dieper (tot wel 10 m). Twee-onder-één-kappers maken plaats voor vrijstaande woningen. Beide lanen monden uit een bosperceel, als het ware de 'bekroning' van de visuele verbinding met het bos. Door dit alles ontstaat een heel subtiele geleidelijke extensivering van de bebouwing gaande in noordelijke richting naar het bos toe. Ten opzichte van de Prins Bernhardlaan, zijn de kavels aan de meer oostelijk gelegen Nassaulaan over het algemeen iets breder en is de afstand tussen de woningen onderling en ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrenzen iets groter, zodat ook in oost-west richting sprake is van een heel subtiele extensivering van de bebouwingsdichtheid. De bebouwing langs de Prins Bernhardlaan en Nassaulaan is georiënteerd op de lanen.
Groen
Het belangrijkste groenelement in deze buurt is de Oude Algemene Begraafplaats. De beleving van het groen is het sterkst op de kruising Julianaweg, Emmalaan, Wilhelminaweg en Nassaulaan. Omdat de wegen elkaar onder een scherpe hoek kruisen ontstaan doorzichten over meerdere lanen tegelijk. Op de hoek Julianaweg en Nassaulaan is een driehoekig plantsoen dat als speelplek in deze buurt fungeert en de centrale ligging van de plek binnen het deelgebied in ruimtelijk opzicht geaccentueerd. Omdat de kruising om verkeerstechnische redenen is aangepast, heeft de kruising wel aan ruimtelijke betekenis verloren. Het ontbreken van laanbomen in sommige lanen laat het particulier groen in de voortuinen een belangrijke rol spelen in het straatbeeld.
De diepe voortuinen in dit deelgebied bieden de ruimte om groen aan te planten en ook tot volle wasdom te laten komen en maakt zo dat dit particuliere groen ook daadwerkelijk haar belangrijke rol in de beleving van het straatbeeld kan spelen en ook inderdaad speelt Doordat de kavels in omvang in noordelijke richting toenemen, wordt een geleidelijke overgang naar het bosgebied ten noorden van het plangebied ervaren.
Bebouwingskarakteristiek
De lanen worden afgewisseld met vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers. Langs de Drift en Prins Bernhardlaan staan enkele rijtjeswoningen. De woningen aan de noordzijde van de Julianaweg en Wilhelminaweg hebben doorgaans een typerende bescheiden bouwmassa, een bescheiden voorgevelbreedte en een relatief lage goot- en bouwhoogte. In dit gedeelte worden de laatste jaren, net als in deelgebied 1 overigens, veel oorspronkelijk jaren '60 -en '70 bungalows vervangen door kubistische nieuwbouw met afwijkende maatvoering en hogere goothoogte die bovendien substantieel dichter op de zijdelingse perceelgrenzen wordt gebouwd. De aansluiting met de bestaande bebouwing is niet altijd even geslaagd.
In deze buurt is een verscheidenheid aan architectuurstijlen waaronder een aantal monumentale panden met forse volumes met steile daken en hoge nokken. Hier wordt de monumentaliteit vaak versterkt door een lage goot (ca. 3,5 meter) in combinatie met een hoge nok (tot ca. 11 meter).
Op een aantal plekken in het gebied zijn kruisingen of aantakkingen van wegen door de bebouwing verbijzonderd. Dat is het geval bij de kruising van Nassaulaan, Julianaweg, Emmalaan en Wilhelminaweg. Hier wordt de kruising van wegen in ruimtelijk opzicht als het ware ondersteund door het markante, beeldbepalend pand op de hoek van de Nassaulaan / Julianaweg aan de noordzijde en door een ensemble van een 6-tal woningen van 1 laag met mansardekap (Julianaweg 19 t/m 29) aan de oostzijde. Een andere plek waar het type bebouwing de ruimtelijke opbouw van een plek subtiel ondersteunt, is bij de aantakking van de Oranjelaan, precies in een lichte buiging van Julianaweg. Dit punt wordt door de lichte buiging al geaccentueerd. Daarnaast staat precies hier, symmetrisch weerszijden van deze aantakking, een ensemble van een 5-vijftal huizen (Julianaweg 31 t/m 39). Ook hier wordt door herhaling van bouwvolume en bouwstijl de ruimtelijke situatie (dat is hier de aantakking van een weg op een andere weg) verbijzonderd.
De woningen 3 t/m 21 aan de Wilhelminaweg vormen binnen het deelgebied tot slot een laatste in het oog springend ensemble, dat beeldbepalend is voor de omgeving. Het ensemble bestaat uit vijf twee-onder-één kappers met een ingetogen architectuurstijl en een mansardekap. De donkere kleuren van de gevels met weinig detaillering en open erftoegangen richting de Wilhelminaweg hebben niet dezelfde kwaliteit als de groene kavels met rijkere architectuur elders aan de lanen van Doorn. Desalniettemin zijn ze als ensemble wel beeldbepalend en vormen ze in al hun soberheid en eenvoud wel een uitdrukking van de oudere, krapper bemeten dorpsuitleg ter plaatse. In die zin ondersteunen ze de dorpse uitstraling ter plaatse.
Deelgebied 4: Gebied ten oosten van de Amersfoortseweg
Deelgebied 4 is gelegen ten oosten van de Amersfoortseweg en gaat aan de noord- en oostzijde op in het bos. De Bergweg begrenst het deelgebied aan de oostzijde. Aan de zuidkant gaat het gebied geleidelijk aan over in het dorpsgebied rondom de van Bennekomweg. De Kaaplaan begrenst het gebied aan deze zijde.
Stedenbouwkundige opbouw
Deelgebied 4 kent grote percelen variërend van ca. 1.200 tot ca. 4.000 m2 met wisselende, maar veelal grote, bebouwingsvolumes.
De bebouwing in het driehoekje van de Kaaplaan, Van der Leelaan en Parklaan sluit feitelijk aan op de bebouwing van het dorpsgebied. Het vormt er als het ware een uitloper van. In noordelijke richting nemen zowel de perceelgrootte als het bebouwingsvolume meer en meer landgoedachtige proporties aan. Langs de Amersfoortseweg ligt op de hoek met de Kaaplaan de basisschool Kameleon. Op de kruising Bergweg en Van der Leelaan komt een aantal bospaden samen, waaronder het Maarns voetpad. Bezien vanuit de buurt vormen deze paden mooie, lange zichtlijnen het bos in.
Deelgebied 4 is bij nadere beschouwing als een overgangsgebied te beschouwen zowel van oost naar west als van noord naar zuid. Van oost naar west voltrekt zich in dit deelgebied een overgang van het dorpsgebied van deelgebied 3 naar het bosgebied aan de oostkant van het plangebied. De extensivering van de bebouwing die subtiel al in het deelgebied 3 werd ingezet, zet zich hier verder door in oostelijke richting.
Een vergelijkbare overgang van dorpsbebouwing naar bos, zien we ook in zuid-noordrichting. Deze extensiveringen zijn in de stedenbouwkundige opbouw van het deelgebied terug te zien. Niet alleen in de omvang van de kavels zoals hierboven geschetst, maar ook door subtiele vergroting van de afstanden tussen woningen en de zijdelingse perceelsgrenzen en daarmee dus ook van afstanden tussen woningen onderling. Van zowel zuid naar noord als oost naar west, nemen deze afstanden toe.
Daarnaast staat de bebouwing als gevolg van de regels van het oude bestemmingsplan ook van oost naar west, en van zuid naar noord, geleidelijk aan per straat iets verder van de weg af; de rooilijn wordt telkens wat verder "teruggerooid". Zo verandert het karakter van het deelgebied heel subtiel van "wonen aan een laan" naar "wonen in het bos". Zo op het eerste oog nauwelijks direct aanwijsbaar, maar toch nadrukkelijk aanwezig en voor een ieder ervaarbaar in de stedenbouwkundige opbouw van het gebied. Deze subtiele geleiding van die overgang leidt aldus tot een onmiskenbare ruimtelijke kwaliteits- en identiteitsdrager van het deelgebied.
Groen
Vanwege de ruime kavels en extensieve bebouwingswijze zijn binnen het deelgebied veel bos of bosrestanten op particuliere terreinen aanwezig. Het bos of de directe aanwezigheid van het bos resulteert in een onmiskenbare bossfeer in dit deelgebied, het sterkst aan de noordzijde. Langs de wegen liggen grasbermen die zicht bieden op het particuliere groen. Een aantal plekken in dit gebied geeft mooie doorzichten en verbindingen naar het achtergelegen bos. Dit komt het beste tot uiting op de kruising van de Bergweg en de Van der Leelaan, waar ook een drietal andere bospaden op uitkomt.
Bebouwingskarakteristiek
De bebouwing staat ongeveer in het midden van de kavel. De volumes zijn fors van opzet met grotere gevelbreedten (circa 15 meter). De woningen hebben één tot twee lagen met een kap. Er is redelijk wat bungalowbebouwing aanwezig. De architectuur is verder divers.
2.3 Functionele Structuur
2.3.1 Bevolkingssamenstelling
De totale bevolking van de kern Doorn bedroeg op 1 januari 2011:
Mannen 4.707
Vrouwen 5.317
Totaal 10.024
2.3.2 Wonen
De totale Doornse woningvoorraad wordt gedomineerd door ééngezinswoningen. Dure koopwoningen is het meest voorkomende woningtype. De woningen in Doorn Noord zijn vooral vrijstaande ééngezinswoningen met enkele in het noorden uitgezonderd.
Doorn ligt in door de provincie Utrecht de aangewezen open ruimte die zich uitstrekt over de Utrechtse Heuvelrug. In deze open ruimte mag in beginsel geen uitbreiding van ruimtebeslag door verstedelijking plaats vinden. De grond die beschikbaar is voor woningbouw is in Doorn dus schaars en beperkt zich tot inbreidingslocaties. Het Streekplan van de Provincie Utrecht 2005-2015 heeft voor de kern Doorn een woningbouwprogramma van circa 300 woningen vastgesteld. Dit bestaat uit een restcapaciteit per 1 januari 2005 en inbreiding in Doorn voor de streekplanperiode van 2005 tot 2015.
De gemeente heeft veel aandacht voor ouderen en starters op de woningmarkt. De vraag naar koopwoningen is groot. De gemeente stimuleert de bouw van goedkopere koopwoningen en huurwoningen voor starters. Hiermee wil zij de doorstroming van woningmarkt bevorderen. Het uitdragen van het woonzorgconcept als nieuwe woonvorm, draagt bij aan de doorstroming op de woningmarkt.
Woonzorgconcept
Eén van de inbreidingslocaties is de kavel op de driesprong van de Vermeerlaan, Paulus Potterlaan en Frans Halslaan. Op het terrein zijn recentelijk appartementen gerealiseerd in de zorgsfeer. De bebouwing bestaat uit een tweetal, door gemeenschappelijke ruimten geschakelde, appartementengebouwen ieder met negen appartementen. De bebouwing voorziet in de bouw van 18 seniorenwoningen.
2.3.3 Bedrijvigheid/detailhandel
In Doorn-Noord komt op zeer kleine schaal bedrijvigheid voor. De meeste bedrijvigheid is van oudsher gevestigd aan de doorgaande weg richting Utrecht / Arnhem. In de loop van de jaren vestigden zich steeds meer bedrijven in het stadscentrum en langs de uitvalswegen. Alleen aan de Woestduinlaan en de Julianaweg is enige bedrijvigheid te ontdekken. Verstopt tussen de grote woningen zijn een (auto)garage, een tegelbedrijf, een taxibedrijf en een bedrijf met verhuur van opslagruimte voor met name caravans en personenauto's te vinden.
2.3.4 Verkeer en parkeren
De van oudsher belangrijke verbindingsroute tussen Utrecht en Arnhem (N225) en de hier haaks op lopende route richting Amersfoort en Langbroek (N227) zijn de verkeerstructuren van Doorn. Deze twee hoofdwegen kruisen elkaar in het hart van Doorn.
Zij worden niet alleen benut voor doorgaand verkeer. Voor de bewoners van Doorn zijn het de belangrijkste ontsluitingswegen. De hoge verkeersintensiteit en de relatief hoge snelheden zorgen voor verkeersproblemen. Tijdens de spitsuren zijn deze hoofdwegen sluiproutes voor onder andere de A12.
De lange brede lanen met zij- of middenberm zijn kenmerkend voor Doorn-Noord. Doorn-Noord heeft een aantal belangrijke wegen zoals de Amersfoortseweg, Drift, Berkenweg en de Woestduinlaan: deze geven structuur aan het wegennet binnen het plangebied.
Doorn is voor het openbaar vervoer aangewezen op streekvervoer. Er zijn verbindingen naar de omringende plaatsen en grotere steden. De belangrijkste routes gaan via de Dorpsstraat/Leersumsestraatweg en Amersfoortseweg/Langbroekerweg. Eén route loopt via een deel van de Kampweg en de Oude Arnhemse Bovenweg naar Driebergen. Langzaam verkeer deelt de weg met de andere weggebruikers op de doorgaans brede wegen.
Parkeren
In Doorn Noord wordt op eigen erf geparkeerd. Er zijn hierdoor geen parkeerproblemen in dit gebied. In het Ludenbos is er een openbare parkeergelegenheid.
2.3.5 Onderwijs
Alleen basisonderwijs is aanwezig in het plangebied. De aanwezige basisscholen in Doorn Noord zijn:
- Christelijke Basisschool Hoog Moersbergen;
- Openbare Basisschool Kameleon;
- Basisschool De Triangel.
Aan de Driebergsestraatweg ligt het Revius Lyceum. Hoewel dit lyceum net buiten het plangebied valt is een vermelding op z'n plaats. De ontsluitingsweg van deze school loopt over de Driebergsestraatweg en over de Woestduinlaan. Extra verkeer door fietsende scholieren is in het noordelijke plan te verwachten.
2.3.6 Recreatie
Doorn heeft door haar ligging aan de Utrechtse Heuvelrug en het Kromme Rijngebied een grote aantrekkingskracht voor recreanten. Wandelaars en fietsers verblijven in de directe omgeving, waarbij een bezoek aan het dorp Doorn voor de hand ligt.
In het plangebied zijn een paar recreatieve voorzieningen aanwezig, zoals een manege en twee tenniscomplexen (Ludenbos en Woestduinlaan). Dit zijn bestaande functies die behouden blijven. Dit plan biedt geen (extra) uitbreidingsmogelijkheden.
2.4 Beheer Van De Bestaande Ruimtelijke Situatie
2.4.1 Inleiding
Voorliggend plan is consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, wordt vastgelegd. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor de aankomende tien jaar wordt bevroren. Onnodige starheid van het plan moet worden voorkomen. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie zijn in meerdere of mindere mate wel mogelijk. Een woning blijft een woning en een maatschappelijke functie blijft een maatschappelijke functie. Afhankelijk van de functie worden wel ontwikkelingsmogelijkheden binnen de functie gegeven, echter altijd op perceelsniveau.
De verschillende functies zoals die in het plangebied voorkomen, zijn bestaande functies. De vraag bij deze functies is in het kader van dit bestemmingsplan niet of de functie daar goed is of mooi; het feit is dat ze er zijn en dat sprake is van bestaande rechten. Bij deze vraag is wel een nuancering nodig. Als ergens een functie voorkomt die daar werkelijk storend is, dan is dat een aspect waar actief gemeentelijk optreden bij noodzakelijk is. In het plangebied komen echter geen functies voor die zodanig storend zijn.
Hierna wordt ingegaan op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor enkele belangrijke functies.
2.4.2 Wonen
Bebouwing
De woonfunctie is de meest voorkomende functie in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt deze functie beheerd. Gegeven het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, is dit bestemmingsplan in beginsel niet gericht op het mogelijk maken van extra woningbouw in het gebied, maar op het waarborgen, het consolideren, van de bestaande kwaliteiten en karakteristieken van het bestaande woongebied. De bestemmingsregeling is daarbij het kader voor wijzigingen aan bestaande bebouwing of voor nieuwbouw in geval van sloop van bestaande woningen met als uitgangspunt het waarborgen van die kwaliteiten en karakteristieken.
In paragraaf 2.1 zijn de opbouw van het plangebied en de uit die opbouw voortvloeiende karakteristieken en kwaliteiten beschreven. Zoals uit die beschrijving blijkt, is de opbouw en de bebouwing binnen het plangebied niet homogeen. De uit die opbouw voortvloeiende karakteristieken en kwaliteiten zijn dat evenmin. Bij de concretisering van die kwaliteiten naar het niveau van een bestemmingsregeling is er een aantal parameters, dat gebruikt kunnen worden om de kwaliteit en identiteit van het gebied meer kwantitatief te benaderen en te waarborgen.
Een aantal van die parameters die bij dit bestemmingsplan verwerkt zijn, zijn:
- afstand van bebouwing tot zijdelingse perceelsgrens en daarmee tussen bouwvolumes onderling;
- positionering van bijgebouwen versus hoofdgebouw;
- kenmerkende en beeldbepalend veelvoorkomende voorgevelbreedtes van woningen;
- maximale woningbreedtes;
- kenmerkende goot- en bouwhoogtes, mede in relatie tot de verhouding breedte voorgevel in relatie tot hoogte van die voorgevel (de goothoogte) en een eventuele kap (bouwhoogte daarboven);
- de afstand tussen woningen en de openbare weg; de ligging van de rooilijn, of anders gezegd: de diepte van de voortuin. Hier geldt: hoe dieper, hoe 'groener' het beeld);
Gemeenschappelijke delers in het plangebied zijn de opbouw met lanen en de bosachtige sfeer waarbij de lanen, voortuinen, zij erven en achtererven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn door de vele doorzichten langs de bebouwing. Deze doorzichten zijn mogelijk vanwege de, mede dankzij de oude bestemmingsregelingen, zeer kenmerkende ruime onbebouwde ruimte tussen woningen en de zijdelingse perceelsgrens. Die ruimte aan de zijkant van de woningen bedraagt in het plangebied substantieel meer dan de 3 m. Voor de gemeente als geheel geldt dat in beginsel voor bestaande woongebieden een afstand van 3 m wordt aangehouden tussen woning en zijdelingse perceelsgrens. Voor het plangebied Doorn-Noord geldt echter dat deze afstand veelal substantieel groter is, namelijk 4 of 5 m of, aan de randen van het plangebied in bepaalde straten nog veel meer. Vanwege deze grote afstanden, is op de zij erven veel groen aanwezig dat substantieel bijdraagt aan de groenbeleving. Beeldbepalend is tevens de positionering van eventuele bijgebouwen achter de achtergevel van de woning waardoor hoofdgebouw en bijgebouwen niet alleen in functioneel opzicht, maar ook nadrukkelijk in de ruimtelijk-visuele beleving van elkaar te onderscheiden zijn. Het bijgebouw heeft letterlijk een ondergeschikte positie. Omdat deze onbebouwde ruimte tussen woningen en de erfgrens zo beeldbepalend is, is de bestemmingsregeling erop gericht deze vrije ruimtes te waarborgen. Het zijn immers deze ruime tussenruimtes die het mogelijk maken om naast een oprit voor een auto, ook nog substantieel groen aanwezig te laten zijn (bijvoorbeeld hagen of struiken op de erfscheiding, rododendrongroepen of zware volgroeide bomen) en die samen met dat gegeven het plangebied Doorn-Noord haar extensief bebouwde, groene uitstraling geven. Het is precies de essentie van wat het plangebied Doorn-Noord doet onderscheiden van de gemiddelde Nederlandse nieuwbouwwijk. In de regeling is daarom bepaald dat bijgebouwen in principe achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw moeten worden geplaatst. Een deel van de parameters die hierboven werden genoemd, wordt ook in het welstandsbeleid onderkend, maar kunnen in een welstandsnota niet op het niveau van de kavels in beleid worden vastgelegd; een bestemmingsplan biedt die mogelijkheid wel.
In de voorliggende bestemmingsregeling is nadrukkelijk op straatniveau gekeken naar of er sprake is van gemene delers in bijvoorbeeld de breedte van de voorgevels. Waar dat het geval is en waar dat belangrijk is voor de karakteristiek van een bepaalde straat, is de bestemmingsregeling erop gericht deze voorgevelbreedtes te reguleren via een maximumstelling. Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld ingeval van sloop van een bestaande woning en vervangende nieuwbouw een volume wordt gezocht dat ten opzichte van de bestaande overige bebouwing buitenproportioneel is en in die zin het karakter van een straat aantast. ( zie ook paragraaf 2.2.3 met betrekking tot deelgebied 3).
Buitenproportionaliteit van volumes in het straatbeeld is een resultante van een aantal factoren. De belangrijkste zijn de breedte van de voorgevel in combinatie met de hoogte en de wijze van opbouw van die voorgevel. Voorts spelen ook de afstand van de bebouwing ten opzichte van de weg en de breedte van de bebouwing ten opzichte van de breedte van de kavel een rol. In Doorn-Noord is van belang te onderkennen dat volumes vaak zijn opgebouwd uit meerdere subvolumes en dat met name hoge, brede, als één volume, opgebouwde voorgevels storend kunnen zijn (zie ook 2.2.3 deelgebied 3). In de regeling is dit onderkend. Er is voor sommige straten een bepaald voorgevelmaximum opgenomen, maar tegelijkertijd is voor lage goot- en bouwhoogtes (goothoogte max. 4 m., bouwhoogte max. 7 m.) geen maximum breedte opgenomen. Brede bungalowbouw van een bepaalde breedte heeft immers een veel minder dominerend effect als een gebouw van diezelfde breedte maar dan in twee lagen met een kap tot een hoogte van 10 m. Ook komt een bepaalde breedte minder dominant over als deze getrapt wordt opgebouwd, dus met een verspringing in de gevelrooilijn. Om die reden is geregeld dat een voorgevel wel breder mag zijn dan een bepaald maximum, als deze 'getrapt' wordt vormgegeven. Daar wordt mee bedoeld dat een voorgevel dan uit meerdere volumes als het ware wordt opgebouwd: een voorste deel dat dan de maximaal bepaalde heeft en vervolgens een terug liggend deel dat zo breed is als de overige regels toestaan.
Bij het laatste past de kanttekening dat de bestemmingsregeling er wel op gericht is excessen voor wat betreft de totale breedte van woningen te voorkomen. In de meer compacte laanstructuren wordt de maximale breedte van de woningen gereguleerd door de afstanden van woningen tot de zijdelingse perceelgrens en de breedte van de percelen. Voor de grotere (en vooral bredere) kavels van bijvoorbeeld deelgebied 4 geldt dat hier een nadere regulering moet plaatsvinden om excessen te voorkomen. Hier is bepaald dat de woningen maximaal de helft van de breedte van een perceel mogen beslaan. Bij bredere woningen, wordt de woning te breed ten opzichte van de kavel en wordt de groene omlijsting die nu juist voor dit soort percelen zo typerend is, aangetast.
Waar sprake is van karakteristieke hoogtes voor de bebouwing, is de bestemmingsregeling erop gericht deze te behouden. Dat is bijvoorbeeld het geval voor bepaalde woningensembles en bijvoorbeeld voor bungalowbebouwingsgebieden. In principe geldt voor de goot- en bouwhoogte een maximum van 6 respectievelijk 10 m. Waar deze hoogtes beduidend lager of hoger zijn en deze afwijkingen kwaliteits- en beeldbepalend, zijn, is de regeling erop gericht deze afwijkende hoogtes te consolideren.
Voor wat betreft de voorgevelrooilijnen, geldt dat veel van de bebouwing in het plangebied Doorn-Noord min of meer in een bepaalde rooilijn is gebouwd; Op een aantal plaatsen is echter ook sprake van een kenmerkende wisseling van de rooilijnen. In beginsel is in het bestemmingsplan aangesloten bij de huidige rooilijnen van de bestaande bebouwing. Bij de grotere kavels met vrijstaande woningen, is een meer kavelgerichte insteek van de bestemmingsregeling meer voor de hand liggend dan een laangerichte; Dat betekent dat het bij dit soort kavels belangrijk is ook aan te geven op welke minimale afstand de bebouwing ten opzichte van de weg gelegen moet zijn. De flexibiliteit in de ligging in de voorgevelrooilijn is hier dan groter dan bij woningen die zich meer in een laansituatie bevinden. In een laansituatie liggen de woningen dichter op elkaar en zijn in hun onderlinge samenhang bepalend zijn voor het straatbeeld. Meer dan dat het bij de grotere kavels het geval is; bij die laatste kavels gaat erom als het ware de groene omlijsting te bepalen om de bebouwing heen. Bij laangerichte bebouwing gaat het meer om het vinden van de 'gemene deler' van de afzonderlijke onderdelen die samen het beeld van de laan vormen.
Ten aanzien van de diepte van de bebouwing geldt dat gemeentebreed voor bestaande woongebieden een dieptemaat van 15 m voor bebouwing in 1 laag (de begane grondlaag) in beginsel aanvaardbaar wordt geacht. Dat betekent dat als een bestaande woning nu 12 m diep is, er aan de achterzijde in 1 laag ( begane grond) nog tot 15 m mag worden uitgebreid. Voorwaarde is dan wel dat er aan de achterzijde in principe minimaal 10 m vrije achtertuin achter de bebouwing vrij blijft. In bepaalde gebieden, zoals villagebieden met een zeer extensieve bebouwingsdichtheid kan deze zone dieper zijn, bijvoorbeeld minimaal 15 m. Alle aan het hoofdgebouw gekoppelde bebouwing moet in die dieptemaat van 15 worden gerealiseerd, zodat achter die 15 m-zone in de achtertuin ook geen woonfuncties aanwezig zijn. Dat betekent dat eventuele aangebouwde garages zich ook binnen deze strook van 15 m diepte moeten bevinden. De ratio hierachter is dat de voorliggende bestemmingsregeling planologisch geen beletselen op wil werpen voor het gebruik van garages voor bijvoorbeeld een woonfunctie; Voor zover de garage in bouwtechnisch opzicht geschikt is voor woondoeleinden, mag deze op grond van deze bestemmingsregeling daar bij direct recht voor gebruikt worden. Dat komt tegemoet aan de wens van velen en een in de praktijk ook al dikwijls gerealiseerde wens om garages om te vormen tot extra woonruimte bij het huis. Om te voorkomen dat woonfuncties met daarbij behorende uitstraling (zoals contactgeluiden) te ver in de achtertuinsfeer doordringen met de bijbehorende ruimtelijke uitstraling naar buurpercelen toe, is het dan wel gewenst dat aan deze woonbebouwing een maximale diepte wordt gegeven, zodat de achtertuin ook daadwerkelijk vrij van woonbebouwing kan blijven. Eén en ander wordt via de toepassing van bouwvlakken vertaald in de bestemmingsregeling. In sommige gevallen kunnen de vorm, afmetingen of ligging (bijvoorbeeld hoekligging), maar ook de opbouw van een wijk als geheel (bijvoorbeeld in projectmatig opgezette wijken met krappe verkaveling), aanleiding zijn om die bouwdiepte te verkleinen.
In afwijking van de regel geldt voorts dat bij rijwoningen aan de achterzijde van de bestaande bouwblokken maar tot maximaal 3 m mag worden uitgebreid. Ratio achter deze beperking is dat bij rijwoningen sprake is van krappere verkavelingen waar grotere uitbreidingen vanwege het woongenot van buren noch gewenst noch - gezien de omvang van de kavels - mogelijk zijn. Voor de grotere vrijstaande kavels geldt dat hier de bebouwing op grotere onderlinge afstand staat. Voor deze woningen geldt geen standaard bouwdiepte, maar volgt de maximale "diepte "uit de omvang en vorm van het bouwvlak ( zie ook hoofdstuk van deze toelichting waarin de plansystematiek wordt uitgelegd).
Voor uitbreidingen aan de achterzijde over meerdere lagen, dus uitbreiding op de verdieping of van een kap doortrekken, geldt bij twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen dat dit niet is toegestaan. Enerzijds vanuit ruimtelijk oogpunt om te voorkomen dat door toevoeging van dergelijke meerlaagse uitbouwen, uitbouwen ontstaan die ten opzichte van het oorspronkelijke hoofdgebouw disproportioneel zijn. Anderzijds vanuit maatschappelijk oogpunt, namelijk om de ruimtelijke uitstralingen van uitbreidingen bij woningen naar direct naastgelegen buurpercelen toe te beperken. De lust van de één mag niet verworden tot de last van de ander. Bij vrijstaande woningen die op een afstand van minimaal 3 m van de buurpercelen afgelegen zijn, is deze "last" in redelijkheid niet aanwezig of aanvaardbaar te achten. In Doorn Noord geldt dat deze afstand overigens, zoals al eerder opgemerkt, substantieel groter is waardoor deze affecten al helemaal aanvaardbaar worden geacht. Wanneer bij een rijtjeswoning of tweekapper de naastgelegen woning(en) al een dergelijke meerlaagse uitbreiding heeft, biedt de bestemmingsregeling een mogelijkheid om in dat specifieke geval dan deze achtergevels gelijk te trekken, zodat de ruimtelijke uitstraling gelijkgetrokken wordt.
Tot slot is het vooral bij de grotere percelen in de meer villaparkachtige opzet van belang dat de extensieve woonvorm, ook daadwerkelijk extensief blijft, niet alleen feitelijk maar ook visueel; In verband met het laatste werd hiervoor al genoemd dat er een beperking aan de maximale breedte van bebouwing wordt gesteld die gerelateerd is aan de breedte van het perceel. Met het oog op het eerste, is het van belang een maximaal bebouwingspercentage per perceel op te nemen. Voor de grotere kavels (minimaal 1.000 m2 en minimaal 30 m breed als richtgetal), geldt een maximum percentage van 15% tot een maximaal grondoppervlak van het hoofdgebouw en alles wat daar direct aan vast gebouwd wordt, van in principe 250 m2. Er kan, afhankelijk van de omvang van de kavel of de situering aanleiding zijn om daarvan af te wijken. Bijvoorbeeld bij de Kamphoeve (Oude Arnhemsebovenweg 10) dat niet alleen een aanzienlijk groter perceel heeft, maar bovendien ook dermate op zichzelf gericht is dat hier een groter oppervlak alleszins redelijk is. En overigens nu ook al aanwezig is.
2.4.3 Belangrijke beheersuitgangspunten per deelgebied
Zoals hiervoor aangegeven, is de stedenbouwkundige analyse als uitgangspunt genomen bij het formuleren van de verschillende bouwmogelijkheden binnen de verschillende woonbestemmingen. De bovengenoemde parameters zijn daarbij gebruikt om deze analyse te concretiseren ter verwerking in de bestemmingsregeling. Uit de analyse volgen per deelgebied de volgende zaken om te verwerken in de bestemmingsregeling.
Deelgebied 1: Ludenkwartier
- Beeldbepalende ruime afstanden tussen woningen tot de zijdelingse perceelsgrens en onderling. Minimaal 5 m. Bij de villabebouwing langs de Paulus Potterlaan/Frans Halslaan nog groter.
- Waarborgen groene dooradering door het deelgebied. Deze dooradering krijgt o.a. vorm door de diepe bosvoortuinen bij de woningen in het gebied tussen de Paulus Potterlaan en Frans Halslaan. Er is sprake van een kenmerkende verspringing van de voorgevelrooilijnen. Deze verspringing in combinatie met het boskarakter vertalen in de bestemmingsregeling; ze draagt belangrijk bij aan de beleving van de groene as door het deelgebied.
- Woningensembles Woestduinlaan nrs. 17 t/m 23 en Jan Steenlaan 4 t/m 18 via bestemmingsregeling consolideren.
- Over het algemeen bescheiden voorgevelbreedtes of getrapt opgebouwde voorgevels, zoals ook in de welstandsnota onderkend ('Doorns wonen'); het gemiddelde ligt in de lanen rond de 10 m; aan de zuidkant van de buurt en in het zuidelijk gedeelte van de Woestduinlaan zijn de woningen wat breder en is gezien de ruimere verkaveling ook een bredere voorgevel vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar.
Deelgebied 2: Hoog Moersbergen
- Zeer wisselende afstanden van bebouwing tot zijdelingse perceelgrens; woningen liggen soms op substantieel grote afstanden ten opzichte van zijdelingse perceelsgrens ( > 5 m), maar ook op 3 of 4 m.
- Groot aandeel typische jaren '50 en '60 bebouwing; sober en vaak flauwe dakhellingen.
- Op een aantal plaatsen ondersteunt de bungalowbebouwing de ruimtewerking. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Van Galenlaan waar de schuinplaatsing van de massa's en de lage bebouwingswijze de breedte van het straatprofiel ondersteunt en versterkt.
- Bungalowbebouwing-enclave rond het plantsoen aan de Banckertlaan vormt een apart te onderkennen groene enclave binnen het deelgebied. In de bestemmingsregeling moet dit beeld gewaarborgd worden. Het gebied vormt in zijn extensieve opzet met lage bebouwing als het ware een verlenging van het groengebied rondom de Kamphoeve.
- Aan de noordwestkant bevindt zich aan de Van Galenlaan en de Verlengde Woestduinlaan een aantal woningen in het bos. Handhaving van het wonen in het boskarakter is belangrijk in dit gebied dat direct grenst aan het buitengebied en dat als een uitloper daarvan kan worden beschouwd. Dat betekent sturing op behoud van de groene "beboste" omlijstingen van deze percelen.
Deelgebied 3: Tussen Drift en Amersfoortseweg: oudere dorpsuitleg
- Onderlinge verschillen in de afstand in de afstand tussen woningen en zijdelingse perceelgrenzen; van kleine afstanden in het zuiden tegen de oudere dorpsbebouwing aan tot grotere afstanden naar het noorden toe.
- Van west naar oost neemt de zijdelingse afstand subtiel toe: verschil tussen Prins Bernhardlaan en Nassaulaan en vervolgens de Amersfoortseweg. Deze geleidelijke sequentie vertalen in de bestemmingsregeling.
- Voorgevelbreedtes zijn bescheiden. Er zijn verschillen tussen de Prins Bernhardlaan en de Nassaulaan; de eerste kent duidelijk meer bescheiden voorgevelbreedtes, mede ook vanwege de krappere verkaveling. Bij de Nassaulaan is er vervolgens ook in noord-zuidrichting een vergroting van de voorgevelbreedtes te onderkennen.
- De zuid-noordgerichte lanen Prins Bernhardlaan en Nassaulaan eindigen nadrukkelijk in een onbebouwd bosperceel. Daardoor is sprake van een visuele verbinding met het bosgebied buiten het plangebied.
- Consolidatie van de binnen het deelgebied markante ensembles Julianaweg nrs 31 t/m 39 en Julianaweg 19 t/m 29.
Deelgebied 4: Gebied ten oosten van de Amersfoortseweg
- Extensief woongebied dat valt te typeren als "wonen in het bos" met subtiele overgangen van meer intensief naar extensief als overgang naar het bosgebied buiten het plangebied.
- Onderscheid tussen gebied ten zuiden van de Parklaan en het gebied ten noorden daarvan. Het gebied ten noorden heeft een extensief woonkarakter en vereist een meer perceelsgerichte aanpak in plaats van een meer laangerichte. Het gebied ten zuiden van de Parklaan vormt een duidelijke uitloper van het dichter bebouwde dorpsgebied. In de regeling moet dit verschil tot uitdrukking komen.
- De subtiele overgangen zijn mede het gevolg van hetgeen in de oude bestemmingsplannen is geregeld ten aanzien minimale zijdelingse afstanden van woningen; deze worden per straatzijde groter in oostwaartse richting. Deze oude afstanden dienen als vertrekpunt genomen te worden nu ze zich hebben bewezen als sterke kwaliteits- en identiteitsbepalers.
- Het boskarakter is mede het gevolg van de aanwezigheid van voortuinen waar het boskarakter nog duidelijk aanwezig is. Dit is een belangrijke drager van het beeld van het woongebied als 'wonen in het bos' en dient zorgvuldig in stand gehouden te worden.
- De rooilijnen liggen als gevolg van de oude bestemmingsregeling naar het oosten toe subtiel iets verder terug. Ook daardoor is er sprake van een subtiele 'verbossing'. Dit is een beeldkwaliteit die behouden moet worden. De rooilijnen uit de oude bestemmingsregelingen voor de villabebouwing zijn nog steeds herkenbaar en dienen in principe overgenomen te worden als vertrekpunt.
Deze beheersuitgangspunten zijn doorvertaald in de bestemmingsregeling.
2.4.4 Bouwen in de voor- en zijtuin/hoekoplossingen; Tuinbestemming
Via dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gegeven om aan- en uitbouwen en bijgebouwen te bouwen bij woningen. Hierbij moet aan bepaalde maten, oppervlaktes en afstanden voldaan worden. Eén van die voorwaarden is dat vrijstaande bijgebouwen op minimaal 1m van de woning met alles wat daar aangebouwd is, gelegen moeten zijn. Ratio daarachter is dat door deze minimummaat te stellen, vrijstaande bijgebouwen ook daadwerkelijk vrijstaand zijn en dat er geen discussie meer nodig is over wat "vrijstaand" dan is. De bouwmogelijkheden die gegeven worden, zijn zogenaamd 'direct recht'. Dat houdt in dat, als aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en de Woningwet wordt voldaan, een omgevingsvergunning (een "bouwvergunning") verkregen wordt. Dit geldt voor die gronden waar de woonbestemming is opgenomen. In dit bestemmingsplan is bewust ook een "Tuin"- bestemming opgenomen. De tuinbestemming is gegeven aan de gronden die zijn gelegen aan de voorzijde van woningen en aan de zijkant van woningen die 'op de hoek' zijn gelegen. In de tuin mogen geen aan-, uit- en bijgebouwen worden gebouwd op basis van dat directe recht. Dat is gedaan omdat hier geen gebouwen zijn gewenst. In zijn algemeenheid is bebouwing vóór de woning stedenbouwkundig ongewenst. Het geeft een rommelig aanzicht. Op hoeksituaties kunnen gebouwen ook nog verkeershinderlijk zijn. Er zijn echter situaties denkbaar dat er toch voldoende ruimte aanwezig is om in deze tuinbestemming een aan-, uit- of -bijgebouw te bouwen of een erfafscheiding van 2 meter hoog. Met name bij hoekpercelen kan er nog ruimte zijn om aansluitend bij het achtererf toch een gebouw op te richten. Waar dat het geval is, is de "Tuin"- bestemming afgestemd op wat ruimtelijk-stedenbouwkundig als aanvaardbaar wordt beschouwd.
2.4.5 Bostuinen
Zoals hiervoor beschreven reguleert de in de bestemmingsplanregeling opgenomen "tuinbestemming" de mogelijkheden voor het bouwen op deze bestemmingsvlakken. Soms is het alleen voorkomen van bebouwing niet voldoende om de ruimtelijke karakteristiek en kwaliteiten van een gebied te waarborgen. In Doorn-Noord is vooral bij de grote kavels aan de randen van het plangebied, sprake van ver terug gelegen rooilijnen en daarmee forse voor- en zijtuinen. Deze kavels zijn gelegen in bosgebied of vormen op zichzelf al een bosgebied (zoals het landgoed de Kamphoeve aan de Oude Arnhemse Bovenweg). Bij een aantal van deze percelen is in de oude bestemmingsplannen (voor deelgebied Hoog Moersbergen) overigens ook een specifieke bosbestemming toegekend aan deze beboste voor-/zijtuinen om aan te duiden dat dit geen gewone tuinen zijn, maar dat het "bostuinen" zijn. In de oudere bestemmingsplannen is dat niet gedaan. Het is echter belangrijk om dit typerende verschil tussen bostuin (bebossing, gesloten karakter) en gewone tuin (inrichting als tuin is afhankelijk van eigenaar; dat kan bos zijn, maar ook bijvoorbeeld siertuin met gras) te onderkennen omdat de uitstraling wezenlijk anders is; een speelgazon met trampoline en zitje heeft een andere uitstraling dan bos, hoewel beide onderdeel van een (voor-)tuin kunnen zijn. Daarom is, waar duidelijk sprake is van een te waarborgen omlijsting van kavels in de vorm van bos, een aparte subbestemming 'bos' opgenomen binnen de bestemming Tuin.
2.4.6 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Bij de woonfunctie is er bewust voor gekozen om zogenaamde 'aan huis verbonden beroepen' mogelijk te maken. Dit komt tegemoet aan de wens van vele mensen om op kleine schaal voor zichzelf te beginnen. Dergelijke aan huis verbonden beroepen zijn niet milieuhinderlijk voor de omgeving. Het enige effect is een bezoeker die naar de bouwkundig adviseur gaat (of de notaris, de pedicure, de huisarts). Dit extra verkeer valt weg tegen het overige verkeer dat een woonwijk of -buurt kent. Belangrijk is wel dat een 'aan huis verbonden beroep' ondergeschikt is aan de woonfunctie. Een woning is in de eerste plaats woning en geen ruimte voor het beroep. Het is daarom van belang dat het kleinschalig is en blijft. Dit houdt in dat de bewoner van de woning de beroepsuitoefenaar is. De mogelijkheid voor aan huis verbonden beroepen zorgt ook voor wat levendigheid in de wijk en het straatbeeld, en dat is gewenst.
Dit plan biedt ook de mogelijkheid om 'aan huis verbonden bedrijvigheid' toe te staan bij de woning. Gedacht zou bijvoorbeeld kunnen worden aan een elektricien die zelfstandig opereert. In de garage bij de eigen woning is een kleine voorraad aan spullen gelegen welke nodig zijn voor het werk. Voorts bezit deze bedrijfsvoerder ook een busje waarmee hij/zij naar de klant toegaat waar de werkzaamheden worden verricht. Dit bedrijf kan (onder specifieke voorwaarden en omstandigheden) best gevoerd worden in een woonwijk.
Het gaat hier nadrukkelijk om kleinschalige bedrijven van een zeer lichte categorie (categorie 1) en waar alleen activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer noodzakelijk of activiteiten die in zijn geheel niet meldingsplichtig zijn.
Grootse reclameborden of neonreclame en andere opvallende uitingen ten behoeve van het beroep of bedrijf dat wordt uitgeoefend zijn uiteraard niet toegestaan.
2.4.7 Bijzondere woonvormen
Zorg en wonen
Er is een duidelijke trend aanwezig om zorgbehoevenden in een gewone woonomgeving te laten wonen. De hulpvraag kan voortkomen vanuit fysieke, psychische en/of sociale achtergrond. Hoe de zorgbehoefte hierbij binnen de woning ingevuld wordt kan divers zijn. Soms is de hulp tijdelijk noodzakelijk en soms permanent, soms intensief en soms extensief.
De zorgvraag binnen de woonfunctie kan ook ruimtelijke gevolgen hebben waar in een bestemmingsplan rekening mee moet worden gehouden. Wanneer een aantal hulpbehoevenden gezamenlijk een woning bewonen valt dit onder het beoogde gebruik (wonen); al dan niet met enige begeleiding/zorg hierbij vanuit een instelling. In deze setting is sprake van één gezamenlijk huishouden. Dit is anders wanneer de mensen binnen de woning allen een zelfstandige huishouding voeren; al dan niet met enige begeleiding/zorg hierbij vanuit een instelling (er kan toch sprake zijn van gescheiden huishoudens terwijl misschien ook een centrale woonkamer aanwezig is of een ruimte voor de zorginstelling). Binnen de bepalingen van dit bestemmingsplan is het niet toegestaan 'zomaar' meerdere huishoudens te vestigen in een woning. Daarom is in dit plan het vereiste van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan opgenomen om in één woning meerdere huishoudens te vestigen met een zorgvraag. Dit wordt geschaard onder het begrip 'bijzondere woonvorm'.
Soms is de zorgvraag dermate groot dat dit niet meer onder 'gewoon wonen' valt. Denk hierbij aan een permanente aanwezigheid van één of meerdere personen die zorg verlenen of permanent aanwezig zijn om de bewoners te begeleiden. Dit permanente karakter dient structureel te zijn waarbij ervan uitgegaan kan worden dat dit permanente karakter niet zal ophouden. In dat geval is sprake van een specifiek vorm van wonen, namelijk "zorgwoningen".
Een hulpvraag die bijvoorbeeld een oud persoon inkoopt/ontvangt in verband met fysieke en/of psychische hulp die nodig is, valt niet onder deze permanente hulpvraag; ook niet als de hulp 24 uur per dag aanwezig is. De verwachting zal immers zijn dat deze persoon òf naar een zorginstelling gaat, òf binnen afzienbare tijd komt te overlijden.
Omdat de zorgvraag zo breed kan zijn binnen de woonfunctie is er gekozen voor de term 'bijzondere woonvorm'. In de begripsomschrijving is dit begrip verder omschreven in lijn met de voorgaande tekst.
Het parkeeraspect is een belangrijk ruimtelijk onderwerp bij wonen in het algemeen en dus ook bij bijzondere woonvormen. Zeker als er permanente zorg aanwezig moet zijn of als er meerdere huishoudens aanwezig zijn kan het parkeervraagstuk belangrijk zijn om geen onevenredige overlast in de omgeving te krijgen. Het is evenwel niet goed mogelijk één eenduidige parkeernorm te geven omdat de bewoner(s) van de woning vanwege hun fysieke, psychische en/of sociale achtergrond specifieke vervoersoplossingen kennen. Daarom wordt er bewust voor gekozen geen parkeernormen in dit bestemmingsplan op te nemen zodat de gemeente via de bouwverordening per situatie de parkeervraag kan beoordelen.
Kamerbewoning
Een woning kan verhuurd worden aan meerdere mensen die zelfstandige huishoudens voeren in dat pand; al dan niet met één of meerdere gemeenschappelijke ruimten. Dit is kamerbewoning. Hoewel gesteld kan worden dat de intensiteit van het "wonen" strikt genomen bij een bewoning met vier kamerbewoners, dus vier huishoudens in die ene woning, overeen komt met andere gangbare huishoudens, is het in de praktijk toch zo dat bewoning door vier kamerbewoners een ander gebruik met zich meebrengt dan een reguliere bewoning door één huishouden en ook als zodanig "anders" ervaren wordt. Let wel; ander gebruik hoeft niet altijd als overlast getypeerd te worden en zo moet het hier ook niet gelezen worden. Wel is het zo dat afgewogen moet worden of dit in de praktijk toch vaak "ander" gebruik wel past in een reguliere woonomgeving. In gebieden met een hoge dynamiek en een veelheid aan functies (bijvoorbeeld centrumgebieden), hoeft dit niet op grote problemen te stuiten. In vrij monofunctionele gebieden als het woongebied Doorn-Noord met een lage dynamiek, botst gebruik van een woning ten behoeve van kamerbewoning in de praktijk vaak met reguliere bewoning door één huishouden. Daarom is in het plangebied Doorn-Noord kamerbewoning niet bij recht toegestaan.
2.4.8 Rijks- en gemeentelijke monumenten
De gemeente Utrechtse Heuvelrug kent een groot aantal rijk- en gemeentelijke monumenten. Deze monumenten maken nadrukkelijk onderdeel uit van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Ook het plangebied Doorn-Noord kent enkele al aangewezen monumenten en vele in potentie monumentenstatus-waardige gebouwen. Alle in het plangebied voorkomende rijks- en gemeentelijke monumenten verdienen uiteraard de bijbehorende bescherming. Voorkomen moet worden dat deze gebouwen als gevolg van bouwactiviteiten aangetast worden. In principe geldt dat deze gebouwen door de monumentenwetgeving daartegen beschermd worden. Anders is dat voor niet monumentale bijgebouwen die op het bijbehorend perceel worden opgericht, zoals vrijstaande garages of bergingen. Deze gebouwen vallen niet onder monumentenstatus, maar kunnen wel mede van invloed zin op de beleving en kwaliteit van het monument zelf en van het monument in samenhang met zijn omgeving. Dat geldt vooral voor die bijgebouwen die zich op de zij erven direct naast of vlak achter het monument. Om die reden is in de bestemmingsregeling per monument een zone bepaald waarbij geldt dat bijgebouwen alleen nà een positief monumentenadvies mogen worden opgericht. Een negatief advies kan zo een eigenstandige weigeringsgrond zijn voor een omgevingvergunning. Deze strook strekt zich in principe niet verder uit dan 5 m achter het bouwvlak of de bouwstrook. Dit is de strook waarin in de regel zicht vanaf het openbaar gebied op het monument mogelijk is en die dus van invloed kan zijn op de beleving en kwaliteit van de omgeving als geheel. Bij terreinen waarop zich meerdere monumenten bevinden ( al dan niet gemeentelijke of rijksmonumenten) en sprake is vaneen samenhangend complex, is deze zone ruimer getrokken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het terrein van het waterleidingbedrijf. Het gaat hier om het samenspel van de gebouwen op het terrein als geheel en niet alleen om de "zichtstrook" vanaf het openbaar gebied. De aanduiding op de verbeelding is dus niet zozeer gericht op de feitelijke aanduiding van het monument als wel op de consequenties daarvan voor de oprichting van gebouwen in de nabijheid van dat monument.
2.4.9 Verkeer, verblijf, groen, water, et cetera
De openbare gebieden van het plangebied zijn flexibel bestemd. Dit is gedaan om aan de praktijk van alle dag tegemoet te komen. De inrichting van de openbare ruimte wil namelijk nog wel eens veranderen. De loop van een wandelpad, de aanpassing van een bocht in een weg en het verleggen van een groenstrook zal binnen de plantermijn op meerdere locaties kunnen voorkomen. Dit plan voorziet in die aanpassingen. Het openbare gebied blijft na een herinrichting nog steeds een openbaar gebied. De grotere groene gebieden zijn wel als zodanig bestemd. Zo wordt voldoende zekerheid geboden aan de omwonenden dat deze groene gebieden een groen karakter houden.
2.4.10 Natuur
De bestemming natuur wordt, in navolging van de bestemmingssystematiek voor de buitenstedelijke gebieden, gebruikt voor die groengebieden waar het behoud en herstel van aanwezige natuur- en landschappelijke kwaliteiten voorop staan. De grotere groengebieden binnen het plangebied, zoals het Ludenbos en haar zuidelijke uitloper, herbergen uiteraard belangrijke natuur en landschapswaarden in zich, maar de belangrijkste functie binnen het stedelijk gebied is gelegen in deze groengebieden als onderdeel van de groenstructuur binnen het plangebied en de gebruiks- en belevingswaarde van dat groen binnen het stedelijke gebied. De natuurfunctie is dan ook alleen aan de randen van het plangebied neergelegd waar deze aansluit op de natuurbestemmingen van het bestemmingsplan Buitengebied Doorn.
2.4.11 Maatschappelijke en sportvoorzieningen
Binnen het plangebied zijn 2 scholen, een kerkgebouw, een begraafplaats aanwezig; deze gebouwen/voorzieningen vallen onder de bestemming maatschappelijk. Deze voorzieningen zijn van belang voor het dagelijkse functioneren en de leefbaarheid van een woonwijk. De bouwmogelijkheden bij deze functies zijn afgestemd op wat ruimtelijk-stedenbouwkundig aanvaardbaar is. In principe is consoliderend bestemd. Echter bij het vastleggen van bouwmogelijkheden, is specifiek ook gekeken naar waar eventueel met een omgevingsvergunning in de aangegeven wro-zone ontheffingsgebied buiten de bestaande hoofdbebouwing of bijgebouwen de bouw van bouwwerken in de vorm van bijgebouwen ( bijvoorbeeld een fietsenstalling of een opslaghok voor buitenspeelgoed bij de school) zou kunnen worden overwogen. Echt grootse bouwuitbreidingen zijn niet mogelijk in dit bestemmingsplan.
Om een samenvoeging van de scholen Hoog Moersbergen en De Kameleon op het perceel Tromplaan 1 dan wel de Van der Leelaan mogelijk te maken is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de grenzen van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen' binnen de aangegeven randvoorwaarden kunnen worden gewijzigd.
Ook de bebouwing bij de sportvoorzieningen is consolideren bestemd; uitbreidingsopgaven bij dergelijke bestemmingen zij vaak zo specifiek dat die niet op voorhand met in een bestemmingsplan goed af te wegen zijn.
2.4.12 Dienstverlening
Uitgangspunt bij de bestemmingsregeling voor dienstverlening is eveneens het consolideren van het bestaande. Waar bij deze functies een woning aanwezig is op de verdieping (zoals bij de tandartsenpraktijk op de Van Heemskercklaan 48a), wordt dit in de bestemmingsregeling verwerkt.
2.4.13 Bedrijven
De bedrijvigheid in het plangebied bestaat uit enkele bedrijven tussen de woningen. In het algemeen geldt volgens de huidige inzichten dat bedrijven niet zonder meer thuis horen in een woongebied; zeker niet als het categorie III-bedrijven (of hoger) zijn volgens de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De in de woongebieden van het plangebied aanwezige bedrijven zijn positief bestemd. Omdat in het plangebied de bedrijven vlak bij woningen of ingeklemd tussen woningen zijn gelegen, hebben de bedrijven weinig tot geen uitbreidingmogelijkheden toegekend gekregen. Dat betekent dat het bouwvlak vrij strak om de bestaande bedrijfsgebouwen is heen gelegd. Waar uitbreiding nog wel mogelijk is zonder tot ruimtelijk ongewenste situaties te leiden, is dat verwerkt in de omvang en begrenzingen van het bouwvlak. Daarnaast is de huidige bedrijvigheid specifiek bestemd, zodat er zich niet zomaar andere bedrijven kunnen vestigen die tot meer overlast bij omwonenden kunnen leiden. Om een mate van flexibiliteit te behouden is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een ander bedrijf te kunnen toestaan zich te vestigen mits deze naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig kan worden geacht.
Naar aanleiding van ingekomen inspraakreacties en de door de raad in zijn vergadering van 30 juni 2011 aangenomen amendement hebben de bij de bedrijven staande woning een woonbestemming gekregen, waartegen blijkens advies van de milieudienst van november 2011 uit milieutechnisch oogpunt geen bezwaar bestaan. Hoewel de afstand van de bedrijven tot de omringende woonbebouwing minder is dan de vereiste 30 m kan een bedrijfsbestemming op de betreffende locaties ruimtelijk aanvaardbaar worden geacht, daar een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd door enerzijds de consoliderende wijze van bestemmen en de toegestane bedrijvigheid tot en met categorie 2 uit de bij het bestemmingsplan behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Vrijstaande bijgebouwen, zoals fietsenstallingen, waarin dus niet de hoofdbedrijvigheid wordt uitgeoefend, zijn bij direct recht ook buiten het bouwvlak mogelijk, maar wel onder voorwaarden. Het is van belang om een maximaal ruimtebeslag aan te geven en ook om aan te geven waar dergelijke gebouwen in het algemeen niet storend zijn voor de omgeving beredeneerd vanuit de karakteristieken en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied. En tevens beredeneerd vanuit het functioneren van bedrijfspercelen. Gegeven de opbouw van het plangebied en de ligging van de bedrijfspercelen in een woonstraat, is het gewenst aan te sluiten bij de regeling van woonbebouwing. Dat betekent dat dergelijke gebouwen in principe achter de hoofdbedrijfsgebouwen op de achterterreinen van de bedrijfspercelen thuishoren. Met een dergelijke ligging blijft de zone tussen bedrijfsgebouwen en zijdelingse perceelsgrenzen vrij van bebouwing hetgeen en beeldkwaliteit van het gebied is en voorts ook garandeert dat de achterterreinen goed bereikbaar zijn. Ook in geval van calamiteiten. Daarom is een dergelijke positionering van dit soort vrijstaande bijgebouwen in de regels vastgelegd. Bij het vastleggen van bouwmogelijkheden, is echter per perceel specifiek bekeken of er delen van het perceel zijn waar het op het eerste gezicht aannemelijk is dat bij een nadere beschouwing en afweging alsnog bijgebouwen zouden kunnen worden opgericht (bijvoorbeeld een fietsenstalling).Wordt een andere plek voor een vrijstaand bijgebouw beoogd buiten het bouwvlak of buiten deze zones, dan zal dat apart via een eigen juridisch-planologische procedure overwogen moeten worden.
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Inleiding
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, archeologie en economische haalbaarheid. Ook onderhavig plan is getoetst op uitvoerbaarheid, ook al is het conserverend van karakter. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
3.2 Beleid
Alvorens een bestemmingsplan te kunnen opstellen is het noodzakelijk te bekijken welke beleidslijnen zowel de gemeente als ook andere overheden uitgezet hebben.
3.2.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Voor afzonderlijke steden en dorpen in Nederland kent het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van steden, dorpen en bereikbaarheid in de Nota Ruimte enkele pijlers, waarvan de volgende relevant zijn voor dit bouwplan: borging van de kwaliteit van de economische en stedelijke netwerken en borging van milieukwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding en cultuurhistorische waarden.
Het stedelijk gebied van Doorn-Noord is gelegen buiten in de Nota Ruimte benoemde structuren van nationale betekenis. Voor Doorn-Noord geldt het beleid betreffende de generieke basiskwaliteit van Nederland. De Nota Ruimte benoemt voor de basiskwaliteit van steden, dorpen en netwerken: het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten, waarbij concentratie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in of aansluitend aan bestaand stedelijk gebied behoren plaats te vinden, aansluitend op bestaande ruimtelijke structuren.
Voor de basiskwaliteit van water en groene ruimte geldt in de Nota Ruimte: borging en ontwikkeling van natuurwaarden, borging van veiligheid tegen overstromingen, verbetering van water- en bodemkwaliteit en borging van cultuurhistorische en archeologische waarden.
Conclusie: Als gevolg hiervan worden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen onderzocht op en getoetst aan de gevolgen voor aanwezige natuur, milieu, water, cultuurhistorische en archeologische waarden. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter.
Nota Belvedère
In het kader van de Nota Belvedère is een aantal cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd. De gemeente Utrechtse Heuvelrug ligt in het Belvedèregebied van het Kromme Rijngebied en de Heuvelrug. De status van deze gebieden is niet per definitie één van restrictieve aard. Echter, het door Rijk en provincie erkennen van het cultuurhistorisch belang van deze gebieden schept verwachtingen ten aanzien van het te voeren beleid. Verwachtingen die waargemaakt, en dus omgezet moeten worden in provinciaal -en gemeentelijk beleid.
Conclusie: Voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug betekent dit dat op grond van het streekplan en bestemmingsplannen de cultuurhistorische identiteit in stand gehouden moet worden. Er moet aangesloten worden bij bestaande initiatieven, vooral met betrekking tot natuurbeheer, waterbeheer, toerisme en recreatie.
Nationaal Milieubeleidsplan 4
Op rijksniveau is het milieubeleid in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) verwoord. Het NMP-4 heeft als lange termijnvisie een duurzaam milieubeleid en is onder meer gericht op de volgende onderwerpen: milieu en gezondheid, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, externe veiligheid, aantasting van leefomgeving en onbeheersbare risico's.
Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet
Op Europees niveau is beleid geformuleerd ter voorkoming van de verdere achteruitgang van het aantal soorten zoogdieren en vogels: De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De richtlijnen hebben betrekking op zowel bescherming van bepaalde soorten als op bescherming van gebieden. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd door middel van de Flora- en faunawet1 en de Natuurbeschermingswet2 .
De Flora- en faunawet is met name van belang bij de soortenbescherming van planten en dieren waaronder vogels, terwijl de Natuurbeschermingswet van toepassing is in gebieden die zijn aangewezen ten behoeve van de bescherming van planten en dieren, waaronder vogels.
Conclusie: Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan deze wetgeving.
Wetgeving luchtkwaliteit
De 'Wet luchtkwaliteit' is sinds 15 november 2007 opgenomen in de Wet milieubeheer. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. Hieronder staat een overzicht van de regelgeving voor luchtkwaliteit:
- 'Wet luchtkwaliteit' (titel 5.2 van de Wet milieubeheer);
- Wijzigingswet Wet milieubeheer (o.a. van belang voor het overgangsrecht voor luchtkwaliteit);
- Besluit 'Gevoelige bestemmingen' (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM);
- Ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM);
- Ministeriële regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
- Ministeriële regeling 'Projectsaldering luchtkwaliteit 2007'.
Met de intrede van de 'Wet luchtkwaliteit' is ook het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) geïntroduceerd. Voor een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is geen toetsing aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit nodig en kan dus uitgevoerd worden. Wel blijven de begrippen 'goede ruimtelijke ordening' en blootstelling van kwetsbare groepen van belang.
M.e.r.
Indien er in een bestemmingplan zich ontwikkelingen voordoen kan hiervoor een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk zijn. Dit wordt bepaald aan de hand van drempelwaarden. Door de recente wijziging van het Besluit m.e.r. zijn de drempelwaarden in de D-lijst niet meer absoluut maar indicatief. Dit zorgt ervoor dat het bevoegd gezag zich nu ten alle tijden moet afvragen of er geen milieugevolgen zijn en er een m.e.r. moet worden doorlopen. Als de activiteit niet boven de indicatieve drempel komt, is deze motivering wel vormvrij, maar hoe dichter bij de drempel, des te zwaarder de motiveringsplicht.
In dit bestemmingsplan is echter sprake van zeer geringe ontwikkeling, namelijk de bouw van twee woningen. Om die reden wordt een verdere m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk geacht.
3.2.2 Provinciaal beleid
Streekplan Utrecht 2005-2015
- Beleidslijn nieuwe Wro
Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro, inclusief de Nota van Beantwoording (onderdeel van de Ontwerp-Beleidslijn nieuwe Wro) vastgesteld. De Beleidslijn nieuwe Wro (Beleidslijn) is opgesteld ten behoeve van de omzetting van het Streekplan naar een provinciale structuurvisie. Doel van deze Beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen.
In de Beleidslijn is sprake van een indeling in drie categorieën; daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het Streekplan wordt beleidsneutraal omgezet (beleidsdoelen worden niet gewijzigd);
- wettelijke eisen zijn geen 'provinciaal belang' (geen herhaling van wet- en regelgeving);
- eisen van goede ruimtelijke ordening zijn geen 'provinciaal belang' (verantwoordelijkheid van gemeenten).
Samenwerking en goed overleg zijn ook nu al kernnoties van het Streekplan. Door de nieuwe Wro verschuift de samenwerking naar de voorkant van het traject: proactief handelen is geboden.
Deze Beleidslijn bevat geen nieuw beleid: de beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan blijven ongewijzigd. De vastgestelde Beleidslijn is géén gedeeltelijke herziening geweest van het Streekplan.
- Structuurvisie/Streekplan
Zoals hiervoor beschreven is het streekplan middels de Beleidslijn 'omgezet' naar een (verplichte) structuurvisie, maar is het inhoudelijk niet gewijzigd. Het "Streekplan Utrecht 2005-2015", is door Provinciale Staten op 13 december 2004 vastgesteld. Het verwoordt het provinciale beleid voor wat betreft de ruimtelijke ordening van de Provincie Utrecht. De provincie streeft naar zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij gaat het om efficiënt, intensief, duurzaam en meervoudig gebruik van de ruimte.
Voor bestaand stedelijk gebied is de ambitie nadrukkelijk gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting. Dit heeft geleid tot een ruimtelijk beleid dat compactheid van bebouwingskernen nastreeft. Rode contouren zijn hierbij een belangrijk en doelmatig sturingselement. Ontwikkelingen die binnen de rode contour passen en voldoen aan het kwalitatief en kwantitatief ruimtelijk beleid uit het streekplan (behoud van kwaliteiten en waardevolle structuren, voldoende ruimte voor groen en water), worden beschouwd als passend in het proces van vernieuwing en functieaanpassing van de kernen.
- Woningbouwprogramma Doorn
Zoals hiervoor genoemd vormt het rode contourenbeleid een belangrijk uitgangspunt van het Streekplan om de kernen, en dus ook Doorn, niet onnodig ruimte in te laten nemen. De rode contour is daarom voor Doorn om de bestaande kern getrokken. Daarbij is voor Doorn in het streekplan een woningbouwprogramma opgenomen van 300 woningen. Dit programma dient te worden gerealiseerd door het benutten van restcapaciteiten en transformatie en door verdichting van de kern binnen de rode contour rond Doorn. Belangrijk uitgangspunt is het nastreven van efficiënt ruimtegebruik en het voorkomen van aantasting van de aanwezige waardevolle groene en cultuurhistorische structuren die Doorn rijk is. De woningbouw die recent in het plangebied van Doorn Noord is ontwikkeld draagt bij aan het woningbouwprogramma. Het grootste gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de rode contour.
Op onderstaande afbeelding is het plangebied in het blauw aangegeven. De rode contour is met een rode lijn omgeven (afbeelding 10).
Provinciale ruimtelijke verordening (PRV), Provincie Utrecht 2009
Het doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projetctomgevingsvergunningen en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. Provinciale Staten heeft de PRV op 21 september 2010 vastgesteld.
De volgende regels uit de verordening zijn van invloed op het plangebied. Per onderwerp is hieronder beschreven of de verordening op dat punt overeenkomt met dit bestemmingsplan.
De beleidslijn met betrekking tot Ontgrondingen Utrechtse Heuvelrug geld voor het hele plangebied. Dit bestemmingsplan staat grootschalige ontgronding niet toe en is niet in strijd met de verordening. Kleinschalige ontgronding vindt niet plaats in het plangebied en wordt ook niet mogelijk gemaakt.
De Zonering landelijk gebied deelt het landelijk gebied op in vier thema's. Het gebied Doorn Noord is in het landelijk gebied 3 gelegen (zie afbeelding 11). Het landelijk gebied 3 wordt gekarakteriseerd door verweving van natuur, recreatie, militair gebruik, extensieve woningbouw en instellingen. Deze waarden zijn alleen van toepassing op het plangebied ten westen van de Woestduinlaan. Aan de oostzijde van de Drift valt het plangebied van de noordelijk gelegen kavel in landelijk gebied 4 natuur. De bestemmingen zijn conform de regels voor het landelijk gebied bestemd.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de eisen uit de Provinciale ruimtelijke verordening, Provincie Utrecht 2009 wat betreft woningen in het landelijk gebied. Voor de gebieden die vallen binnen de groene contour zijn passende regels opgenomen. Deze gebieden zijn aangegeven in afbeelding 12.
Regelingen voor een gebied aangeduid als 'Stedelijk gebied' in de Provinciale verordening zijn vervat in de bestemmingsregels. Een beschrijving voor het thema verkeer is beschreven in paragraaf 2.3.4 'Verkeer en Parkeren'. De resultaten van het geluidsonderzoek en omschrijving van de verkeersbewegingen zijn terug te vinden in paragraaf 3.3.1 'Geluidshinder'. Waterwin-, grondwaterbeschermingsgebieden, 100-jaarszones en infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug zijn geregeld in de gebiedaanduidingen 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' en de 'milieuzone- waterwingebied' en zijn tevens beschreven in de Watertoets.
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011
De Provincie Utrecht heeft uitwerking aan het nationaal beleid gegeven en haar milieubeleid voor de provincie verwoord in het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (PMP). Dit plan heeft als ondertitel meegekregen 'toekomstbestendig, ambitieus en haalbaar'. De ambitie in het Provinciaal Milieubeleidsplan richt zich vooral op het cluster duurzaamheid-klimaat-energie. Ruimtelijke ontwikkelingen worden op deze aspecten getoetst. Verder is de leefbaarheid de afgelopen jaren belangrijk geweest en de winst die op dit terrein geboekt is wil de provincie behouden. De ambitie is ook om trends op tijd op te pikken, zoals de nadruk op gezondheid als doel van het brede milieubeleid. Bestaande (wettelijke) normen blijken niet altijd volledige bescherming te bieden voor de gezondheid van mens en natuur.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Utrecht
Op provinciaal niveau benoemt de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Utrecht (CHS) samenhangende structuren die kenmerkend zijn voor de geschiedenis van de provincie Utrecht. De CHS heeft om de provinciale ambities op het gebied van cultuur en archeologie te kunnen realiseren, sturingsmechanismen ontwikkeld. Geheel Doorn ligt in het gebied met de aanwijzing 'veilig stellen archeologie'. Voor het bestemmingsplan Doorn-Noord is een indicatie van archeologisch waardevol gebied gegeven. Op de verbeelding zijn gebieden aangewezen waar eisen worden gesteld aan activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor mogelijk aanwezige archeologische waarden.
3.2.3 Gemeentelijk beleid
In hoofdlijnen zijn de gronden geregeld in een groot aantal verouderde bestemmingsplannen. Gezamenlijk bepalen deze bestemmingsplannen het geldend ruimtelijk beleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Deze betrekkelijk kleine plannen zijn al genoemd in het eerste hoofdstuk. Er zijn verschillende gemeentelijke beleidsnota's en plannen die invloed hebben op dit bestemmingsplan.
Structuurvisie
De Structuurvisie 2030 is op 28 januari 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de structuurvisie is een zestal gemeentebrede thema's opgenomen waarvoor diverse opgaven zijn geformuleerd. De thema's gaan over, natuur, cultuurhistorisch erfgoed, duurzame bereikbaarheid, leefbare dorpen, vrijetijdsbesteding en maatwerk voor wonen en werken.
Het plangebied 'Doorn-Noord' is gelegen binnen de door de provincie aangegeven rode contour bedoeld voor bebouwing. Het betreft een bestaand woongebied, waarin voor zover aanwezig geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) 2010-2015
Het doel van het GVVP bestaat uit het bieden van een beleidskader, het aangeven van prioriteiten voor investeringen van de gemeente in verkeer en vervoer en het brengen van samenhang tussen verkeer en vervoer en andere beleidsterreinen. Daarbij is het uitgangspunt een betere benutting van bestaande infrastructuur.
De visie beschrijft dat het gemotoriseerd verkeer in Doorn onaantrekkelijk wordt gemaakt door de capaciteit op het centrale kruispunt niet te vergroten. Om dit te compenseren blijft de bestaande busverbinding tussen Doorn - Maarn - Woudenberg - Amersfoort behouden en de betrouwbaarheid hiervan wordt verbeterd. Het knooppunt Doorn Postkantoor (toekomstig halte Doorn Cultuurhuis) wordt verbeterd op de thema's sociale veiligheid, keervoorziening voor de bussen, aantal en kwaliteit voor de fietsparkeerplaatsen, ontwikkeling van de directe omgeving, duidelijke relatie meet Cultuurhuis en toekomstige gemeentekantoor.
Nota 'Erfgoed in het groen'
Deze nota opgenomen beleidsuitgangspunten met betrekking tot monumenten en archeologie hebben hun vertaalslag gekregen in de diverse bestemmingen.
3.2.4 Woonvisie Utrechtse Heuvelrug
Op 24 april 2008 is voor de gehele gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. Het behandelt de verzelfstandiging van de woningcorporaties, de decentralisering naar gemeenten en woningcorporaties evenals de regionalisering. In een convenant tussen de woningcorporatie (DWS: thans Heuvelrug Wonen) en de gemeente worden afspraken gemaakt over onderwerpen zoals duurzaam bouwen. Ook het woningbouwbeleid komt hierbij aan de orde, waarbij de gemeente zich sterk maakt voor instandhouding en uitbreiding van de sociale sector, maar tegelijkertijd ook de - vooral ruimtelijke - beperkingen daarvan onderkennen. De woonvisie is de vervanger van de Nota Volkshuisvesting die was opgesteld door voormalige gemeente Doorn.
Conclusie: Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is heeft de woonvisie geen directe doorwerking in dit plan gekregen.
3.2.5 Milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012
Het milieubeleidsplan 'Natuurlijk Duurzaam' 2009-2012 is op 24 september 2009 vastgesteld door de Raad. Het plan bevat de duurzaamheidambities van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het milieubeleidsplan staan vier pijlers centraal:
- 1. duurzaamheid;
- 2. gemeentelijke interne duurzaamheidzorg;
- 3. klimaat, energie en duurzaam bouwen;
- 4. kwaliteit van de leefomgeving.
Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor het thema energie. Bij zogenaamde "kansrijke" projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast. Het belangrijkste gebiedstype voor dit bestemmingsplan is "Wonen-buiten centrum". Een uitgebreide beschrijving van de ambities is te vinden in het milieubeleidsplan.
3.3 Planologische Randvoorwaarden
Voor de milieuthema's geluid, bodem, lucht, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering en duurzaam bouwen heeft de Milieudienst Zuidoost-Utrecht op 26 februari 2010 een milieuadvies uitgebracht. Een ingekorte versie van het milieuadvies is in de onderstaande hoofdstukken beschreven. De uitgebreide versie is te vinden in bijlage 1.
3.3.1 Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder zijn er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen vastgesteld. Wegen op een woonerf en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. Binnen dit plangebied is alleen sprake van wegen. Voor alle (zoneplichtige) wegen in dit plan geldt een zonebreedte van 200 meter aan beide zijden van de weg, gemeten vanaf de rand van de weg.
In het plangebied liggen enkele wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze wegen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) niet relevant omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Bekend is dat al vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfalt/stille klinkers, of bij 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkers, de voorkeurswaarde kan worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bijdrage van deze wegen wél worden beoordeeld.
Geluidsbelasting binnen het plangebied
De geluidscontouren binnen het plangebied zijn weergegeven in afbeelding 13. Ook is de situatie bepaald voor het jaar dat 10 jaar ligt na planrealisatie. Dit betekent dat de contouren voor het jaar 2020 zijn bepaald.
In het grootste gedeelte van het bestemmingsplan gebied ligt de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde (48dB). Nabij de ontsluitingswegen waaronder de Oude Arnhemsebovenweg en Woestduinlaan, maar voornamelijk rondom de Amersfoortseweg (N227) en Driebergsestraatweg (N225) komen hogere geluidsniveaus voor. Bij toekomstige woningbouw op plekken waar de voorkeurswaarde overschreden wordt, is het noodzakelijk dat het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststellen. Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is, en geen woningbouw gepland is, is er geen noodzaak voor het voeren van een hogere grenswaarde procedure.
Conclusie
In het grootste deel van het plangebied, met uitzondering van de omgeving van ontsluitingswegen, worden geen voorkeurswaarden overschreden. Het plan is een conserverend plan. Daarom wordt voor dit bestemmingsplan geen procedure gevolgd voor het verlenen van hogere waarden.
3.3.2 Waterhuishouding
Uit de Waterbeheerplan van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden kan voor Doorn het volgende beleidskader aangegeven worden. Specifiek voor het deel van het beheersgebied waarin Doorn ligt, is het beleid gericht op het herstellen van de infiltratie op de Utrechtse Heuvelrug.
Als algemeen streefbeeld voor duurzaam stedelijk waterbeheer geldt: In alle stedelijke gebieden wordt duurzaam stedelijk waterbeheer toegepast. Dat houdt onder andere in dat:
- schoon verhard oppervlak (zoals daken) is afgekoppeld van de riolering;
- vervuilingsbronnen zijn gesaneerd;
- het waterbergend vermogen is toegenomen waardoor water langer wordt vastgehouden en mogelijkheden voor piekberging zijn toegenomen;
- een groot deel van de oevers natuurvriendelijk is ingericht, waardoor de biologische waterkwaliteit van het systeem vergroot is.
Seizoensberging wordt gerealiseerd in de bodem door middel van infiltratie, waardoor beken niet vaker droogvallen dan voor de realisatie van de bebouwing.
Samenwerking met waterbeheerder
De gemeente is verantwoordelijk voor de riolering, grondwater en afstromend hemelwater, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor de afwatering, waterkwaliteit en het grondwaterbeheer buiten de bebouwde kom en de provincie voor de grondwaterkwaliteit en diepe onttrekkingen.
Waterhuishouding
In het plangebied is, afgezien van enkele vijvers, weinig oppervlaktewater aanwezig. De goed doorlatende hoge zandgronden van de Utrechtse Heuvelrug fungeren onder invloed van het neerslagoverschot als infiltratiegebied. Een deel van het water dat hier infiltreert, kwelt snel na de infiltratie weer op aan de voet van de Utrechtse Heuvelrug op de overgang tussen de hoge en lagere zandgronden. Doorn ligt op de overgang van de hogere en de lagere zandgronden.
Het plangebied is grotendeels voorzien van een gemengd rioolstelsel. Bij langdurige of hevige regen kan deze de afvoer van het water niet aan. In die situaties loost de riolering op locaties buiten het plangebied. Dit heeft op die locaties een negatieve invloed op de waterkwaliteit.
Door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is een waterkwaliteitstoetsing uitgevoerd op de na de basisinspanning resterende lozingen. Daaruit zijn aanvullende maatregelen gevolgd. Deze zijn in het plan opgenomen. Zie paragraaf 'Watertoets'.
Na vaststelling van de subsidieregelingen zal met de gemeente worden overlegd om een afkoppelplan op te stellen. Een afkoppelplan heeft als doel de emissie van de riolering te verlagen. De rioollozingen zijn van invloed op de waterkwaliteit van het Kromme Rijngebied.
Gewenste ontwikkelingen
De gemeente streeft ernaar waar mogelijk de duurzaamheidprincipes voor waterbeheer toe te passen. De aandacht is gericht op het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van het schoon verhard oppervlak van de riolering en het saneren van vervuilingsbronnen. De realisatie van een duurzaam watersysteem lift waar mogelijk mee met renovatieprojecten van woningen, wegen en riolering en herinrichting van gebieden. In geval van ruimtelijke ontwikkelingen wordt geadviseerd met de waterbeheerder te overleggen om zodoende kansen te benutten om te komen tot een duurzaam watersysteem en -beheer. De gemeente zal de waterbeheerders om advies vragen bij eventuele invulling van locaties, voor zover dit consequenties heeft voor het watersysteem.
Watertoets
In het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is vastgelegd dat er een 'Watertoets' moest komen. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de 'Startovereenkomst Waterbeheer 21e eeuw' (WB21) ondertekend. De Watertoets bestaat uit het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het vigerend beleid is het kader voor de Watertoets is. Dit kader bestaat uit de volgende nota's: Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn Water, de ingetrokken Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.
De Watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving voor ruimtelijke ordening en water. De Watertoets geeft de inbreng van water een plaats in de procedures over ruimtelijke plannen en besluiten, zoals streek- en bestemmingsplannen en is de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Watertoets heeft, zoals vastgelegd in de Startovereenkomst WB21, een integraal karakter: alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zijn van belang. Daarbij horen ook de aspecten van veiligheid en wateroverlast/verdroging.
Met vertegenwoordigers van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft overleg plaatsgevonden over het onderhavige plan. Het Hoogheemraadschap heeft het plangebied getoetst aan criteria uit het waterbeheersplan. Speerpunten voor verbetering van de waterhuishouding zijn:
- a. afkoppelen en infiltreren van 'schoon' hemelwater;
- b. verminderen van de piekafvoer door vasthouden van water (infiltratie) of meer berging op oppervlaktewater;
- c. verbeteren van de waterkwaliteit.
Toetsing
Ten aanzien van mogelijke verbeteringen van de waterhuishouding kan voor de speerpunten a en b worden geconcludeerd dat de gemeente een afkoppelkansenkaart opstelt en dat het bestemmingsplan infiltratievoorzieningen mogelijk maakt. Daarnaast dienen alle infiltratieprojecten te voldoen aan de criteria uit de 'Leidraad afkoppelen op de Utrechtse Heuvelrug'. Deze is leidraad is bestuurlijk vastgelegd in een regionaal convenant met de provincie Utrecht, HDSR, WVE, Vitens en de andere gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug. Voor speerpunt c maakt het plan de maatregelen mogelijk die zijn voorzien in het Basisrioleringsplan. Uit de toetsing blijkt dat de waterhuishouding door het ruimtelijke plan niet verslechtert en dat het plan verbeteringen van de waterhuishouding mogelijk maakt.
Grondwaterbescherming
- Waterwingebied
In het bestemmingsplangebied, ter plaatse van de Woestduinlaan 51-55 en Mariniersweg 1 vindt waterwinning plaats. In waterwingebieden zijn in principe alleen inrichtingen toegestaan die direct met de waterwinning te maken hebben. In afwijking daarvan zijn wel bouwwerken mogelijk die in overeenstemming zijn met de onderliggende bestemming(en), mits is aangetoond dat de kwaliteit van het grondwater daardoor blijkens een rapport van de grondwater- en leidingbeheerder, alsmede de provincie niet wordt geschaad.
- Grondwaterbeschermingsgebied (de 25 jaarzone)
Rond het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied. In de Provinciale Milieuverordening (PMV) zijn regels opgenomen ter bescherming van het grondwater en de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.
Deze regels betreffen het vervoer van schadelijke stoffen, het gebruik van (secundaire) meststoffen en bestrijdingsmiddelen, licht verontreinigde grond, de aanleg van begraafplaatsen, buisleidingen, afstromend hemelwater van gebouwen en verharding en de vestiging van risicovolle bedrijven. Daarnaast moet bij bouwactiviteiten rekening worden gehouden en regels ten aanzien van boorputten, ondergrondse bouwwerken, funderingswerken en andere grondwerken. Met het oog op de PMV is in het bestemmingsplan bepaald dat binnen het grondwaterbeschermingsgebied geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.
- 100-jaarsaandachtsgebied
Het 100-jaarsaandachtsgebied is dat deel van het intrekgebied, waar de reistijd van het geïnfiltreerde water tot de winning maximaal 100 jaar is. De bescherming van dit gebied vindt niet plaats via regelgeving in de PMV maar in de Provinciale ruimtelijke verordening, Provincie Utrecht 2009. De volgende sporen worden hierbij ingezet:
- inzet van stimuleringsgelden;
- extra aandacht voor het algemeen beschermingsniveau;
- inzet van het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium;
- extra aandacht voor de bodemverontreinigingsgevallen.
3.3.3 Bodemkwaliteit
In het gehele bestemmingsplangebied kunnen lichte tot matige verontreinigingen met lood en PAK worden aangetroffen in de toplaag van de bodem. Deze 'diffuse' verontreiniging komt onder andere door het neerslaan van uitlaatgassen van verkeer en industrie. Ook aslades van kolenkachels werden veelal in tuinen geleegd. Daarnaast is de bodem op, onder en rondom (voormalige) bedrijfslocaties in veel gevallen verontreinigd geraakt door opslag, overslag, morsen, calamiteiten, maar ook door doelbewuste lozingen in het verleden. Een verdere uitwerking van onderstaande tekst is terug te vinden in de sub-bijlagen 2 tot en met 6 van het milieuadvies in bijlage 1.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Locaties waar onderzoeken nog een vervolg moeten krijgen zijn opgenomen op afbeelding 15. De status van deze locaties is vooralsnog 'Potentieel ernstig verontreinigd, maar niet urgent om te saneren'.
In het plangebied komen vier Wbb-locaties voor. Een Wbb-locatie is een locatie waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Ook is een aantal ondergrondse brandstoftanks aanwezig die niet voldoen aan het Activiteitenbesluit en is er één gedempte sloot aanwezig (zie overzichtstekening in bijlage 4). Onbekend is met welk materiaal deze sloot is gedempt.
Het plangebied ligt deels binnen een grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied is sprake van infiltratie (1 mm/dag).
Uit historisch onderzoek naar verdachte activiteiten zoals (voormalige) bedrijfsactiviteiten en ondergrondse brandstoftanks zijn ook een aantal verdachte locaties naar voren gekomen.
Conclusies en aanbevelingen
Bij (her)ontwikkelingen binnen het plangebied moet rekening gehouden worden met de bekende en potentiële bodemverontreinigingen. Van de Wbb-locaties is bekend dat hier een bodemverontreiniging aanwezig is. Voor de overige locaties is op basis van de bouwverordening het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 verplicht. Dit onderzoek moet beschikbaar te zijn voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden en mag niet ouder zijn dan 5 jaar. Voor de meest recente stand van zaken met betrekking tot bodemkwaliteit in het plangebied wordt verwezen naar (het bodeminformatiesysteem van) de Milieudienst.
3.3.4 Natuur
Algemeen
Met de Habitatrichtlijn van 1992 wil de Europese Unie leefgebieden ('habitats') en soorten die van communautair belang zijn in stand houden. De Habitatrichtlijn heeft betrekking op zowel bescherming van soorten als op bescherming van gebieden. Nederland moet net als de andere lidstaten 'Speciale Beschermingszones' (SBZ) aanwijzen ten behoeve van bepaalde leefgebieden en soorten. Om welke habitats en soorten het gaat, staat vermeld in bijlage 1 en 11 van de Habitatrichtlijn. Na goedkeuring door de Europese Commissie zullen deze zogenaamde Habitatrichtlijngebieden samen met die van de andere lidstaten een groot Europees netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Nederland heeft 76 gebieden aangemeld. Meer gebieden zullen in de loop der tijd hieraan toegevoegd worden.
Er zijn soorten die volgens de Habitatrichtlijn ook buiten de aangewezen gebieden strikt moeten worden beschermd. Het gaat hierbij om de zogenaamde bijlage IV-soorten.
Lidstaten moeten in hun eigen nationale wetgeving vastleggen dat het verboden is om in het wild levende bijlage IV-dieren opzettelijk te vangen, te doden of te verstoren (vooral tijdens kwetsbare perioden zoals ten tijde van voortplanting, overwintering en trek). Ook een verbod op beschadiging van voortplantings- of rustplaatsen moet worden opgenomen.
Voor planten uit bijlage IV geldt een verbod op onder meer het opzettelijk plukken en verzamelen, afsnijden, ontwortelen of vernielen. Van deze verboden mag worden afgeweken, onder meer wanneer dat in het belang is van de wilde flora en fauna, ter voorkoming van landbouwschade, in het belang van de volksgezondheid of openbare veiligheid of 'om andere dwingende redenen van groot openbaar belang'. Van de verboden mag alleen worden afgeweken als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de desbetreffende populatie niet wordt bedreigd in haar voortbestaan. De vertaling van de soortbeschermingartikelen van de Habitatrichtlijn in onze eigen nationale wetgeving is voorlopig geregeld via de Natuurbeschermingswet. De nieuwe Flora- en Faunawet zal de soortbescherming van de Natuurbeschermingswet te zijner tijd overnemen. De NB-wet beschermt overigens niet alleen soorten die Europese bescherming genieten, maar ook soorten die van nationaal belang zijn. Deze brochure richt zich vooral op de Habitatrichtlijnsoorten.
Samengevat betekent dit dat ingrepen met mogelijk significante gevolgen, op hun aanvaardbaarheid moeten worden getoetst. Voorgenomen nieuwe (bouw)activiteiten of een uitbreiding of intensivering van bestaande (bouw)activiteiten worden zijn voorbeelden. Dit zijn dus ook ingrepen die plaatsvinden buiten de speciale beschermingszones (SBZ), maar die mogelijk invloed hebben op de SBZ. Dit is de zogenaamde 'externe werking'. Niet van belang is waar activiteiten worden ondernomen. Het is wel relevant voor het al dan niet van toepassen van het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Bovendien wordt beoordeeld of activiteiten significante nadelige gevolgen hebben voor de natuurlijke kenmerken van de vogelbeschermingszones. Ondanks dat Doorn niet in nabij een SBZ gelegen is, blijft de onderzoeksplicht bestaan. Doorn zal zich echter meer moeten richten op het onderzoek naar 'soortenbescherming', omdat grote natuurgebieden veel (beschermde) diersoorten herbergen.
Voor elk plan of project met mogelijke gevolgen voor een beschermde soort en waarvoor geen uitvoerbare alternatieve oplossing is, is een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet verplicht. Deze wordt aangevraagd bij het Ministerie van LNV onder de volgende voorwaarden:
- de initiatiefnemer moet vooraf onderzoek doen naar de effecten van de voorgenomen ingreep voor het gebied of de soort (een 'passende beoordeling' maken);
- LNV verleent ontheffing als zekerheid is verkregen over het voortbestaan van de lokale populatie van een beschermde soort.
Specifiek voor de Habitatrichtlijnsoorten geldt:
- bij te verwachten negatieve effecten, de initiatiefnemer verplicht is alternatieven aan te dragen;
- als er geen alternatieven zijn en alsnog 'om dwingende redenen van groot openbaar belang' (of een ander bij de wet genoemd belang) tot uitvoering wordt besloten, alle mogelijke compenserende maatregelen genomen worden om het voorbestaan van de populaties te waarborgen.
De alternatieven moeten serieus onderzocht worden. Dwingende redenen van groot openbaar belang moeten goed onderbouwd zijn.
Natuurwaardenonderzoek
Door bureau 'Van den Bijtel ecologisch onderzoek' is onderzocht welke beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport "Natuurwaardenoverzicht Bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost", van september 2011. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van bekende gegevens bij Particuliere Gegevensleverende Organisaties (PGO's) en deels van gegevens uit het eigen gemeentelijk archief. Ook is gekeken naar de geschiktheid van het plangebied als biotoop voor mogelijk voorkomende soorten en naar het voorkomen van soorten in soortgelijke dorpskernen in de omgeving van Doorn. Vanwege het ontbreken van actuele gegevens is het niet mogelijk om op basis van de hieronder beschreven uitkomsten van deze inventarisatie eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen is aanvullend veldonderzoek nodig.
Het rapport geeft een inventarisatie van de natuureffecten voor de bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost. In het onderzoek zijn beschermde flora, zoogdieren (waaronder ook vleermuizen), vogels, amfibieën en reptielen en insecten meegenomen.
Met betrekking tot de twee bouwlocaties komt uit het advies naar voren, dat er op voorhand geen belemmeringen zijn die zich tegen de beoogde woningbouw verzetten. Wel zal te zijner tijd bij de indiening van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen nader onderzoek nodig zijn naar de aanwezige flora en fauna.
Conclusies
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- De natuurwaarden van het bestemmingsplangebied zijn aanzienlijk.
- In het bestemmingsplangebied komen tal van beschermde en bijzondere soorten voor.
- De bestemmingen die in het bestemmingsplan aan de verschillende gebiedsdelen zijn toegekend, leiden niet op voorhand tot strijdigheid met de Flora- en Faunawet en/of het nee, tenzij-beginsel.
- De terreinen waar ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten, hebben een dusdanig kleine oppervlakte dat het niet aannemelijk is, dat binnen deze terreinen populaties van beschermde en/of bijzondere soorten aanwezig zijn met een lokale of regionale betekenis. Er zal dan ook geen sprake zijn van aantasting van de gunstige staat van beschermde of bijzondere soorten.
- Gezien het wijdverbreide voorkomen van beschermde en bijzondere soorten binnen de beide bestemmingsplangebieden is het aannemelijk dat deze soorten ook gebruikmaken van terreinen waar de bestemmingsplannen de mogelijkheid bieden voor een ruimtelijke ontwikkeling.
- Als er op terreinen waar ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien vaste verblijfplaatsen van beschermde en/of bijzondere soorten aanwezig zijn, zullen nadelige effecten van de ontwikkeling voor deze soorten voorkomen kunnen (en moeten) worden door het treffen van mitigerende (en compenserende) maatregelen.
- Om passende mitigerende (en compenserende) maatregelen te kunnen treffen, is het vereist op projectniveau onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde en bijzondere soorten uit te voeren. Het schaalniveau dat binnen dit overzicht wordt gehaald, is daarvoor voor de meeste soorten niet toereikend.
Aanbevelingen
De natuurwaarden in bestemmingsplangebied van Doorn Noord zijn aanzienlijk en kunnen worden behouden dan wel versterkt door de volgende maatregelen:
- Het zoveel mogelijk in stand houden van verbindende elementen (stapstenen; corridors)
- Het toepassen van een aangepast maaibeheer (hooilandbeheer)
- Het plaatselijk laten overstaan van vegetatie
- Het ruimte geven aan een meer natuurlijke bosontwikkeling (zie ook van Diepen & van den Bijtel 2002)
- Indien er ruimte is, het creëren van geleidelijke overgangen tussen grazige vegetaties en bos (zie ook van Diepen & van den Bijtel 2002)
- Het toepassen van meer inheemse soorten in heestervakken
- Het toepassen van soortechte stinzenplanten (dus niet langer toepassen van cultivars en uitheemse soorten)
- Het op beperkte schaal uitzaaien van streekeigen bloeiende soorten in de graslandstroken
Voor een compleet overzicht van alle aangetroffen beschermde planten- en dierensoorten wordt verwezen naar het rapport "Natuurwaardenoverzicht Bestemmingsplangebieden Doorn-Noord en Doorn Zuid-Oost", van september 2011.
3.3.5 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit wordt bepaald door de concentraties stikstofdioxide en fijn stof afkomstig van het wegverkeer. De "Wet luchtkwaliteit" is sinds 15 november 2007 opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is bepaalt dat ruimtelijke ontwikkelingen getoetst moeten worden aan vastgestelde grenswaarden en richtwaarden.
Voor het bestemmingsplangebied zijn luchtkwaliteitskaarten opgesteld. Uit afbeelding 16 blijkt dat de concentratie stikstofdioxide ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 ligt.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het gebied bedragen circa 20 - 26 microgram per m3. Daarmee wordt voldaan aan de uurgemiddelde grenswaarde.
Uit afbeelding 17 is af te leiden dat de concentratie fijn stof ruim beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 ligt.
Ook is er een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit vergelijkingen blijkt deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied circa 21 tot 23 microgram per m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
Conclusies
Binnen het bestemmingsplangebied Doorn Noord zijn de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd. Er worden dus geen personen blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Vanwege de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en zal er worden voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Aanbevelingen
Voor grootschalige ontwikkelingen is aan te bevelen om inzichtelijk te maken wat de effecten zijn op de luchtkwaliteit. Dit kan kwalitatief of kwantitatief door het uitvoeren van berekeningen. Hierbij kan de Handreiking niet in betekenende mate worden toegepast. Voor vervangende nieuwbouw is geen nader onderzoek nodig, omdat het aantal verkeersbewegingen dan gelijk blijft.
3.3.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren voor aanwezige personen in de directe omgeving van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het beschrijven van de situatie zijn risicobronnen zowel binnen als buiten het plangebied betrokken. Als uitgangspunt geldt dat deze bronnen van invloed kunnen zijn op het plangebied. Een uitgebreidere beschrijving is te vinden in bijlage 1 van het milieuadvies.
Binnen of in de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die leiden tot overschrijding van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico. Het plangebied voldoet voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico aan de ambitiekwaliteit van de van toepassing zijnde kwaliteitsniveaus voor externe veiligheid (zie afbeelding 18). Daarmee voldoet het plangebied tevens aan de door de Provincie Utrecht geformuleerde ambitiewaarden voor de indicator externe veiligheid.
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Geen nieuwe ontwikkelingen worden binnen dit plan mogelijk gemaakt. Voor zover bekend zijn er ook geen geprojecteerde ontwikkelingen buiten het plangebied, waarmee in de toekomst rekening gehouden zou moeten worden. De mogelijkheid dat binnen de looptijd van dit bestemmingsplan een plaatsgebonden risico of een groepsrisico zal ontstaan, wordt uitgesloten. De noodzaak voor nader onderzoek van externe veiligheidsaspecten ontbreekt.
3.3.7 Bedrijven en milieuzonering
Het plangebied ligt ten westen en ten noorden van de dorpskern van Doorn. Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan, waarin geen ontwikkelingen worden meegenomen. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen dient te worden getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking. De omgeving van het plangebied is te typeren als rustige woonwijk.
In bijlage 6 van het milieuadvies is een inventarisatie gemaakt van bestaande bedrijvigheid in het plangebied (tabel 4) en bestaande bedrijvigheid net buiten het plangebied (tabel 5), die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied.
De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende milieuaspecten, zoals gevaar, hinder, stof, geur en geluid. Daarnaast is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
De meeste bedrijven in het plangebied zijn uit de categorieën 1 en 2 van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering van de VNG' (2009). Daarnaast is een tweetal bedrijven/activiteiten in het plangebied aanwezig die behoren tot categorie 3. Dit zijn tennisvereniging "Ludenti" aan de Woestduinlaan 74a en de manege 'Den Toom' aan de Drift 3.
De manege aan de Drift 3 bestaat uit een binnenmanege met stalruimten en een buitenmanege (50 x 25 meter). De buitenmanege is voorzien van lichtmasten en op vrij korte afstand van de buitenmanege zijn twee woningen aan de Austerlitzseweg gelegen. De lichtmasten zijn voorzien van armaturen waardoor nagenoeg alleen de buitenmanege wordt belicht. De toegepaste armaturen zorgen ervoor dat de lichtuitstraling in de richting van woningen van derden minimaal is. Hinder met betrekking tot de lichtmasten van de buitenmanege is daarom niet te verwachten.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en er worden geen nieuwe ontwikkelingen binnen dit plan mogelijk gemaakt. Voor zover bekend zijn er ook geen geprojecteerde ontwikkelingen buiten het plangebied, waarmee in de toekomst rekening gehouden zou moeten worden.
3.3.8 Duurzaam bouwen
Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is zal afgezien van vervangende nieuwbouw, weinig tot niet gebouwd worden. Nieuw te bouwen woningen zullen door de normen in het bouwbesluit energiezuiniger zijn. Dit komt onder ander door een lagere EPC-norm.
Bij de nieuwbouw kan gebruik gemaakt worden van het computerprogramma GPR Gebouw(r) om de duurzaamheid van de nieuwe woningen te waarborgen. Voor de bestaande bouw is, die in particulier bezit zijn te verduurzamen, omdat medewerking van de eigenaar vereist is. In andere gevallen kunnen hierover afspraken met woningbouwverenigingen worden gemaakt.
3.3.9 Beeldkwaliteitplan Centrum Doorn
Het dorpsbeeld van Doorn heeft een bijzonder karakter. De oorspronkelijke structuur en relatief veel historische panden zijn nog aanwezig. Om dit bijzondere karakter te behouden en richtinggevend te laten zijn, is voor nieuwe ontwikkelingen het 'Beeldkwaliteitplan Centrumgebied Doorn' (hierna Beeldkwaliteitplan) opgesteld. Op 29 juni 2004 is dit Beeldkwaliteitplan door de gemeenteraad vastgesteld.
Het doel van het Beeldkwaliteitplan is het bieden van een kader waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat vooral om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het Beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen ter bevordering van de beoogde ruimtelijke kwaliteit.
Een bestemmingsplan bevat geen concrete richtlijnen ter verkrijging van ruimtelijke kwaliteit bij uitvoering van bouwwerken en inrichting van bijbehorende terreinen. Ook de overgang tussen privédomein en het openbare domein valt niet in een bestemmingsplan te regelen. De Welstandsnota aan de waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. andere kant is het toetsingskader voor de welstandscommissie en gaat alleen over zaken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist.
Het Beeldkwaliteitplan gaat verder dan een bestemmingsplan of welstandsnota. In het Beeldkwaliteitplan worden richtlijnen gegeven over aspecten van de beeldkwaliteit en identiteit van het centrum van Doorn die niet of moeilijk in de andere stukken worden benoemd. Het Beeldkwaliteitplan is ontwikkelingsgericht en benoemt elementen die de beeldkwaliteit bepalen. Zo legt het Beeldkwaliteitplan het kader vast waarbinnen toekomstige ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden. Naast dat het Beeldkwaliteitplan haar eigen status heeft, is het tevens opgenomen als het toetsende kader van de Welstandsnota voor het centrum van Doorn.
Het Beeldkwaliteitplan maakt onderscheid in acht verschillende zones. De zones worden beschreven aan de hand van de thema's stedenbouw, architectuur en onbebouwde ruimte. Bij het definiëren van de beeldkwaliteitzones is uitgegaan van de historische groei van Doorn. Per zone wordt een opsomming gegeven van de meest sfeerbepalende elementen. Op basis van deze elementen is een verdere vertaling uitgewerkt naar richtlijnen voor ontwikkeling van de beeldkwaliteit.
In Doorn-Noord zijn de volgende de zones:
2. N227 (Amersfoortseweg - Langbroekerweg);
7. Vossenbos;
8. Bosrand.
Het opnemen van een uitgebreide beschrijving van de zones, hun typerende beeldbepalende kenmerken en de daaruit voortvloeiende richtlijnen voor nieuwe ontwikkelingen gaat voor dit bestemmingsplan te ver. Zie hiervoor het 'Beeldkwaliteitplan Centrum Doorn'.
3.3.10 Welstandsnota gemeente Utrechtse Heuvelrug 2008
De nota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. De aanleiding voor het opstellen van deze welstandsnota is tweeledig. Ten eerste is deze nota een samenvoeging van de bestaande welstandsnota's van de voormalige gemeenten Driebergen-Rijsenburg, Maarn, Doorn, Leersum en Amerongen tot een nota voor de huidige gemeente Utrechtse Heuvelrug. Hierdoor kan consistent welstandsbeleid gevoerd worden, waarbij gelijke gevallen op gelijke locaties hetzelfde worden behandeld. Tegelijk met deze samenvoeging is het beleid geëvalueerd en aangepast.
De Welstandsnota voorziet in de criteria die worden gehanteerd bij het beoordelen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen op welstandsvereisten. Daarnaast geeft het een ruimtelijke analyse van het gebied. Dit betreft een analyse van de gehele gemeente, het buitengebied en alle kernen.
De bebouwing in Doorn is ingedeeld in zeven gebieden en te categoriseren. Een uitgebreide beschrijving van de geldende welstandscriteria is in dit bestemmingsplan niet op zijn plaats. Hiervoor wordt verwezen naar de Welstandsnota.
In deze nota is ten aanzien van de bebouwing in Doorn de volgende categorie-indeling gemaakt:
- 1. Het centrum, in de directe omgeving van het kruispunt Driebergsestraatweg en Amersfoortseweg;
- 2. De linten, die als een schil om het centrum in drie richtingen langs deze uitvalswegen liggen. Deze zijn begrensd door de Frans van Dijklaan in het zuiden, de Parklaan in het oosten, de bebouwing aan de Acacialaan - van Bennekomweg en, aan de overzijde van de Amersfoortseweg, aan de Kampdwarsweg in het noorden en in het zuiden de bebouwing tussen de IJskelderweg en de Kerklaan;
- 3. De typisch Doornse dorpsbebouwing ten westen van het centrum,
- 4. De relatief geïsoleerd gelegen woongebieden langs de Driebergsestraatweg, zoals Palmstad, Sterkenburg en Boswijk;
- 5. Villabebouwing in het bos, oostelijk van het centrum;
- 6. Naoorlogse planmatige woongebieden: de Wijngaard en Schoonoord;
- 7. Een tweetal bedrijventerreinen, aan de Vossensteinsesteeg en aan de Boswijklaan. Het gebied ten westen van het centrum is daarbij als typisch Doornse dorpbebouwing gekarakteriseerd.
3.3.11 Groen
Voor Doorn-Noord is de bos- en landgoederensfeer kenmerkend. De lanen met grote bomen, de ruime opbouw van de wijk, vrijstaande woningen en de stukken bos in de wijk geven het plangebied haar sfeer. Deze sfeer is door de gemeente zeer gewenst en geeft ook een heel eigen karakter aan het gebied.
Het beheer is een belangrijk onderdeel van het in voorbereiding zijnde Groenstructuurplan. Voor de bos- en landgoederensfeer met bebouwing geeft het Groenstructuurplan zowel een milieuvriendelijke als een ecologische beheersmethode. Een onderdeel van het beheer is het laanbomenbeheer, deze zorgt voor de instandhouding van de laanbeplanting, waarbij de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft.
Voor het groen in de wijken is een aantal algemene richtlijnen gegeven die betrekking hebben op de architectonische, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit:
- het in stand houden en versterken van de landschapsstructuur van Doorn is het uitgangspunt;
- vormgeving, beplantingsvormen en sortiment moeten het stedenbouwkundig concept en architectuur van de bebouwing versterken met gebruik van de elementen uit de dorpse sfeer;
- overgangen naar het open landschap of naar bosgebieden moeten met het 'landelijk aspect' van de dorpse sfeer worden vormgegeven;
- goede communicatie met de bewoners is noodzakelijk, om het private groen te behouden en uit te breiden;
- behouden en uitbreiden van bomen/ boomgroepen moet altijd onderzocht worden;
- behoud van monumentale lanen is belangrijk voor de beleving en leefbaarheid;
- behoud van oude, waardevolle knot-/leibomen in het kader van soortenbescherming;
- zorgen door middel van een goed sortiment voor een verscheidenheid aan beplanting;
- samenhang van de boombeplanting met de structuur van Doorn en de omgeving is zeer waardevol.
3.3.12 Archeologie
Beleidskader
Tot in de jaren negentig van de vorige eeuw was archeologie vooral een rijksaangelegenheid. Sinds de ondertekening van het Europese 'Verdrag van Malta' in 1992 zijn de opvattingen over hoe om te gaan met het archeologisch erfgoed ingrijpend veranderd. Met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) op 1 september 2007 is het Verdrag van Malta vertaald in Nederlandse wetgeving, door aanpassing van onder andere de Monumentenwet 1988. Het Verdrag van Malta vraagt allereerst om zo goed en zo vroeg mogelijk rekening te houden met de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Behoud in de bodem (in situ) is daarbij het streven.
Met behulp van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op deze kaart zijn alle bekende archeologische terreinen (monumenten) aangegeven. Daarnaast geeft de kaart aan wat de verwachtingswaarde is dat binnen een gebied archeologische vondsten worden gedaan.
Beschrijving plangebied en omgeving - archeologie
De gemeente Utrechtse Heuvelrug is een archeologisch rijke regio. Op het grondgebied van de gemeente zijn zeer veel archeologische vindplaatsen bekend uit alle archeologische perioden, van het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. De meest kenmerkende archeologische resten zijn de grafheuvels en de Celtic fields.
Doorn ligt tegen de rand van de stuwwal Utrechtse Heuvelrug. Deze stuwwal is gevormd door opstuwing van de ondergrond aan het einde van de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000-130.000 jaar geleden). Het smeltwater van het landijs en de sneeuw concentreerde zich op een aantal plaatsen, waardoor zogeheten ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen ontstonden.
Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (ongeveer 115.000 tot 10.000 jaar geleden), werd Nederland niet door landijs bedekt. Wel daalde de zeespiegel weer tot ongeveer 110m beneden de huidige zeespiegelstand. De lage zeespiegelstand zorgde ervoor dat het klimaat in Nederland een uitgesproken continentaal karakter kreeg. Dit werd gekenmerkt door koude en droge omstandigheden en een open vegetatie met struiken en kruiden, de zogenaamde toendravegetaties. Door de open vegetatie konden op grote schaal zandverstuivingen plaatsvinden als gevolg van de overheersende westelijke wind. De afzettingen die hierbij gevormd werden worden dekzanden genoemd.
De stuwwal en de hogere dekzandgebieden zijn al sinds het midden-Paleolithicum een aantrekkelijke vestigingslocatie. Het noordelijk gedeelte van het plangebied ligt in een landschap van stuwwal met ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen. Op de stuwwal zijn vondsten vanaf het Paleolithicum aangetroffen. Ongeveer de helft van het aantal waarnemingen op de stuwwal betreft grafheuvels uit de periode laat-Neolithicum - IJzertijd. Uit deze periode dateert ook het merendeel van de andere waarnemingen op de stuwwal. Over de relatie tussen nederzettingen en grafheuvels is nog weinig bekend. De nederzettingen zullen in de buurt van de grafheuvels hebben gelegen dus er kunnen op de stuwwal meer nederzettingsterreinen worden verwacht dan er nu bekend zijn. Bij het bestuderen van de grafheuvels op de heuvelrug lijken ze in clusters te liggen, gescheiden door de ijs- en sneeuwsmeltwaterdalen. Deze dalen hebben mogelijk gefungeerd als prehistorische "wegen" over de heuvelrug.
In de zone met dekzanden in het zuidelijk deel van het plangebied liggen meerdere dekzandruggen. In de periode van jagers-verzamelaars had men een voorkeur om kampementen op te slaan in de hogere delen van het landschap in de nabijheid van lager en natter gebied. De dekzandruggen zullen in deze periode geliefde vestigingsplaatsen zijn geweest, maar ook in de periode erna zal dat niet veel anders zijn geweest.
Tussen Amerongen en De Bilt ligt aan de zuidwestzijde van de stuwwal een vrijwel aaneengesloten zone van oude bouwlanden. Het zijn van oudsher geliefde vestigingsplaatsen geweest. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de middeleeuwse landbouwers die deze bouwgronden als akkers inrichten, meestal dezelfde vestigingskeuze maakten als de generaties boeren voor hen. De middeleeuwse bouwlanden liggen op de overgang van een hoog naar een laag gebied. Door ophoging met potstalmest en heideplaggen zijn (dikke) enkeerdgronden ontstaan met soms een tot één meter dikke donkere humeuze bovenlaag. Hierdoor zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen onder dit dek goed geconserveerd.
In de lager gelegen delen in het landschap ten westen van de kern Doorn is de archeologische verwachting lager.
De verschillende archeologische waarden zijn op een apart kaartblad opgenomen.
3.3.13 Monumenten en karakteristieke bouwwerken
Doorn Noord is vrijwel geheel aan te duiden als karakteristiek. De grote kavels, de vrijstaande huizen, de verschillende bouwstijlen door de jaren heen, allen dragen bij aan de bijzondere vorm die Doorn-Noord nu heeft.
De volgende gemeentelijke monumenten liggen binnen het plangebied en zijn opgenomen in de 'Lijst gemeentelijke- en rijksmonumenten':
90. Woestduinlaan 11 - 11b (villa) G A5890;
91. Woestduinlaan 51 - 53 (arbeiderswoning) G A6570.
Het feit dat zij aangeduid zijn als monument wil zeggen dat zij een speciale status genieten binnen de gemeente en er niet zonder meer aan deze panden bijgebouwd, aangebouwd of veranderd mag worden.
Binnen het plangebied zijn Rijksmonumenten aanwezig. Deze Rijksmonumenten zijn opgenomen in de "Lijst gemeentelijke- en rijksmonumenten" en indicatief op de plankaart/verbeelding aangegeven. Op deze monumenten is de Monumentenwet 1988 van toepassing. Het betreft de volgende adressen uit de lijst:
01. Amersfoortseweg (Algemene Begraafplaats aanleg en baarhuisje) R;
92. Woestduinlaan 55 (waterleidingcomplex, onderdelen: watertoren, pomphuis) R;
93. Woestduinlaan 55A (pomphuis, complexonderdeel) R.
3.4 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in werken of werkzaamheden uit te voeren door of in opdracht van het gemeentebestuur, anders dan normale onderhoudswerkzaamheden.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 onder f. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaatsvinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Dit bestemmingsplan legt hoofdzakelijk de bestaande ruimtelijke en planologische situatie in Doorn- Noord vast. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente plankosten met zich mee. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking.
Het bestemmingsplan maakt naast het vastleggen van de bestaande situatie tevens de ontwikkeling van twee bouwplannen mogelijk zoals bepaalt in artikel 6.12 Wro jo. artikel 6.2.1. Bro. Er is echter wel sprake van een besluit in de zin van artikel 6.12 Wro, een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Deze ontwikkelingen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. De gemeenteraad zal tegelijk met de vaststelling van dit bestemmingsplan besluiten geen grondexploitatie in de zin van artikel 6.12. eerste lid (Wro) vast te stellen, daar het kostenverhaal anderszins is verzekerd op basis van gesloten anterieure overeenkomsten.
3.5 Handhaving
Een ander belangrijk uitvoeringsaspect bij toepassing van het plan is van juridisch aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen "vasthouden". Daarnaast is handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dienen alle grondeigenaren en gebruikers door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving bestaat uit drie fasen:
- Handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie, in dit geval de nformatie opgenomen in dit bestemmingsplan (kaart/digitale verbeelding, regels en toelichting);
- Bij concrete overtredingen zal primair in minnelijk overleg worden getracht deze op te lossen;
- Als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. Wanneer daadwerkelijk handhavend opgetreden moet worden en de aard van de overtreding het toelaat, gaat de voorkeur naar het opleggen van een last onder dwangsom boven het toepassen van bestuursdwang. In die gevallen waar sprake is van een illegale situatie die acuut gevaar voor mens en omgeving oplevert en die directe actie behoeft, wordt bestuursdwang toegepast.
In beginsel zullen signaleringen van overtredingen, ongeacht de aard en omvang, altijd een vervolg krijgen in de zin van legalisatie (bestemming en/of vergunning), aanschrijving, of onder bepaalde voorwaarden en gedoogbesluit. Alleen op deze wijze kunnen niet gewenste ontwikkelingen tijdig worden tegengegaan en kunnen eventueel te accepteren afwijkingen (tijdelijk) worden gedoogd. Tevens wordt voorkomen dat de handhaving afglijdt naar een ongewenst niveau.
Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:
- Via controles achteraf op verleende bouwvergunningen;
- Via ad-hoc controles vanaf de openbare weg en aan de hand van klachten/meldingen van burgers;
- Via een systematische controle 1 keer per jaar, zo mogelijk vanaf de openbare weg en desnoods door percelen te bestreden.
Zodra een overtreding is geconstateerd wordt nagegaan of oplossingen mogelijk zijn (legalisatie). Kan geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld als de overtreding in strijd is met het bestemmingsplan of welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. Zonodig treedt de gemeente handhavend op en kan een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.bpDOOnoord-oh01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML bestand bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand en de daarbij behorende regels. De regels zijn direct gerelateerd en gekoppeld aan het GML bestand, zodat beide niet los van elkaar kunnen worden bezien en toegepast. Wanneer het GML-bestand analoog wordt afgedrukt, valt dit uiteen in 3 plankaarten en 1 plankaart waarop de archeologische bestemmingsregeling omwille van de leesbaarheid separaat wordt weergegeven.
4.2 Methodiek
4.2.1 Verbeelding
In het GML-bestand hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de plankaart. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld topografische gegevens).
4.2.2 Regels
De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2 bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
- Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 20) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn in dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.
- Hoofdstuk III (artikelen 21 tot en met 27) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregel.
- Hoofdstuk IV (artikelen 28 en 29) bevat de overgangs- en slotregel.
Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen alle eenzelfde opbouw:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijkingsregels (indien aanwezig).
Specifieke gebruiksregels:
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden (indien aanwezig);
- wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. De bouwregels zijn gerelateerd aan deze omschrijving. Ook het gebruik van grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving.
De inleidende, algemene en overgangs- en slotregels:
De inleidende (hoofdstuk I), algemene (hoofdstuk III) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk IV) worden hier verder niet toegelicht.
4.3 Bestemmingen
In het plangebied zijn 18 bestemmingen (artikel 3 t/m 20) weergegeven. Daarnaast kent het plangebied vijf dubbelbestemmingen. Hieronder volgt een korte beschouwing van deze bestemmingen.
In het algemeen kan worden gesteld, dat bij de toetsing aan het straat- en bebouwingsbeeld zoals dat in verschillende afwijkingsregels is verwoord moet worden gedacht aan de ruimte-opbouw en de ruimtewerking in een straat.
4.3.1 Bedrijf (B) (artikel 3)
Verspreid over het plangebied zijn een aantal bedrijfslocaties aanwezig. Alleen bedrijven uit de lage milieucategorieën zijn toegestaan zodat woningen in de directe nabijheid geen overlast zullen ondervinden. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bijgebouwen, zoals een fietsenberging. Deze laatste zijn toegestaan achter de achtergevel ( of het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw. De oppervlakte is gelimiteerd tot een maximum van 15% van het perceel met, afhankelijk van de grootte van het perceel, een maximum variërend van 50 m2 tot 90 m2. Uitbreidingsmogelijkheden voor de bedrijven worden niet of nauwelijks geboden omdat dat strijdig wordt geacht met de overwegende woonfunctie van het plangebied.
De watertoren met de daarbij behorende gemeentelijke monumenten op de hoek van de Mariniersweg en Woestduinlaan valt binnen de bestemming "Bedrijf".
Stedenbouwkundig kan het in een woonomgeving in bepaalde situaties aanvaardbaar zijn indien een bedrijf na opheffing een woonbestemming krijgt. Het één en ander is nader geregeld in de opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
4.3.2 Dienstverlening (DV) (artikel 4)
Twee dienstverlenende instanties zijn in het bestemmingsplan aangewezen met de bestemming "Dienstverlening". Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Ondergeschikte bijgebouwen, zoals een fietsenberging kunnen door middel van een omgevingsvergunning binnen een bepaald daartoe aangewezen gebied en na nadere afweging eventueel mogelijk worden gemaakt.
4.3.3 Groen (G) (artikel 5)
Structureel groen (plantsoenen, groensingels, speelvoorzieningen, binnenstedelijke groengebieden) heeft de bestemming "Groen" gekregen. Kleine(re) stukjes groen zijn in de regel in de bestemming "Verkeer" opgenomen. Hierdoor is een zekere flexibiliteit in de inrichting van de openbare ruimte gewaarborgd.
4.3.4 Maatschappelijk (M) (artikel 6)
Scholen, kerken en een begraafplaats hebben de bestemming "Maatschappelijk". Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken, Ondergeschikte bijgebouwen, zoals een fietsenberging kunnen na een omgevingsvergunning binnen een bepaald daartoe aangewezen gebied en na nadere afweging eventueel mogelijk worden gemaakt.
Om een samenvoeging van de scholen Hoog Moersbergen en De Kameleon op het perceel Tromplaan 1 dan wel de Van der Leelaan mogelijk te maken is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de grenzen van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen' binnen de aangegeven randvoorwaarden kunnen worden gewijzigd
4.3.5 Natuur (N) (artikel 7)
De in het plangebied voorkomende bosgebieden aan de rand zijn als "Natuur" bestemd, daarmee aansluitend op de gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied Doorn ook een natuurbestemming hebben gekregen. Deze gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en de ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende, dan wel eigen natuur- en landschapswaarden. Het is dan ook niet toegestaan gebouwen op te richten. Slechts na een omgevingsvergunning voor het afwijken van dit verbod door het bevoegde gezag is het mogelijk een schuilhut en/of berging van beperkte omvang te bouwen. Deze gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ten dienste van de instandhouding van het betreffende bosperceel en na een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Ook is voorzien in een stelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, waardoor het niet mogelijk is, zonder een daartoe verleende omgevingsvergunning, een aantal werkzaamheden uit te voeren die potentieel afbreuk doen aan de natuur- en landschapswaarden.
4.3.6 Sport (S) (artikel 8)
Sportvoorzieningen die in het plangebied voorkomen zijn twee tenniscomplexen en een manege. De horeca mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de portvoorziening.
4.3.7 Tuin (T) (artikel 9)
De bestemming 'Tuin' is nauw verbonden met de bestemmingen 'Wonen' en regelt die gedeelten van het erf behorende bij woningen die onbebouwd dienen: meestal de voortuin, grenzend aan het openbare gebied. Hier mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd, uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen, pergola's, vlaggenmasten e.d. Waar sprake is van een uitgesproken, te handhaven boskarakter, is aan delen van de percelen een nadere functieaanduiding "bos" opgenomen. Aan deze aanduiding is een stelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld die het behoud van het boskarakter moet waarborgen.
4.3.8 Verkeer (V) (artikel 10)
De in het plangebied op te nemen wegen, straten, pleinen, parkeerplaatsen en verhardingen zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. De Amersfoortseweg is een 50 km/u weg. De overige wegen zijn ingericht als 30 km/u wegen. In de bestemmingen passen tevens de bij wegen behorende bermen en andere groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Voor het bouwen van gebouwen waaronder bushaltes en gebouwde nutsvoorzieningen is geen regeling opgenomen omdat daarin de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) daarin voorziet.
4.3.9 Wonen 1 t/m 5 (artikel 11 t/m 15)
Het plangebied kent een aantal woningtypen: vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen (Wonen 1 t/m 3), rijenwoningen (Wonen 4) en gestapelde woningen (Wonen 5). Elke, binnen het plangebied voorkomende, woningcategorie heeft een eigen bestemming (Wonen 1 t/m 5), zodat op een heldere wijze uitdrukking kan worden gegeven aan de onderlinge verschillen in bouwmogelijkheden. Daarnaast wordt ten behoeve van de consolidatie van de bestaande kwaliteiten voor de woonbebouwing in de bestemmingsregeling gebruik gemaakt van een onderscheid tussen toepassing van bebouwingsvlakken enerzijds en bebouwingsstroken anderzijds. Bebouwingsvlakken worden toegepast bij grote percelen (richtlijn minimaal 1000 m2 en minimale perceelbreedte 30 m) die gelegen zijn in gebieden met een nadrukkelijk extensief "villabuurt" karakter. Het gaat om gebieden met een "wonen in het boskarakter" waar een kavelgerichte benadering meer op zijn plaats is. Deze percelen hebben in de oudere bestemmingsplannen vaak de bestemming "Open bebouwing" of zoals gedeeltelijk in het plangebied bestemmingen als "villabebouwing" of "landhuizen". Bouwstroken worden toegepast waar sprake is van meer straatgerichte bebouwing; meer het "wonen aan lanen-karakter". Hier is nadrukkelijker de samenhang van de bebouwing onderling aan de orde als drager voor identiteit en ruimtelijke kwaliteit van straten of deelgebieden. Binnen die stroken kunnen overigens ook grotere percelen met vrijstaande bebouwing aanwezig zijn.
De woningcategorieën 1 t/m 5 delen een aantal gemeenschappelijke kenmerken. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn, in vergelijking met de vorige regelingen, ruim bemeten - mede als gevolg van het nieuwe bouwbesluit - wat nodig is om de flexibiliteit van het bestemmingsplan te kunnen waarborgen. Voor hoofdgebouwen zijn standaard goot- en bouwhoogte opgenomen van 6 en 10 meter. Als een woning een bijzondere en beschermingswaardige kap vorm heeft, of waar stedenbouwkundige redenen zijn geven om de standaard hoogten niet te hanteren, zijn op de verbeelding afwijkende hoogten opgenomen.
De bouwregels maken een onderscheid in hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een hoofdgebouw kan meerdere hoogten hebben. Als dat het geval is bevat de verbeelding een aanduiding met de verschillende hoogtematen. Voor deze bouwwerken gelden maxima voor goothoogten, bouwhoogten en afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens. In beginsel geldt standaard Heuvelrug breed een minimumafstand van 3m tot de zijdelingse perceelsgrens, maar zoals al eerder werd aangegeven en beschreven, is die afstand in het plangebied op veel plekken beeldbepalend groter. Waar dat het geval is, is een afwijkende afstand opgenomen. Op een aantal plaatsen (bijvoorbeeld in de oudere dorpsuitleg van deelgebied 3) is die afstand substantieel minder; ook dat is in de bestemmingsregeling vastgelegd.
Ook de andere parameters van de ruimtelijke identiteit en kwaliteit zoals die beschreven werden in hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.3. en 2.4, zijn, waar dat vanuit een consolidatie van de bestaande ruimtelijke kwaliteit en identiteit gewenst is, via het GML-bestand op perceelsniveau vastgelegd en aldus verankerd in de bestemmingsregeling.
Als belangrijke hoofdregel in de bestemmingsregeling voor wonen geldt dat hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen de bouwvlakken. Vrijstaande bijgebouwen zijn ook toegestaan buiten de bouwvlakken waarbij de maximaal toegestane oppervlakte is gekoppeld aan de totale omvang van het perceel.
Behalve bij gestapelde woningen (Wonen 5) is bij iedere woonbestemming een regeling opgenomen voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis.
Hieronder wordt, per woningcategorie, ingegaan op de specifieke bouwmogelijkheden.
De omvang van de bij de woningen en de behorende percelen variëren in het plangebied Doorn-Noord flink van grootte. De onderlinge verschillen in woningtypen en de omvang van de percelen hebben gevolgen voor de geboden bouwmogelijkheden in dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 zijn de stedenbouwkundige kwaliteiten van het plangebied uitvoerig beschreven.
Wonen - 1 vrijstaand-extensief
Deze bestemming is gelegd op grote percelen met een losse bebouwingsopzet. De vrijstaande villa's liggen op een ruime afstand van de weg in een bosachtige omgeving. De gebieden waarin ze liggen, zijn vaak als "wonen in het bos-milieu" te typeren. Bij deze percelen en bebouwing past een kavelgerichte benadering waarbij uitgangspunt is te bepalen waar de "groene omlijsting" van de bebouwing ligt. Bij deze bestemming past een bouwvlakaanpak die heel letterlijk de groene omlijsting in één oogopslag duidelijk maakt. Bij het bepalen van die groene omlijsting (en dus het bouwvlak), spelen de parameters van paragraaf 2.4.1 een belangrijke rol. In paragraaf 2.4.1 werd per deelgebied al aangegeven welke parameters in de regeling vertaald moeten worden om de karakteristiek en de kwaliteit (zowel vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, maar ook vanuit woonplezier beschouwd) goed te kunnen waarborgen. Deze per deelgebied beschreven waarden zijn op perceelsniveau terug te zien in de omvang en situering van de bouwvlakken. De bouwvlakken reguleren op deze wijze niet alleen de bouwmogelijkheden bij bestaande bebouwing, maar reguleren ook de nieuwbouw ingeval van sloop van bestaande bebouwing. Voor de extensieve villagebieden geldt, overeenkomstig de voorheen geldende bestemmingsregelingen, een minimale afstand van woningen tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 m. Veelal is deze afstand groter. De diepte van de achtertuinen buiten het bouwvlak is minimaal 15 m. Vaak meer, afgestemd op de bestaande situatie en daarbij behorende ruimtelijke karakteristiek.
Aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen maximaal 3 m diep zijn en moeten ten opzichte van de voorgevel (of het denkbeeldig verlengde daarvan) 3 m terug liggen. Afwijken van deze regel voor een aan of uitbouw die vanaf de zijgevel gerekend, dieper ( "breder") is dan 3 m is mogelijk tot een maximum van 6m als dit zich goed kan voegen in de opbouw van het pand en in het straatbeeld. Uiteraard voor zover dan ook nog voldaan wordt aan de andere voorwaarden zoals een maximum woningbreedte (inclusief aan/uitbouwen) gelijk aan de helft van de kavelbreedte. Binnen het bouwvlak mag het aantal vierkante meters bebouwing, op de eerste bouwlaag (begane grond), in beginsel niet meer bedragen dan 250 m2. Dat is inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen en geldt ook bij sloop/nieuwbouw. Indien een bestaande woning van deze maat afwijkt, is de bestaande toestand de maximaal toegestane maat. Soms kan er aanleiding zijn om de maximum oppervlakte te vergroten, bijvoorbeeld daar waar in bepaalde gebieden in de bestaande situatie structureel al substantieel grotere oppervlaktes aanwezig zijn. Dat is in Doorn-Noord niet het geval. Ook bij de grotere kavels in deelgebied 4 is de bebouwing nog relatief bescheiden. Uitzondering vormt de bebouwing op landgoed de Kamphoeve. Dit vormt echter een zelfstandige identiteit binnen het plangebied.
Buiten het bouwvlak is nog ruimte voor vrijstaande bijgebouwen, waarvan het maximum oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het perceel. Voor (vrijstaande) bijgebouwen geldt een gestaffelde maximumbepaling, die afhankelijk van de grootte van het perceel minimaal 50 m2 en maximaal 90 m2 mogelijk maakt.
Teneinde de zone tussen woning en zijdelingse perceelgrens ook daadwerkelijk vrij van bebouwing te houden, is bepaald dat vrijstaande bijgebouwen alleen achter de basis achtergevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd.
Een aantal van de woningen die in deze bestemmingsregeling onder W-1 vallen, zijn gelegen buiten de rode contouren. Zij vallen onder het provinciaal beleid voor wonen in het buitengebied. Hier legt het provinciaal beleid beperkingen op voor het volume, namelijk maximaal 600 m3, met een afwijkingsmogelijkheid tot 800 m3.
Wonen - 2 vrijstaand
De vrijstaande woningen die niet zijn gelegen zin in de villagebieden van "Wonen-1" en ook anderszins niet voldoen aan de kwalificatie wonen-extensief, zijn aangewezen als "Wonen-2". De woningen hebben een duidelijke oriëntatie op de weg waaraan zij zijn gelegen. De percelen zijn over het algemeen iets minder ruim en de onderlinge afstand tussen de woningen is kleiner dan bij "Wonen-1" en "Wonen-2". Met deze omstandigheden is rekening gehouden in de bouwmogelijkheden. Op de verbeelding zijn de bouwvlakken in de vorm van bouwstroken opgenomen waarbinnen vaak meerdere vrijstaande woningen liggen. Deze bouwstroken zijn standaard 15 m diep. Alleen bij ondiepe achtererven wordt van deze 15 m afgeweken.
Woningen, waarvan de diepte minder dan 15 meter bedraagt, mogen in het verlengde van de achtergevel tot een totale diepte van 15 m worden vergroot over meerdere bouwlagen. Voorwaarde is dat het bouwvlak (de bouwstrook) hiervoor de ruimte biedt en de beoogde uitbreiding wordt gerealiseerd op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrens (of zoveel meer als ter plaatse op de verbeelding is bepaald). Voor Doorn Noord geldt dat deze afstand veelal groter is.
Een maximum vloeroppervlak van de hoofdbebouwing (inclusief alles wat daar aan gebouwd wordt), is niet nodig; het bouwvlak in combinatie met de afmetingen van het perceel en de overige in de bestemmingsregeling verankerde parameters, waarborgen een goede inpassing van uitbreiding van bestaande bebouwing of inpassing van vervangende nieuwbouw.
Uitzondering is gemaakt voor hoekwoningen en ensembles. Hoekwoningen hebben een strakker bouwvlak waarbinnen aan- en uitbouwen opgericht mogen worden. Ensembles hebben door hun specifieke stedenbouwkundige eenheid eveneens een specifieker bepaald bouwvlak gekregen, afgestemd op de bestaande bebouwing.
Net als bij 'Wonen-1' dienen aan- en of uitbouwen/aangebouwde bijgebouwen minimaal 3 m terug liggen ten opzichte van de voorgevel (of het verlengde daarvan) en mogen ze aan de zijgevel maximaal 3 m diep (breed) zijn gerekend vanuit de zijgevel.
Evenals bij 'Wonen-1' geldt hier een maximum woningbreedte ter grootte van de helft van de kavelbreedte. De standaard maximum voorgevelbreedte voor vrijstaande woningen in een bouwstrook is 10 m, maar afhankelijk van de gemene deler op straatniveau kan een afwijkende maat gelden (zie ook paragraaf 2.4.3: uitgangspunten per deelgebied voor de parameters).
Tot slot is ook bij deze bestemming een gestaffelde maximum oppervlaktemaat voor vrijstaande bijgebouwen vastgelegd, gerelateerd aan de oppervlakte van het perceel. Ook is bepaald dat vrijstaande bijgebouwen achter de achtergevel van het hoofdgebouw dienen te worden gebouwd.
Wonen - 3 twee aaneen
Twee aaneen gebouwde woningen (twee-onder-één-kap) zijn aangewezen als 'Wonen-3'. Voor deze woningen gelden grotendeels dezelfde bouwregels als voor vrijstaande woningen in de bestemming 'Wonen-2', met dien verstande dat de afstand van hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens maar aan één zijde (de niet aangebouwde zijde) in acht hoeft te worden genomen. Een ander belangrijk verschil ten opzichte van de regels voor vrijstaande woningen, is dat het vergroten van de woningen over meerdere bouwlagen aan de achterzijde niet is toegestaan. Dit is alleen mogelijk aan de zijgevel mits er minimaal 3 meter achter de voorgevel wordt gebouwd. Uitzondering op deze regeling is mogelijk als op de peildatum van deze bestemmingsregeling bij de direct aangebouwde buurwoning al een uitbreiding over meerdere lagen aanwezig is aan de achterzijde. In dat geval kan via een afwijking met omgevingsvergunning een zodanige meerlaagse vergroting van het hoofdgebouw aan de achterzijde plaatsvinden dat de beide gevels aan de achterzijde gelijkgetrokken kunnen worden.
In principe geldt ook voor deze woningen een bouwdiepte van 15 m (voor de begane-grond-laag), tenzij er aanleiding is voor een kleinere diepte (zie opmerkingen bij W-2).
Wonen - 4 rijwoningen
De in het plangebied gelegen aaneen gebouwde woningen in de vorm van een rij van drie of meer aaneen gebouwde woningen hebben de bestemming 'Wonen-4'.
In het GML-bestand zijn de bouwvlakken in de vorm van bouwstroken opgenomen. De woningen liggen binnen deze bouwstroken. Deze bouwstroken hebben standaard de diepte van de bestaande bebouwing + 3 meter. Deze bouwstroken zullen om deze reden doorgaans minder diep dan 15 m zijn. De zone van 3 m achter de bestaande bebouwing is bedoeld voor het realiseren van eventuele aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen. Een grotere diepte is gegeven de doorgaans krappere verkaveling, in principe niet wenselijk.
Ook binnen deze bestemming geldt dat aan-, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, op minimaal 3 m terug moeten liggen ten opzichte van (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. Wel mogen ze, in tegenstelling tot bij de andere woonbestemmingen 1 t/m 3 in de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd voor zover het bouwvlak dat toelaat. Waar dit niet gewenst is vanuit ruimtelijk-stedenbouwkundig oogpunt, omdat het bijvoorbeeld belangrijk doorzicht belemmert of ongewenst aaneengroeien van bebouwing bewerkstelligt, is het bouwvlak zodanig aangepast dat bouwen tot in de zijdelingse perceelgrens niet mogelijk is.
Voor het overige lijkt de regeling op die van W-3.
Wonen - 5 gestapelde woningen
Gestapelde woningen zijn vervat in de bestemming "Wonen-5". Het gaat hier om een consoliderende regeling. Een deel van de gestapelde woningen betreffen zorgwoningen waar ook plaats zal zijn voor gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg verlenende functie, waaronder bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte en een centrale keuken. Waar dat het geval is, is dat met de specifieke aanduiding "zorgwoningen" nader als zodanig bestemd. De bestaande bouwmassa's zijn opgenomen in bouwvlakken. Eventuele nader gewenste uitbreidingen buiten de bestaande massa moeten afzonderlijk via een eigen planologisch traject worden afgewogen. Buiten het bouwvlak mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd op de voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden.
4.3.10 Dubbelbestemmingen
De bestemmingsregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een zevental dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw- en /of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang. In het geval van dit bestemmingsplan betreft dat de bescherming van;
- archeologische waarden (dubbelbestemmingen Waarde archeologie 1, 3 t/m 5)
- natuur- en landschapswaarden (dubbelbestemming Waarde Natuur en Landschap)
De dubbelbestemmingen worden hierna nader toegelicht.
Dubbelbestemming Waarde Archeologie -1, 3 t/m 5
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het plangebied uit zones met zowel een hoge, als een middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.
Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting zullen door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden beschermd met de volgende dubbelbestemmingen:
Dubbelbestemming | Archeologisch waardevol gebied | Regime |
Waarde – Archeologie-1 | Zones met een zeer hoge archeologische verwachting – (vroeg) middeleeuwse wegen en paden en grafheuvelbufferzones verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 50 m2 en dieper dan 30 cm –mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde – Archeologie-3 | Zones met een hoge archeologische | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 150 m2 en dieper dan 30 cm –mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde – Archeologie-4 | Zones met een middelhoge en middelhoge/lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm –mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Waarde – Archeologie-5 | Zones met een lage archeologische verwachting | Bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van meer dan 10 hectare en dieper dan 30 cm –mv dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. |
Dubbelbestemming Waarde Natuur - Landschap
Deze dubbelbestemming regelt de afwijkende inhoud voor woningen, waarbij het gaat over woningen die onder 'Wonen-1' of 'Wonen-2' vallen en gelegen zijn buiten de rode contour zoals aangegeven in de Provinciale ruimtelijke verordening, Provincie Utrecht 2009. Verder is het vereiste van een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor een aantal aangegeven werken en werkzaamheden.
4.3.11 Gebiedsaanduidingen
In de bestemmingsregeling zijn naast bestemmingen en dubbelbestemmingen ook gebiedsaanduidingen opgenomen.
Gebiedsaanduidingen duiden een gebied aan waar extra regels gelden of afwijking van de regels mogelijk is of wijziging van ( onderdelen van ) de bestemming mogelijk is.
In deze bestemmingsregeling zijn ten behoeve van het opnemen van extra regels de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
- 1. Milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied;
- 2. Milieuzone-waterwingebied
Gebiedsaanduidingen zijn niet bestemmingsspecifiek, maar kunnen een bredere werking hebben die zich over meerdere bestemmingen uitstrekt. Daarom zijn ze in hoofdstuk III van de regels opgenomen.
Milieuzone- waterwingebied
Met de op de verbeelding aangegeven 'Milieuzone - waterwingebied' wordt beoogd de waterwinning veilig te stellen. Om dit doel te bereiken zijn regels opgenomen met betrekking tot de bouw van bouwwerken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied
Om het grondwater binnen het aangewezen grondwaterbeschermingsgebied te beschermen, is op de verbeelding een 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. In een specifieke gebruiksregel is bepaald dat gebruik van gronden en opstallen met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening niet is toegestaan.
Wro-zone ontheffingsgebied-algemeen
Soms is het denkbaar dat bij bepaalde niet-woonbestemmingen op delen van percelen waar in beginsel geen extra bebouwing wenselijk is en op grond van de bestemmingsregeling dan ook niet toegestaan is (bijvoorbeeld voorterreinen of hoeksituaties), toch onder voorwaarden en nadere afweging misschien best een vrijstaand bijgebouw of vrijstaande overkapping mogelijk is. Bijvoorbeeld bij scholen een hok bij het speelterrein aan de voorzijde van de school waar het buitenspeelgoed opgeborgen kan worden of een overkapping boven een fietsenstalling. Waar dat het geval is, is op die delen van het perceel een gebiedsaanduiding 'wro-zone- ontheffing algemeen' opgenomen. Het bevoegd gezag, meestal is dat het college van burgemeester en wethouders, kan dan na een zorgvuldige afweging alsnog medewerking verlenen aan het oprichten van een dergelijk bouwwerk. Bij die afweging wordt dan de ruimtelijke werking van het gebouw overwogen, maar bijvoorbeeld ook de verkeersveiligheid.
Het gaat hier nadrukkelijk om een afwijkingsbevoegdheid waar het bevoegd gezag gebruik van mag maken. Het is geen verplichting voor het bevoegd gezag. De afwijkingsbevoegdheid geeft het bevoegd gezag een nader afwegingsmoment om te bezien of zij een beoogde ontwikkeling wenselijk vindt. Aan deze bevoegdheid zijn dan ook aanvullende voorwaarden gesteld.
Specifieke bouwaanduidingen
Tot slot kent de bestemmingsregeling een aantal zogenaamde "bouwaanduidingen'. Deze aanduidingen komen, waar ze aan de orde zijn, per bestemming terug. Ze zijn specifiek gericht op bepaalde bouwregels.
Opgenomen zijn de volgende bouwaanduidingen:
Specifieke bouwaanduiding-monument
Deze aanduiding wordt toegepast bij zowel gemeentelijke als rijksmonumenten. De aanduiding is erop gericht om bij monumenten een extra waarborg in te bouwen om de kwaliteit van eventueel bij die monumenten gebouwde, niet onder de monumentenbescherming vallende bouwwerken toch extra zorgvuldig te kunnen beoordelen. Er is geen onderscheid gemaakt naar gemeentelijke of rijksstatus: de aanduiding is namelijk niet gericht op informatieverstrekking ten aanzien van de status van het monument zèlf, maar op het opnemen van een extra toetsingsgrond bij bouwwerken in de directe nabijheid van monumenten. Bij monumenten is per perceel een perceelsgedeelte aangewezen waar als extra voorschrift geldt dat een eventueel beoogd bouwwerk alleen toegestaan is na positief advies van de monumentencommissie (of het orgaan dat belast is met de advisering over monumenten). Het aangewezen perceelgedeelte is in principe beperkt tot dat gedeelte waarvoor geldt dat als gebouwen in deze zone worden gebouwd, deze gebouwen de beleving en de kwaliteit van het monument of - in het direct verlengde daarvan - een straat of woongebied, kunnen beïnvloeden. Het gaat dan om voor- en zijtuinen en heel kleine strook direct achter het hoofdgebouw. Achtertuingebieden vallen daar in principe redelijkerwijs buiten.
Specifieke bouwaanduiding- afwijkende vergroting hoofdgebouw 1
In principe geldt gemeentebreed dat woningen die direct aan buren grenzen (tweekappers en rijwoningen), niet aan de achterzijde over de gehele hoogte van het oorspronkelijke hoofdgebouw mogen worden uitgebreid. Enerzijds omdat daardoor vaak buitenproportionele woningen ontstaan die op zichzelf en in samenhang met andere woningen tot een onevenwichtig straatbeeld leiden. Anderzijds omdat de ruimtelijke effecten van dergelijke uitbreidingen op buurpercelen vaak zo onevenredig bezwarend zijn voor buurwoningen, dat het in afweging van de onderlinge belangen, mede vanuit een maatschappelijk oogpunt, niet gewenst is om dergelijke uitbreidingen toe te staan. De lust van de een mag niet verworden tot de last van de ander, kort gezegd. In het geval van de woningen aan het ensemble van eenvoudige dorpsbebouwing aan de Wilhelminaweg 3 t/m 21 zijn de meest woningen echter al aan de achterzijde over de volledige hoogte uitgebreid. Het betreft hier zeer kleine woningen waarbij een uitbreiding van het volume gezien die beperkte inhoud, vanuit maatschappelijk oogpunt te billijken valt. Mede ook gegeven het feit dat deze uitbreidingen al als zodanig vrijwel overal zijn toegepast. Daarom is in de bestemmingsregeling een specifieke bouwaanduiding opgenomen om dergelijke uitbreidingen tot een diepte van 12 m toe te staan. Voorwaarde is dan wel dat deze uitbreiding op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelgrens wordt gerealiseerd aan de zijde waar niet aangebouwd is. Dit is in overeenstemming met wat bij de al uitgebreide woningen zo gerealiseerd is, hetgeen de ruimtelijke effecten op buurpercelen aan die zijde beperkt.
Specifieke bouwaanduiding -afwijkende vergroting hoofdgebouw 2
Voor de woningen Woestduinlaan 17 t/m 47 is eveneens een specifieke bouwaanduiding opgenomen, namelijk "afwijkende vergroting hoofdgebouw 2" voor een afwijkende vergroting van het hoofdgebouw. Ook hier betreft het kleine twee-onder-een-kapwoningen waarvan het merendeel aan de achterzijde al tot een diepte van 12 m is uitgebreid over de volledige hoogte. Een aantal is dieper dan deze 12 m uitgebreid.
Het oorspronkelijke hoofdvolume met daarin de twee helften van de dubbele woning is afgedekt met een mansardekap haaks op de Woestduinlaan. Dat is een vrij uitzonderlijke situatie die in beginsel leidt tot een weinig gunstige inhoud per helft. Bij deze woningen is dan ook gebleken dat behoefte is om de woningen via een dwarsvolume met een zelfde mansardekap als het oorspronkelijke hoofdvolume aan de achterzijde uit te breiden. Bij toepassing van dezelfde kap als het oorspronkelijk hoofdvolume, is daarvoor een maximale bouwdiepte van 15 m nodig. Het betreft hier een vrij uitzonderlijke situatie, waarvoor geldt dat uitbreiding op deze wijze vanuit stedenbouwkundig en maatschappelijk oogpunt te billijken is, gezien het beperkte volume van het oorspronkelijke hoofdvolume, de omvang van de achtertuinen en het feit dat op deze wijze qua volume-opbouw het meest gewenste en meest voor de hand liggend beeld kan worden. Daarom is ook voor dit ensemble van woningen, een specifieke bouwaanduiding opgenomen om een dergelijke uitbreiding mogelijk te maken.
4.3.12 Afwijkingsregels
In de afwijkingsregels is de algemene bepaling 26.1 opgenomen dat maximaal 10% mag worden afgeweken van de verschillende genoemde maten. Voor de toepassing van deze bepaling is evenwel een belangenafweging nodig, waarbij bouw- en welstandstechnische redenen aanwezig kunnen zijn om van deze bepaling gebruik te maken.
Hoofdstuk 5 De Procedure
5.1 Inleiding
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het ontwerp bestemmingsplan 'Doorn-Noord' te Doorn met ingang van 16 december 2011 t/m 26 januari 2012 ter inzage gelegd en de gelegenheid gegeven om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.
5.2 Zienswijzen
Er zijn op het ontwerpbestemmingsplan 14 zienswijzen ingekomen, die in bijgaande 'Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen met betrekking tot ontwerpbestemmingsplan 'Doorn-Noord' zijn opgenomen.
Gedurende deze periode zijn er 14 zienswijzen binnengekomen, waarvan er één weer is ingetrokken. De overige zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn binnengekomen en in behandeling genomen. De integrale tekst van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie daarop is opgenomen.
De provincie Utrecht heeft geen zienswijze ingediend en heeft middels een email laten weten dat het bestemmingsplan niet strijdig is met de provinciale ruimtelijke belangen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Milieuadvies
Bijlage 2 Beantwoording Inspraak En Vooroverleg (Voortontwerp)
Bijlage 2 Beantwoording inspraak en vooroverleg (Voortontwerp)
Bijlage 3 Beantwoording Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen (Ontwerp)
Bijlage 3 Beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (Ontwerp)
Bijlage 4 Geluid- En Bodemadvies
Bijlage 4 Geluid- en bodemadvies
Bijlage 5 Natuurwaardenoverzicht
Bijlage 5 Natuurwaardenoverzicht
Bijlage 6 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 51-53
Bijlage 6 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 51-53
Bijlage 7 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 15a
Bijlage 7 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 15a
Bijlage 8 Geluidsonderzoek Julianaweg 11
Bijlage 8 Geluidsonderzoek Julianaweg 11
Bijlage 9 Geluidsonderzoek Parklaan 40
Bijlage 9 Geluidsonderzoek Parklaan 40
Bijlage 10 Geluidsonderzoek Julianaweg 9
Bijlage 10 Geluidsonderzoek Julianaweg 9
Bijlage 11 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 35a
Bijlage 11 Geluidsonderzoek Woestduinlaan 35a
Bijlage 12 Lichthinderonderzoek Woestduinlaan 51-53
Bijlage 12 Lichthinderonderzoek Woestduinlaan 51-53