KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Wonen
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti - Dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Parkeerregelgeving
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Historische Ontwikkeling
2.2 Huidige Situatie Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming
4.2 Programma Aanpak Stikstof (Pas)
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Bodem
4.5 Water
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Natuurwaarden
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Geur
4.12 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bedrijventerreinen herziening Vragenderweg 60, 60a en 60b Lichtenvoorde

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 15-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerreinen herziening Vragenderweg 60, 60a en 60b Lichtenvoorde van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan huis gebonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en detailhandel behorend bij het aan huis gebonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis gebonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een mantelzorgunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel dan wel bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.13 bestaand:

  1. a. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

  1. b. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 brutovloeroppervlakte:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en de verkoop via internet;

1.25 duurzaam beëindigd:

het in feitelijke en/of juridische zin blijvend gestaakt zijn van een functie;

1.26 evenement:

een voor het publiek toegankelijke activiteit zijnde een incidentele manifestatie;

1.27 extensieve dagrecreatie:

recreatieve vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.30 grootschalige detailhandel:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen, of vanwege de gevoerde formule, een groot oppervlak nodig heeft, zoals de verkoop van meubels, woninginrichtingartikelen, bouwmarkten, tuincentra en handel in auto's en boten en detailhandel die uit veiligheidsoverwegingen niet in winkelgebieden kunnen worden gevestigd;

1.31 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en dat, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 jaargemiddelde magneetveld:

het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de “Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen” van het RIVM, 25 juni 2009, versie 3.0;

1.33 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.34 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.35 leidingvlak:

22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.37 nutsvoorzieningen:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.38 onzelfstandige kantoorfunctie:

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.39 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.40 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.41 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.46 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.47 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorend tot categorie 1 tot en met 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  2. b. onzelfstandige kantoorfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 30% van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van de onzelfstandige kantoorfunctie;
  3. c. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de brutovloeroppervlakte van het bedrijf gebruikt mag worden voor productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
  4. d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  2. b. de breedte van de gebouwen;
  3. c. de oriëntering van de gebouwen;
  4. d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 onder 3.2.2 ten behoeve van het vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 10%, met dien verstande dat:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. b. lid 3.2 onder 3.2.2 sub e ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot één zijdelingse perceelgrens tot minimaal 1 m, met dien verstande dat:
    1. 1. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.
  3. c. lid 3.2 onder 3.2.4 ten behoeve van het bouwen van schoorstenen, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m;
    2. 2. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
    3. 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen een al dan niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen indien:
    1. 1. deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor 3 m achter de voorgevel aan de wegzijde;
    2. 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 2 m bedraagt;
  2. b. in afwijking van het bepaalde in sub a wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtlijn' in ieder geval onder strijdig gebruik verstaan het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden:
    1. 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. 3. voor het opslaan van gerede of ongerede goederen;
    4. 4. voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  3. c. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen, ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting', zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. bedrijven welke niet worden genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten van lid 3.1 onder a;
    2. 2. bedrijven uit een hogere categorie dan genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat vanBedrijfsactiviteiten van lid 3.1 onder a;

met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën;

  1. b. lid 3.5 sub a ten behoeve van het toestaan van een hogere hoogte van de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de niet tijdelijke buitenopslag van niet-brandbare stoffen niet is gelegen aan de wegzijde;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de brandveiligheid.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het vergroten van het bebouwingspercentage met maximaal 20%, met dien verstande dat:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

a.tuinen;

met daar bijhorende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

  1. b. een bijgebouw aan de voorgevel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. c. uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse afvalcontainers;
  5. e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  8. h. evenementen en standplaatsen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

Het aantal rijstroken van de wegen en straten mag niet meer bedragen dan 2.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen;
  2. b. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat maximaal 40% van de brutovloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de brutovloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m²;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti - Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 9.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 9.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 9.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

9.3 Bestaande maten

  1. a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
  2. b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

10.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 10.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) brutovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

11.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 11.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. c. het anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  1. a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  2. b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  4. d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Artikel 14 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen herziening Vragenderweg 60, 60a en 60b Lichtenvoorde.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de drie bedrijfswoningen aan de Vragenderweg 60, 60a en 60b geldt het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre. In dat bestemmingsplan zijn de woningen bestemd als 'Bedrijventerrein - 1' met de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijfswoning'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Door initiatiefnemer is een principeverzoek ingediend om voor de bedrijfswoning aan de Vragenderweg 60a de bestemming te wijzigen naar reguliere woning.

Op 26 maart 2019 heeft het college besloten om in principe mee te werken aan dit principeverzoek. De bedrijfswoning Vragenderweg 60a is echter gelegen in het midden van een rijtje van drie bedrijfswoningen. De eigenaren van de beide andere bedrijfswoningen hebben desgevraagd ook aangegeven dat zij de bestemming voor hun bedrijfswoning ook willen omzetten naar Wonen. Aan deze verzoeken kan worden meegewerkt door het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Oost Gelre te herzien.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied van voorliggende herziening bestaat uit de woningen aan de Vragenderweg 60, 60a en 60b met de achterliggende bedrijven. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied globaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0001.png"

Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijventerrein De Kamp Zuid, ingeklemd tussen de Vragenderweg, de Nobelstraat, de Mercatorstraat en de fietsdoorsteek van de Mercatorstraat naar de Vragenderweg. Het wordt gevormd door de percelen kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie D, nummers 3451, 3454, 3455, 3456, 3520, 3521, 3522 en 3523. Ook de bedrijven worden meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan, omdat het herzien van de bestemming anders beperkende gevolgen voor de bedrijven zouden hebben. Immers, in het nu nog geldende plan is er sprake van een maximum bebouwingspercentage van 70%. Door de herziening wordt het bouwperceel van de bedrijven verkleind en daarmee ook de bebouwingsmogelijkheden.

Ten noorden van het plangebied, aan de noordzijde van de Vragenderweg, zijn woningen gelegen met het bedrijventerrein De Kamp direct ten noorden daarvan. Ten zuiden van het plangebied is het bedrijventerrein De Kamp Zuid gesitueerd.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Historische Ontwikkeling

Het plangebied is van oorsprong gelegen aan de zuidzijde van de verbindingsweg tussen de dorpen Lichtenvoorde en Vragender, zoals te zien is op de topografische kaart uit 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0002.png"

Topografische kaart uit 1900 (bron: www.topotijdreis.nl)

In de jaren die volgen, rukt de bebouwing van Lichtenvoorde steeds verder op in de richting van het plangebied. In de tweede helft van de jaren '30 van de 19e eeuw verschijnen er woningen ten noorden van het plangebied. De lintbebouwing vanuit Lichtenvoorde langs de Vragenderweg bereikt rond die tijd de westgrens van het plangebied.

Bebouwing in het plangebied zelf verschijnt pas op de topografische kaart van het jaar 2000. Dit zijn de woningen aan de Vragenderweg 60 en 60a met de achterliggende bedrijven aan de Mercatorstraat 21 en 23. Op de topografische kaart van 2005 verschijnt vervolgens de woning aan de Vragenderweg 60b met het bedrijf aan de Mercatorstraat 25.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0003.png"

Topografische kaart uit 2000 (bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0004.png"

Topografische kaart uit 2018 (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Huidige Situatie Plangebied

Het plangebied vormt de overgang tussen het bedrijventerrein De Kamp Zuid en de woonbebouwing in lintvorm langs de Vragenderweg. Het noordelijke deel van het plangebied wordt dan ook gevormd door woningen terwijl het zuidelijke deel is ingevuld met bedrijfsgebouwen. Deze functionele verdeling hangt sterk samen met een verschil in korrelgrootte van de bebouwing in het plangebied. De bedrijfsgebouwen zijn aanzienlijk groter qua omvang en massa dan de woonbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0005.png"

Luchtfoto plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0006.png"

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.

In paragraaf 4.3 wordt archeologie nader toegelicht.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

3.1.5 Conclusie internationaal beleid

Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau. Het bestemmingsplan heeft alleen tot doel om de functionele relatie tussen de woon- en de bedrijfsbebouwing te beëindigen door de bedrijfswoningen zelfstandig te bestemmen tot wonen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft een wijziging van de bestemming 'Bedrijf' en dan met name de bedrijfswoningen, naar de bestemming 'Wonen. Deze woningen worden nu ook al gebruikt ten behoeve van het wonen. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In haar uitspraak met kenmerk 201608869/1/R3 geeft de Raad van State het kader aan rondom de Ladder van duurzame verstedelijking. Daaruit blijkt dat een stedelijke ontwikkeling ook voldoende substantieel dient te zijn. Voor woningen geldt dat het moet gaan om een ontwikkeling van meer dan 11 woningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een functieverandering van 3 bedrijfswoningen naar 3 reguliere woningen. Vanwege de aard en omvang van het project kan dus worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan vanwege de aard en omvang van het project worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

3.2.4 Conclusie Rijksbeleid

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau. Het bestemmingsplan heeft alleen tot doel om de huidige bedrijfswoningen zelfstandig te bestemmen tot wonen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 19 december 2018. Op die datum is tevens de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de omgevingsvisie stelt de provincie tot doel een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. Daarnaast streeft de provincie onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen. In de omgevingsverordening geeft de provincie regels voor glastuinbouw. Die zijn niet van toepassing op het voorliggend bestemmingsplan.

3.3.2 Conclusie privinciaal beleid

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland vormen geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.

Het doel van de nota is:

Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • De identiteit onderstreept en versterkt.

3.4.2 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn o.a. de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.3 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting ondervinden een miljoen mensen in Nederland ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig.

Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in 10 akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.

3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma van het GVVP (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.5 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en het buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.6 Woonvisie Oost Gelre

Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:

  • de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7, 11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
  • hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan.

Om de kwalitatieve mismatch op te lossen is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.

Uit nieuwe bevolkingsprognoses blijkt dat de komende jaren extra woningen moeten worden toegevoegd. Op basis van het onderzoek "Woningbouwbehoefte Oost Gelre" is er een behoefte van 560 woningen (2018-2025) met daarbij een bandbreedte tussen de 460 woningen en 660 woningen. Aan de hand van het besluit van de gemeenteraad van 17 september 2019 wordt dit als nieuwe uitgangspunt genomen voor lokaal beleid en de woningbehoefte voor Oost Gelre.

3.4.7 Conclusie gemeentelijk beleid

Bij de planontwikkeling is gebruik gemaakt van de beleidsnota's zoals genoemd in 3.4.1 (Erfgoednota), 3.4.2 (Welstandsbeleid) en 3.4.5 (Inspiratiedocument Ruimte) en is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie zoals genoemd in 3.4.6.

Voornoemde gemeentelijke beleidsnotities voor geluid en verkeer, zoals genoemd in 3.4.3 (Geluidsbeleid) en 3.4.4 (Integraal Verkeersprogramma), zijn uitgewerkt in de in hoofdstuk 4 genoemde uitvoeringsaspecten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  2. b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  3. c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op een minimale afstand van ongeveer 3,4 km van het plangebied. Dit bestemmingsplan heeft tot doel de functionele relatie tussen bedrijven en woningen te beëindigen, dus heeft geen bouwactiviteiten tot gevolg. Evenmin zijn er wijzigingen in gebruik te verwachten. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten als gevolg van de herziening, waardoor een passende beoordeling niet noodzakelijk is.

Ad.b en c.: een wijziging van bedrijfswoning naar woning wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Onderdeel D.11.2 ziet wel op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat het voorliggend plan een wijziging van bedrijfswoningen naar reguliere woningen betreft zonder dat dit gepaard gaat met een uitbreiding van het bebouwd oppervlak, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D11.2.. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De wijziging van bedrijfswoningen naar reguliere woningen is geen stedelijk ontwikkelingsproject en wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.

Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

4.2 Programma Aanpak Stikstof (Pas)

De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Dit deed het PAS door:

  • te voorzien in natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden waar te veel stikstof is. Bijvoorbeeld door stikstof uit de bodem versneld te verwijderen door maaien of ploegen, of door het natuurlijke leefgebied te verbeteren door duinen weer te laten stuiven of hydrologische maatregelen te nemen;
  • te voorzien in maatregelen waardoor er minder stikstof terecht komt in deze Natura 2000-gebieden. Bijvoorbeeld dor de aanscherping van normen voor de maximale uitstoot van ammoniak uit stallen.

Op deze manier bied het PAS ruimte aan nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten.

Door recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de PAS en het daarbij behorende rekenprogramma AERIUS vernietigd en niet meer bruikbaar. Dit wil zeggen dat, bij ruimtelijke initiatieven, waarbij een toename van stikstofuitstoot zal plaatsvinden, geen medewerking aan kan worden verleend.

Op 16 september 2019 is een aangepaste versie van het rekenmodel AERIUS beschikbaar. Met behulp hiervan kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.

In de bestaande bestemde situatie is er sprake van een aantal bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen. Er is dus geen sprake van een bouw- of aanlegfase met bijbehorende stikstofemissie. Voor wat betreft de gebruiksfase is er zowel voor als na de herziening van het bestemmingsplan sprake van drie vrijstaande woningen. De herziening van het bestemmingsplan zal dus geen wijzigingen in de stikstofdepositie op het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, tot gevolg hebben.

Conclusie

Het Programma Aanpak Stikstof vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

Zoals aangegeven, heeft het bestemmingsplan een functieverandering tot gevolg van de aanwezige bebouwing. Dit gaat niet gepaard met sloop of nieuwbouw; de bestaande bebouwing blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0007.png"

Uitsnede uit archeologische beleidskaart

Uit de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied kan worden aangemerkt als Archeologisch waardevol verwachtingsgebied AWV categorie 6 (gebied met een hoge archeologische verwachting, in rood aangegeven op bovengenoemde kaart):

Cat 6: Eventuele archeologische resten afgedekt door >50 cm dik plaggendek en daardoor waarschijnlijk goed geconserveerd. Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouw voor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.

Bij bodemingrepen groter dan 100 m2 dient er dus een archeologisch onderzoek plaats te vinden. In het plangebied vinden geen graafwerkzaamheden plaats. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

De dubbelbestemmingen die ter bescherming van de archeologische waarden dienen, zijn sinds het nu nog geldende bestemmingsplan gewijzigd. De nu nog geldende dubbelbestemming "Waarde- Archeologische verwachtingswaarde 2" wordt ivm de voornoemde wijziging vervangen door de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1". In beide gevallen levert de dubbelbestemming pas onderzoeksverplichtingen op bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m².


Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).


In het plangebied is voor het eerst bebouwing te zien rond 2000. De aanwezige bebouwing is niet aan te merken als monumentaal en/of karakteristiek. Daarbij is de opbouw van het plangebied niet cultuurhistorisch waardevol. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op dit perceel.

Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Voor de uitvoerbaarheid is het relevant of de functie na de bestemmingsplanherziening gevoeliger wordt dan daarvoor. Immers, als het gebruik minder gevoelig wordt (bijvoorbeeld van woningen naar een kantoor), is zeer aannemelijk dat de herziening uitvoerbaar is. Het voorliggend bestemmingsplan wijzigt de bestemming voor een deel van het plangebied weliswaar wel, maar het plan heeft geen gebruikswijziging tot gevolg. Voor het noordelijke deel, de bedrijfswoningen, blijft de functie die feitelijk wordt uitgevoerd de woonfunctie. Het bestemmingsplan heeft alleen tot doel de relatie tussen de woningen en de bedrijven te beëindigen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, aangezien het bestemmingsplan geen gebruikswijziging tot gevolg heeft.

4.5 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Rele-
vant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? Nee
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? Nee
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? Nee
Wateroverlast 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? Nee
(oppervlaktewater) 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? Nee
Nee 3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? Nee
3. Is in het plangebied sprake van kwel? Nee
Nee 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Nee
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Nee
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? Ja
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? Nee
Aandachtsthema's
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

De bewuste watergang, de Nieuwe Beek, ligt aan de achterzijde van de woningen die ten noorden van de Vragenderweg zijn gelegen. De afstand tussen die watergang en het plangebied is ruim 60 meter. De voorgenomen ontwikkelingen zijn dan ook geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.


Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.

Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor het bestemmingsplan gewijzigd wordt, moet rekening gehouden worden met de Wet geluidhinder (Wgh) en aanvullend daarop de beleidsregel Hogere geluidgrenswaarden. Nieuwbouw binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan moet voldoen aan het Bouwbesluit, zodat ook via deze weg rekening wordt gehouden met geluid.

Industrielawaai
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (BOR) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).

Moet een bestaande geluidzone worden vastgelegd in het bestemmingsplan
In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat het vastleggen, opheffen of wijzigen van een geluidzone moet plaatsvinden via het vaststellen van een bestemmingsplan. Niet is vastgelegd dat bestaande geluidzones opnieuw overgenomen moeten worden. Binnen de geluidzone mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan worden tenzij hogere waarden zijn verleend.

Situatie plangebied

Om inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gelet op industrielawaai, is door Bosman onderzoek verricht welke als bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan is gevoegd. Het plangebied vormt namelijk een onderdeel van het bedrijventerrein De Kamp-zuid in Lichtenvoorde. Voor het bedrijventerrein De Kamp-zuid wordt een systematiek toegepast vergelijkbaar met het zonebeheer en de spelregels die zijn vastgelegd voor het gezoneerde industrieterrein De Kamp.

Bedrijven mogen door bedrijfswoningen (en of burgerwoningen) niet worden beperkt. Hoofddoelstelling van de industrie gronden is het bieden van bedrijfsmogelijkheden. De bestaande situatie mag ten opzichte van bedrijven niet verslechteren.

Toelichting vanuit het beheersysteem en de budgetruimte voor bedrijven:

  • Aan de buitenrand van het bedrijfsterrein hebben de bedrijven een categorie indeling 1 tot 2;
  • Op het middenterrein geldt dat er zich bedrijven tot categorie 3.2 kunnen vestigen en in dit onderzoek is de budgetruimte van deze kavels opgevuld tot aan de geluidsruimte van categorie 3.2 zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan, zie bijlage 1 met de invoergegevens van het industrielawaai rekenmodel;
  • Voor de woningen rondom het bedrijventerrein De Kamp zuid is gekozen voor een cumulatieve waarde tot 55 dB(A);
  • Hierdoor is rekening gehouden voor ontwikkelingen bij bedrijven zonder dat het woon- en leefklimaat bij de woningen aan de Vragenderweg 60, 60a en 60b wordt beïnvloed.

In het onderzoek van Boskamp zijn de actuele geluidsbelastingen vanwege bedrijven op de achtergevels van de woningen Vragenderweg 60, 60a en 60b berekend. De geluidsbelasting bij de woningen Vragenderweg 60, 60a en 60b is 53 dB(A) etmaalwaarde of lager. Dat voldoet aan de cumulatieve waarde van 55 dB(A) die gehanteerd wordt voor de woningen rondom het bedrijventerrein.

Het akoestisch onderzoek van Bosman biedt ook inzicht in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gelet op wegverkeerslawaai. De woningen Vragenderweg 60, 60a en 60b liggen in de wettelijke geluidzones van de N313 en de Mercatorstraat (op het bedrijfsterrein). Voor de zoneplichtige wegen geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Naast de verkeerslawaai berekeningen van deze wegen zijn in het kader van dit verzoek tevens de 30 km wegen Vragenderweg en de verbindingsweg tussen de Vragenderweg en de Mercatorstraat (klinkerweg) berekend. Voor die laatste wegen geldt immers dat ze niet vallen onder de werking van de Wet geluidhinder, maar ze moeten wel beoordeeld worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Voor de Vragenderweg 60, 60a en 60b geldt dat de geluidsbelasting van de voorgevels maximaal 57 dB bedraagt vanwege wegverkeer (VL) van de Vragenderweg. Door de goede geluidwering van de gevels van de woning wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarde voor het binnen niveau Lden van 33 dB(A). Aangezien de Vragenderweg een 30 km-weg is, valt deze weg niet onder het regime van de Wet geluidhinder en hoeft er voor een dergelijke geluidsbelasting geen hogere waarde te worden verleend. Gelet op het binnenniveau van 33 dB(A) kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

In het plangebied zijn nu drie bedrijfspanden met bijbehorende bedrijfswoningen aanwezig. Na de herziening worden de bedrijfswoningen reguliere woningen. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoeligere functie na de bestemmingsplanherziening. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Natuurwaarden

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Situatie plangebied

Zoals eerder aangegeven, betreft het bestemmingsplan uitsluitend het planologisch wijzigen van een drietal bedrijfswoningen naar reguliere woningen. Gelet hierop heeft de herziening geen ontwikkeling tot gevolg die gepaard gaat met sloop- of bouwactiviteiten. De huidige functies (wonen en bedrijven) worden voortgezet. Er zijn dan ook geen significante nadelige effecten te verwachten als gevolg van deze herziening.

Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein 'De Kamp-zuid' in Lichtenvoorde. Op dit bedrijventerrein zijn categorie 2 en 3.2 bedrijven toegestaan (als zijnde de dichtstbijzijnde kavels op dit bedrijventerrein ten opzichte van het perceel Vragenderweg 64b). Ingevolge de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' dienen voor deze categorieën van bedrijven een minimale afstand van respectievelijk 30 m en 100 m te worden aangehouden tot aan gevoelige objecten zoals woningen van derden. Deze afstanden gelden voor het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Gelet op het feit dat de woningen in het plangebied direct grenzen aan een industrieterrein, kan gesteld worden dat er hier geen sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk', maar van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Hierdoor geldt er dus een minimale afstand van respectievelijk 10 m en 50 m voor de categorieën 2 en 3.2. Deze afstanden gelden tussen de grens van de bestemming bedrijventerrein en de uiterste situering van de gevel van de woning op basis van het bestemmingsplan, inclusief vergunningvrij bouwen.

Tussen de woningen en de bedrijven in categorie 2 (binnen het plangebied) ligt als gevolg hiervan minimaal 10 meter. De afstand tussen de woningen en het dichtsbijzijnde 3.2 bedrijf (buiten het plangebied) bedraagt minimaal 50 meter. Met deze afstanden is rekening gehouden tijdens het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan zodat aan de genoemde afstanden wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

De risicokaart laat zien dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn. De dichtstbijzijnde inrichting, Agri4+ (voorheen Hendriksen Vlees), ligt op ruim 400 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01_0008.png"

In het plangebied zelf zullen geen activiteiten plaatsvinden en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarbij de grenswaarden voor groepsrisico en plaatsgebonden risico worden overschreden. Daarnaast is het perceel op een kleine 1.250 m gelegen van de dichtstbijzijnde route voor gevaarlijke stoffen (N18).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Geur

Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.


Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf, Vragenderweg 65, is gelegen op een kleine 400 m. Tussen dit bedrijf en het plangebied zijn meerdere woningen gelegen die maatgevend zijn, waardoor een goed woon- en leefklimaat in de woningen in het plangebied kan dan ook worden gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De woningen in het plangebied worden ontsloten via de Vragenderweg en de bedrijven via de Mercatorweg. Aangezien de bestemming wel wordt herzien, maar het feitelijk gebruik (wonen) niet, heeft de voorliggende bestemmingsplanherziening geen gevolgen voor wat betreft verkeer.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Parkeren gebeurt op de woonpercelen zelf. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.

Conclusie

Parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Dat is op het huidige perceel mogelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN307-VG01 met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.


Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De provincie heeft aangegeven dat zij woningbouwplannen kleiner dan 12 woningen graag in het vooroverleg zien. Kleine woonplannen met een lokaal belang hoeven niet aangeboden te worden in een vooroverleg. Omdat het voorliggende plan een klein woonplan is (bestaande uit 3 woningen), is er geen sprake van provinciaal belang.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken van 28 augustus 2020 tot en met 8 oktober 2020 ter inzage gelegd. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.


Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemers.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven

Bijlage 2 Lijst aan huis gebonden bedrijven

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek