KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Rijksmonument
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Parkeerregelgeving
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 3 Kernkwaliteitenanalyse En Inrichtingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Historie
2.2 Ruimtelijke Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Doelstellingen En Uitgangspunten
3.2 Ruimtelijk-functionele Structuur
3.3 Beeldkwaliteit
3.4 Versterken Groene Ontwikkelingszone
3.5 Duurzaam Ontwikkelen
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Verkeer
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geluidhinder
5.6 Geurhinder
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Bodemkwaliteit
5.9 Water
5.10 Ecologie
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Systematiek
6.2 Vertaling Ruimtelijke Kaders
6.3 Indeling Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Regionaal Programma Werklocaties Regio Achterhoek 2019-2023
Bijlage 2 Geluidsonderzoek
Bijlage 3 Gecombineerde Bodemonderzoeken Laarberg Noord 2
Bijlage 4 Wateronderzoek
Bijlage 5 Activiteitenplan Ecologie
Bijlage 6 Stikstofnotitie
Bijlage 7 Aeriusberekening Laarberg Noord 2
Bijlage 8 Planmer Structuurvisie Uitbreiding Regionaal Bedrijvenpark Laarberg

bp Laarberg Noord 2

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 07-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Noord 2 met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.8 bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.10 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming of het toegelaten gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.11 bestaand:

  1. a. met betrekking tot bebouwing:

de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning c.q. omgevingsvergunning was verleend;

  1. b. met betrekking tot gebruik:

het gebruik ten tijde van inwerkingtreding van het plan, voor zover op een legale wijze tot stand is gekomen;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.19 buitenopslag:

opslag die niet in een gebouw plaatsvindt;

1.20 brutovloeroppervlak:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden hier niet toe gerekend;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidsgevoelig gebouwen:

geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.25 grondwal:

een ophoging van zand en/of klei met een beeldbepalende, veiligheids- en/of geluidafschermende functie, dan wel voor het creëren van een bassin;

1.26 hogere waarde:

hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 hoogwaardige bedrijvigheid:

innovatieve, dienstverlenende bedrijven, waaronder bedrijven voor ontwerp, architectuur, ontwikkeling, onderzoek, ict en marketing;

1.29 nutsvoorziening:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.30 ondergeschikte detailhandel;

detailhandel binnen een vestiging voor volumineuze detailhandel, qua verkoopvloeroppervlakte duidelijk ondergeschikt aan de totale verkoopvloeroppervlakte, uitsluitend in goederen die direct zijn gelieerd aan de aangeboden volumineuze goederen, tot een maximum oppervlakte van 500 m² b.v.o.;

1.31 ondersteunend bedrijf:

een bedrijf dat blijvend is gericht op de dienstverlening aan de overige toegestane bedrijven en dat voor zijn bedrijfseconomisch functioneren afhankelijk is van de binding en de nabijheid van de toegestane bedrijven;

1.32 onzelfstandige kantoorfunctie:

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.33 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.34 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.35 silo:

bouwwerk of werk, geen bouwwerk zijnde, bedoeld voor opslag van stoffen, waarbij die stoffen tijdens de duur van de opslag al dan niet een (bij het op dat perceel aanwezig bedrijfsproces behorende) ver- of bewerking kunnen ondergaan;

1.36 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.37 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.38 telecommast:

een mast die antennes draagt die deel uitmaken van een digitaal systeem voor mobiele telefonie, met de daarbij behorende (zend- en ontvangst-)installaties;

1.39 volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen die vanwege hun omvang een zeer groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals caravans, kampeerauto's, (vracht-)auto's alsmede, in ondergeschikte mate, daarmee rechtstreeks samenhangende producten, zoals onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen;

1.40 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en/of waterkwaliteit;

1.42 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.43 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor:

  1. a. bedrijven, behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, waarbij geldt dat de volgende activiteiten niet zijn toegestaan:
    1. 1. mest- en/of biovergisting;
    2. 2. (bedrijfs-)wonen;
  2. b. hoogwaardige bedrijven, behorend tot categorie 2 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - hoogwaardige bedrijvigheid';
  3. c. onzelfstandige kantoorfunctie;
  4. d. het duurzaam opwekken, opslaan en distribueren van (zonne-)energie met bijbehorende voorzieningen en bedrijfsactiviteiten;
  5. e. nutsvoorzieningen;


alsmede voor:

  1. f. daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. g. ontsluitingswegen;
  3. h. in- en uitritten;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. erfverhardingen en parkeervoorzieningen;
  6. k. waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit, met betrekking tot:

  1. a. de bouwhoogte van de gebouwen;
  2. b. de breedte van de gebouwen;
  3. c. de oriëntering van de gebouwen;
  4. d. de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  5. e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
  6. f. de situering van opslag, laad- en losmogelijkheden;

waarbij geldt dat de nadere eisen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden mogen aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op gronden de in lid 3.1 aangewezen gronden, grondwallen aan te leggen.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer.
  3. c. De in sub a bedoelde grondwallen zijn met een omgevingsvergunning toelaatbaar, indien en voor zover deze:
    1. 1. niet zijn gelegen voor de dichtst bij de weg gelegen voorgevel van een bedrijfsgebouw;
    2. 2. niet hoger zijn dan 6 m;
    3. 3. een adequate bestrijding van brand niet belemmeren;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van naburige percelen niet onevenredig beperken.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  4. d. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

  1. a. het behoud, aanleg en instandhouding van natuur- en landschapswaarden, zoals vermeld in de Kernkwaliteitenanalyse en inrichtingsplan, opgenomen in Bijlage 3 van deze regels;

en secundair voor:

  1. b. overige groenvoorzieningen;
  2. c. onverharde paden;
  3. d. kleinschalige nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  4. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. bouwwerken;
  2. g. werken, geen bouwwerken zijnde, waaronder begrepen incidentele, ondergeschikte verhardingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij geldt dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag bedragen;
  2. b. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
  3. c. een gebouw slechts toelaatbaar is indien en voor zover de waarden als bedoeld in lid 5.1 onder a niet worden aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op voor 'Natuur' bestemde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het vellen of rooien van bomen;
    2. 2. het verharden van gronden boven een gezamenlijke oppervlakte van 50 m²;
    3. 3. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke normaal onderhoud en beheer betreffen;
    4. 4. op werken of werkzaamheden welke ten dienste staan van behoud, aanleg of instandhouding van de waarden als bedoeld in lid 5.1 onder a.
  3. c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar mits aantoonbaar rekening is en wordt gehouden met het bepaalde in Bijlage 3, één en ander ter beoordeling van het bevoegd gezag.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor:

  1. a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  4. d. bermen en groenvoorzieningen;
  5. e. ondergrondse afvalcontainers;
  6. f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Bij het in gebruik nemen of laten nemen van wegen voor autoverkeer wordt de uitstraling van verlichting (autoverkeer, straatverlichting) zoveel mogelijk beperkt of voorkomen.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch Rijksmonument

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het beheer en instandhouding van hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende masten en (veiligheids-)voorzieningen;
  2. b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.

8.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 65 m;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 50 m;
  3. c. een omgevingsvergunning voor het bouwen van masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 22 meter niet eerder wordt verleend dan dat hierover positief advies van het ministerie van Defensie is ontvangen;
  4. d. de bouwhoogte van magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, mits:
    1. 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
    2. 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik makend van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
  2. b. lid 8.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken buiten de magneetveldzone, mits;
    1. 1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
    2. 2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
  3. c. lid 8.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken binnen de magneetveldzone, mits:
    1. 1. aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan 14 uur per dag verblijven;
    2. 2. ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld nie hoger is dan 100 microtesla;
    3. 3. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
    4. 4. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
  2. b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4 sub b voor het gebruik van magneetveldbeoordelingsplichtige objecten in de magneetveldzone, mits:

  1. a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan 14 uur per dag kinderen tot 16 jaar verblijven; dan wel
  2. b. het magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders gesitueerd kan worden dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
  3. c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelegen gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    2. 2. het aanleggen van landschapselementen;
    3. 3. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    4. 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen of andere graafwerkzaamheden;
    5. 5. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur, anders dan in het kader van de hoogspanningsverbinding.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  3. c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar:
    1. 1. indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening (veiligheid, leveringszekerheid) ontstaat of kan ontstaan;
    2. 2. hierover positief advies is ontvangen van de netbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere planregels gelden de volgende regels:

  1. a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  3. c. Afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij geen bestemmingsgrens overschrijden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

11.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 11.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 11.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, waarbij de bouwhoogte maximaal 10 m mag bedragen;, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 11.1 sub c;
  7. g. transportgerelateerde installaties zoals hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, en daarbij geen bestemmingsgrens overschrijden en mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voor zover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voor zover de werken niet in de weg gelegen zijn.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in deze planregels in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 4 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden;

waarbij het bepaalde in lid 12.2 van overeenkomstige toepassing is.

12.2 Uitzonderingen van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 12.2 is niet van toepassing op gebruik:

  1. a. behorende bij de realisering en/of handhaving van een omgevingsvergunning, en
  2. b. indien en voor zover dat uitdrukkelijk is toegestaan in deze planregels, en
  3. c. in het kader van het normale onderhoud of beheer van de gronden en/of de bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid

het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor:

  1. a. het in geringe mate aanpassen van een bouwgrens of maataanduiding indien:
    1. 1. bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat een aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en
    2. 2. de aanpassing niet meer bedraagt dan 2 m;
  2. b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate aanpassen van een bestemmingsgrens indien:
    1. 1. bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat een aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, en
    2. 2. de aanpassing niet meer bedraagt dan 5 m.

14.2 Wijzigingscriteria

Toepassing van de bevoegdheid van lid 14.1 is uitsluitend mogelijk indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 15.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

16.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Noord 2 van de gemeente Oost Gelre.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 3 Kernkwaliteitenanalyse En Inrichtingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het regionaal bedrijvenpark Laarberg (hierna: "Laarberg") te Groenlo wordt gefaseerd uitgebreid. Deze uitbreiding is nodig omdat in de regio Oost-Achterhoek meer behoefte is aan meer ruimte voor grotere, regionaal georiënteerde bedrijven. Door deze ruimte op één geschikte plek te concentreren, wordt voorkomen dat verspreid over de regio kleinere terreinen moeten worden aangelegd. Bovendien is Laarberg, ruimtelijk gezien, een geschikte locatie voor de inpassing van bedrijven uit de hogere milieucategorieën en is daarvoor in het gemeentelijke en provinciale beleid ook als zodanig aangewezen.

Qua bereikbaarheid en zichtbaarheid, beide belangrijke vestigingseisen van bedrijven, ligt Laarberg optimaal ten opzichte van doorgaande regionale wegen. Sinds de N18 is aangelegd als autoweg kan Laarberg zich, mede door deze uitbreiding, optimaal ontwikkelen als goed bereikbare zichtlocatie.

De uitbreiding van Laarberg wordt op een zorgvuldige manier voorbereidt. Dit doet Gemeente Oost Gelre, die de initiatiefnemer van deze ontwikkeling is, in nauwe samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V. Uit deze samenwerking zijn een Masterplan en Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' en bijbehorend milieu-effectrapport (MER) voortgekomen. Deze vormen het beleidskader voor alle bestemmingsplannen die voor de uitbreiding van Laarberg moeten worden vastgesteld.

De ontwikkeling van het gebied Laarberg Noord 2 is een volgende fase in de uitbreiding van Laarberg. Het plangebied bestaat grofweg uit vier delen: het oostelijk deel dat nu al is bestemd voor bedrijven, een voor bedrijven te bestemmen westelijk deel, een centraal tussenliggend deel dat wordt bestemd voor natuurontwikkeling en de verbindingszone als landschapspark op het bedrijventerrein. Het oostelijk deel betreft deels het gebied van het bestaande bestemmingsplan Biobased Transitiepark deelgebied 1. Dat plan wordt met het voorliggende bestemmingsplan gedeeltelijk herzien voor wat betreft toegelaten activiteiten (o.a. het uitsluiten van mestvergisting) en de ruimtelijke inrichting (o.a. wijziging van de ontsluiting en aanpassing van de differentiatie van bouwhoogten). De beoogde natuurontwikkeling in het tussenliggende deel is het resultaat van uitvoerig overleg met de Provincie Gelderland.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied Laarberg Noord 2 (hierna: "plangebied") beslaat een oppervlakte van circa 30 hectare en vormt, zoals hiervoor gezegd, een onderdeel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo.

Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de zuidzijde door de Noordgang, aan de Oostzijde door het Groot Hoornwerk en aan de westzijde het Zonnepark Laarberg. Op afbeelding 1.1 is de situering van het plangebied weergegeven (geel omkaderd). De witte lijn betreft de ligging van het gehele bedrijvenpark Laarberg.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (geel omkaderd) ten opzichte van het bedrijvenpark Laarberg (wit omkaderd).

1.3 Vigerende Plannen

Bestemmingsplannen

Ter plaatse geldt deels het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', zoals dat op 18 december 2012 is vastgesteld (deels onherroepelijk in werking). Dit bestemmingsplan is daarna twee keer aangepast door middel van 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre 2014' (vastgesteld op 15 juli 2014) en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' (vastgesteld op 4 april 2017). Binnen het plangebied gelden, tot de vaststelling van het voorliggende plan, de bestemmingen 'Agrarisch', 'Natuur', 'Wonen', 'Verkeer' en 'Archeologisch waardevol gebied'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Archeologisch waardevol gebied', 'Archeologische verwachtingswaarde 2' en 'Archeologische verwachtingswaarde 3'. Tevens bevindt zich in het gebied een 'ehs - verbindingszone'. Voor de ontwikkeling van het plangebied tot bedrijvenpark is aldus een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0002.png"Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'.

Daarnaast geldt deels het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Bio-Based Transitiepark deelgebied 1 ', zoals dat op 25 februari 2014 is vastgesteld. Binnen het plangebied gelden, tot de vaststelling van het voorliggende plan, de bestemmingen 'Bedrijventerrein - Innovatie en energie', 'Groen- Landschappelijke inpassing' en Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Archeologisch waardevol gebied', 'Archeologische verwachtingswaarde 2' en 'Archeologische verwachtingswaarde 3'. Tevens bevindt zich in het gebied een 'ehs - verbindingszone'. Voor de ontwikkeling van het plangebied tot bedrijvenpark is aldus een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0003.png"Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Bio-Based Transitiepark deelgebied 1'.

Voorbereidingsbesluit

Het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg Bio-Based Transitiepark is in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot bedrijventerrein Innovatie en Energie. Dit is een specifieke bestemming voor bedrijven voor innovatie en energie en voor de transitie van fossiele naar groene grondstoffen in verschillende milieucategorieën. Reguliere bedrijvigheid is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. De gronden zijn in eigendom van Laarberg BV. Sinds 2014 is er ruimte geboden aan bedrijven om te komen tot realisatie van deze bestemming. Ook Laarberg BV is hier actief mee aan de slag is geweest. Er zijn momenteel geen opties op de gronden en tot op dit moment is er nog geen concreet zicht op een spoedige vestiging van bedrijven in deze specifieke sectoren. Uit de markt blijkt wel een grote behoefte naar reguliere bedrijfskavels. Het is door de specifieke bestemming echter niet mogelijk om deze bedrijven te vestigingen in het plangebied van Bio-Based Transitiepark. Om dit mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

In de aanloop naar de herziening van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad van Oost Gelre een voorbereidingsbesluit 'Bio-Based Transitiepark' genomen, op grond van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. De gemeenteraad verklaart met dat besluit dat er een bestemmingsplan voor de genoemde locatie wordt voorbereid. Besluiten op eventuele aanvragen om omgevingsvergunning voor initiatieven die in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, maar mogelijk niet passen in het voorgenomen bestemmingsplan, kunnen (en moeten) met het voorbereidingsbesluit worden aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0004.png"Figuur 1.4: Uitsnede Voorbereidingsbesluit 'Bio-Based Transitiepark'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de planbeschrijving uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Historie

Het plangebied is deels gelegen over de Grolse Linie, een aanvalslinie die Frederik Hendrik in 1627 voor het eerst gebruikte om Grolle in de Tachtigjarige oorlog van de Spanjaarden te ontzetten. De Grolse Linie om Groenlo is voor het grootse deel nog intact in de bodem aanwezig. Deze Grolse Linie is gelegen in agrarisch gebied.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Groenlo en is op dit moment grotendeels in gebruik als agrarisch gebied. Op de kaart van rond 1900 (afbeelding 2.1) is het ontstaan van het landschap goed te zien. Het plangebied ligt binnen de heideontginningen met een rechtlijnige verkaveling. De Hupselsche beek (tegenwoordig Leerinkbeek), de Slinge, Holtkampspad, de Ruiterweg en de Oude Borculoseweg zijn de kenmerkende lijnen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.1: Situatie rond circa 1900 (bron: Topotijdreis).

De verkavelingspatronen van het jonge ontginningen landschap zijn tegenwoordig nog steeds zichtbaar. De rechtlijnige patronen van het ontginningsgebied is vooral zichtbaar door de lijnvormige beplantingsstructuren. Het historische coulissenlandschap wordt gekenmerkt door microreliëf, verspreid staande bebouwing en houtwallen. De Leerinkbeek volgt haar oorspronkelijke loop. De Slinge is sterk gekanaliseerd.

Het bedrijvenpark Laarberg is vernoemd naar de boerderij Erve Laarberg aan de Oude Borculoseweg. De naam van de boerderij komt van de familienaam Laarburg die later veranderd is in Laarberg.

2.2 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied bestaat op dit moment uit agrarische landbouwgrond en gronden met natuur, welke zijn gekoppeld aan een ecologische verbindingszone. De agrarische percelen zijn rechtlijnig verkaveld met op een aantal grenzen houtwallen als afscheidingen. Ten noorden van het plangebied loopt de Leerinkbeek. Aan de zuid- en oostzijde wordt het plangebied begrenst door de ecologische verbindingszone Groot Hoornwerk. De hoofdontsluiting van het plangebied vindt plaats door de Ruiterweg, ten zuiden van het plangebied.

Ten westen van het plangebied bevindt zich het Zonnepark Laarberg. Aan de westkant van het plangebied loopt tevens een hoogspanningsleiding van 150 Kilovolt (Kv). Voor de hoogspanningsleiding geldt een onderzoekszone van twee keer 80 meter, met een zone waarin beperkte bouw mogelijk is van twee keer 17,5 meter. Nieuwe wetgeving is in de maak die deze zone aanzienlijk zal verkleinen. Deze wetgeving is echter niet van toepassing op dit bestemmingsplan omdat het nog niet is vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Doelstellingen En Uitgangspunten

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg is een Masterplan (december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Op basis van het Masterplan is vervolgens de Structuurvisie Uitbreiding Regionaal Bedrijvenpark Laarberg (2013) en bijbehorend plan-m.e.r. (december 2013) opgesteld en als zodanig vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen.

Sinds de start van de uitgifte heeft Laarberg zich ontwikkeld tot een zichtbare bedrijvenlocatie langs de N18. De belangrijkste beweegredenen voor een verdere uitbreiding zijn:

  • ruimte bieden aan de hoge vraag van bedrijven uit de regio zodat geen nieuwe terreinen elders gerealiseerd hoeven te worden;
  • stimulering van de werkgelegenheid in de regio;
  • anticiperen op de nieuwe kansen die de ontwikkelingen rond de N18 bieden.

Laarberg is de bindende economische factor voor de regio en wil dit verder uitbouwen. De ambitie ligt er om Laarberg nog meer de duurzame motor te laten worden voor de regio, om ondernemers in voornamelijk de drie topsectoren 'Maakindustrie', 'AgroFood' en 'Duurzame Energie' maximaal te faciliteren. De eerste twee industrietakken zijn zeer sterk vertegenwoordigd in de regio en behoren tot de negen topsectoren die de Rijksoverheid heeft aangewezen. Tevens is Laarberg de plek waar ruimte is voor de provinciale opgave voor meer omvangrijke en zwaardere bedrijvigheid. Ondernemingen worden steeds vaker ingericht op basis van het 'open innovatie model'. Dat vraagt om fysieke plekken waar de sector zich kan clusteren. Laarberg is zo'n locatie.

De Structuurvisie Uitbreiding Regionaal Bedrijvenpark Laarberg (2013) benadrukt het gebruik van de aanwezige landschappelijke waarden. Daarmee wordt een bedrijventerrein ontwikkeld waarbij functionaliteit samengaat met ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast zijn een aantal voorwaardelijke bepalingen in de structuurvisie opgenomen om de uitvoerbaarheid daarvan te waarborgen. Het gaat om bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur. Deze bepalingen zijn doorvertaald in de planregels.

3.2 Ruimtelijk-functionele Structuur

De ruimtelijk-functionele structuur van Laarberg Noord 2 bestaat uit een casco van natuur, groen en verkeer, waarbinnen twee clusters met bedrijfskavels liggen. Het zuidelijk deel van het casco is tevens een archeologisch monument (Grolsche Linie).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: ruimtelijk-functionele structuur Laarberg Noord 2 (voorlopige afbeelding).

Oostelijk bedrijvencluster

Dit cluster omvat het plangebied van het bestaande bestemmingsplan Biobased Transitiepark, deelgebied 1, dat aan de westzijde wordt uitgebreid. De gronden binnen dit cluster zijn opnieuw verkaveld. Het cluster wordt voor het verkeer bereikbaar via een nieuwe weg aan de zuidzijde, die aansluit op de Noordgang. Deels binnen en deels om het cluster wordt een ringweg aangelegd om de individuele kavels te ontsluiten.

De meest oostelijke rand is bedoeld voor hoogwaardige bedrijven, die als losse volumes in een groene setting worden geplaatst. Het gaat hier bijvoorbeeld om innovatieve bedrijven, gericht op ontwerp en ontwikkeling, die vanuit hun aard een beperkte productiecapaciteit nodig hebben. Deze randzone wijkt af van de overige bedrijvigheid op het bedrijventerrein met het oog op een passende ruimtelijk-functionele overgang tussen de grootschalige bedrijven en het Groot Hoornwerk.

Westelijk bedrijvencluster

Dit cluster omvat het gebied tussen het solarpark en de natuurzone. Het cluster wordt via een separate ontsluitingsweg ontsloten voor het het verkeer. Deze weg sluit aan op de Noordgang. Er komt geen rechtstreekse verbinding voor autoverkeer tussen het westelijk en het oostelijk gedeelte (behoudens wellicht een doorsteek voor hulpdiensten).

Kavelinrichting

Voor de inrichting van de kavels zijn de volgende uitgangspunten bepaald, waarop mede de bouwregels in dit plan zijn gebaseerd:

  • maximale bouwhoogte 12 m voor hoogwaardige bedrijven in de oostelijke rand;
  • maximale bouwhoogte 20 voor bedrijven op de andere kavels;
  • maximale bouwhoote 30 m voor verticale productieprocessen, tot een maximum van 1.000 m2 grondoppervlakte.

De overige bouw- en gebruiksregels komen grotendeels overeen met de regels zoals die ook voor Laarberg Centraal en Laarberg Noord worden gehanteerd.

Natuurlijk casco

Het gebied van Laarberg Noord 2 valt deels samen met het Gelders Natuur Netwerk (GNN). Dit betekent dat (niet natuur-)ontwikkelingen binnen het GNN uitsluitend mogelijk zijn op basis van een gedegen motivering en compensatie van het verlies aan GNN. Hierover heeft uitvoerig overleg met de Provincie Gelderland plaatsgevonden, met als resultaat een voor alle betrokkenen acceptabele compensatie en inrichting van GNN. In paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Beeldkwaliteit

Met de ontwikkeling van het laatst deel van Laarberg, Laarberg Noord 2, ontstaat er een bedrijventerrein met diverse mogelijkheden voor bedrijven om zich te vestigen, waarbij dit deel van het bedrijventerrein in een landschappelijke setting is gelegen. Dit deel van het bedrijventerrein wordt doorkruist en omringt door een landschappelijk casco. Binnen het casco wordt een bedrijventerrein ontwikkeld. In het bijbehorende concept-beeldkwaliteitsplan "Beeldkwaliteitsplan Noord 2" wordt de gewenste beeldkwaliteit van de bebouwing en de buitenruimte beschreven en bevat dit beeldkwaliteitsplan toetsbare criteria ten behoeve van de welstand. Het beeldkwaliteitsplan is een verbindend element tussen landschap, architectuur en stedenbouw. Het beeldkwaliteitsplan geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de vormgeving van bebouwing en de inrichting van het terrein. De openbare ruimte sluit aan op het landschap en op bestaand Laarberg. Hiermee wordt de samenhang en inbedding in het landschap geborgd.

Het beeldkwaliteitsplan beschrijft vijf toetsbare criteria:

  • vormgeving;
  • materiaal en kleur;
  • signing en reclame-uitingen;
  • verlichting;
  • groen.

De focus in het beeldkwaliteitsplan ligt op het realiseren van heldere gebouwen, oftewel gebouwvolumes met een grote mate van eenvoud, waardoor samenhang kan ontstaan tussen de verschillende gebouwen op het bedrijventerrein. Een te grote gebouwdiversiteit kan leiden tot verrommeling. Toekomstwaarde wordt gezien als een belangrijk aspect van de planontwikkeling. Per ontwerp dient in beeld ge-

bracht te worden op welke wijze het ontwerp flexibel en adaptief is naar de toekomst, met behoud van de beoogde beeldkwaliteit. Dit kan te maken hebben met mogelijke uitbreidinging en fasering van de bouwplannen, maar ook met het faciliteren van verandering in toekomstig gebruik.

3.4 Versterken Groene Ontwikkelingszone

De Groene ontwikkelingszone (GO) is het gebied dat tussen en rondom natuurgebieden ligt. Hierin liggen onder andere de ecologische verbindingszones (EVZ), de verbindende schakels tussen de natuurgebieden. Bouwen of ontwikkelen in deze zone toegestaan, mits de de natuur wordt versterkt, ook wanneer als gevolg van de ontwikkeling geen natuur verloren gaat.

De regels voor ontwikkelingen binnen de GO, zijn vastgesteld in de omgevingsverordening. Het doel van de GO is het stimuleren van nieuwe ontwikkelingen met tegelijkertijd versterking van de bestaande natuur. Hiervoor moeten de kernkwaliteiten van het gebied versterkt worden door natuur en landschapselementen aan te leggen.


Centraal in de regeling staat een vereveningsmethodiek. Voor elke vierkante meter die ontwikkeld wordt binnen de GO worden verliespunten toegekend, afhankelijk van het type ontwikkeling. Voor het verlies van kernkwaliteiten, open landschap, aardkundige waarden en EVZ kunnen extra verliespunten worden toegekend. Voor een geselecteerd aantal natuur- en landschapselementen zijn echter compensatiepunten te verdienen. De beoogde ontwikkeling kan doorgaan wanneer alle verliespunten door compensatiepunten zijn verevend.


Voor Laarberg Noord 2 geldt ook een versterkingsopgave. Daarom is er een analyse van kernkwaliteiten, de verliesfactor en de impactfactor uitgevoerd. Eveneens is een inrichtingsplan met versterkings- maatregelen opgesteld, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingsdoelstellingen van het EVZ-model. De analyse en het inrichtingsplan zijn opgenomen in de rapportage "Kernkwaliteitenanalyse en inrichtingsplan GO Laarberg" (Ecochore, november 2023). De rapportage is als Bijlage 3 opgenomen bij de regels van dit plan.

Samenvatting resultaten kernkwaliteitenanalyse

  • Het plangebied betreft bouwgrond dat reeds nog in gebruik is. Verspreid staan enkele solitaire bomen. Deze zullen echter behouden blijven binnen de inrichtingsmaatregelen.
  • Uit recente onderzoeksgegevens (Wamelink, 2021 en Kouters, 2023) is naar voren gekomen dat er geen kernkwaliteiten verloren zullen gaan door de geplande ontwikkelingen.
  • Voor de ontwikkeling is geen sprake van toeslagfactoren op de aspecten Nieuwe functie, Waardevol open gebied en Aardkundige waarden.
  • Voor de ontwikkeling is wel een toeslagfactor op het het aspect Ecologische verbindingszone van toepassing.

Samenvatting compenserende inrichtingsmaatregelen

De volgende inrichtingsmaatregelen worden getroffen ter compensatie van het ontwikkelen binnen EVZ:

  • poelen;
  • droge natuurgraslanden;
  • houtsingel;
  • zoom;
  • takkenrillen;
  • bosuilkast.

In de voornoemde rapportage wordt gedetailleerd ingegaan op de verevening (puntentelling) en de uitvoering van de genoemde maatregelen. Uitvoering van het inrichtingsplan is in de regels van het bestemmingsplan geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: kaart inrichtingsmaatregelen uit het inrichtingsplan GNN Laarberg Noord 2

Resultaat

Met de inrichtingsmaatregelen worden voldoende compensatiepunten behaald om de industriële ontwikkelingen binnen het plangebied te nivelleren. Daarnaast is er bij de implementatie van inrichtingsmaatregelen niet alleen gekeken naar de te behalen punten maar is ook ingespeeld op het ecologische gezien, maximaal haalbare binnen deze inrichtingsmaatregelen. Door de uitvoering van deze inrichtingsmaatregelen voldoet Bedrijventerrein de Laarberg ruimschoot aan de noodzakelijke compensatie en zal er in de nieuwe situatie meer ruimte zijn voor zowel industriële ontwikkeling als de natuur.

3.5 Duurzaam Ontwikkelen

Algemeen

De regio Achterhoek heeft sterke ambities rond windenergie, zonne-energie en gebruik van warmte, om te komen tot een energieneutrale regio. Bedrijventerrein Laarberg biedt mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie. Ook op het gebied van innovatie zijn er kansen op Bedrijvenpark Laarberg, zoals verduurzaming van productieprocessen.

Met de ontwikkeling van Laarberg Noord 2 wordt nadrukkelijk verder vormgegeven aan het duurzame imago voor het hele bedrijventerrein. Laarberg wil letterlijk ruimte voor ondernemingen creëren om de krachten te bundelen en kennis te delen. Hierbij moeten koppelingen worden aangebracht tussen de (zwaardere) maakindustrie, de agro-food en duurzame energie.


Recentelijk zijn op Laarberg al enkele ontwikkelingen gerealiseerd die passen in de ambities op het gebied van innovatie en duurzaamheid, zoals de aanleg van een zonnepark en de vestiging van een duurzaam tankstation.

Daarnaast stimuleert Gebiedsonderneming Laarberg de individuele bedrijven tot (onder meer) het plaatsen van zonnepanelen op het dak van bedrijfsgebouwen en het bevorderen van andere duurzaamheidsambities die ook in het RPW zijn opgenomen.


Speerpunten

Voor de ontwikkeling van Laarberg Noord 2 is een stedenbouwkundige visie opgesteld. Daarin zijn drie speerpunten voor duurzaamheid genoemd: het terrein wordt klimaatadaptief ingericht, kansen voor een duurzame energievoorziening worden benut, en bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt optimaal aangesloten bij het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Oost Gelre.

Ambities
De ambities voor Laarberg zijn nader uitgewerkt in concrete tussendoelen:

  1. 1. Laarberg heeft de ambitie om 25% van zijn energieverbruik duurzaam op te wekken.
  2. 2. Nieuwbouw is aardgasloos.
  3. 3. Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen streeft Laarberg naar een verbeterde opvang en afvoer van regenwater en het dempen van hittestress, onder andere door groene inrichting en bomenplannen en zo mogelijk groene daken en groene gevels.


Op Laarberg wordt gestreefd naar een klimaatbestendige ontwikkeling, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie. Sinds op 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden bedrijven in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet.


Verder wordt op Laarberg het belang van klimaatadaptief bouwen benadrukt en om daarin gezamenlijk op te trekken om te leren en te versnellen. Gestreefd wordt naar minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan.


Uitvoering

De uitvoering van de genoemde ambities wordt langs verschillende wegen tot stand gebracht.


Parkmanagement

Doorslaggevend voor een duurzaam bedrijventerrein is een goede organisatiegraad van de bedrijven op een terrein. Parkmanagement en verplichte aansluiting daarbij van zich vestigende bedrijven is een een basisvoorziening op Laarberg.


Co-siting

Verwante bedrijven clusteren op een bedrijventerrein is een manier om de samenhang van een terrein te bevorderen en transportbewegingen te minimaliseren. Co-siting is een strategie voor de uitgifte van kavels om deze samenhang te bevorderen. Co-siting kan uitgewerkt worden op basis van grondstoffen- en reststromen van zich vestigende bedrijven. Ook kan bij de uitgifte van kavels gelet worden om warmtevraag en eventuele restwarmte uit bedrijfsprocessen aan elkaar te koppelen. Ook bij vraag en aanbod van (duurzaam opgewekt) stroom zijn kansen voor co-siting.


Biodiversiteit beschermen en klimaatadaptatie bevorderen

Gescheiden rioolstelsels voor regenwater en vuilwater is de standaard op Laarberg. Aanvullend daarop is het belangrijk regenwater zo lang mogelijk in het gebied vast te houden en waar mogelijk te benutten om schoon drinkwater te besparen. De waterbuffers die in periodes met veel regen gevormd worden, zorgen voor verkoeling tijdens warme periode en kunnen ingezet worden tijdens langere periodes van droogte. Naast ruimte voor waterberging in het gebied, draagt ook het in stand houden of herstellen van ecologische verbindingen op het terrein bij aan het beschermen van de biodiversiteit. Aanvullend aan de verkoelende werking van waterpartijen op het terrein, is het belangrijk voor voldoende schaduw te zorgen in de buitenruimte voor periodes met hoge temperaturen.


Verwarmen en koelen van gebouwen

Door een slimme mix van bedrijfsprocessen op het bedrijventerrein kunnen vraag naar koeling en vraag naar warmte gekoppeld worden, waardoor de reststroom van het ene proces het ander voedt. Infrastructuur voor de uitwisseling van warmte en koelen en voorzieningen voor opslag van warmte en koude in de bodem kunnen dit mogelijk maken en zijn dan aantrekkelijk voor de zich vestigende bedrijven.


Duurzame opwek van energie

De norm van Bijna Energie Neutraal Gebouwd (BENG) uit het bouwbesluit stuurt al aan op lokale opwek van duurzame stroom of warmte. Aangrijpingspunt is echter het gebouw. Daardoor worden mogelijk kansen voor duurzame opwek van stroom en warmte gemist. Een bedrijf met een grote hal (dus een groot dakoppervlak) en weinig stroomverbruik mist een prikkel om het hele dak voor duurzame opwek te benutten. Infrastructuur voor uitwisseling van stroom en warmte tussen bedrijven op het terrein bevordert het optimaal benutten van bedrijfsdaken voor de opwek van duurzame energie. Ook loopt er momenteel een concreet onderzoek naar een energiehub.

Daarnaast heeft de gemeenteraad van Oost Gelre heeft in vergadering d.d. 18 oktober 2022 besloten dat onderstreept dient te worden zonnepanelen op bedrijfsdaken een belangrijke bijdage leveren aan de gemeentelijke energietransitiedoelstellingen. Ten behoeve hiervan is besloten het gebiedsperspectief Laarberg Noord 2 aan te vullen met de tekst dat er met eigenaren van nieuw te bouwen bedrijven door Laarberg B.V. contractueel wordt vastgelegd dat hun dak van het totale gebouw geschikt dient te worden gemaakt voor het leggen van zonnepanelen of andere vormen van energieopwekking.

Duurzame mobiliteit

Laarberg stimuleert duurzaam en emissieloos vervoer. Langzaam verkeer (fietsen, lopen) is gezond en emissieloos. Openbaar en elektrisch vervoer zijn emissiearm. Om dit te stimuleren op het terrein is het belangrijk te zorgen voor:

  • Veilige routes voor langzaam verkeer.
  • Makkelijke bereikbaarheid van het terrein met openbaar vervoer.
  • Voorzieningen voor slimme laadinfrastructuur, waar mogelijk gekoppeld met duurzame opwek van stroom op het terrein.


Conclusie

Parkmanagement

  • Parkmanagement is een voorwaarde voor het creëren van een duurzaam bedrijventerrein op Laarberg. Verplichte deelname aan een parkmanagementorganisatie is opgenomen in de contracten bij de uitgifte van kavels.


Energie

  • Bij ontwerp en aanleg van het energiedistributienetwerk is het belangrijk rekening te houden met eisen vanuit duurzaamheid. Belangrijk is dat er ondergronds ruimte wordt gereserveerd voor uitwisseling en tijdelijke opslag van warmte, koude en stroom. Ook is het belangrijk voorzieningen aan te brengen voor het slim laden van elektrische voertuigen.
  • Voor het optimaal benutten van beschikbare bedrijfsdaken is co-siting van relevante bedrijven van belang, alsmede infrastructuur die uitwisseling en opslag van duurzame stroom, warmte en koude kan accommoderen.
  • Om voldoende capaciteit voor de opwek van duurzame energie te bewerkstelligen is er ruimte in het bestemmingsplan opgenomen worden voor een energiehub met opwek en opslag van stroom bijvoorbeeld gecombineerd met waterberging of een parkeerterrein.


Andere maatregelen voor verduurzaming

Voor de andere duurzaamheidsthema's zijn de concrete randvoorwaarden voor de robuuste ontwikkeling van Laarberg:

  • Het verbeteren van de klimaatbestendigheid (water vasthouden en dempen van hittestress) en beschermen van de biodiversiteit door:
    1. 1. een zoveel mogelijk groene inrichting met hoog en laag groen;
    2. 2. het in stand houden van ecologische verbindingszones in het gebied, zodat het bedrijventerrein geen barrière creëert voor insecten en kleine zoogdieren;
    3. 3. creëren van koele en schaduwrijke plekken in de buitenruimte met bijvoorbeeld bomen, pergola's en waterpartijen, zodat de openbare ruimte en buitenruimte ook tijdens hittegolven aantrekkelijk verblijfsgebied blijft;
    4. 4. het toepassen van half open verharding op plekken waar het kan;
    5. 5. naast het verplichte gescheiden rioolstelsel voor de afvoer van regenwater en vuil water, ook voorzieningen voor het langer vasthouden en zo mogelijk benutten van regenwater; dat kan door de realisatie van extra wateropvang voor perioden met hevige regenval en als buffer bij droogte.
  • Het bevorderen van duurzame mobiliteit door:
    1. 1. aanleggen van veilige routes voor langzaam verkeer, zo mogelijk vrij van gemotoriseerd verkeer;
    2. 2. goede ontsluitingsroutes van en naar het bedrijventerrein voor langzaam verkeer;
    3. 3. bushaltes in of op korte afstand van het terrein;
    4. 4. voorzieningen voor laden van elektrische voertuigen op (semi-)openbare parkeerplaatsen op en rond het terrein en stimuleren van laadinfrastructuur op de bedrijfskavels voor werknemers, bezoekers en bedrijfsvoertuigen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk in de SVIR een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder omvat een aantal beoordelingsstappen en heeft als doel duurzame gebiedsontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is vervolgens als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

In paragraaf 4.1.4 is de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast.

4.1.2 Nationale omgevingsvisie

In 2020 is de structuurvisie Nationale omgevingsvisie (hierna: "NOVI") vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen, waaronder woningbouw, duurzame energie, klimaatadaptatie en circulariteit. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Voor een duurzaam economisch groeipotentieel moeten bedrijventerreinen passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven, en zo de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden was het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening. Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

In artikel 2.6.8 (zend- en ontvangstinstallaties en beperkingen in de nabijheid daarvan) van het Barro (geconsolideerde versie, d.d. 01-12-2020) zijn regels opgenomen voor zogenaamde bouwbeperkingen- gebieden. Het bedrijventerrein Laarberg ligt binnen een aangewezen zone rond een antennepark in Eibergen, zoals is opgenomen in bijlage 6.2 van het Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) (geconsolideerde versie, d.d. 01-12-2020). Artikel 2.6.8 van het Barro stelt voor deze aangewezen gebieden dat geen bestemmingen opgenomen worden die een wijziging bewerkstelligen die het oprichten van bouwwerken hoger dan 22 meter gemeten vanaf het maaiveld mogelijk maken.

De bouwhoogte van de nieuwe bedrijfsbebouwing binnen het plangebied wordt bij recht beperkt tot maximaal 20 meter. Er wordt echter een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor hogere bebouwing tot 30 voor verticale productieprocessen. Daarom is in de afwijkingscriteria onder andere de eis opgenomen dat bij bebouwing hoger dan 22 m een positief advies van het Ministerie van Defensie nodig is. Hierdoor is de bovengenoemde bouwbeperking juridisch gewaarborgd.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Het Rijk heeft de toepassing van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: ladder) verplicht gesteld voor de uitbreiding van bedrijventerreinen als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doel van deze ladder is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Dit door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Het Rijk wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder een wettelijke verplichte toets in het kader van procedures voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Op 1 juli 2017 is voornoemde regelgeving gewijzigd. Sindsdien geldt een nieuwe laddersystematiek. De nieuwe ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.

Het doorlopen van de 'ladder' betreft feitelijk een ruimtelijk-economische toets, waarbij het aspect 'ruimtelijke behoefte' het belangrijkste criterium is.

Stedelijke ontwikkeling

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het is duidelijk dat Laarberg Noord 2 voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder. Daarom is de ladder ook voor deze ontwikkeling doorlopen. Hierna wordt ingegaan op de vraag waarom deze nieuwe stedelijke ontwikkeling niet op een andere locatie en/of binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden.

Geen reële alternatieve locaties

In het Regionaal Programma Werllocaties 2019-2023 (Bijlage 1) is bedrijvenpark Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar grootschalige en/of zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen. Op deze manier kan op de andere bedrijventerreinen in Groenlo en Lichtenvoorde ruimte gecreëerd worden voor kleinschaligere bedrijven. Het is belangrijk dat de gemeente Oost Gelre verschillende kavelgroottes kan bieden. Laarberg biedt hiervoor de mogelijkheid.

Beschrijving van de behoefte

De behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling, verminderd met het aanbod in reeds genomen planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. Dat laatste wordt ook wel de harde plancapaciteit genoemd. Hierna wordt stapsgewijs ingegaan op zowel de ruimtevraag als bestaand aanbod.

Ruimtebehoefte

Marktgebied

De relevante schaal voor het regionale bedrijventerrein Laarberg is primair de Oost-Achterhoek. Secundair is ook West-Achterhoek bij de analyse betrokken.

Kwalitatief

De belangrijke dragers van de economie in de Achterhoek zijn de maakindustrie, de handel en de zorg. De aanwezigheid van veel innovatieve MKB-bedrijven en de aanwezige landbouw zijn troeven voor een succesvolle verdere ontwikkeling van de economische clusters waar Laarberg op mikt: maakindustrie, biobased economy en circulaire economie. Daarbij gaat het om relatief zware milieucategorieën (van tenminste categorie 3.1 als bedoeld in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009) met de daarbij behorende grotere bedrijfskavels (vanaf 5.000 m² oppervlakte).

De toekomstverwachtingen voor deze bedrijven zijn zowel landelijk als regionaal goed. De bedrijven waar Laarberg zich op richt hebben een lokale en regionale binding, maar hun afzetgebied is nationaal en vaak ook internationaal. Als deze bedrijven niet op de gewenste locatie een plek kunnen krijgen, is de kans groot dat ze helemaal uit de Achterhoek vertrekken. Bedrijventerrein Laarberg is hiermee van aanzienlijk (bovengemeentelijk) belang voor het behoud van bedrijvigheid en banen voor de regio.

Kwantitatief

Kijkend naar de huidige uitgiftesituatie op Laarberg dan wordt ook hier dan zichtbaar dat er momenteel sprake is van een inhaalvraag na de crisis vanaf 2008. Laarberg hanteert een flexibele programmering op basis van de marktvraagontwikkeling.

Omdat Laarberg is gevestigd aan de N18, die inmiddels als autoweg is aangelegd, mag bovendien enig effect worden verwacht ten gunste van de arbeidsmarkt en/of grondmarkt. Dit kan zich vertalen in een (beperkte) extra vraag naar kavels op bedrijvenpark Laarberg, waardoor de ruimtebehoefte nog sneller toeneemt en nog zal toenemen.

Conclusie

Er is een aantoonbare behoefte aan bedrijventerrein in de regio Oost-Achterhoek. Deze behoefte vertaalt zich in een gerichte marktvraag naar bedrijfskavels op Laarberg. De beoogde bedrijvigheid is, gelet op de gevraagde schaal en functies niet binnen bestaand stedelijk gebied in de regio in te passen. De ontwikkeling van Laarberg Noord 2 is dan ook niet van invloed op vraag en aanbod op reguliere bedrijventerreinen in de regio.

Concluderend: de ladder voor duurzame verstedelijking is met goed gevolg doorlopen. De uitkomst is dat de ladder zich niet verzet tegen de ontwikkeling van Laarberg Noord 2.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Nationale omgevingsvisie, het Barro en het Rarro en de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg middels onderliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Laarberg Noord 2 is in overeenstemming met het beleid en de instructieregels van het Rijk.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld, d.d. 19-12-2018) is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. Nieuwe bedrijven concentreren zich bij voorkeur op bestaande bedrijventerreinen en zijn schoon en groen.

Regionale bedrijventerreinen

De omgevingsvisie beoogt een gevarieerd aanbod aan goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties mogelijk te maken door hierover in gesprek te gaan met de Gelderse regio's en regionale afspraken te maken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur, boven versnippering. Ook wordt we het omvormen van bestaande gebouwen en locaties gestimuleerd zodat deze weer aansluiten bij de wensen van bedrijven en werknemers. Het gaat om het juiste bedrijf op de juiste -optimale- plaats. Ondernemerschap en innovatie wordt ook gestimuleerd, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten. Zeker wanneer ondernemers een duurzaam Gelderland dichterbij brengen

Energieopwekking en energieneutraliteit in de Achterhoek

In een regionaal 'routekaart'-proces maakt de provincie afspraken met regio's, gemeenten, terreinbeherende organisaties en netwerkbedrijven over hoe de ambities voor energietransitie per regio waar te maken. Uitgangspunt van de routekaarten is de ambitie die binnen de regio leeft rond windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa.

Het routekaartproces resulteert in een overzicht van de locaties en ambities die de provincie en partijen in de Achterhoek hebben voor hernieuwbare energie: windenergie, zonne-energie, gebruik van warmte en energie uit biomassa. In de regio Achterhoek is er een sterke ambitie om te komen tot een energieneutrale regio. Organisatiestructuren als AGEM en BION zijn samenwerkingsvormen om die energieneutraliteit te verwezenlijken.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Bij de Omgevingsvisie Gelderland zijn regels gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerd, versie januari 2023). Door deze integrale verordening stelt de provincie algemene regels aan de inhoud, toelichting en/of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen daarvan of gebiedsgerichte thema's betreffen. De volgende onderdelen uit de Omgevingsverordening zijn relevant voor het plangebied:

Regionale bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor functies die zich moeilijk laten combineren met andere functies vanwege omvang, vervoersbewegingen en milieuhinder. In artikel 2.10 is opgenomen dat de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan is indien dit past in het vigerende Regionaal programma werklocaties.

In het Regionaal programma werklocaties wordt Laarberg aangeduidt als een noodzakelijke locatie voor grootschalige bedrijvigheid, zodat er op andere bedrijventerreinen in Groenlo en Lichtenvoordee ruimte gecreëerd kan worden voor kleinschaligere bedrijven.

Gelders Natuurnetwerk

Een gedeelte van het plangebied ligt in het Gelders Natuurnetwerk. Overleg met Provincie Gelderland heeft geleid tot goede afspraken over compensatie, die in dit plan zijn geborgd. Zie hiervoor paragraaf 3.4 van deze toelichting.

4.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grootschalige bedrijven. Met de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied wordt voorzien in de visie van de provincie ten aanzien van de opvangfunctie van grootschalige bedrijven. De uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg sluit aan bij het vigerende Regionaal programma werklocaties. Tevens is voorzien in een inrichtingsplan in het kader van de groene versterkingsopgave (GNN). Daarmee sluit het onderliggende bestemmingsplan aan bij het provinciale beleid en vormt het provinciale beleid geen belemmering voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg middels onderliggende bestemmingsplan.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Regionale structuurvisie Achterhoek

De structuurvisie 'Speerpunten voor het regionale ruimtelijke beleid Achterhoek 2011-2020' geeft de beleidsambities van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit.

Ten aanzien van bedrijventerreinen is het algemene uitgangspunt: het juiste bedrijf op de juiste locatie. Er wordt ruimte geboden voor groei van lokale bedrijvigheid in bestaande sectoren als detailhandel, bouwnijverheid en industrie en in relatief nieuwe sectoren als recreatie, toerisme, dienstverlening en op het gebied van gezondheid en zorg. Aan nieuwe keuzes en ontwikkelingen gaat regionale afstemming vooraf. Speerpunten zijn: demografische ontwikkeling; oriëntatie op externe relaties (Arnhem-Nijmegen, Twente, Duitsland, Stedendriehoek); de verandering van het platteland; duurzame energie.

4.3.2 Regionaal Programma Werklocaties (RPW) Regio Achterhoek

In regionaal verband hebben de gemeenten en de provincie in de regio Achterhoek afspraken rondom bedrijventerreinen vastgelegd in het Regionaal Programma Werklocaties regio Achterhoek 2019 - 2023 (RPW). Het RPW is vastgesteld door de gemeenteraden in de regio Achterhoek en op 12 november 2019, door Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Met het RPW wordt invulling gegeven aan de Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties. Het RPW biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten. De provincie Gelderland is partner op diverse onderwerpen. Zij is nauw betrokken bij afspraken over vraag en aanbod, aanpak van de herstructurering en implementatie van ladder voor duurzame verstedelijking.

Op subregionaal niveau zijn aanvullende afspraken gemaakt over planning en programmering van bedrijventerreinen tussen Regio Achterhoek en provincie; de vertaling en uitwerking van de gemeentelijke, regionale en provinciale doelstellingen op het gebied van bedrijventerreinen;

het toetsingskader voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio.

In het RPW is bedrijvenpark Laarberg opgenomen als ontwikkeling waar grootschalige en/of zware milieuhinderlijke bedrijvigheid kan worden opgevangen. Op deze manier kan op de andere bedrijventerreinen in Groenlo en Lichtenvoorde ruimte gecreëerd worden voor kleinschaligere bedrijven. Het is belangrijk dat de gemeente Oost Gelre verschillende kavelgroottes kan bieden. Laarberg biedt hiervoor de mogelijkheid.

Naar aanleiding van de vaststelling van het RPW heeft de Regio Achterhoek uitvoeringsafspraken vastgesteld, zoals het verwerken van duurzaamheidsdoelstellingen vanuit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Dat betekent voor de uitbreiding of aanleg van bedrijventerreinen dat er wordt ingezet op:

  • het benutten van daken voor zonnepanelen;
  • gasloos bouwen;
  • het benutten van daken voor zonnepanelen;
  • gasloos bouwen (tenzij noodzakelijk voor het productieproces);
  • uitwisseling restwarmte, elektriciteit en grondstoffen binnen het terrein en de directe omgeving het reserveren van ruimte voor bijvoorbeeld (elektrische) oplaadpunten, waterstof tanken, batterij/voorzieningen t.b.v. opslaan elektriciteit;
  • het opstellen van een materialenpaspoort voor gebouwen;
  • voldoende waterberging, natuurinclusief bouwen en het vergroenen van de openbare ruimte waardoor samen een goede groene structuur en aantrekkelijkere omgeving ontstaat;
  • parkmanagement of een andere vorm van organisatiegraad.

Er wordt afgesproken dat ontwikkelplannen vroegtijdig met de provincie worden doorgesproken om op grond daarvan tot een goede invulling komen. Het uitvoeren van duurzaamheidsmaatregelen wordt klimaatrechtelijk geborgd bij de uitgifte van de kavels.

4.3.3 Conclusie regionaal beleid

Laarberg betreft een regionaal bedrijvenpark dat voorziet in de opvang van grootschalige bedrijven. Met de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van het plangebied wordt voorzien in de visie van de gemeenten in de regio Achterhoek ten aanzien van de opvangfunctie van grootschalige bedrijven. De uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg sluit aan bij het vigerende Regionaal programma werklocaties. Daarmee sluit het onderliggende bestemmingsplan aan bij het regionale beleid en vormt het regionale beleid geen belemmering voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg middels onderliggende bestemmingsplan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Oost Gelre 2040 (concept)

De gemeente Oost Gelre is bij uitstek een ondernemersgemeente en dat wil men zo houden in de toekomst. Daarom stimuleert Oost Gelre bedrijvigheid en wil men koploper worden in toekomst- bestendige werklocaties, dit geldt voor zowel de bestaande als nieuwe bedrijventerreinen, die duurzaam, klimaatadaptief en groen worden gemaakt.

Het bedrijfsleven in Oost Gelre heeft meer ruimte nodig. Er wordt daarom gekozen voor twee economische clusters aan de N18, waaronder de Laarberg. Grote (regionale) bedrijvigheid kan hier worden gevestigd. Ook uitbreidingsmogelijkheden worden verkend om voldoende werkgelegenheid in de gemeente richting 2040 mogelijk te maken.

Tegelijkertijd onderzoekt de gemeente, samen met het bedrijfsleven, naar mogelijkheden voor (onder meer) efficiënter ruimtegebruik. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden die het water- en bodemsysteem biedt. Klimaatadaptatie en duurzaamheid zijn in deze ontwikkelingen

randvoorwaardelijk. Ook wordt samen met het bedrijfsleven naar slimme koppelingen met

de opwek van duurzame energie gezocht. Nieuwe risico’s op het gebied van veiligheid in het kader van de energietransitie worden daarbij beheerst en waar mogelijk beperkt, dan wel weggenomen.

Er is in de visie speciale aandacht voor Laarberg vanwege haar regionale functie. Hier is uitbreiding

nodig, omdat het bedrijventerrein vol begint te raken en er mogelijk over een aantal jaar geen

kavels meer beschikbaar zijn. Er wordt daarom samen met de gemeente Berkelland een langjarige

aanpak opgezet.

4.4.2 Toekomstvisie 2020 Oost Gelre

In de 'Toekomstvisie 2020 Oost Gelre', vastgesteld in 2009, zijn de wensbeelden van de gemeente voor 2020 weergegeven. Ook komt aan de orde hoe de gemeentelijke organisatie met dat toekomstbeeld omgaat. In 2020 komt dat onder andere tot uiting in het feit dat Oost Gelre voor Oost-Achterhoek de belangrijkste speler is op het gebied van industriële bedrijvigheid. De (gerevitaliseerde) industrieterreinen concentreren zich daarbij rond de verbindingsweg tussen Groenlo en Lichtenvoorde. Er zijn goede mogelijkheden voor betaalbaar openbaar vervoer, wat overigens gestimuleerd wordt door de aanwezige bedrijven.

Het bedrijvenpark Laarberg is gevuld met diverse verhuisde bedrijven, afkomstig uit de gehele Oost Achterhoek, maar ook met een groot aantal nieuwe bedrijven. Aan duurzame energie en duurzaamheid in zijn algemeenheid wordt veel waarde gehecht.

Alle milieubelastende bedrijven zijn uit de kernen verdwenen. Verder zijn de bedrijven zo ingericht dat mogelijke milieuproblemen al bij de bron worden aangepakt. Dit maakt het wonen en recreëren in Oost Gelre prettig en veilig. Er zijn dan ook geen klachten meer als gevolg van industriële bedrijvigheid en aan het industrieel erfgoed worden nieuwe bestemmingen gegeven. Bedrijven kunnen ook buurten en buurtschappen 'adopteren' om zo de sociale duurzaamheid in Oost Gelre te stimuleren.

4.4.3 Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' en bijbehorend plan-m.e.r. opgesteld (vastgesteld op 17 december 2013). De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.

In de structuurvisie zijn voorwaardelijke bepalingen opgenomen. Deze bepalingen komen voort uit de opgestelde plan-m.e.r. Het stellen van voorwaardelijke bepalingen voor de thema's natuur, verkeer, geluid en geur is noodzakelijk gebleken om de uitvoerbaarheid van de structuurvisie te waarborgen. Deze voorwaarden werken door onderliggende bestemmingsplannen.

De visie beschrijft het plan voor Laarberg op hoofdlijnen. Laarberg wil over enige jaren de bindende economische schakel zijn voor de regio. De ambitie ligt er om Laarberg een duurzame motor te laten worden voor de regio om ondernemers in de drie topsectoren ' Maakindustrie', 'AgroFood' en 'Duurzame Energie' maximaal te faciliteren. De eerste twee industrietakken zijn zeer sterk vertegenwoordigd in de regio en behoren tot de negen topsectoren die de Rijksoverheid heeft aangewezen. Tevens is Laarberg de plek waar ruimte is voor de provinciale opgave voor zwaardere bedrijvigheid. Ondernemingen worden steeds vaker ingericht op basis van het 'open innovatie model'. Dat vraagt om fysieke plekken waar de sector zich kan clusteren. Laarberg kan zo'n omgeving worden.

De directe omgeving en delen van Laarberg hebben ook landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het bedrijventerrein maakt, daar waar mogelijk, zoveel mogelijk gebruik van die kwaliteiten. Daarmee kan een terrein ontwikkeld worden dat functionaliteit laat samengaan met ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke kwaliteiten van de omgeving. Dit kan er toe leiden dat op de ene plek het bedrijventerrein juist wordt tentoongesteld aan de omgeving (rond de Grolse Linie), terwijl het op een andere plek voor de omgeving 'verstopt' wordt en juist een hele groene uitstraling krijgt, aansluitend op het bestaande landschap (aan de westzijde). Alvorens een ontwikkeling plaatsvindt aan een rand, worden groenstructuren gerealiseerd, welke tevens als compensatiegebied kunnen dienen.

De structuurvisie maakt onderscheid in vier ruimtelijke eenheden, met elk haar eigen ruimtelijke en functionele kenmerken (zie afbeelding 3.1). Dit zijn de Verbindingszone; het Biobased Transitiepark; het Bedrijventerrein; het Agrarisch Landschap. De inzichten rondom het Biobased Transitiepark zijn inmiddels achterhaald. Zie paragraaf 1.1 voor nadere duiding.

De samenhang tussen de ondergrond en de nieuwe ontwikkeling bovengronds, wordt door deze bovengenoemde zones zichtbaar gemaakt. De bestaande structuren van Laarberg worden doorgezet in de uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0008.png"

Afbeelding 3.1: Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg.

De uiteindelijke structuur van het bedrijvenpark dient aan te sluiten op de Verbindingszone, het Agrarisch Landschap en het bestaande deel van het bedrijvenpark. De exacte ligging van de wegen is bekend en biedt een doorlopende structuur. In de noord-zuidrichting zijn de profielen minder breed maar functioneel. Kwalitatief groen wordt samengebracht in de Verbindingszone.

4.4.4 Beleid installaties opwekking hernieuwbare energie

De gemeente Oost-Gelre wil energieneutraal zijn in 2030. Daartoe is beleid opgesteld voor de plaatsing van installaties waarmee hernieuwbare energie kan worden opgewekt. Dit beleid wordt gehanteerd om initiatieven goed te kunnen begeleiden en af te wegen. Daarbij gaat het om initiatieven zoals windenergie, zonne-energie, maar ook om energiebesparing.


De gemeente richt zich in haar beleid op bewezen en betaalbare technieken. Voor alle initiatieven geldt dat er maatschappelijk draagvlak moet zijn, mogelijkheden voor financiële participatie moet worden geboden en dat de aanleg economisch en duurzaam moet plaatsvinden (bijvoorbeeld transportbewegingen beperken door inzet van lokale bedrijven).


Voor bedrijventerreinen zoals de Laarberg noemt de beleidsnotitie bijvoorbeeld de plaatsing van zonnepanelen (tot circa 2 ha) bij grote parkeerplaatsen bij bedrijven, en uiteraard zonnepanelen op gebouwen. Daarbij gelden wel voorwaarden, onder meer op het gebied van landschappelijke inpassing en beleving.


Dit bestemmingsplan voorziet op voorhand geen grootschalige installaties. De voorgenomen ontwikkeling volgt het genoemde beleid, zie hiervoor paragraaf 3.5 van deze toelichting.

4.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het planvoornemen sluit aan bij de Toekomstvisie 2020 Oost-Gelre. Daarnaast werken de voorwaardelijke verplichtingen zoals gesteld in de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg door in bestemmingsplannen. Dat geldt ook voor onderliggend bestemmingsplan. Daarmee vormt het gemeentelijk beleid geen belemmering voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg middels onderliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt het plan, zoals dat in Hoofdstuk 3 is beschreven, getoetst aan (en gemotiveerd vanuit) specifieke regelgeving op het gebied van het milieu en de bescherming van bijzondere waarden. Elke paragraaf is voorzien van een conclusie en - zo nodig - een attendering wanneer op het betreffende aspect nog nader onderzoek is vereist in het kader van een omgevingsvergunning.

5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Inleiding

Bij ieder project van enige omvang of impact is het nodig een beoordeling vooraf uit te voeren naar de milieueffecten. Deze verplichting vloeit voort uit Europese regelgeving en is in Nederland in wetgeving opgenomen. Deze beoordeling kán leiden tot de slotsom dat er een milieu-effectrapportage (m.e.r.) moet worden uitgevoerd.


Voor de ontwikkeling van Laarberg Noord 2 kan op drie manieren een m.e.r- plicht ontstaan, namelijk vanwege het feit dat:

  1. 1. het project een uitbreiding van een bedrijventerrein betreft, en
  2. 2. het project kaderstellend is voor m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten, of
  3. 3. er mogelijk significante effecten zijn te verwachten op Natura 2000-gebieden.


In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie 11 van onderdeel D de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein als m.e.r.-plichtige activiteit opgenomen. De daarbij behorende drempelwaarde bedraagt een oppervlakte van 75 hectare of meer. Omdat met het gehele ontwikkeling van Laarberg onder deze drempelwaarde wordt gebleven is er geen sprake van een rechtstreeks m.e.r.-plicht op basis van het Besluit m.e.r. en kan in beginsel met een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden volstaan.


De uitbreiding van Laarberg Noord 2 valt binnen de structuurvisie. Deze structuurvisie is plan-m.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (waardoor een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming verplicht is).

Er is daarom ook een plan-m.e.r. opgesteld waarin de milieueffecten van Laarberg in samenhang zijn beschouwd. Omdat er reeds een m.e.r. is doorlopen voor het plan is het niet nodig om opnieuw de m.e.r.-plicht te onderzoeken voor de individuele initiatieven op Laarberg Noord 2.


In artikel 2.7 lid 1 jo. 2.8 Wnb is geregeld dat een bestuursorgaan een besluit uitsluitend kan nemen indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Op grond van artikel 7.2a lid 1 Wm zijn bestemmingsplannen, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt, m.e.r.- plichtig. Een passende beoordeling is noodzakelijk wanneer significante effecten vanwege de nieuwe ontwikkeling op instandhoudingsdoelstellingen niet zijn uit te sluiten.


De Commissie MER heeft in haar toetsingsadvies d.d. 16 december 2013, geadviseerd om in een aanvulling op het MER aannemelijk te maken dat het voornemen past binnen de kaders van wat nu de Wet natuurbescherming is en deze informatie te betrekken bij de besluitvorming over de Structuurvisie. Onderzoek in de aanvulling op hoofdlijnen of er alternatieven en/of effectieve maatregelen mogelijk zijn die aantasting van natuurlijke kenmerken kunnen voorkomen.


In paragraaf 5.10 van deze toelichting wordt nader op de (eventuele aantasting van) natuurlijke kenmerken ingegaan en op welke wijze hier procedureel mee om is gegaan.


Onderzoek

In het licht van artikel 7.14 lid 1 Wm bevat dit ruimtelijk kader een vermelding op welke wijze rekening is gehouden met de in het plan-m.e.r. beschreven milieugevolgen en wat is overwogen met betrekking tot de in dat rapport beschreven alternatieven. In het plan-m.e.r. zijn twee alternatieven beschouwd. Het voorkeursalternatief dat hieruit volgt komt nagenoeg overeen met het tweede beschouwde alternatief.


Het voorkeursalternatief is weergegeven in onderstaande verbeelding.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0009.png"

Afbeelding 5.1 Voorkeursalternatief planMER

Het voorkeursalternatief (VKA) van de Laarberg als geheel is beoordeeld op basis van de milieueffecten, zie tabel 5.1. Te zien is dat de beoordeling van het VKA maar op één punt afwijkt van het alternatief 2. Het natuurcriterium Ecologische Hoofdstructuur (EHS; oftewel Gelders Natuurnetwerk in de Omgevingsvisie Gelderland) wordt beoordeeld als neutraal (0) in plaats van positief. Reden hiervoor is dat de gereserveerde zone langs de zuidzijde van de Leerinkbeek smaller is dan in alternatief 2. De smallere zone is nog wel als een licht positief effect op te vatten, maar het effect is niet groot genoeg voor een '+'. In onderstaande tabel zijn de milieueffecten van de alternatieven en het voorkeursalternatief samengevat aan de hand van een beoordeling.

Tabel 5.1: Beoordeling milieueffecten alternatieven en voorkeursalternatief planMER

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0010.png"

In het plan-m.e.r. zijn voorwaarden opgenomen voor de realisering van het voorkeursalternatief. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de structuurvisie en dit bestemmingsplan en die luiden als volgt:

  1. 1. functiegebieden op een verbeelding met bijbehorende milieuzoneringsregels en regels ter waarborging van een adequate externe veiligheidssituatie;
  2. 2. fijnafstemming op het gebied van de toelating van bedrijven en stikstofdepositie op Natura2000-gebieden in de omgeving;
  3. 3. motivering van het plan ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone;
  4. 4. een uitgebreide motivering op het gebied van soortenbescherming, resulterend in het aanvragen (en reeds verkrijgen) van benodigde ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming;
  5. 5. functiegebieden op een verbeelding voor de hoofdverkeersstructuur en belangrijke groenvoorzieningen;
  6. 6. uitgebreide motivering op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking, mede op basis van een specifieke marktverkenning;
  7. 7. regels ter waarborging van een maximale geluidemissie van 70 dB(A)/m²;
  8. 8. regels ter waarborging van de beoogde beeld- en landschappelijke kwaliteit;
  9. 9. opname van een archeologisch beschermingsregime.


Indien en voor zover relevant voldoet het plan aan het eerder vermelde toetsingsadvies van de Commissie MER, met name voor wat betreft het nader onderzoek naar aantasting natuurlijke kenmerken en de actuele invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

Bedrijvigheid kan negatieve effecten met zich mee brengen voor woningen en gevoelige functies in de omgeving. Negatieve effecten kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op geur, geluid, stof en trillingen. Daarnaast kunnen woningen nabij bedrijvigheid de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven belemmeren. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies worden gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In 2019 is de handreiking 'Milieuzonering nieuwe stijl' gepubliceerd. Deze nieuwe handreiking gaat uit van een 'toedelingsprincipe': per bedrijfsmatige activiteit wordt gebruiksruimte opgenomen, die wordt begrensd door concrete milieunormen op een standaard afstand van de activiteit. Toepassing van dit toedelingsprincipe mag om te komen tot een goede ruimtelijke ordening c.q. een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. In plaats van een milieuzonering aan de hand van milieucategorieën en richtafstanden, wordt hierbij gewerkt met een milieuzonering aan de hand van een gebruiksruimte gekoppeld aan milieunormen. Benadrukt wordt dat deze 'ruimtelijke' milieunormen bestaan naast de normen in het milieuspoor. De normen op grond van het Activiteitenbesluit en een eventuele omgevingsvergunning milieu blijven dan ook zelfstandig van kracht.

Deze nieuwe VNG-publicatie is een alternatief naast de bestaande VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Van die laatste publicatie wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan. Daarin wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.


Tabel 5.2: Richtafstanden per milieucategorie

Milieucategorie Richtafstand tot rustige woonwijk (m) Richtafstand tot gemengd gebied (m)
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1.000 700
6 1.500 1.000

Onderzoek

In het kader van het PlanMER voor de Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (Bijlage8) is onderzoek uitgevoerd naar bedrijven en milieuzonering. Er is sprake is van verspreid liggende woonbebouwing in een buitengebied waar al (agrarische) bedrijvigheid plaatsvindt en niet van een rustige woonwijk, waardoor de richtafstanden tot aan een 'gebied met menging van functies' gehanteerd worden. Voor het ruimtelijk ontwikkelingskader is van belang dat in de directe omgeving (minder dan 100 meter) van Laarberg Noord 2 geen (bedrijfs-)woningen liggen.


In beginsel zouden hierdoor kwetsbare objecten binnen plaatsgebonden risicocontouren kunnen komen te liggen. Hierop wordt in paragraaf 5.7 nader ingegaan.

Binnen het plangebied zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.1 mogelijk. Omdat de kavels al zijn gereserveerd, is duidelijk dat er één bedrijf in die categorie valt. De andere bedrijven vallen in een lichtere milieucategorie. In paragraaf 5.5 wordt gedetailleerd ingegaan op het belangrijkste hinderaspect, namelijk geluid. Vooruitlopend daarop wordt hier reeds geconstateerd dat de geprojecteerde activiteiten qua milieuzonering, dus ook qua geluidhinder, inpasbaar zijn.


Conclusie

Het toestaan van bedrijven uit tot maximaal milieucategorie 4.1 is uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering inpasbaar in de omgeving en om die reden aanvaardbaar.


Nadere gegevens bij aanvraag vergunning

Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aan de hand van bedrijfsspecifieke informatie bepaald welke milieucategorie het betreft, waarbij een zwaardere categorie dan 4.1 niet is toegestaan.

5.3 Verkeer

Inleiding

Laarberg Noord 2 is gelegen op het regionaal bedrijvenpark Laarberg dat gunstig gelegen en goed bereikbaar is. Via de N18 is aansluiting op het snelwegennetwerk A18, A12 en A35. Een directe aansluiting richting Duitsland ontbreekt.


Laarberg is aangesloten op lokale fietsroutes. Deze vormen een goede langzaamverkeersroute voor onder andere woonwerkverkeer voor werknemers uit de nabije omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0011.png"

Afbeelding 5.2: Hoofdontsluitingsstructuur Laarberg op nieuwe N18, inclusief een indicatieve wegenstructuur voor Laarberg Noord 2.

Onderzoek

In het kader van het PlanMER voor de Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (Bijlage8) is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerseffecten. Voor Laarberg Noord 2 zijn de onderstaande aspecten van belang.


Autoverkeer

Sinds de ingebruikname van de nieuwe N18 kan het autoverkeer tussen Groenlo en Enschede sneller en veiliger worden afgewikkeld. Ook ter plaatse van Laarberg is een nieuw tracé voor de N18 aangelegd. Ten opzichte van de oude N18 ligt deze iets oostelijker. Ter hoogte van het bedrijvenpark Laarberg zijn op- en afritten aangelegd. Door de nieuwe N18 en de bijbehorende op- en afritten is het bedrijventerrein optimaal ontsloten en uitstekend bereikbaar vanuit de regio, zowel vanaf de A1 (via de A35) en A50 (via de A12). Zowel het regionale-, het bestemmings- als het lokale verkeer bereikt het bedrijvenpark via één centrale invalsweg. Het autoverkeer wordt afgewikkeld via het verlengde van de Noordgang en het verlengde van de Zuidgang richting de N18.

Het verkeer over de centrale invalsweg rijdt via de rotonde Noordgang – Aproche het bedrijventerrein binnen. Op deze rotonde verdeelt al het verkeer zich over het bedrijventerrein. De rotonde is daarmee maatgevend voor de verkeersafwikkeling op het bedrijventerrein. Onderstaande figuur geeft het plangebied aan in het blauw. De rode cirkel is de locatie van de rotonde Noordgang – Aproche.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0012.png"

Figuur 5.3: Situatie rotonde.

De afwikkeling van de rotonde Noordgang – Aproche is bepaald in het kader van het bestemmingsplan onderzoek voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Laarberg Noord 2. Er zal een toename van het verkeer zijn bij de rotonde Noordgang – Aproche. Met behulp van de meerstrooksrotondeverkenner is bepaald wat de afwikkeling zal zijn van de rotonde. Er is een beperkte toename van de verzadigingsgraad van 10% tot maximaal 50%. De gemiddelde wachttijd stijgt van zo'n 4 naar 5 seconden en blijft daarmee beperkt. Pas vanaf een verzadigingsgraad van >80% zijn afwikkelingsproblemen te verwachten. Daarmee is er ook na de realisatie van Laarberg Noord 2 sprake van een goede verkeersafwikkeling.

Fietsverkeer

De structuur van het fietsnetwerk komt grotendeels overeen met het netwerk van het overige verkeer. Het fietsnetwerk voorziet in de utilitaire fietsverbindingen in noord-zuid richting via het oude spoorlijntracé en het tracé van de oude N18 enerzijds en via de Deventer Kunstweg anderzijds. In oost-west richting wordt een verbinding gelegd tussen dit noord-zuidtracé en de Deventer Kunstweg. Hier wordt gedacht aan een vrijliggend fietspad. Hierdoor wordt het mogelijk om dit fietspad deels door de Verbindingszone en deels langs en over de Grolse Linie te situeren. Dit versterkt het recreatieve karakter van deze route als onderdeel van het regionale recreatieve fietsknooppuntennetwerk. In noordwestelijke richting sluit deze fietsknooppuntenroute aan op de Deventer Kunstweg. Nabij de aansluiting op de N18 bevindt zich knooppunt 50 waarbij de route over het viaduct over de N18 loopt en zich uitsplitst in noordelijke richting via de Wolvenkamerweg en in zuidelijke richting via de Schietbaan.


Openbaar vervoer

Door de ontwikkeling van Laarberg fase 2 is de huidige halte (kruising N18/Vredenseweg) decentraal komen te liggen. Een nieuwe halte moet centraler gesitueerd worden zodat het hele bedrijvenpark Laarberg, inclusief Noord 2, op relatief korte loopafstand van het openbaar vervoer bereikbaar is. De locatie ter plaatse van de entree van het bedrijvenpark en het Groot Hoornwerk biedt daar kansen voor.


Conclusie

Het verkeer wordt afgewikkeld via de Noordgang, die aangesloten is op de N18. De N18 is goed geschikt voor de hoeveelheid verkeer die door Laarberg fase 2 wordt gegenereerd. De afwikkeling van de rotonde Noordgang – Aproche levert een toename van het verkeer, maar zorgt niet voor afwikkelingsproblemen. Dat betekent dat de verkeerskundige ontsluiting van bedrijvenpark Laarberg aanvaardbaar blijft, ook na ontwikkeling van Laarberg Noord 2.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden.
  2. 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen.
  3. 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
  4. 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Onderzoek

In het kader van het PlanMER voor de Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (Bijlage8) is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. In dit onderzoek is de invloed op de luchtkwaliteit en de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van het bedrijvenpark als geheel bepaald. In het onderzoek is alleen de bijdrage aan de concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht berekend. De concentratie fijnstof (PM10) is niet berekend aangezien de planbijdrage aan de fijnstofconcentratie veel lager zal zijn dan de bijdrage aan de concentratie NO2. De lage achtergrondconcentratie voor fijnstof geeft ook geen aanleiding om deze lage bijdrage te berekenen.


Conclusie

Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarden niet overschreden worden als gevolg van de ontwikkeling van Laarberg Noord 2. Daarom is de ontwikkeling van Laarberg Noord 2 uit het oogpunt van luchtkwaliteit aanvaardbaar.

Opmerking: voor een nadere motivering uit oogpunt van stikstofdepositie ter plaatse van natuurgebieden zie paragraaf 5.10, onderdeel gebiedsbescherming.

5.5 Geluidhinder

Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.


Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.


Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met dit bestemmingsplan ook niet vastgelegd, omdat daartoe geen aanleiding bestaat vanwege de gering geluidbelasting.


Onderzoek

In het kader van het PlanMER voor de Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (Bijlage8) is een onderzoek uitgevoerd naar geluidhinder. Er is voor een klein deel van het plangebied een geluidszone opgesteld om bedrijven met een aanzienlijke geluidproductie te kunnen vestigen, de zogeheten 'zoneringsplichtige inrichtingen.' Deze geluidszone is bestuurlijk vastgesteld op 30 mei 2017 en is weergegeven in afbeelding 5.3. Van belang hierbij is dat die geluidszone niet in een bestemmingsplan is opgenomen, met uitzondering van het gedeelte nabij het bedrijf Mueller. Een eerdere versie van de geluidszone is in 2009 wél in zijn geheel opgenomen in een bestemmingsplan, te weten het bestemmingsplan 'Buitengebied 1982 partiële herziening 1 geluidzone'. Overigens is de betreffende geluidszone voor het eerst vastgesteld op 17 februari 2004. Daarnaast is van belang dat de geluidzone gedeeltelijk over het grondgebied van de gemeente Berkelland ligt. In de huidige geluidzone liggen 16 woningen waarvoor hogere grenswaarden van 51 tot 57 dB(A) zijn vastgesteld.


Binnen dit plan worden geen zoneringsplichtige inrichtingen mogelijk gemaakt. Grote lawaaimakers zijn dus niet toegestaan en een (aanpassing van de) geluidszonering is daarom niet nodig.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0013.png"

Afbeelding 5.3 Huidige geluidzone 50 dB(A)


Onderzoek

Er is onderzoek verricht naar de inpasbaarheid van het plan op basis van de toegelaten milieucategorieën en de verkeersontsluiting. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Laarberg Noord 2' (Arcadis, 2023), dat als Bijlage2 is opgenomen in deze toelichting. Hierna zijn de conclusies van het onderzoek samengevat.

Voor de op het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 hoogst toe te laten milieucategorie 4.1 inrichtingen geldt op grond van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ een hinderafstand van 200 meter. De afstand van het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 230 meter afstand. Hiermee wordt voornoemde hinderafstand voor milieucategorie 4.1 inrichtingen in acht genomen.


Door de optelling van het geluid van de op bedrijventerrein Laarberg Noord 2 te vestigen inrichtingen kunnen de drie dichtstbijzijnde woningen aan de Eimersweg 5, 5a en 7 een geluidbelasting van 47 dB(A) etmaalwaarde ondervinden bij volledige invulling van bedrijventerrein Laarberg Noord 2 met milieucategorie 4.1 inrichtingen. Bij volledige invulling van bedrijventerrein Laarberg Noord 2 en het aangrenzende gezoneerde industrieterrein Den Sliem/Laarberg ondervinden de drie dichtstbijzijnde woningen aan de Eimersweg 5, 5a en 7 vanwege het gezamenlijke geluid een geluidbelasting van respectievelijk 50, 50 en 48 dB(A) etmaalwaarde. Bij andere woningen in de nabijheid van bedrijventerrein Laarberg Noord 2 is de geluidbelasting vanwege het gezamenlijke geluid 47 dB(A) of lager.


Op het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 worden geen zoneringsplichtige inrichtingen toegestaan. Het terrein wordt derhalve niet gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen wettelijke eisen gelden ten aanzien van het gezamenlijke geluid. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ligt het echter wel in de rede om aansluiting te zoeken bij de geluidnormen van de Wet geluidhinder. De gezamenlijke geluidbelasting vanwege het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 en het gezoneerde industrieterrein Den Sliem/Laarberg bedraagt bij twee woningen in de omgeving van het nieuwe bedrijventerrein 50 dB(A) etmaalwaarde. Bij de overige woningen in de nabijheid van het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 is de geluidbelasting 48 dB(A) of lager. Bij alle woningen voldoet het gezamenlijke geluid aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van de (formeel niet van toepassing zijnde) Wet geluidhinder. Hiermee wordt het gezamenlijke geluid aanvaardbaar geacht.


Binnen de wettelijke zone van de ontsluitingsroute van het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 bevinden zich tot aan de aansluiting op de Twenteroute N18 geen woningen. De eventuele indirecte hinder vanwege de verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein wordt derhalve aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Ontwikkeling van het bedrijventerrein Laarberg Noord 2 is uit het oogpunt van geluidhinder naar de omgeving planologisch aanvaardbaar. Er is geen nadere besluitvorming (zoals een hogere waardebesluit) of specifieke borging in de regels nodig.

Nader onderzoek bij vergunning

Het is mogelijk dat, afhankelijk van de aard en locatie van de bedrijfsvoering, in de omgevingsvergunning aandacht moet worden besteed aan geluidproductie en geluidbeperkende maatregelen. Het is mogelijk dat in dat verband nadere informatie of onderzoek nodig is om bijvoorbeeld voorzieningen aan te geven of kwaliteiten te kunnen waarborgen.

5.6 Geurhinder

Inleiding

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.


Onderzoek

Er treden naar verwachting geen relevante effecten op van nieuwe bedrijven binnen het plangebied met een geuremissie op de omgeving van het plangebied. Bij vestiging van nieuwe bedrijven met een geuremissie binnen het plangebied kan het leefklimaat in de directe omgeving en in het plangebied lager worden door een mogelijk hogere cumulatieve geurbelasting. De voorgestelde milieuzonering voorziet op hoofdlijnen echter in voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies.


Specifiek voor de ontwikkeling Laarberg Noord 2 geldt dat de beoogde ontwikkelingen (met onder andere bedrijven tot en met milieucategorie 4.1) geurrelevante activiteiten kunnen zijn. Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor bedrijven tot en met categorie 4.1 een richtafstand van maximaal 200 meter voor geurhinder. Omdat hier sprake is van verspreid liggende woonbebouwing in een buitengebied waar al (agrarische) bedrijvigheid plaatsvindt en niet van een rustige woonwijk, mogen de richtafstanden tot aan een 'gebied met menging van functies' gehanteerd worden. Dit betekent dat bij een categorie 4.1 een richtafstand van minimaal 100 meter gehanteerd wordt. De dichtstbij liggende geurgevoelige objecten liggen op ruim 100 m van de grens met het plangebied.


Conclusie

Er is geen sprake van (onaanvaardbare) geurhinder. Voor de bedrijven zal in het kader van de milieuvergunning (of de algemene regelgeving op het gebied van milieuhinder) altijd een nadere toetsing plaatsvinden. Wanneer blijkt dat niet aan de geldende geurnormen wordt voldaan, moet het plan worden aangepast of moeten emissiebeperkende maatregelen worden getroffen volgens de 'best beschikbare technieken' (BBT) om geurhinder op de omgeving te beperken.

5.7 Externe Veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het kader van de externe veiligheid dient, in het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituaties. In de volgende besluiten en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  1. 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven.
  2. 2. Circulaire Risiconomering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Circulaire Rnvgs). De Circulaire Rnvgs is van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater.
  3. 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen.
  4. 4. Vuurwerkbesluit. In het vuurwerkbesluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
  5. 5. Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidsafstanden opgenomen voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van externe veiligheid planologisch aanvaardbaar en uitvoerbaar.


Nader onderzoek bij vergunning

Het is mogelijk dat, afhankelijk van de aard en locatie van de bedrijfsvoering, in de omgevingsvergunning aandacht moet worden besteed aan externe veiligheidsaspecten, zoals zelfredzaamheid en bluswatervoorzieningen. Het is mogelijk dat in dat verband nadere informatie of onderzoek nodig is om bijvoorbeeld voorzieningen aan te geven of kwaliteiten te kunnen waarborgen.

5.8 Bodemkwaliteit

Inleiding

Door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens kan inzicht worden verkregen in de bodemkwaliteit in het plangebied. Dat inzicht is nodig om te bepalen of de bodem geschikt is - of geschikt te maken is - voor nieuwe functies. Ook voor omgevingsvergunningen voor het bouwen is onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Bouwwerkzaamheden mogen pas beginnen als de bodem geschikt is - of geschikt is gemaakt - voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, moet aanvullend onderzoek plaatsvinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, moet vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of moet de omgevingsvergunning worden geweigerd.


Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkelingen op bedrijvenpark Laarberg zijn er verschillende (complementaire) bodemonderzoeken uitgevoerd (Bijlage 3). Voor het plangebied zijn de volgende onderzoeken relevant (maar niet uitsluitend):

  • Verkennend bodemonderzoek Ruiterpad ong. (kadastraal GROEN-LO, F, 13) (11304.006B, d.d. 7 april 2021);
  • Actualiserend/verkennend bodemonderzoek RBT Laarberg (kavel Redan) (11304.001A, d.d. 2 april 2020);
  • Verkennend/Actualiserend (water)bodemonderzoek RBT Laarberg Noord (11304.006A, d.d. 28 april 2021).

Verkennend bodemonderzoek Ruiterpad ong. (kadastraal GROEN-LO, F, 13)

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de locatie onderzocht

dient te worden volgens de strategie "grootschalig onverdacht" (ONV-GR). Bij onverdachte locaties

luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

In figuur 5.4 is de onderzoekslocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0014.png"
Figuur 5.4: Onderzoekslocatie Verkennend bodemonderzoek Ruiterpad ong. (kadastraal GROENLO, F, 13).

Actualiserend/verkennend bodemonderzoek RBT Laarberg (kavel Redan)

RD-O1: Openbaar terrein noord (RD-ON) en Kavel RD-1

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onder-

zocht kan worden volgens een eigen strategie, gericht op het verkrijgen van een actueel beeld van de

milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de locatie “onver-

dacht” is. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond geen verontreinigingen aangetroffen.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen zijn aangetoond. PFAS is eveneens niet boven de Achter-

grondwaarde aangetoond. Het grondwater is gezien de doelstelling van het onderzoek niet onderzocht.

RD-OZ: Openbaar terrein Zuid

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onder-

zocht dient worden volgens de strategie “Onverdacht, niet lijnvormig”. Bij onverdachte locaties luidt de

onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

Zintuiglijk zijn in de grond geen verontreinigingen aangetroffen.

In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen zijn aangetoond. PFAS is eveneens niet boven

de Achtergrondwaarde aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met metalen (barium en cad-

mium), naar alle waarschijnlijkheid zijnde natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties. Gelet op het regionale karakter van de lichte metaalverontreinigingen in het grondwater en het ontbre-

ken van verontreinigingen in de grond kan de onderzoekslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar

omgeving worden beschouwd.

Met het oog op ontwatering en lozing van het vrijkomende water op oppervlaktewater kan worden ge-

steld dat de concentraties aan onopgeloste bestanddelen de lozingsnorm van 50 mg/l (Besluit lozen

buiten inrichtingen) in ruime mate overschrijden.

In figuur 5.5 is de onderzoekslocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0015.png"
Figuur 5.5: Onderzoekslocatie Actualiserend/verkennend bodemonderzoek RBT Laarberg (kavel Redan).

Verkennend/Actualiserend (water)bodemonderzoek RBT Laarberg Noord

Gelet op het regionale karakter van de lichte tot sterke metaalverontreinigingen in het grondwater en

het nagenoeg ontbreken van verontreinigingen in de grond/grondwater kan de onderzoekslocatie als

"onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er bestaat op basis van de onder-

zoeksresultaten geen aanleiding voor een nader onderzoek en er bestaan met betrekking tot de mili-

euhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de transactie en herontwik-

keling van de onderzoekslocatie.

In figuur 5.6 is de onderzoekslocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0016.png"

Figuur 5.6: Onderzoekslocatie Verkennend/Actualiserend (water)bodemonderzoek RBT Laarberg Noord.

Conclusie

De onderzochte locaties vormen geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling van Laarberg Noord 2.


Nader onderzoek bij vergunning
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Dat is met name van belang bij een gedeelte van het westelijk deel van het bedrijventerrein, waar een smalle strook ten westen van het natuurbosje nog niet is onderzocht. Op basis van de resultaten van het aangrenzend onderzocht gebied worden hier echter geen significante verontreinigingen verwacht.

5.9 Water

Inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.


Onderzoek

Voor de uitbreiding van het bedrijvenpark Laarberg is in het kader van het Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' de watertoets (Civicon BV, 2011) doorlopen. In 2021 is de watertoets geactualiseerd. In 2024 heeft er een nieuwe actualisatie plaatsgevonden (Bijlage 4: Civicon BV, d.d. 20-02-2024, kenmerk: R01-2022-044-D01) voor het gebied Laarberg Noord 2. De toets geeft aan wat de gevolgen zijn voor het ruimtelijke plan voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden in het plangebied zijn afgestemd met het waterschap. Dat deze op een juiste manier worden toegepast wordt geborgd in het waterhuishoudings- en rioleringsplan dat in samenwerking met het waterschap is uitgewerkt.


Huidige situatie plangebied

Binnen en nabij Laarberg Noord 2 zijn meerdere oppervlaktewaterlichamen aanwezig.

  1. 1. Leerinkbeek;
  2. 2. Afwatering van Heideblom;
  3. 3. Retenties Laarberg Noord 2:
    1. a. Retentie oost, Groot Hoornwerk;
    2. b. Retentie west, Solarpark;


Aan de noordzijde van het plangebied loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Aan de zuidzijde loopt de Afwatering van de Heideblom. In het plangebied liggen diverse retentiewateren voor de opvang van hemelwater. Naast het oppervlaktewater zijn het verloop van het maaiveld, de bodemopbouw en de grondwaterstanden in grote mate bepalend voor de waterhuishouding. De maaiveldhoogte van het voorliggend plangebied Laarberg Noord 2 verloopt van circa 20,70 tot 23,00 m +NAP. Het oostelijke deel is hoger gelegen.

De bodem van het plangebied bestaat uit een veldpodzolgrond. Deze bodem bestaat globaal uit leem arm en zwak lemig fijn zand. Daarnaast hebben deze gronden hydromorfe kenmerken hoog in het bodemprofiel, wat betekent dat de grondwaterstand relatief hoog is. De bodem rondom de Leerinkbeek is een beekeerdgrond. Beekeerdgronden bestaan over het algemeen uit lemig fijn zand.

Het Rijks-, provinciaal en gemeentleijk beleid omtrent water is dat er zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Daar waar dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen. Pas als ook dat niet toereikend is, komt het afvoeren van hemelwater in beeld. Met name voor het vasthouden en bergen van water is ruimte noodzakelijk en ligt er een sterk verband met het stedenbouwkundig plan. De infiltratiemogelijkheden worden op hoofdlijnen bepaald door:

• de doorlatendheid van de bodem;

• de optredende grondwaterstanden.

De haalbaarheid van het infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Voor het creëren van infiltratievoorzieningen is een doorlatendheid van minimaal 0,5 m/dag nodig. Na verloop van tijd zal de doorlatendheid echter afnemen als gevolg van verontreinigingen, slibvorming, etc. Derhalve wordt bij voorkeur een minimale doorlaatfactor aangehouden van 1,0 m/dag.

Op 2 mei 2012 is door Econsultancy een geohydrologsich onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de K-waarde van het plangebied varieert tussen 0,5 en 1,0 m/dag. Dit betekent dat de doorlatend- heid van de bodem voldoende is om hemelwater te infiltreren.

Het verloop van de grondwaterstand in het gebied is groot. Om een beter inzicht te krijgen in de grondwaterstanden binnen het plangebied, is in juli 2023 een automatisch grondwatermeetnet

aangebracht. De watergangen rondom het plangebied, de Leerinkbeek en de Afwatering van Heideblom, zijn van invloed op de grondwaterfluctuatie in het plangebied. Daarom kan de grondwaterstand in het plangebied afwijken van de grondwaterstand van de peilbuizen, die op grotere afstand van de watergangen liggen. De meetperiode van het nieuwe grondwatermeetnet is nog kort. De grondwaterstand van 21 september 2023 is vergeleken met de grondwaterstand van bestaande peilbuizen, buiten de planlocatie. De grondwaterstanden in het plangebied verlopen van 21,66 m +NAP tot 20,22 m +NAP. De maatgevende grondwaterstanden worden in de verdere uitwerking op basis van de gegevens van het grondwatermeetnet geactualiseerd.

Op basis van de verontreinigingscontouren van de Omgevingsdienst Achterhoek, kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen bodem- of grondwaterverontreiniging aanwezig is.

Watertoets

Inleiding

In het kader van de watertoets is, zoals hiervoor is aangegeven, een watertoetsrapportage opgesteld en beoordeeld door het waterschap. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten. Hierbij kan gedacht worden aan: beheer en onderhoud, veiligheid, klimaatadaptatie (wateroverlast), waterkwaliteit, afvalwaterketen, grondwaterbeheer en recreatie en beleving. De waterbeheerder stelt criteria in overleg met de initiatiefnemer vast. Het doel van de watertoets is het vroegtijdig en gezamenlijk vastleggen van de waterhuishoudkundige doelen en maatstaven (criteria).

Beschrijving bouwplan en verhard oppervlak
De ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een aantal bedrijfskavels en de daarbij behorende infrastructuur, zoals wegen. Daarnaast biedt de ontwikkeling ruimte voor brede groene bermen langs de wegen. De exacte locaties van de kavels en wegen wordt in een later stadium nader bepaald, dit is mede afhankelijk van de toekomstige kavelindelingen.

Het nieuw verhard oppervlak is circa 147.500 m2. Hierbij is onderscheid gemaakt in het dakoppervlak, de terreinverharding en de wegen. Voor de kavels is uitgegaan van een maximaal verhardingspercentage van 90%. Voor het dakoppervlak is 60% van het verharde deel van het kaveloppervlak aangehouden. Het terreinoppervlak bedraagt hiermee 40% van het verharde deel van het kaveloppervlak. Deze verdeling tussen terreinverharding en dakoppervlak zijn ook aangehouden bij het eerder opgestelde rioleringsplan (Civicon BV, met kenmerk R01-2012-075-D01, d.d. 18-11-2013).

Beheer en onderhoud (en inrichting)
De voorgenomen ontwikkelingen mogen geen belemmering vormen voor het reguliere beheer en

onderhoud van het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem worden in overleg met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil van de bestaande retenties wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.

Klimaatadaptatie (wateroverlast)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 147.500 m2.

Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar de RWZI, maar volgens de

trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.

Het dakwater wordt middels een hemelwaterriool verzameld en afgevoerd naar de bestaande retenties. Het terreinwater en het water van de wegen wordt middels een bodempassage in de vorm van wadi’s op de retenties geloosd. De verschillende retenties hebben een overstort op de A-watergangen. Binnen het plangebied zijn verschillende groenstroken aanwezig. Bij de nadere uitwerking wordt bekeken of deze groenstroken ingezet kunnen worden als waterberging. Tevens wordt bij de uitwerking gekeken of eigen berging op de kavels mogelijk is.

In extreme situaties zou bui T=100+10% (80 mm) tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen moeten kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. Hierbij wordt voorgesteld rekening te houden met infiltratieverlies tijdens de bui. De infiltratiewaarde en maximale duur van de infiltratie wordt in overleg met het waterschap vastgesteld. Er wordt voorgesteld te rekenen met een maximale infiltratie van 0,5 m/dag gedurende 12 uur.

Volgens de stresskaarten is het gebied (in theorie) onderhevig aan wateroverlast. Hoe deze overlast ontstaat, hoe hiermee om gegaan kan worden, wordt nader beschouwd bij de uitwerking van de plannen (waterhuishoudings- en rioleringsplan).

Waterkwaliteit (schoon water)

Vanuit het plangebied wordt het hemelwater van terreinverhardingen en wegen via een bodempassage in de vorm van wadi’s geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden.

Afvalwaterketen

Ten gevolge van de ontwikkeling is er sprake van een toename van het afvalwater. Voor het afvalwater wordt uitgegaan van 0,2 l/s/ha over het bruto oppervlak (Kennisbank Stedelijk Water). Het bruto oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 21,4 ha. Hiermee wordt een toename van de vuilwaterbelasting van 15,4 m³/uur verwacht. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat het bestaande vuilwaterstelsel en het bestaande gemaal, inclusief persleidingen, deze toename kan verwerken. Dit dient nader uitgewerkt te worden, in overleg met het waterschap.

Grondwaterbeheer

In het plangebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen, wordt aanbevolen om slecht doorlatende lagen en verdichtte lagen te doorbreken met bijvoorbeeld verticale zandsleuven.

Om verdroging zo veel als mogelijk te verminderen wordt de neerslag in het plangebied zo veel

als mogelijk lokaal in de bodem geïnfiltreerd.

Het plangebied maakt geen functies mogelijk die de kwaliteit van het grondwater negatief kunnen

beïnvloeden.

Conclusie

Uit de watertoets blijkt dat er ruimtelijke consequenties zijn met betrekking tot water gerelateerde zaken. Dit leidt echter niet tot ruimtelijke knelpunten. In hoofdstuk 5 van de watertoets wordt concreet inhoud gegeven aan het voornemen een duurzaam watersysteem op de locatie te realiseren. Daarmee is Laarberg Noord 2 met het oog op water gerelateerde zaken uitvoerbaar.


Nader onderzoek bij vergunning

Het ruimtelijk kader is uit planologisch opzicht voldoende afgestemd op de waterbelangen in het gebied. Het kan echter nodig zijn dat een initiatiefnemer nadere vergunningen op het gebied van de waterhuishouding moet aanvragen, afhankelijk van de bedrijfsvoering en/of het bouwplan. Een dergelijke vergunning moet (meestal) bij de gemeente of bij het waterschap worden aangevraagd.

5.10 Ecologie

Inleiding

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Per 1 januari 2017 is de nieuwe natuurwet "Wet natuurbescherming" (hierna Wnb) in werking getreden. In deze nieuwe wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet in één wet geïntegreerd, waarmee de afzonderlijke wetten komen te vervallen. De belangrijke wijzigingen zijn de verwijdering van de beschermde natuurmonumenten uit de wet, wijzigingen in de lijst van beschermde soorten van de Flora- en faunawet en verschuiving van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de provincie. Ten aanzien van de Boswet zijn er geen wijzigingen.


Soortenbescherming

De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.


Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde monumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Wnb is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.


Natuuronderzoeken

In het kader van het PlanMER voor de Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn verschillende natuuronderzoeken uitgevoerd. Deze - separaat beschikbare - onderzoeken, die de gehele voorziene uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg in beschouwing nemen, vormen in belangrijke mate de onderbouwing op het aspect ecologie.


Onderzoek soortenbescherming


Wet natuurbescherming

In 2021 is een update van het natuuronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het doel van dit onderzoek was om te inventariseren of door de geplande werkzaamheden schade kan ontstaan aan populaties van beschermde soorten flora en/of fauna, en hoe eventuele schade beperkt of gecompenseerd kan worden. De huidige wetgeving verlangt een gedegen en actueel onderzoek naar flora en fauna in verband met de zorgplicht die Wet natuurbescherming (Wnb) een plannenmaker oplegt.


Inventarisaties

Gebiedsonderneming Laarberg is verantwoordelijk voor de uit te voeren activiteiten en gaat voldoen aan haar zorgplicht in het kader van de Wnb. Het eerste flora- en faunaonderzoek is in 2010 uitgevoerd en geactualiseerd in 2014. In 2017 is een aanvullend natuuronderzoek (veldonderzoek) uitgevoerd, gericht op het voorkomen van beschermde planten, vleermuizen, vaste rust- en verblijfplaatsen van matig en streng beschermde zoogdieren en broedvogels, waaronder vogels waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. In 2020 is opnieuw onderzoek gedaan (Staring Advies,

rapportnummer 2155: 'Update aanvullend natuuronderzoek Regionaal Bedrijventerrein

Laarberg in Groenlo’). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat is gebleken dat er voor het plangebied sprake is van verstoring van (essentieel) foerageergebied en vliegroutes van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger, verstoring van vaste verblijfplaatsen (zomer- en paarverblijfplaats) van de gewone dwergvleermuis, mogelijke verstoring van een vaste verblijfplaats (zomerverblijfplaats) van de gewone grootoorvleermuis, en mogelijke verstoring van verblijfplaatsen, foerageergebieden en verbindingszones van bunzing en wezel door het kappen van bomen, aanleg van infrastructuur en bouwwerkzaamheden. Ter behoud van de lokale populatie en bescherming van individuen is een activiteitenplan opgesteld (Bijlage 5: Staring Advies, Rapportnummer 4187, d.d. 18 juni 2021) voor deze soorten, aangezien (essentiële) onderdelen van de functionele leefomgeving van vleermuizen en kleine marterachtigen beschermd zijn.

Analyse flora

Bij de geplande ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde plantensoorten en het nemen van mitigerende of compenserende maatregelen is voor de aangetroffen plantensoorten niet noodzakelijk.


Bunzing en wezel

Tijdens de werkzaamheden in het plangebied waar vaste rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen, en het bijbehorend functioneel leefgebied (foerageergebied en verbindingszone), zich bevinden, is mogelijk tijdelijk sprake van verlies aan vaste rust- en verblijfplaatsen (bunzing) en geschikt habitat (bunzing en wezel). Ook is mogelijk sprake toenemende risico op verkeersslachtoffers en van verstoring van individuen door geluid, trillingen, menselijke aanwezigheid etcetera. Er worden mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen, zoals opgenomen in het activiteitenplan (Bijlage 5).


Analyse vleermuizen

Door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen verdwijnen er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Verstoring op foerageergebieden en vliegroutes door (met name) licht- en geluidhinder is op voorhand niet geheel uit te sluiten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend. Om verstoring op essentieel foerageergebied en vliegroute van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger langs de Holtkampsweg, door de ruimtelijke ontwikkeling te compenseren wordt de kwaliteit van het bestaand foerageergebied en vliegroute versterkt. Daarnaast worden mitigerende maatregelen getroffen conform het activiteitenplan (Bijlage 5).


Conclusie onderzoek soortenbescherming

De ontwikkeling van dit plan is voor wat betreft het aspect soortenbescherming uitvoerbaar. Een ontheffing is verleend vanwege de (mogelijke) verstoring van het leefgebied van kleine marterachtigen en de vleermuizen. In het activiteitenplan (Bijlage 5) zijn maatregelen behandeld om negatieve effecten op de binnen het plangebied aangetroffen soorten bunzing, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en wezel te vermijden of zoveel mogelijk te verminderen.


Onderzoek Gebiedsbescherming


Inleiding

Ter plaatse van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het onderzoek in het kader van de gebiedsbescherming is daarom gericht op effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied. Het gaat daarbij vooral om Natura 2000-gebieden. Bedoeld onderzoek omvat meerdere studies en onderzoeken die, samen beschouwd, het vereiste actuele inzicht bieden in de effecten van dit plan op natuurgebieden. Het betreft de volgende studies en onderzoeken (met verwijzingen):

  1. 1. PlanMER Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (augustus 2013), inclusief
  2. 2. Passende Beoordeling, inclusief stikstofdepositieberekeningen (augustus 2013);


Hierna wordt een samenvatting gegeven van deze studies en onderzoeken. Deze informatie, die voor wat betreft de algemene inhoud op dit moment nog steeds actueel is, wordt op het punt van stikstofberekeningen geactualiseerd op basis van een Stikstofnotitie (Bijlage 6).


Inventarisatie

Het plangebied ligt op enige afstand van een aantal Natura 2000-gebieden:

  1. 1. Zwillbrockervenn & Ellewickerveld en vogelrichtlijngebied (5 km);
  2. 2. Korenburgerveen (7 km);
  3. 3. Stelkampsveld (10 km);
  4. 4. Buurserzand en Haaksbergerveen (10 km).


Verderweg gelegen gebieden zijn onder andere Bekendelle (13 km), Willinks Weust (14 km), Lüntener Fischteich und Ammeloer Venn (14 km), Witte Venn en Krosewicker Grenzwald (14 km) en Witte veen (14 km). In deze gebieden zijn doelstellingen geformuleerd voor een aantal soorten en habitattypen van hoogvenen, heiden, schrale graslanden, stuifzanden en bossen.

Het Zwillbrockervenn & Ellewickerveld is ook aangewezen voor de Vogelrichtlijn. Dit Vogelrichtlijngebied heet 'Vogelschutzgebied Moore und Heiden des westlichen Münsterlandes' en omvat onder andere het habitatrichtlijngebied Zwillbrockervenn & Ellewickerveld.

Gezien de aard en omvang van de verwachte effecten van de ontwikkeling van Laarberg Noord, richt de passende beoordeling zich op de vier dichtstbijgelegen Natura 2000-gebieden Zwillbrockervenn, Korenburgerveen, Stelkampsveld en Buurserzand & Haaksbergerveen.


Passende beoordeling

In de passende beoordeling bij het PlanMER Structuurvisie uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg (Royal HaskoningDHV, augustus 2013) is de stikstofdepositie ten gevolge van de industriële activiteit en de verkeersaantrekkende werking van het regionaal bedrijvenpark Laarberg als geheel bepaald.

Op de Natura 2000-gebieden (Korenburgerveen, Stelkampsveld, Buurserzand & Haaksbergerveen) is, zo blijkt uit onderzoek, met de beoogde bedrijvigheid geen sprake van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de huidige situatie, zodat op voorhand is uitgesloten dat dit een significant negatief effect veroorzaakt.

Stikstofbeoordeling 2023 plangebied Laarberg Noord 2

De aanleiding voor deze beoordeling, in aanvulling op de reeds verrichte onderzoeken is tweeledig. Enerzijds zijn er regelmatig ontwikkelingen inzake de staat van Natura2000-gebieden. Anderzijds zijn er regelmatig ontwikkelingen op het gebied van regelgeving voor stikstofdepositie.

Op basis van de berekening met AERIUS Calculator versie 2023.1 (uitgevoerd in maart 2024) is geen toename in stikstofdepositie berekend (0,00 mol N/ha/j) voor de aanlegfase. De berekening is toegevoegd als Bijlage 7.

Op basis van deze berekening kan worden geconcludeerd dat de emissies als gevolg van de bouwwerkzaamheden en het wegverkeer geen significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden hebben.

Er is daarmee geen vergunningplicht in het kader van stikstofdepositie voor dit project.

Tot slot wordt hierbij opgemerkt dat het gebied op dit moment nog steeds actief in gebruik is als landbouwgrond. Dit gebruik wordt (en kan worden) voortgezet tot het moment dat de feitelijke aanleg van het bedrijventerrein begint.


Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Ten noorden van het plangebied loopt de Leerinkbeek. Deze beek is onderdeel van een natte ecologische verbindingszone (heringericht in 2007). Een smalle zone rond de Leerinkbeek, in de nabijheid van het plangebied, is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk. Daar omheen ligt een ruime zone die in de omgevingsvisie van Gelderland is begrensd als Groene Ontwikkelingszone. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar er moet ook gestreefd worden om de "samenhang tussen natuurgebieden te bevorderen, het functioneren als netwerk te versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies te zoneren". In paragraaf 3.4 is reeds uitvoerig op dit aspect ingegaan.

Conclusie

De ontwikkeling van Laarberg Noord 2 is aanvaardbaar, de individuele ontwikkelingen binnen dit plan zijn recentelijk getoetst op het aspect gebiedsbescherming (met name voor wat betreft de stikstofdepositie). Voor wat betreft soortenbescherming wordt het (jaarrond) onderzoek jaarlijks herhaald, de resultaten daaruit kunnen gebruikt worden bij individuele ontwikkelingen.


Nader onderzoek bij vergunning

De Wet natuurbescherming kent een zelfstandige werking én onderzoeksgegevens op het gebied van natuurbescherming zijn beperkt geldig. Het is daarom vrijwel altijd nodig dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning, die de bouw en ingebruikname van een bedrijfsgebouw mogelijk maakt, een (nieuw) onderzoek vanwege gebiedsbescherming (Aeriusonderzoek) wordt uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen zou dit kunnen leiden tot het moeten uitvoeren van een specifieke passende beoordeling.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Inleiding

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De monumentenwet 1988 is hierin gedeeltelijk overgenomen. Het andere deel van de monumentenwet 1988 zal worden opgenomen in de Omgevingswet. Het gaat dan om het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming over de fysieke leefomgeving. Op moment zijn deze wetten opgenomen in de Erfgoedwet onder het overgangsrecht, totdat de Omgevingswet in werking treedt. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  1. 1. het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  2. 2. de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  3. 3. de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  4. 4. de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.


Bepalingen over de archeologische monumentenzorg in omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet maar blijven hetzelfde. Bij de voorbereiding ervan dient inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Indien er archeologische waarden in de bodem worden aangetroffen, gelden de volgende uitgangspunten:

  1. 1. het ongestoord bewaren van de archeologische vondsten in de bodem;
  2. 2. het opgraven van de archeologische vondsten en het elders bewaren daarvan;
  3. 3. het zo veel mogelijk ontzien van de archeologische vondsten.

Onderzoek

In het kader van het PlanMER dat is opgesteld bij de Structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (Bijlage 8) is onderzoek uitgevoerd naar archeologie en cultuurhistorie. Dit onderzoek neemt, dat de gehele voorziene uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg in beschouwing.


Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre

Gemeente Oost Gelre heeft het nationale archeologiebeleid vertaald in het rapport Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre (RAAP, 2008). Daar hoort een archeologische beleidsadvieskaart bij, afbeelding 5.3. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en wat de archeologische verwachtingswaarde is van andere gebieden. Behoud van archeologische (verwachtings-)waarden is het uitgangspunt.


Archeologische aspecten

Uit de Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008) en blijkt dat er veel archeologische waarden kunnen voorkomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN311-VG01_0017.png"

Afbeelding 5.3 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart (RAAP BV, 2008)


Ter plaatse van het plangebied Laarberg Noord gelden hoofdzakelijk een lage en een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. Om beter inzicht te krijgen in het daadwerkelijk voorkomen van archeologische waarden is eerder in het gebied een bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd (Hamaland Advies, 10 oktober 2018). Op basis van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek wordt voor het grootste deel van het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Met het selectieadvies wordt ingestemd.


Cultuurhistorische aspecten

Laarberg Noord ligt echter direct ten zuiden van de Grolse Linie uit 1627 (ook wel de Circumvallatielinie genoemd). Deze linie is een belangrijke cultuurhistorisch waardevolle structuur op het bedrijvenpark Laarberg. De Grolse Linie is een aanvalslinie uit de Tachtigjarige Oorlog. Wat de Grolse Linie om Groenlo uniek maakt, is dat deze voor het grootste deel nog intact in de bodem aanwezig is. Deze ligt in het agrarisch gebied. De linies rondom andere steden zijn vrijwel volledig vergraven ten behoeve van met name snelwegen en nieuwbouwwijken. Het doel is om de Grolse Linie te behouden en waar mogelijk de structuur zichtbaar en beleefbaar te maken. De ontwikkeling van Laarberg Noord staat dit niet in de weg.

Aanvullende vergunningplicht in verband met de Grolse Linie

Evenwijdig aan de Grolse Linie ligt (aan weerszijden daarvan) een vergunningszone (buffer om de linie). Voor het werken binnen deze zone moet een monumentenvergunning aangevraagd te worden. Dit betreft een vergunning voor het wijzigen van een archeologisch rijksmonument. Vergunningen voor archeologische rijksmonumenten worden verleend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Een klein gedeelte van het plangebied Laarberg Noord valt binnen de genoemde zone. In het verleden is voor de aangelegde riolering een vergunning verleend voor het werken binnen de zone. Voorafgaand aan de rioolwerkzaamheden heeft destijds een archeologische opgraving plaatsgevonden. Hierna is dat betreffende gebied vrijgeven door de RCE.


Na afronding van de ruimtelijke uitwerking van het plan voor Laarberg Noord is gebleken dat het toekomstig wegcunet voor een klein deel buiten de vrijgegeven zone ligt. Hiervoor moet een nieuwe vergunning aangevraagd worden. De vergunningaanvraag is momenteel bij de RCE in behandeling. In dat verband is in september 2021 het concept Programma van eisen voor de archeologische opgraving ingediend. De vergunningaanvraag eerder voorbesproken met de RCE. Op basis daarvan is gebleken dat er voldoende zicht is op verlening van de bovengenoemde vergunning.

Daarnaast liggen er delen van toekomstige bedrijfskavels binnen de zogenaamde attentiezone rondom de linie. Omdat hier nog archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, zijn de gronden ter plaatse van deze attentiezone voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologisch rijksmonument. Op deze manier is planologisch-juridisch geborgd dat eerst archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat de betreffende kaveldelen in ontwikkeling worden genomen.


Conclusie

De ontwikkeling van Laarberg Noord is voor wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar. Het plangebied is bij beschikking d.d. 29 juni 2021 grotendeels vrijgegeven vanuit gemeentelijke archeologische beschermingswaarden. Voor de rijksbeschermingswaarden is voor een klein deel van de verlengde Noordgang is een aanvullende omgevingsvergunning aangevraagd. Uit overleg met de RCE bestaat voldoende zicht op verlening van deze vergunning. De vergunningprocedure zal, normaal gesproken, zijn afgerond op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan. Daarnaast is in de regels geborgd dat ter plaatse van de attentiezone langs de Grolse Linie nog archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan de verwezenlijking van de (met de voornoemde dubbelbestemming samenvallende) bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Systematiek

De regels bevat regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden. Door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen is aangegeven welke functies toegestaan zijn en hoe de gronden bebouwd mogen worden.

De regels omkaderen de beoogde gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied aan. Het toelichtende deel bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven die eraan ten grondslag liggen. Deze toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding hun vertaling gekregen.

6.2 Vertaling Ruimtelijke Kaders

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark is een structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' opgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en op de ontwikkeling van deelgebieden en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Daarnaast is voor Laarberg Noord 2 een gebiedsvisie (gebiedsperspectief) en een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Hierop wordt verder ingezoomd op de ontwikkeling van specifiek dit gedeelte van het bedrijvenpark. Tot slot is van belang de Kernkwaliteitenanalyse en inrichtingsplan Gelders Natuurnetwerk. Deze analyse is in nauw overleg met Provincie Gelderland tot stand gekomen en vormt een belangrijk kader voor versterking van natuurlijke waarden binnen het plangebied.


Voorwaardelijke bepalingen

De ontwikkeling van het plangebied moet voldoen aan de voorwaardelijke bepalingen zoals opgenomen in de structuurvisie, de gebiedsvisie Laarberg Noord 2, het beeldkwaliteitsplan en de Kernkwaliteiten-

analyse en inrichtingsplan GNN. De hieruit voortvloeitende voorwaarden voor de ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn deels impliciet vertaald via het ontwerp, en de plankaart, en deels expliciet in specifieke regels, zoals de bouwregels, voorwaardelijke verplichtingen of andere specifieke gebruiksregels.

6.3 Indeling Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de regels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels


Artikel 3 Bedrijventerrein
De bedrijfskavels en een deel van de kavelontsluitingswegen zijn bestemd als 'Bedrijventerrein'. De bestemming is hoofdzakelijk gericht op het toelaten van bedrijvigheid van minimaal categorie 3.1 tot maximaal milieucategorie 4.1. Daarbij is van belang dat mest- en biovergisting uitdrukkelijk niet zijn toegestaan. Bedrijfswoningen zijn ook niet toegestaan. Onzelfstandige kantoorfuncties zijn wel toegestaan. Ook opwekking en opslag van duurzame energie, zoals zonne-energie is toegestaan. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen toegestaan alsmede bijbehorende voorzieningen zoals de ontsluitingswegen maar ook parkeerplaatsen, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Mede ter beperking van geluidhinder, met het oog op een aanvaardbare inpassing in de omgeving én ter voorkoming van negatieve effecten op Natura2000-gebieden is een hogere categorie dan 4.1 niet toegestaan. Op een klein gedeelte van het plangebied zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 2 t/m 3.1. Het gaat hier om een kleine zone waar kleinere, maar hoogwaardige bedrijvigheid is bedoeld.

Via een afwijkingsbevoegdheid van de gebruiksregels kan, na uitvoerige afweging waarbij de regiogemeenten moeten worden betrokken, eventueel volumineuze detailhandel worden toegestaan.

Op Laarberg Noord 2 zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, bijlage 1 van de regels. Deze staat is gebaseerd op de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, 2009). Uit de staat zijn bepaalde typen inrichtingen, die zich redelijkerwijs niet zullen vestigen op Laarberg, niet opgenomen. Denk bijvoorbeeld aan havengebonden bedrijvigheid. Niet opgenomen bedrijfscategorieën zijn alleen toegestaan indien ze qua aard en intensiteit van de milieuhinder vergelijkbaar zijn met toegelaten bedrijfscategorieën uit de lijst.

Omdat de Laarberg een regionaal bedrijvenpark is voor de vestiging van zwaardere en grotere bedrijven bedraagt de minimale oppervlakte van een bouwperceel 5.000 m². Een kleinere omvang van het bouwperceel is eventueel mogelijk, maar er moet terughoudend met deze mogelijkheid worden omgegaan, gelet op de doelstellingen van het plan. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de vestiging van een waardevol ondersteunend bedrijf, dat geen 5.000 m² nodig heeft of voor het benutten van een kleinere (rest-)kavel.

Het bouwvlak mag voor 75% bebouwd worden, waarbij uit oogpunt van beeldkwaliteit regels zijn gesteld aan de situering van bouwwerken. De maximaal toegelaten bouwhoogte bedraagt 20 m voor de meeste bedrijfsgebouwen en voor telecommasten. Op een klein deel van het gebied is hoogwaardige bedrijvigheid toegelaten, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag bedragen. Deze hoogwaardige bedrijvigheid vormt een ruimtelijk-functionele overgang tussen het bedrijventerrein en het Groot Hoornwerk.

De planregels voorzien eveneens in een mogelijkheid om voor schoorstenen of silo's af te wijken van de voor deze bouwwerken opgenomen maximum bouwhoogten. In beide gevallen moet bij de afweging daarvan in elk geval worden ingegaan op de noodzakelijkheid ervan. Bij de silo's moet daarnaast zorgvuldig worden gekeken naar de externe veiligheidssituatie. De gemeente verbindt de toelaatbaarheid van deze bouwwerken aan een nadere afweging omdat deze een behoorlijk impact kunnen hebben op het ruimtelijke beeld en deels ook op de (brand-)veiligheidssituatie.

Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een bouwhoogte tot maximaal 30 m voor verticale productieprocessen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden ten aanzien van maxium oppervlakte, noodzaak en ruimtelijke inpasbaarheid. Zo moet vanaf een hoogte van 22 m advies worden ingewonnen bij het Ministerie van Defensie in verband met mogelijke radarverstoring.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit van het gebied. Op deze manier kan de gemeente, zij het beperkt, enige invloed uitoefenen op bijvoorbeeld de vormgeving van bouwwerken of het aantal en de situering van parkeerplaatsen.


Externe veiligheid is een belangrijk thema. In beginsel zijn Bevi-bedrijven en/of Brzo-bedrijven uitgesloten, maar de vestiging van bepaalde activiteiten met externe veiligheidsrisico is altijd verbonden aan een nadere afweging door het bevoegd gezag, hetgeen mede op basis van een advies van de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland moet plaatsvinden.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' geldt ter plaatse van de verbindingszone aan de zuidzijde van het plangebied. De zone valt grotendeels samen met het archeologisch monument (zie artikel 7). De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van deze zone zijn daarom relatief beperkt.


Artikel 5 Natuur

De bestemming 'Natuur' geldt ter plaatse van de bestaande bestemming Natuur én ter plaatse van de nieuwe natuurelementen zoals aangegeven in de Kernkwaliteitenanalyse en inrichtingsplan Gelders Natuurnetwerk. Voor de inrichting van de nieuwe delen is in de regels een koppeling gemaakt naar genoemd document, dat als bijlage bij de regels is opgenomen. Op die manier is verzekerd dat de ontwikkeling en instandhouding van de nieuwe natuur op de overeengekomen wijze wordt uitgevoerd.


Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor de ontsluiting van het westelijk bedrijvencluster. De bestemming sluit aan op de wegenstructuur in de omgeving. Binnen de bestemming zijn, behalve wegen, straten en paden ook andere voorzieningen toegestaan, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze laatste zijn mogelijk tot een maximum van 25 m2.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch rijksmonument

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' waarborgt de bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in een gebied van (hoge) archeologische waarde, in dit geval het gebied van de Grolse Linie. De betrokken gronden zijn gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' waarborgt de belangen (veiligheid, leveringszekerheid) van de bestaande hoogspanningsverbinding die voor een klein deel samenvalt met de bestemming Groen in dit plan.


Hoofdstuk 3 Algemene regels


Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.


Artikel 10 Parkeerregelgeving

In dit artikel is de regeling voor parkeren opgenomen. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader. In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle functies in het plan gelden.


Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden, tenzij een bepaald gebruik juist bedoeld is toe te laten op grond van de bestemmingen, direct hetzij indirect.


Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat een bevoegdheid voor bevoegd gezag om af te wijken van bepaalde, in de planregels vermelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle onderscheiden bestemmingen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsgrens (niet zijnde de plangrens) te verschuiven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 16 Slotregel

Deze regel bevat de citeertitel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. In de grondexploitatie is rekening gehouden met de sanering van gronden als gevolg van verontreinigingen met onder andere asbest. Uit de laatste grondexploitatie blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Er is overleg gevoerd met de relevante bestuurlijke partners, waaronder de provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel. Met de provincie Gelderland is vooral gesproken over de gevolgen van het plan voor de Groene Onwikkelingszone en de daaruit voortvloeiende natuurcompensatie en inrichting daarvan. Mede op basis van de het provinciale GNN-beleid en de daaruit voortvloeiende wensen ten aanzien van de inrichting van de nieuwe natuur, heeft een aanpassing plaatsgevonden van de Kernkwaliteitenanalyse en het inrichtingsplan, zoals deze zijn beschreven in paragraaf 5.10 van de toelichting respectievelijk in Bijlage 3 van de regels. Daarnaast heeft provincie Gelderland geadviseerd een AERIUS-berekening voor dit plan te laten uitvoeren. Die berekening is inderdaard uitgevoerd, zie hiervoor eveneens paragraaf 5.10 van deze toelichting. Voor het overige kan de provincie Gelderland instemmen met het plan.

Het ontwerpbestemmingsplan is, samen met het ontwerpbeeldkwaliteitsplan (als onderdeel van de planregels), voor een ieder (digitaal) ter inzage gelegd van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024. Tijdens de terinzagelegging is, op 9 januari 2024, voor het publiek een openbare informatiebijeenkomst georganiseerd. Ook zijn gesprekken gevoerd met belanghebbenden in de omgeving. Een samenvatting van zienswijzen alsmede de beantwoording daarvan maken deel uit van de (separaat beschikbare) stukken ter besluitvorming over dit bestemmingsplan.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Regionaal Programma Werklocaties Regio Achterhoek 2019-2023

Bijlage 2 Geluidsonderzoek

Bijlage 3 Gecombineerde Bodemonderzoeken Laarberg Noord 2

Bijlage 4 Wateronderzoek

Bijlage 5 Activiteitenplan Ecologie

Bijlage 6 Stikstofnotitie

Bijlage 7 Aeriusberekening Laarberg Noord 2

Bijlage 8 Planmer Structuurvisie Uitbreiding Regionaal Bedrijvenpark Laarberg