KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen - Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Parkeerregelgeving
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Strijdigheid
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Bodem
4.3 Water
4.4 Geluid
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Ecologie
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Geur
4.10 Verkeer
4.11 Besluit Milieueffectrapportage
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Opzet Van De Regels
5.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Stikstofonderzoek
Bijlage 2 Actualisatie Natuuronderzoek 2020
Bijlage 3 Projectplan En Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 4 Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Waterhuishoudings- En Rioleringsplan
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Vrijgave Archeologie

Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid - boerderij Panneman

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 07-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid - boerderij Panneman met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.7 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.9 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 brutovloeroppervlak:

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden hier niet toe gerekend;

1.19 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;

1.24 nutsvoorzieningen:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.25 onzelfstandige kantoorfunctie:

een kantoorfunctie die ondergeschikt is aan - en ten dienste staat van - de productiefunctie van een bedrijf;

1.26 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.27 staat van bedrijfsinrichtingen:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.28 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.29 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.31 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.32 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.1', uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. buitenopslag van puin, zand, grond en hout, met dien verstande dat:
    1. 1. de buitenopslag plaatsvindt achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    2. 2. de hoogte van de buitenopslag niet meer bedraagt dan 10 m;
    3. 3. niet meer dan 80% van het bestemmingsvlak gebruikt mag worden voor buitenopslag;
  3. c. onzelfstandige kantoorfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 30%, maar in ieder geval niet meer dan 1.500 m2 van het brutovloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van de onzelfstandige kantoorfunctie;
  4. d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen ter bescherming van de beeldkwaliteit, met betrekking tot:

  1. a. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  2. b. de breedte van de gebouwen;
  3. c. de oriëntering van de gebouwen;
  4. d. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b ten behoeve van het toestaan van schoorstenen, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 22 meter bedraagt;
  2. b. de noodzaak van de schoorsteen is aangetoond;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. 4. de brandveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 onder a ten behoeve van het toestaan van;
    1. 1. bedrijven welke niet worden genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten;
    2. 2. bedrijven uit een hogere categorie dan genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten;

met dien verstande, dat:

  1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - categorie 3.1 tot en met 4.1' bedrijven tot maximaal categorie 4.2 zijn toegestaan;
  2. 2. deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane categorieën;
  3. 3. risicovolle (bedrijfs-)activiteiten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen uitgesloten zijn.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke Inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van het Gelders Natuurnetwerk in de weg staan;
  2. b. natuurwaarden;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. onverharde voetpaden;
  5. e. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  6. f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag;
  2. b. het toepassen van verlichting.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

6.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 6.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 6.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 6.1 sub c;
  6. f. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  7. g. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

7.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 7.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven.

8.2 Criteria

Omgevingsvergunningen als bedoeld in lid 8.1 kunnen slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 2 m en de bouwgrens niet meer dan 2 m worden verschoven;
  2. b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m.

Artikel 10 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid - boerderij Panneman.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Oost Gelre is, in samenwerking met Gebiedsonderneming Laarberg B.V., voornemens het huidige regionaal bedrijvenpark Laarberg uit te breiden. Hiervoor zijn een Masterplan 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 18 december 2012) en een Structuurvisie (vastgesteld, 17 december 2013) opgesteld.

Voor deelgebied Laarberg Zuid is het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' vastgesteld op 16 juni 2015. Op een deel van de gronden die onderdeel uitmaken van voorgenoemd bestemmingsplan is de agrarische bestemming in stand gehouden. Om de verwezenlijking van het bedrijventerrein in de toekomst alsnog mogelijk te maken is in het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegheid opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid is het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre bevoegd om de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op 18 maart 2017 is voor een deel van de Agrarische bestemming binnen het plan Laarberg Zuid het wijzigingsplan 'Wijziging Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' opgesteld. Hiermee is voor dit deel de agrarische bestemming gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

Onderdeel van het onderhavig bestemmingsplan betreft een deel (0.4 hectare) van de locatie bekend als 'boerderij Panneman', welke locatie destijds bewust niet is meegenomen in verband met de bewoning van de boerderij. Van bewoning is inmiddels geen sprake meer. De boerderij staat leeg en zal, vanwege de slechte staat ervan, ook moeten worden gesloopt. Gelet op het vorenstaande is gewenst om ook hier de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

De voorgenomen bestemmingswijziging past niet geheel binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.6.1 van het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'. Dit omdat het gewenst is om een klein gedeelte van de aangrenzende bestemming 'Groen' eveneens te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hiervoor in de plaats wordt de groenstructuur langs de Oude Borculoseweg versterkt.

Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk anders dan de ontwikkelingen die al onderzocht zijn in het bestemmingsplan 'Regionaal bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'. Laarberg Zuid heeft het karakter van een regulier bedrijventerrein en maakt onder andere opslaggerelateerde bedrijven en transportbedrijven mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de verwezenlijking daarvan volledig mogelijk gemaakt.

In dit bestemmingsplan is aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied Laarberg Zuid beslaat een totaaloppervlakte van 9,5 hectare en is onderdeel van het regionaal bedrijvenpark Laarberg te Groenlo. Het bedrijvenpark Laarberg wordt aan de noordzijde begrensd door de Leerinkbeek, aan de westzijde door de Oude Borculoseweg, aan de zuidzijde door Den Sliem en aan de oostzijde door de huidige N18/Twenteroute.

Het plangebied Laarberg Zuid wordt globaal begrensd door de Oude Borculoseweg aan de westzijde, het verlengde van de Zuidgang aan de noordzijde en het bestaande bedrijvenpark Laarberg/Den Sliem aan de zuid- en oostzijde.

Dit bestemmingsplan omvat het wijzigen van circa 0,4 hectare met de bestemming 'Agrarisch' in de bestemming 'Bedrijventerrein'. In afbeelding 1.1 is het plangebied voor Laarberg Zuid rood omcirkeld en het plangebied van voorliggend wijzigingsplan zwart omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied Laarberg fase 2 (rood) en voorliggend bestemmingsplan (zwart)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan “Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid - boerderij Panneman” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend Bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid" (vastgesteld op 16 juni 2015). Daarnaast gelden het bestemmingsplan "Buitengebied, Reparatieplan 2016" (vastgesteld op 4 april 2017), "Facetbestemmingsplan parkeren" (vastgesteld op 5 juni 2018) en het "Paraplubestemmingsplan Archeologie" (vastgesteld op 22 februari 2022).

In dit geval is met name het eerstgenoemde plan relevant. Met de overige relevante regels uit de andere bestemmingsplannen wordt in dit bestemmingsplan wel rekening gehouden.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingplan “Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Bestemmingsomschrijving

De gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' van toepassing.

Hieronder wordt nader ingegaan op de ter plaatse geldende bestemmingen.

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijfm het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen, behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen en extensieve dagrecreatie.

Alleen de bestaande bebouwing is toegestaan.

Groen - Landschappelijk inpassing

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van het Gelders Natuurnetwerk in de weg staan, natuurwaarden en groenvoorzieningen.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2

Gronden met een archeologische dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Op basis van het paraplubestemmingsplan 'Archeologie' blijkt echter dat van archeologische waarden geen sprake meer is. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

1.5 Strijdigheid

Het realiseren van bedrijvigheid ter plaatse van het plangebied is niet mogelijk, aangezien de gronden zijn voorzien van een agrarische en groenbestemming. Het plan is daarmee in strijd met zowel de bouw- als gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan.

Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van Laarberg Zuid. Laarberg Zuid ligt aan de zuidzijde van het plangebied Regionaal Bedrijvenpark Laarberg. Het gebied grenst aan het agrarisch gebied en het bestaande deel van het bedrijventerrein van Laarberg.

Het plangebied omvat het perceel behordend bij de voormalige boerderij Panneman gelegen aan de Oude Borculoseweg 8 te Groenlo. Binnen het plangebied zijn voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en een boerderij (bedrijfswoning) aanwezig. Tussen de gebouwen is veelal sprake van (erf)verharding. Voor het overige is het plangebied onverhard en/of ingericht als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied

2.2 Gewenste Ontwikkeling

Voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg heeft de gemeenteraad van Oost Gelre een Masterplan (18 december 2012) vastgesteld. Dit Masterplan schetst de kaders in hoofdlijnen voor de uitbreiding van het regionaal bedrijvenpark Laarberg. Op basis van het Masterplan is vervolgens een Structuurvisie (17 december 2013) vastgesteld. De structuurvisie vormt het kader voor de concrete toekomstige ontwikkelingen. Zie ook paragraaf 3.5.4.

Binnen het plangebied Laarberg Zuid wordt ruimte geboden aan zwaardere en vooral opslaggerelateerde bedrijvigheid. Er is ruimte voor in totaal 6,5 hectare bedrijventerrein. In verband met een mogelijk aanwezige nestlocatie van een steenuil in de boerderij aan de Oude Borculoseweg 8 en het bijhorende potentiële foerageergebied, kon Laarberg Zuid als bedrijventerrein niet onmiddellijk in zijn geheel ontwikkeld worden. Derhalve is de ontwikkeling van Laarberg Zuid opgesplitst in twee fasen. Fase 1 (inclusief fase 0) betrof de ontwikkeling van bedrijvigheid ten noorden van de Zuidgang en de ontwikkeling van maximaal 2,1 hectare bedrijvigheid ten zuiden van de Zuidgang op meer dan 150 meter van de boerderij Oude Borculoseweg 8.

Fase 2 betreft de ontwikkeling van het overige deel van Laarberg Zuid, zie ook het licht paarse gedeelte op afbeelding 2.1. Fase 2 heeft in de huidige situatie nog een bestemming 'Agrarisch'. In het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' (het moederplan) is voor de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Van de wijzigingsbevoegdheid kan alleen gebruik worden gemaat wanneer is aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding van de steenuil is gewaarborgd, overeenkomstig de bepalingen in het bij het moederplan horende Natuurmitigatieplan. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden in het plangebied bedrijven toegestaan die behoren tot de categorie 3.1 tot en met 4.1, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij het moederplan. Deze milieuzonering is in lijn met de structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0004.png"
Afbeelding 2.1: Fasering ontwikkeling Laarberg Zuid

Fase 2 is al deels planologisch mogelijk gemaakt aan de hand van het wijzigingsplan 'Wijziging Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in deze wijziging van de bestemming 'Agrarisch' en 'Groen' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Groen' voor het perceel waarop de boerderij Panneman ligt (zie het rood omkaderde deel van fase 2 in afbeelding 2.1). Op deze manier kan ook dit gedeelte van fase 2 van de ontwikkeling benut worden ten behoeve van het bedrijventerrein. De binnen het plangebied aanwezige bebouwing wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0005.png"
Afbeelding 2.2: Beoogde ontwikkeling plangebied

Voor de eisen ten aanzien van beeldkwaliteit en beeldregie en voor de eisen ten aanzien van de landschappelijke inpassing wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding binnen het plangebied.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat gewoonlijk ontwikkelingen groter dan 500 m2 bvo en ontwikkelingen met meer dan 11 woningen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De uitbreiding van het Bedrijvenpark Laarberg Zuid wordt gelet op de aard en omvang aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling en is daarmee ladderplichtig.

3.2.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante nationale beleidskaders.

3.3 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

Regionale bedrijventerreinen (Artikel 2.10)

Bedrijventerreinen zijn primair bedoeld voor functies die zich moeilijk laten combineren met andere functies vanwege omvang, vervoersbewegingen en milieuhinder. In artikel 2.10 is opgenomen dat de bestemming tot bedrijventerreinen slechts toegestaan is indien dit past in het vigerende Regionaal programma werklocaties.

Toetsing

In het Regionaal programma werklocaties wordt Laarberg aangeduidt als een noodzakelijke locatie voor grootschalige bedrijvigheid, zodat er op andere bedrijventerreinen in Groenlo en Lichtenvoorde ruimte gecreëerd kan worden voor kleinschaligere bedrijven. In paragraaf 3.4.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.3.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet in strijd met de relevante provinciale beleidskaders

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionaal programma werklocaties Achterhoek

3.5 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks-, provinciaal en regionaal beleid en is verwoord in tal van plannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de voor de ontwikkeling relevante beleidsstukken.

3.5.1 Bestemmingsplan Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan valt binnen het vigerende bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' van de gemeente Oost Gelre dat op 16 juni 2015 is vastgesteld.

Artikel 3.6.1 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en Wethouders zijn daarmee bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  1. a. aangetoond is dat de gunstige staat van instandhouding van de steenuil is gewaarborgd, overeenkomstig de bepalingen in het, bij het bestemmingsplan horende, Natuurmitigatieplan;
  2. b. uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.2 van de, bij het bestemmingsplan horende, Staat van bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan.

Toelichting voorwaarden

ad a.

Er is bij het maken van het moederplan een steenuil in de omgeving van het plangebied gesignaleerd. Dit is de reden om deze voorwaarde op te nemen. Er hoeft anno heden niet meer te worden verondersteld dat de steenuil ook op het erf van deze boerderij zou broeden. Met uitgebreid aanvullend onderzoek is dat in 2015 al aangetoond. Hiermee was het ook aannemelijk dat het plangebied niet als foerageergebied werd gebruikt. Desalniettemin is op basis van het verstoren van een deel van het jachtgebied van de steenuil in het kader van de wijzigingsplannen binnen Laarberg Zuid een ontheffing Flora en Fauna afgegeven in 2016.

In paragraaf 4.6 wordt verder toegelicht dat de gunstige staat van instandhouding van de steenuil is gewaarborgd.

ad b.

De regels van de bestemming 'Bedrijventerrein' conform artikel 4 van het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' worden in de basis overgenomen. In de regels is opgenomen dat binnen het plangebied van voorliggend wijzigingsplan uitsluitend bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 van de, in de bij het bestemmingsplan horende Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Op de verbeelding is middels een functieaanduidingen aangegeven waar bedrijven in de categorie 3.1 tot en met 4.1 zijn toegestaan. Deze gehanteerde milieuzonering sluit aan bij de structuurvisie ´Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg´.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconstateerd dat in beginsel wordt voldaan aan de voorwaarden behorend bij de wijzigingsbevoegdheid. Echter ziet voorgenomen ontwikkeling tevens toe op het wijzigen van een gering stuk groenbestemming in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Het gaat hierbij om een stuk van circa 50 m2. Tevens is het de wens om een deel van de huidige agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Groen'. Het gaat hierbij om het deel dat grenst aan de Oude Borculoseweg waar een versterking van de daar aanwezige groensingel is beoogd.

Omdat de wijzigingsbevoegdheid niet geheel toereikend is om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.5.2 Toekomstvisie 2020 Oost Gelre

3.5.3 Omgevingsvisie Oost Gelre (Ontwerp)

3.5.4 Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg

Het Masterplan is vertaald in de structuurvisie 'Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg' (vastgesteld 17 december 2013). De structuurvisie vormt het kader voor de toekomstige ontwikkelingen voor het regionaal bedrijvenpark. Aan de hand van de structuurvisie kunnen voor concrete ontwikkelingen bestemmingsplannen op maat worden opgesteld.

In de structuurvisie is de ruimtelijke visie beschreven op de gehele ontwikkeling en zijn randvoorwaarden voor de nadere invulling opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn mede voortgekomen uit de uitgevoerde planMER en gelden voor de bestemmingsplannen die opgesteld worden voor Laarberg fase 2, waaronder ook het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' waar dit wijzigingsplan onderdeel van is. Voor de wijze van implementatie van de randvoorwaarden in de planregels en op de verbeelding wordt verwezen naar het bestemmingsplan.

Het plangebied Laarberg Zuid heeft een grootte van 9,5 hectare. Het bestemmingsplan bood al ruimte aan 6,5 hectare (3,9 hectare rechtstreeks en 2,6 hectare middels wijzigingsbevoegdheid) van de in totaal 35 hectare uitgeefbaar terrein binnen de ruimtelijke eenheid Bedrijventerrein op het gehele Laarberg fase 2. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt aan de laatste 0,4 hectare bedrijventerrein ook rechtstreeks ruimte geboden.

3.5.5 Beleidsvisie Externe veiligheid

3.5.6 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

3.5.7 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

3.5.8 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

3.5.9 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de relevante gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

4.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het projectgebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.1.2 Situatie plangebied

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. De archeologische bestemming is reeds verwijderd. De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

4.2.2 Situatie plangebied

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek inclusief nader onderzoek asbest uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

4.3.2 Waterparagraaf

4.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is met oog op het aspect oppervlaktewater en grondwater uitvoerbaar.

Het ruimtelijk kader is uit planologisch opzicht voldoende afgestemd op de waterbelangen in het gebied. Het kan echter nodig zijn dat een initiatiefnemer nadere vergunningen op het gebied van de waterhuishouding moet aanvragen, afhankelijk van de bedrijfsvoering en/of het bouwplan. Een dergelijke vergunning moet (meestal) bij de gemeente of bij het waterschap worden aangevraagd.

4.4 Geluid

4.4.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.4.2 Situatie plangebied

Industrielawaai

Uitgangspunt voor de ontwikkeling van bedrijvenpark Laarberg is dat met de ontwikkeling van bedrijvigheid op Laarberg Zuid de geluidbelasting op woningen in de omgeving niet hoger uitkomt dan 60 dB(A). Deze belasting is acceptabel in het kader van het hogere waardenbeleid van de gemeente Oost Gelre.

Voor de gewenste categorie bedrijfsactiviteiten in het wijzigingsplan, bestaat een zoneringsplicht omdat op het terrein zoneringsplichtige inrichtingen op basis van de Wet geluidhinder gewenst zijn.

Voor het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2 is het noodzakelijk een geluidzone vast te stellen. Deze geluidzone is ondermeer noodzakelijk voor de activiteiten op Laarberg Zuid. Momenteel wordt door de gemeenten Oost Gelre en Berkelland gewerkt aan een bestemmingsplan ten aanzien van de geluidszonering rondom het bedrijventerrein Laarberg/Den Sliem. In dit bestemmingsplan wordt de geluidcontour met de daarbij behorende geluidzone, als gevolg van de bedrijventerreinen Den Sliem en Laarberg fase 1 en fase 2 vastgelegd. Totdat het bestemmingsplan voor de geluidzonering is vastgesteld, geldt de bestaande geluidzonering rondom Laarberg fase 1 en Den Sliem en zijn geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet toegestaan.

Wegverkeerslawaai

Voor de ontsluiting van het plangebied wordt gebruik gemaakt van de ontsluiting voor Laarberg Zuid. In het moederplan is reeds rekening gehouden met de ontwikkeling van dit plangebied tot bedrijventerrein. Ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai zal dan ook geen verslechtering van de situatie optreden.

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.4.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.5.2 Situatie plangebied

Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid, is al aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheden planologisch haalbaar zijn ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Hierdoor hoeft geen nader luchtkwaliteitsonderzoek plaats te vinden.

Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof geldt dat de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 op het gehele bedrijvenpark Laarberg fase 2, waar Laarberg Zuid onderdeel vanuit maakt, niet overschreden wordt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. De concentraties zullen volgens de worst case berekening lokaal wel toe kunnen nemen, maar de grenswaarden worden niet overschreden. De verwachte toenames vinden daarnaast vrijwel niet plaats bij gevoelige bestemmingen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Ecologie

4.6.1 Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante igevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op gebiedsbescherming en vervolgens op soortenbescherming.

4.6.2 Gebiedsbescherming

4.6.3 Soortenbescherming

Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

Situatie plangebied

Het voornemen is om de vervallen bebouwing binnen het plangebied (boerderij De Panneman) te slopen. Doordat de voorgenomen ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de aanwezige flora en fauna, is in 2020 een natuuronderzoek (zie Bijlage 2) uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn verschillende beschermde soorten in relatie tot de te slopen gebouwen aangetroffen. Het betreffen de soorten:

  1. 1. Gewone dwergvleermuis
  2. 2. Wezel
  3. 3. Bunzing
  4. 4. Huismus
  5. 5. Kerkuil

In de directe omgeving zijn eveneens vaste verblijfplaatsen aangetroffen van beschermde soorten als rosse vleermuis en steenuil. Voor deze soorten zullen de verblijfplaatsen behouden blijven en zal door de sloop geen significante verandering van het leefgebied plaatsvinden ten opzicht van de huidige inrichting. Voor deze soorten is daardoor geen ontheffing noodzakelijk.

De vaste verblijfplaatsen van de soorten gewone dwergvleermuis, huismus, kerkuil, wezel en bunzing zullen door de sloop van de boerderij, de opstallen en de tuin verloren gaan. Om schade aan individuen en de aanwezige populaties te voorkomen worden specifieke soortgerichte maatregelen getroffen.

Voor het verwijderen van de vaste verblijfplaatsen wordt een ontheffing van de Wet Natuurbescherming (Wnb) aangevraagd. Hiervoor is reeds een projectplan/ecologisch werkprotocol opgesteld ten behoeve van het zorgvuldig handelen om schade aan individuen en de populatie te voorkomen of te minimaliseren (zie Bijlage 3).

4.6.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. In het kader van soortenbescherming wordt voor het verwijderen van de vaste verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, huismus, kerkuil, wezel en bunzing een ontheffing van de Wet Natuurbescherming (Wnb) aangevraagd en noodzakelijke mitigerende maatregelen getroffen. Vorenstaande vormt geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

4.7.1 Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd

4.7.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijvenpark Laarberg. Daarnaast bevinden zich nabij het plangebied diverse agrarische bedrijfspercelen. Gelet op het vorenstaande is ter plaatse van het plangebied sprake van een verhoogde milieubelasting en is binnen het plangebied en directe omgeving sprake van een 'gemengd gebied'.


afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBEDRIJVEN312-VG01_0008.png"

4.7.3 Situatie plangebied

4.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Externe Veiligheid

Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid, is al aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheden planologisch haalbaar zijn. Er heeft reeds een risicoberekening plaatsgevonden voor de aardgastransportleidingen in de omgeving van het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Het berekende plaatsgebonden risico is binnen het bekeken gebied nergens groter dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico legt dus geen beperkingen op voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico

Het vastgestelde bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid' (inclusief wijzigingsbevoegdheden) zorgt voor een toename van het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied van de leidingen. Het groepsrisico neemt hierdoor toe. In het moederplan is reeds voorzien in een verantwoording van het groepsrisico.

Vanuit het aspect externe veiligheid is in het moederplan reeds aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheden uitvoerbaar zijn.

4.9 Geur

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de milieuzonering uit het moederplan ('Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'). Hierdoor is sprake van voldoende afstand tussen hinderproducerende en hindergevoelige functies. Het aspect geur levert geen belemmering op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

4.10 Verkeer

De verkeersaantrekkende werking van de gehele ontwikkeling is in het kader van de structuurvisie en het moederplan onderzocht. De voorgenomen ontwikkelingen van dit wijzigingsplan hebben geen veranderende invloed op de onderzochte verkeersafwikkeling.

Het bedrijventerrein krijgt geen ontsluiting op de Oude Borculoseweg. De ontsluiting vindt plaats via de hoofdstructuur zoals die is opgenomen in de Structuurvisie.

4.11 Besluit Milieueffectrapportage

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk een m.e.r.-procedure te doorlopen als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r. (de 'C-lijst'), de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarde of belangrijke milieueffecten heeft én de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning. Daarnaast kan een activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn op basis van het Besluit m.e.r. Dit is het geval wanneer de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'), de activiteit minimaal gelijk is aan de vermelde drempelwaarde of belangrijke milieueffecten heeft, en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in de aangewezen plannen of besluiten

Het plangebied Laarberg Zuid maakt onderdeel uit van het grotere Laarberg fase 2. Ten behoeve van de uitbreiding van regionaal bedrijvenpark Laarberg is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie is planm.e.r.-plichtig gezien de aard en omvang van de voorziene ontwikkelingen (namelijk zware bedrijvigheid) en de op voorhand niet uit te sluiten significante effecten op Natura 2000-gebieden (een passende beoordeling in het kader van Natuurbeschermingswet 1998 is verplicht).

Onderliggend bestemmingsplan is reeds voorzien in de planm.e.r. Het plan zorgt niet voor een verslechtering van de algemene milieueffecten ten opzichte van het onderzochte in de planm.e.r.

Het bestemmingsplan blijft daarnaast ook ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in bijlage C of D uit het Besluit m.e.r..

4.12 Kabels En Leidingen

In Laarberg Zuid zijn een hoogspanningsleiding en een gastransportleiding aanwezig.

De wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijventerrein' heeft geen invloed op deze leidingen aangezien de leidingen niet binnen het plangebied voor dit wijzigingsplan liggen.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet Van De Regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de bouw- en gebruiksregels:

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de gebruiksregels in het plan.

Specifieke gebruiksregels:

In dit artikel zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Nadere eisen:

In de nadere eisen is bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van het elders het betreffende artikel bepaalde, nadere eisen kunnen stellen aan bebouwing.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven inzake ondergronds bouwen, het overschrijden van bouwgrenzen en afwijkingsbevoegdheden.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden het verboden gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan in geringe mate aan te passen. Het gaat hierbij om bestemmings- of bouwgrenzen of het bouwen van gebouwen van openbaar nut.

Parkeerregelgeving (Artikel 10)

In dit artikel is regelgeving opgenomen omtrent parkeren conform de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Bedrijventerrein

In dit geval is het grootste gedeelte van het plangebied voorzien van deze bestemming. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 4.1 zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten,

Wat betreft de gebruiks- en bouwregels is aangesloten op het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'. Hierdoor blijft sprake van een eenduidige regeling voor Laarberg Zuid.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing

De gronden ter plaatse van de beoogde groenstructuur langs de Oude Borculoseweg is voorzien van de bestemming 'Groen - Landschappelijke inpassing'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die aan realisering van het Gelders Natuurnetwerk in de weg staan.

Voor wat betreft de gebruiks- en bouwregels is aangesloten op het bestemmingsplan 'Regionaal Bedrijvenpark Laarberg, Laarberg Zuid'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Hieronder worden de reacties uit het vooroverleg weergegeven.

6.1.2 Provincie Gelderland

In dit geval gaat het om een ontwikkeling met lokaal belang. Het bestemmingsplan zal in het kader van het vooroverleg aan de provincie Gelderland worden voorgelegd.

6.1.3 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel is in het kader van de totale herontwikkeling van het gebied geïnformeerd en betrokken bij het daarvoor op te stellen waterhuishoudkundig plan. Dit plan voorziet uitsluitend in een functiewijziging ten aanzien van het type bedrijvigheid. Daarom is nader overleg met het waterschap in dit kader niet noodzakelijk.

6.1.4 Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Het plan zal in het kader van het vooroverleg aan de Veiligheidsregio worden voorgelegd.

6.1.5 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 december 2023 tot en met 1 februari 2024 ter inzagegelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een wijzigingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

Voor de uitvoering van de plannen voor de uitbreiding van bedrijvenpark Laarberg is de Gebiedsonderneming Laarberg opgericht. Deze heeft de uitvoering van de ontwikkeling en realisatie van dit regionale project ten doel. Gebiedsonderneming Laarberg kent twee publieke aandeelhouders; de gemeente Oost Gelre en de gemeente Berkelland. Beide aandeelhouders hebben ieder een borgstelling afgegeven. Ter beoordeling van de financiële haalbaarheid stelt de gebiedsonderneming jaarlijks een grondexploitatie op. Uit de grondexploitatie 2013, waarin de uitgangspunten van de Structuurvisie Uitbreiding regionaal bedrijvenpark Laarberg zijn meegenomen, blijkt dat de voorgenomen plannen voor het bedrijvenpark Laarberg sluiten met een positief resultaat.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Stikstofonderzoek

Bijlage 1 Stikstofonderzoek

Bijlage 2 Actualisatie Natuuronderzoek 2020

Bijlage 2 Actualisatie natuuronderzoek 2020

Bijlage 3 Projectplan En Ecologisch Werkprotocol

Bijlage 3 Projectplan en ecologisch werkprotocol

Bijlage 4 Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 6 Waterhuishoudings- En Rioleringsplan

Bijlage 6 Waterhuishoudings- en rioleringsplan

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Vrijgave Archeologie

Bijlage 8 Vrijgave archeologie