Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender
Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 13-07-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender van de gemeente Oost-Gelre;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.bpbui041 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden bedrijf
bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij;
1.9 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.23 ecologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;
1.24 evenement
een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;
1.25 extensieve (dag)recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.28 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
1.29 kampeermiddel
een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan, niet zijnde een stacaravan of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.30 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.31 overkapping:
of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;
1.32 peil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het plaatselijke verschil ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil
1.33 plankaart
- a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer(s) NL.IMRO.1586.bpbui041 en legenda.
- b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender;
1.34 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
1.37 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.38 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
- a. voor lengten in meters (m);
- b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
- c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
- d. voor verhoudingen in procenten (%);
- e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
- b. het behoud en herstel van de openheid ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid' ;
- c. opslagplaats voor vaste mest ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - vaste mest opslag' ;
- d. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- e. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- f. erfbeplanting;
- g. erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid';
- 6. kleinschalige besloten ruimtes;
- 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2 ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak voor de vaste mest opslag, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak;
- 2. de overschrijding dient aantoonbaar noodzakelijk te zijn in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 3. natuur- en landschapswaarden door de overschrijding niet onevenredig worden aangetast;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
sublid 3.2.2 ten behoeve van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals kuilvoeropslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
sublid 3.2.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid', met dien verstande dat:
- 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'ehs - natuur', 'ehs - verbindingszone', 'ehs - verweving', 'natte - natuur' en 'overig - openheid';
- 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 7. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 8. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 9. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen kan een omgevingsvergunning worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- 10. verevening noodzakelijk is in de vorm van sloop, behoud van karakteristieke gebouwen of natuurontwikkeling;
- 11. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 12. de nevenfuncties uitsluitend zijn toegestaan binnen gebouwen zoals bedoeld in sub 1.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid';
- 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid';
- 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid';
- 7. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overig - openheid';
- 8. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 9. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 10. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen, met de nadere bestemming welke is weergegeven in de onderstaande tabel:
Adres | Nr | Nadere bestemming |
Kerkdijk | 6 | Joodse begraafplaats |
met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:
- b. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
- c. ontsluitingen/inritten;
- d. parkeervoorzieningen.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- b. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m;
- c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 ten behoeve van uitbreiden van de bebouwde oppervlakte met 15%, met dien verstande dat:
- 1. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 2. natuur- en landschapswaarden door de uitbreiding niet onevenredig worden aangetast;
- 3. er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
- 4. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld.
Artikel 5 Natuur
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
- b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
- c. extensieve dagrecreatie;
- d. wegen en paden;
- e. water.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
Bouwwerken | maximale goothoogte in m | maximale bouwhoogte in m | maximale oppervlakte in m² | maximale inhoud in m³ |
informatiepanelen en schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars | 2,5 | 30 | ||
palen en masten | 8 | |||
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2,5 |
- b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
- 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
- c. een paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';
- e. een overkapping voor de paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - overkapping';
met de daarbij behorende:
- f. erfbeplanting;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak met hierin opgenomen maximaal 2 wooneenheden.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken | Maximale goothoogte in m | Maximale bouwhoogte in m | Maximale oppervlakte in m² | Maximale inhoud in m³ |
Woning | 4,5 | 9 | 750 | |
Bijbehorende bouwwerken bij de woning | 4 | 6 | 120 | |
Bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' | 4 | 6 | 600 | |
Overkapping ten behoeve van paardenbak | 4 | 6 | 800 | |
Erf- en terreinafscheidingen | 2 | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2,5 |
- b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
- c. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 30 m van de bestaande locatie op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan.
- b. lid 6.2 sub a indien de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2mogen de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie worden herbouwd, met dien verstande dat:
- 1. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 2. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk dan mag de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer bedragen dan 200 m2 en dient er sprake te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 3. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
- c. lid 6.2 sub c ten behoeve van het herbouwen van de woning op een andere locatie dan de bestaande locatie, met dien verstande dat:
- 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
- 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
- 4. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing door middel van een erfinrichtingsplan;
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 6.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis gebonden bedrijven;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis gebonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 6.1 jo 6.4 sub b ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis gebonden bedrijven of;
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis gebonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 6.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenfuncties verblijfsrecreatie, dagrecreatie, zorg, opslag en de nevenfuncties welke zijn genoemd in de Bijlage 4 Indicatieve bedrijvenlijst, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen welke aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
- 3. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijgebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender.
Gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente van Oost Gelre in de vergadering van 26 juni 2012.
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender |
bestemmingsplan: Gewijzigd vastgesteld |
Inlichtingen: Nardo Rondeel |
Afdeling Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling |
Telefoonnummer: 0544-393482 |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Bij de gemeente is een verzoek ingekomen om mee te werken aan de wijziging van het geldende bestemmingsplan voor het perceel Kerkdijk 6 te Vragender. Verzoekers wensen hun huidige bestemming Wonen om te zetten, uit te breiden of te wijzigen in een paardenrecreatiebedrijf. Om te bezien of de gewenste bestemmingswijziging mogelijk is is het verzoek getoetst aan het (inter-)nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.
2.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied is gelegen aan de Kerkdijk 6 te Vragender. Het perceel ligt ten zuid-oosten van de bebouwde kom van Lichtenvoorde in het agrarisch gebied en in het Nationaal Landschap Winterswijk. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie T, nummer 123, 145 en 146. In de direkte nabijheid zijn enkele agrarische bedrijven gelegen alsmede voormalige agrarische bedrijven en burgerwoningen in het buitengebied.
Plangebied Kerkdijk 6 te Vragender
Perceel Kerkdijk 6 te Vragender
Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie
3.1 Bestaande Situatie
In het huidige bestemmingsplan "Buitengebied 1998" zijn de gronden bestemd voor Wonen. Op het perceel zijn twee-aan-eengebouwde woningen aanwezig, een kapschuur alsmede een gebouw t.b.v. het huisvesten van paarden en een buitenbak. In de rand van het bosperceel vindt opslag plaats. Een deel van het bosperceel is in eigendom van de Nederland-Israelitische Kerkgenootschap en is in gebruik als begraafplaats.
3.2 Gewenste Situatie
In de gewenste situatie willen verzoekers de activiteiten op hun perceel uitbreiden. Het bestaande woonhuis met aangebouwde wooneenheid blijft bestaan net zo als het gebouw t.b.v. de huisvesting van paarden. De bestaande kapschuur komt te vervallen en wordt vervangen door een nieuwe grotere kapschuur tevens HIT-stal. Daarbij mag nog een stal t.b.v. de opslag van stro en hooi worden opgericht.
Indicatief wordt aangegeven dat er een overdekte paardenstal wordt gebouwd. Aan de rand van het bos wordt een vaste mest opslagplaats gerealiseerd. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. De onderstaande verbeelding is de gewenste situatie zoals aangegeven in het landschapsplan. In de nieuwe situatie wordt de bestaande bestemming Wonen gewijzigd in Wonen met paardenpension en -recreatie. De aangegeven opslag van materialen in het bos gaat niet door. Deze opslag wordt elders op het perceel en in de bestaande bijgebouwen opgslagen.
Gewenste globale situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste juridische kaders en beleidskaders samengevat. Het plan betreft een kleinschalige ontwikkeling op een enkel perceel dat niet gelegen is in een beschermd gebied in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor zover andere Europese en/of nationale wet- en regelgeving van toepassing is op deze ontwikkeling wordt deze hieronder verder uitgewerkt.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Nota Ruimte
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal ingestemd met de Nota Ruimte. De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het kabinet gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In de Nota Ruimte is de verantwoordelijkheid van kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau overgedragen aan de decentrale overheden.
Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. Zo heeft het rijk in de Nota Ruimte een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Nationale landschappen zijn gebieden met (inter-)nationaal zeldzame of unieke kenmerkende landschaps- kwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het dichtstbijzijnde Nationaal landschap is het Nationaal Landschap Winterswijk. Het plangebied is gelegen aan de rand van dit Nationaal Landschap. De planontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op dit Nationaal landschap.
4.2.2 Flora en Fauna
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). In verband daarmee heeft de gemeente een inventarisatie laten verrichten teneinde duidelijk te krijgen welke ecologische waarde het plangebied vertegenwoordigt. In ieder geval is het plan niet gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Streekplan
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent geen streekplannen meer, maar een structuurvisie, met een zelfbindende werking. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben en geen rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijke plannen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Op de streekplankaart is Gelderland onderverdeeld in een 'groenblauw' raamwerk, een 'rood' raamwerk en een multifunctioneel gebied. Het plangebied is gelegen in het multifunctioneel gebied en daarbinnen specifiek aangewezen als waardevol landschap. In het provinciaal planologisch beleid, weergegeven in de Ruimtelijke Verordening Gelderland, zoals genoemd in paragraaf 4.3.3, wordt op deze gebieden expliciete provinciale sturing gericht.
4.3.2 Reconstructieplan Achterhoek - Liemers
In het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers is het perceel Kerkdijk 6 te Vragender gelegen binnen het verwevingsgebied. Het perceel ligt buiten de gebieden die specifiek aangewezen zijn als ontwikkelingslocaties voor de landbouw. Binnen verwevingsgebieden worden kansen geboden aan verschillende functies om naast elkaar te bestaan. In het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers wordt verwezen naar het Streekplan Gelderland 2005 waarin de functieverandering is verwoord en waarin rekening wordt gehouden met de in het Reconstructieplan genoemde denklijnen.
4.3.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Belangrijke uitgangspunten van de Wro zijn het duidelijke onderscheid tussen beleid, normstelling en uitvoering en het beginsel dat normstelling plaatsvindt door het meest geschikte overheidsorgaan. Normstelling op een hoger niveau vindt plaats indien een beleidsonderdeel niet op doelmatige of doeltreffende wijze door een lager overheidsorgaan kan worden behartigd, gezien de aard van de betrokken taak of de schaal waarop een aangelegenheid moet worden geregeld. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro. Daarnaast kunnen, indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen. Op 25 november 2008 is door de provincie besloten voor een aantal onderwerpen, conform de Wro-agenda, de voorbereiding van de ruimtelijke verordening ter hand te nemen. Daarnaast is ook het Rijk bezig algemene regels neer te leggen in het "Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (hierna te noemen Amvb). In deze Amvb worden zowel rechtstreeks, richting de gemeentebesturen, werkende algemene regels neergelegd (algemene regels ter zake van bestemmingsplannen) als ook algemene regels die door de provincie in de verordening neergelegd dienen te worden (algemene regels te stellen door provincies). Op grond hiervan zijn naast de reeds uit de Wro-agenda voortvloeiende onderwerpen nog enkele andere onderwerpen in de verordening opgenomen, te weten: verstedelijking (wonen en werken) buiten bestaand bebouwd gebied, hergebruik van bebouwing in het buitengebied en nationale landschappen. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Bij besluit van 15 december 2010 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld.
4.3.4 Regionale beleidsinvulling
De gemeenteraad van Oost Gelre heeft op 27 april 2006 besloten de regionale beleidsnotitie 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' met bijbehorend erratum van 8 maart 2006 vast te stellen. Tevens is het Dagelijks bestuur van de regio Achterhoek verzocht om het provinciaal bestuur van Gelderland te verzoeken het Streekplan Gelderland 2005 voor wat betreft de Achterhoek conform aan te passen. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2006 een positief besluit hieromtrent genomen, waardoor deze beleidsnotitie gezien moet worden als een nadere uitwerking van het streekplan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Bestemmingsplan Buitengebied 1998
Het perceel Kerkdijk 6 te Vragender is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1998'. Het perceel is gelegen in 'agrarisch gebied met landschappelijke waarde' en bestemd als Wonen. In het geldende bestemmingsplan is aangegeven dat er bij een woonbestemming 70 m2 aan bijgebouwen aanwezig mogen zijn of, indien bij het ontwerp van het bestemmingsplan al meer aanwezig was, de omvang van deze gebouwen. Het geldende bestemmingsplan kent geen afwijking of wijziging om meer bijgebouwen bij de bestemming wonen toe te laten. Om het plan te kunnen realiseren dient er een procedure om herziening van het bestemmingsplan te worden gevolgd.
4.4.2 Welstand
Een nog in te dienen bouwplan zal worden voorgelegd aan de adviescommissie voor welstand. Deze commissie zal beoordelen of het bouwplan passend zal zijn in de omgeving.
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee Ja Ja Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Ja Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee Nee Nee Nee |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met ongeveer 1.000 m2. De totale hoeveelheid verharding bedraagt, inclusief de nieuwe verharding, ongeveer 1.500 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in infiltratievoorzieningen in de vorm van grindbedden rondom de geplande nieuwbouw. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.
Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden.
Grenzend aan het plangebvied is een watergang van het Waterschap Rijn en IJssel gelegen. Deze watergang is onderdeel van het regionale watersysteem en is beschermd door de Keur van het Waterschap. De watergang is gelegen in het verlengde van de Kerkdijk grenzend aan het perceel waar de aanplant van een bosje is gepland. De nieuwe beplanting zal geen belemmering vormen op het 1,8 meter brede onderhoudspad welke is gelegen langs de watergang.
5.2 Bodem
Onderzoek naar de bodemgesteldheid dient te geschieden indien er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. In onderhavig verzoek worden geen verblijfsruimten voor personen opgericht zodat onderzoek naar de gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van de verwerking van eventueel vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.
5.3 Flora En Fauna
De natuur in Nederland wordt beschermd via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en de Natuurbeschermingswet 1998 de gebiedsbescherming.
Het plangebied ligt niet in de buurt van een beschermd natuurgebied. Gebiedsbescherming is dan ook niet aan de orde.
In het plangebied wordt een opslaggebouw gebouwd. Tevens wordt, als indicatief aangegeven, een bestaande buitenbak overkapt. Deze ingrepen zijn dermate klein dat dit geen grote gevolgen heeft voor de flora en fauna in het plangebied. De overige ruimte blijft ongerept. Gezien de kleinschalige ingreep en de kleine gevolgen voor het plangebied is een flora- en fauna onderzoek niet noodzakelijk. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet behoeft niet te worden aangevraagd.
Overig
Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
Maatregelen om de verstoring tot een minimum te beperken, kunnen zijn:
- het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
- het starten van rooi- en grondwerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Met name amfibieën en kleinere zoogdieren zijn hierbij gebaat.
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Ingevolge de Archeologische beleidskaart RAAP-rapport 1757 is het plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. In dit kader is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen grondwerkzaamheden geen mogelijke archeologische waarden verstoord.
In opdracht van verzoeker heeft Econsultancy bv tezamen met ARC bv een archeologisch vooronderzoek verricht om de archeologische verwachting van het plangebied vast te stellen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een gecombineerd rapport met nummer 10065760. Dit rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Bij het afgeven van een omgevingsvergunning dient te allen tijde de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen en zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre, wie is belast met cultuurhistorie, hiervan in kennis te stellen.
5.5 Wegverkeerslawaai
Alle wegen in nederland zijn voorzien van een geluidzone. Gevoelige objecten, zoals woningen, welke worden opgericht in deze zone dienen een binnenwaarde te hebben van maximaal 35 dB. Om dit te garanderen dient er een akoestisch onderzoek te worden verricht naar de geluidbelasting in de woning afkomstig van het wegverkeer.
Het plangebied Kerkdijk 6 te Vragender is niet gelegen in de zone van de Hamelandweg, de Kerkdijk of de Vragenderweg. Daarnaast wordt er geen geluidgevoelig object opgericht. Een onderzoek naar het wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
5.6 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen, hetzij:
- het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde;
- het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
- het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen;
- indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 van de Wet Milieubeheer vastgesteld programma.
De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 van de wet Milieubeheer zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven:
Stof | Grenswaarde |
SO2 | 350 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
125 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
NO2 | 200 µg/m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden |
40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 | |
PM10 | 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
50 µg/m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden | |
Lood | 0,5 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie |
CO | 10.000 µg/m³ als 8 uursgemiddelde concentratie |
C6H6 | 5 µg/m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie |
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.
Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Ook in onderhavig geval geldt dat er geen woning wordt opgericht waarvoor bovengenoemde criteria geldt.
Conclusie:
Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de planontwikkeling aan de Kerkdijk 6 te Vragender.
5.7 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijk ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd. De 'Handreiking Wgv paragraaf 3.4, Beoordeling ro-plannen, (SenterNovem, d.d. 23-05-2007)' beschrijft de wijze waarop dit moet gebeuren.
5.7.1 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
De bouwkundige uitbreiding op het perceel vormt, op dit moment, géén belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven, omdat de bestemming van het perceel niet wijzigt.
Voor dieren waarvoor bij ministeriële regeling geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld (o.a. paarden en pony's), geldt ingevolge de Wgv de afstand van ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom, gemeten tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. In onderhavig geval wordt ruimschoots aan de afstandseis voldaan.
5.7.2 Verordening geurhinder en veehouderij
In de gemeente Oost Gelre is de Verordening geurhinder en veehouderij met bijbehorende Gebiedsvisie Oost Gelre (1-11-2007) opgesteld. De geursituatie van de veehouderijen in Oost Gelre zijn in deze gebiedsvisie betrokken. Op basis hiervan heeft de gemeente afwegingen gemaakt en de voorkeur gegeven aan o.a. een hogere norm rond de kernen van Groenlo, Lievelde en Vragender (respectievelijk, 5 ouE/m3, 7 ouE/m3 en 7 ouE/m3 ). Hiermee is voldaan aan de eis van de Wgv om rekening te houden met de huidige en te verwachten geursituatie in het gebied.
In de Gebiedsvisie Oost Gelre is aangegeven dat uit de uitgevoerde berekeningen van de achtergrondwaarden blijkt dat het leefklimaat rondom Kerkdijk 6 als goed tot redelijk goed kan worden bestempeld.
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
Het perceel Kerkdijk 6 te Vragender is gelegen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1998 en bestemd voor Wonen. Op het perceel worden hobbymatig paarden en pony's gehouden. Tevens wordt op kleinschalige basis paardrijles gegeven.
Verzoeker wil zijn activiteiten uitbreiden met een overdekte paardenbak (indicatief) en een stal voor de opslag van stro en hooi. Laatstgenoemde stal komt in de plaats van een te slopen stal maar wordt iets groter uitgevoerd. Aan een bosrand wordt een vaste mest opslagplaats gerealiseerd die nu nog in het bos is gelegen.
De gewenste activiteiten passen niet in het geldende bestemmingsplan en bij de bestemming Wonen. Door middel van een partiele herziening van de bestemming wordt de bestemming Wonen gewijzigd in wonen met paardenpension en -recreatie. Het perceel wordt landschappelijk ingepast.
Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving
7.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op aan groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008).De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
7.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan Buitengebied 1998, herziening 62, Kerkdijk 6 Vragender is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI041- de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard. Indien er verschillen aanwezig mochten zijn tussen de digitale en de analoge verbeelding dan is op grond van artikel 1.2.3 Bro de digitale verbeelding beslissend.
7.3 Regels
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs-, en slotregels.
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
8.1 Haalbaarheid
Het bouwplan en de bijbehorende procedures worden door de verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan de verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met verzoeker.
8.2 Exploitatieplan
Het bestemmingsplan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderzins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
8.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de herziening van het bestemmingsplan zal het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd (overeenkomstig afdeling 3:4 Algemene Wet bestuursrecht). Binnen deze termijn kan een ieder zijn/haar zienswijze omtrent de herziening indienen. Dan zal ook duidelijk worden hoe omwonenden tegen het plan aankijken. Ingebrachte zienswijzen worden betrokken bij de besluitvorming.
8.3.1 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 Bro is het voor-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel en de provincie Gelderland.
Reactie Waterschap Rijn en IJssel:
Bij schrijven van 14 februari 2012 heeft het Waterschap Rijn en IJssel een schriftelijke reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. In de brief geven zij aan dat het plangebied grenst aan een watergang van het Waterschap en dat hierbij rekening moet worden gehouden met een 1,8 m onderhoudspad. Daarnaast moet de infiltratievoorziening nader worden omschreven.
Het ontwerp is ten opzichte van het voorontwerp hierop aangepast.
Reactie provincie Gelderland:
De provincie Gelderland heeft een reactie gegeven. Deze reactie is verwoord in een brief van 21 maart 2012. Ingevolge artikel 3:16, eerste lid Algemene wet bestuursrecht is deze brief buiten de gestelde termijn van 6 weken voor vooroverleg ingediend. Deze brief is hierdoor niet bij het ontwerp bestemmingsplan meegenomen.
Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Hierdoor hoeft op basis van artikel 3.1.1. Bro geen vooroverleg gevoerd te worden met de Vrom-inspectie. In de ontwerpfase zijn de diensten van provincie en Rijk (en het Waterschap) door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn zijn er zienswijzen ingekomen van de provincie Gelderland. De zienswijzen zijn verwoord en voorzien van een reactie in de Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen die als bijlage is bijgevoegd.
De zienswijzen geven geen aanleiding het ebstemmingsplan niet vast te stellen. Wel worden er wijzigingen aangebracht in de regels zodat het bestemmingsplan gewijzigd zal worden vastgesteld.
Bijlage 1 Plankaart
Bijlage 2 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 2 Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Bijlage 4 Landschapsplan
Bijlage 5 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijf, Beroep
Bijlage 5 Lijst aan huis verbonden bedrijf, beroep