KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Sport - Manege 1
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 6 Waterstaat - Waterberging
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging Plangebied
Hoofdstuk 3 Bestaande En Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskaders
4.1 Algemeen
4.2 Internationaal Niveau
4.3 Rijksbeleid
4.4 Provinciaal Beleid
4.5 Regionaal Beleid
4.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Watertoets
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Wegverkeerslawaai
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geur En Stof
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsplan
6.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg
Bijlagen
Bijlage 1 Reactienota Vooroverleg
Bijlage 2 Effecten Op Natura 2000gebieden En Sed Water
Bijlage 3 Toelichting Melding Pas
Bijlage 4 Aerius Berekening
Bijlage 5 Aerius Register
Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing

Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 26-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde van de gemeente Oost-Gelre;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI1507 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.12 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.16 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.17 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.18 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.21 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.22 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.23 natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.24 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.25 ontheffing

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.26 peil

  1. a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke verschil ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil

1.27 plankaart

  1. a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde, bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer(s) NL.IMRO.1586.BPBUI1507 en legenda.
  2. b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde;

1.28 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.29 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.30 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 watergang

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.32 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
  2. b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Onder het doel 'behoud en herstel van natuurwaarden' is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot:

  • het Korenburgerveencomplex, waaronder begrepen het Vragenderveen;
  • Lievelderveld;
  • Koolmansdijk;
  • De Witte Riete en de Maandag;
  • De Leemputten;
  • Vragenderveld.

3.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, met uitzondering van:
      • schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars;
    2. 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
      Bouwwerken maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m² maximale inhoud in
      informatiepanelen 2,5
      palen en masten 8
      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3
  3. c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 sub a.1 ten behoeve van het bouwen van een gebouw voor het beheer en inrichting van de natuurgebieden, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 70 m2;
    2. 2. de goothoogte van het gebouw niet meer bedraagt dan 4 m;
    3. 3. de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de noodzaak voor het oprichten van het gebouw uit het oogpunt van beheer en onderhoud wordt aangetoond;
    4. 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
    5. 5. er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied gelegen ter plaatse van de aanduidingen ‘ehs – natuur’, ‘ehs – verbindingszone’ en ‘ehs – verweving’.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    7. 7. het vellen en rooien van bossen en verwijderen van landschapselementen.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Sport - Manege 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een manegebedrijf;

met de daarbij behorende:

  1. b. buitenrijbanen;
  2. c. tuinen, erven en terreinen;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. wegen en paden;
  6. g. verharding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verharding toegestaan';
  7. h. erven en terreinen;
  8. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken, gelden de volgende regels:

  1. a. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m;
    2. 2. de gezamenlijke oppervlakte van buitenrijbanen, zoals genoemd onder 4.1, onder b, mag niet meer bedragen dan 8.000 m2;
  3. c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving;
  2. b. Met ingang van 2 jaar na het onherroepelijk worden van het plan wordt onder verboden gebruik verstaan:
    1. 1. het in gebruik hebben van gronden ten behoeve van het bepaalde in 4.1 onder a, b, en d. indien geen of onvolledig uitvoering is gegeven aan de aanleg van de beplantingselementen zoals weergegeven in het 'landschappelijk inpassingsplan buitenpiste paardensportcentrum Weijenborgerdijk te Vragender' van Buro Collou, zoals opgenomen als bijlage 1 bij de regels van dit plan;
    2. 2. Het in gebruik hebben van gronden ten behoeve van het bepaalde in 4.1 onder a, b en d. indien de onder 4.3.b onder 1 genoemde landschappelijke inpassing niet in stand worden gehouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    7. 7. het vellen en rooien van bossen en verwijderen van landschapselementen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in 'Waarde-Archeologisch waardevol gebied 1' of 'waarde-Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels zoals genoemd in artikel 24 en 25 van het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 15 juli 2014, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 6 Waterstaat - Waterberging

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van waterberging, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 6.2.1 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten bouwwerken woden gebouwd, mits het belang van de waterberging hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  2. b. alvorens op een verzoek tot afwijking op grond van sub.a te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij het waterschap omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

8.2 Parkeerregeling

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijgebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde'.

Bijlage Bij Regels

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde
Vastgesteld 26 april 2016
Inlichtingen:
Afdeling omgeving
Nardo Rondeel
0544 - 393 482

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Aan de Weijenborgerdijk 34 in Vragender is een paardensportcentrum gevestigd. Dit paardensportcentrum wil zijn activiteiten uitbreiden met een buitenpiste. De buitenpiste past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, maar kan mogelijk gemaakt worden door een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de buitenpiste op deze locatie mogelijk.

2.2 Ligging Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre, tussen de kernen Lichtenvoorde en Vragender in. In de directie omgeving zijn agrarische bedrijven en een enkele burgerwoning aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0001.png"

Locatie paardensportcentrum Weijenborgerdijk Vragender

Hoofdstuk 3 Bestaande En Nieuwe Situatie

Het paardensportcentrum aan de Weijenborgerdijk 34 in Vragender wordt gebruikt voor trainingen en het organiseren van grote nationale en internationale wedstrijden. Het paardensportcentrum beschikt over 7 hectare grond, een binnenhal, een springhal, circa 60 stallen, een verhard parkeerterrein, diverse paddocks en een stapmolen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0002.png"

Luchtfoto huidige situatie

Op dit moment is het paardensportcentrum gesloten in de zomermaanden, omdat er dan nagenoeg geen belangstelling bestaat voor wedstrijden in de hal. Om het paardensportcentrum het hele jaar door te kunnen gebruiken, wil het centrum zijn activiteiten uitbreiden met een buitenpiste van ongeveer 8.000 m2. De buitenpiste wordt voorzien van een omheining. De beoogde locatie voor de buitenpiste ligt aan de oostzijde van de rijhal en bestaat in de huidige situatie uit vlak, intensief beheerd grasland. De locatie wordt landschappelijk ingepast. De totale parkeerruimte blijft gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0003.png"

Beoogde buitenpiste

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau is eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

4.2 Internationaal Niveau

4.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

4.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0004.png"

Wel moet worden bekeken of de gewenste ontwikkelingen negatieve gevolgen zullen of kunnen hebben op de aanwezige Natura 2000-gebieden. Met name ammoniakdepositie (de component stikstof uit deze depositie) afkomstig uit de inrichting van de aanwezige dieren en de effecten van stikstof afkomstig van o.a. het verkeer moeten hierbij worden bekeken.

Door het adviesbureau VanWestreenen is een berekening gemaakt om inzichtelijk te maken wat het effect van stikstof is op de in de omtrek gelegen Natura 2000-gebieden bij de gewenste bedrijfsopzet. De berekening is verwoord in een aanvullend rapport die, vanwege de milieutechnische gegevens, is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek. Ziij geven aan dat de berekening de stikstofdepositie vanuit de inrichting met de gewenste bedrijfsvoering goed weergeeft. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste bedrijfsvoering een zeer geringe toename van stikstof op de omliggende Natura 2000-gebieden met zich mee brengt maar dat deze geringe toename ruimschoots onder de drempelwaarde voor de Natura 2000-gebieden zijn gelegen. De berekening en een toelichting op de melding Nb-wet zijn als bijlage 2 bijgevoegd.

4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen. De waarden kunnen niet geheel naar eigen inzicht tegen andere aspecten worden afgewogen.

4.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt;
  • De gebruiker betaalt;
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water;
  • Resultaatsverplichting in 2015;
  • Stroomgebiedsbenadering.

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand). Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

4.3 Rijksbeleid

Op 1 juli 2008 is de fundamentele herziening van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking getreden, de zogenaamde Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetswijziging zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden waarbij ruimtelijke beleidsplannen van rijk, provincie en gemeenten in hoge mate verticaal op elkaar zijn afgestemd. In de Wro is de sturingsfilosofie dat elke overheid op basis van de eigen verantwoordelijkheid en daarbij behorende instrumenten vooral proactief optreedt ter realisering van haar eigen ruimtelijk beleid. Hiertoe stelt elke overheidslaag een structuurvisie vast. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Omgevingsvisie Gelderland worden aangemerkt als structuurvisie in het kader van de Wro.

4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobilitietsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede Structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee voor de concurrentiekracht van Nederland. Het Rijk is verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO-werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden in of op de zeebodem.

Dit komt tot uiting in nationaal belang 10 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. Er zijn ruim 400 stads- en dorpsgezichten uit de periode tot 1940 en 50.000 rijksmonumenten aangewezen en beschermd door de Monumentenwet vanwege de nationale cultuurhistorische betekenis.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte, die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft alleen die regels uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009), die als nationaal belang in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd: 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren (exclusief reserveringsgebieden Maas), 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Enkele bepalingen zijn hier echter van uitgezonderd. Deze hebben betrekking op provinciaal medebewind en op ontheffingsmogelijkheden en kunnen pas in werking treden op het moment waarop is voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels. Dit betekent tevens dat de artikelen ten behoeve van nationaal belang 13) 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' van inwerkingtreding uitgezonderd zijn.

De overige in de SVIR opgenomen nationale belangen, behalve die voor belang 9) buisleidingen, worden neergelegd in een ontwerpwijziging van het Barro. De wijziging van het Barro treedt op een nader te bepalen tijdstip in werking. Het betreft de nationale belangen: 1) Rijksvaarwegen, 4) Grote Rivieren (alleen reserveringsgebieden Maas), 7) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, 8) Elektricitietsvoorziening, 10) EHS, 11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en 12) IJsselmeergebied.

De opname van het onderwerp buisleidingen in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding die juridische borging vereisen.

4.3.2 Natuurbeleid

In de Nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur (Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw, NBL-21) wordt het beleid voor de komende tien jaar geschetst. Deze nota draagt bij aan een meer samenhangend natuurbeleid en vervangt vier groene nota's (Natuurbeleidsplan, Nota Landschap, Bosbeleidsplan en Strategisch plan van aanpak biodiversiteit). Verder biedt de nota het kader voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit in onder meer landbouw, visserij, toerisme en water.

De term 'Ecologische Hoofd Structuur' (EHS) werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur (plant en dier) in feite voorrang heeft en bestaat uit uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. In deze gebieden mogen in principe geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Op de PKB-kaart van het Natuurbeleidsplan over de ecologische hoofdstructuur stond de Groenlose Slinge als te ontwikkelen of te versterken verbindingszone aangegeven.

De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en bestaat uit:

  • Bestaande natuurgebieden, reservaten en natuurontwikkelingsgebieden en robuuste verbindingen.
  • Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden).
  • Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee).

De EHS moet in 2018 klaar zijn. Kleinere natuurgebieden, kleine bosjes, sloten, rietkragen et cetera maken geen deel uit van de EHS, maar dragen uiteraard wel bij aan de natuurkwaliteit van stad en platteland. Het Rijk gaat ervan uit dat deze in voldoende mate door andere partijen (gemeente, waterschappen, grondeigenaren en dergelijke) worden beschermd.

Vervolgens hebben de provincies in hun streekplannen meer concrete grenzen voor de EHS vastgelegd. De provincies bepalen zelf de contouren. De gemeenten wordt verzocht om de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming te geven.

4.3.3 Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

4.3.4 Watertoets

In een bestemmingsplan dient volgens artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van deze 'watertoets' is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht.

4.3.5 Flora en Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).

4.3.6 Nota Belvedere

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvédèrekaart genoemd).

4.4 Provinciaal Beleid

4.4.1 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.

4.4.2 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan dat op 11 november 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van deze specifieke waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.

4.4.3 Gelders Milieuplan 3

In het Gelderse Milieuplan ligt de nadruk vooral op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De provincie wil een leefomgeving die de huidige en toekomstige generaties kansen biedt om veilig en gezond te wonen, te werken en te recreëren. Om dit te bereiken zijn maatregelen nodig die de milieuverontreiniging tegen gaan. De maatregelen betreffen het verkeer en vervoer, het bedrijfsleven, de landbouw en het wonen.

4.5 Regionaal Beleid

Het gebied valt binnen de structuurvisie Regio Achterhoek. In deze visie is aangegeven dat het de verwachting is dat de omvang van de bevolking van de Achterhoek in de toekomst zal dalen. De druk op de ruimte neemt daardoor wellicht af. Het aantal agrarische bedrijven daalt, maar de omvang van de bedrijven neemt toe. Naast landbouw is recreatie en toerisme een functie die in de Achterhoek steeds meer een stempel drukt op het buitengebied. Het draagt in steeds grotere mate bij aan een economisch vitaal platteland. De gemeente Oost Gelre zet zich daarnaast in voor versterking van evenementen en een betere inbedding van evenementen in de ruimtelijke structuur van de gemeente. De uitbreiding van het paardensportcentrum past goed binnen voornoemde ontwikkelingen en uitgangspunten.

4.6 Gemeentelijk Beleid

4.6.1 Vigerend bestemmingsplan

De locatie van het paardensportcentrum heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' de bestemming 'Sport-Manege' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologische verwachtingswaarde 2'. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een manege. Bestaande bebouwing is toegestaan, uitbreiding niet. Daarnaast is in 2013 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van de inrijhal. Binnen de bestemming 'Sport-Manege' is niet voldoende ruimte voor een buitenpiste van 8.000 m2.

Het beoogde terrein voor de buitenpiste ligt zowel in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre als in het Reparatieplan Oost Gelre. In deze plannen heeft het beoogde terrein de bestemming 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden'. De gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het behoud van landschappelijke en natuurwaarden. De realisatie van een buitenpiste past niet binnen deze bestemming en de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden bij deze bestemming. Aan de realisatie van de buitenpiste kan daarom alleen planologisch medewerking worden verleend door een herziening van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0009.png"

Geldende bestemmingen

4.6.2 Ontwikkelingsvisie Vragender

Voor Vragender is een ontwikkelingsvisie opgesteld die door de gemeenteraad is vastgesteld op 18 december 2012.

Deze integrale ontwikkelingsvisie bestaat grofweg uit drie delen. Her eerste deel start met een inventarisatie van het dorp en haar omgeving. Zowel de ondergrond als de verschillende netwerken van het landschap worden hierin beschreven. Daarnaast wordt het occupatiepatroon van het kerkdorp behandeld en worden het karakter en de ambities van het dorp toegelicht.

Vervolgens wordt aan dit deel een strategische aanpak voor woningbouwontwikkeling verbonden. Er worden locaties aangewezen die geschikt zouden zijn voor woningbouw. Hierbij wordt de voorkeur uitgesproken voor inbreidingslocaties. Deze locaties hebben als groot voordeel dat bij nieuwbouw het omliggende, gevoelige landschap niet wordt aangetast en de evenwichtige relatie tussen dorp, es en krans niet wordt verstoord. Daarnaast betekent inbreiding vaak het vervangen van bedrijvigheid, waardoor planologische beperkingen kunnen worden weggenomen. Dit betekent dat ook op andere locaties in de nabijheid ruimere ontwikkelingsmogelijkheden ontstaan.

Het tweede deel gaat uitvoeriger in op de verschillende landschapselementen die typerend zijn voor het landschap van Vragender en het kampen- en hoevelandschap van deze streek. Er wordt een beknopt overzicht geboden van de aanwezige (groen)elementen en de waardevolle plekken en routes van dit onregelmatige landschap. Deze bestaande zaken worden ook gezien als de ingrediënten voor het landschapsplan. Dit plan bestaat uit een aantal directe ingrepen in het landschap rond Vragender, maar bevat ook instrumenten voor een lange-termijn strategie. Deze instrumenten kunnen gebruikt worden bij vereveningsverzoeken in het kader van initiatieven voor functieverandering van vrijkomende gebouwen en bouwwerken.

In het derde deel van de visie wordt ingezoomd op de dorpse beeldkwaliteit van het dorp. Gesteld is dat deze kwaliteiten schuilen in de balans tussen afwisseling en samenhang. Iedere woning is anders, maar heeft ook een sterke verwantschap met beide buren. Aangegeven is dat bij een verdere ontwikkeling op deze balans voortgeborduurd zou moeten worden.

Om dit te bewerkstelligen zijn in eerste instantie de kernwaarden van deze dorpse beeldtaal bepaald. Ze vormen de basis voor specifieke richtlijnen die moeten worden toegesneden op een bepaalde ontwikkellocatie. De kernwaarden zijn belangrijker dan deze richtlijnen en kunnen op verschillende manieren worden uitgewerkt. Vervolgens zijn in de ontwikkelingsvisie beeldkwaliteitsrichtlijnen geformuleerd voor bouwinitiatieven passend binnen een geleidelijke en natuurlijke doorontwikkeling van het dorp.

In de Ontwikkelingsvisie Vragender is aangegeven dat de sterke eigenschappen van het dorp Vragender sterk samen hangen met de landschappelijke kwaliteiten van het dorp en haar omgeving. Uit de ruimtelijke analyse blijkt dat de Weijenborgsebeek als historische lijn wordt beschouwd om de Vragender es. Instandhouding en/of versterking van deze beek is dan ook belangrijk om de kenmerkende eigenschappen in het landschap om en rondom het dorp te behouden. De groenstructuur langs de Weijenborgerdijk wordt gezien als een belangrijke landschappelijke drager. Het plan voor de buitenpiste laat de beek in stand, voegt wateropvang toe en versterkt de groenstructuur langs de Wijenborgerdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0011.png"

Landschapselementen zoals benoemd in de Ontwikkelingsvisie Vragender

4.6.3 Structuurvisie De Besselinkschans 2014-2024

In de nabijheid van de locatie aan de Weijenborgerdijk is het evenemententerrein De Besselinkschans gelegen. Voor dit terrein is de structuurvisie De Besselinkschans opgesteld. In deze visie wordt qua evenementen verwezen naar de APV waarin is aangegeven hoeveel evenementen maximaal toegestaan zijn:

  1. 1. Er zijn maximaal twee grootschalige evenementen (meer dan 2500 bezoekers) toegestaan. Het gaat om evenementen die veel verkeer aantrekken en veel geluid produceren. Er dient minimaal 4 weken tijd tussen twee evenementen te zitten;
  2. 2. Er zijn twee kleinschalige evenementen toegestaan die weinig verkeer aantrekken, maar wel een aanzienlijke productie geluid veroorzaken. Het gaat om evenementen met maximaal 2500 bezoekers;
  3. 3. Er zijn twee evenementen per jaar toegestaan die veel verkeer aantrekken, maar waar de productie van geluid zeer beperkt is. Hierbij kan gedacht worden aan een country fair;
  4. 4. Evenementen die weinig verkeer aantrekken en waarvan de geluidsproductie beperkt is, worden onbeperkt toegestaan. Er kan hierbij gedacht worden aan re-enactment evenementen en hardloopwedstrijden. Deze evenementen leveren in de praktijk geen problemen op.

De activiteiten die verzoeker voor ogen heeft, vallen in de categorie 'veel verkeer, beperkt geluid'. Hiervan mogen twee evenementen in de Besselinkschans plaatsvinden. Dit aantal is voor verzoeker te weinig. In het Paardensportcentrum worden in de winter regelmatig springfestijnen georganiseerd, die met een vergelijkbare frequentie in de zomer georganiseerd zullen worden. Het evenemententerrein De Besselinkschans biedt hiervoor geen kans vanwege het beperkte aantal toegestane evenementen. Daarnaast is de Besselinkschans geen geschikte locatie voor de trainingen die enkele dagen per week plaatsvinden, omdat deze niet als evenement te benoemen zijn.

4.6.4 Evenementenbeleid

In de gemeente Oost Gelre geldt evenementenbeleid. Dit evenementenbeleid heeft als belangrijkste doelstelling het waarborgen van veiligheid en het voorkomen van ernstige overlast. Dit evenementenbeleid geldt ook voor de te organiseren evenementen in de buitenpiste van het paardensportcentrum. Ook voor deze evenementen is een evenementenvergunning noodzakelijk. Het evenementenbeleid maakt onderscheid in een drietal categorieën van evenementen:

  1. 1. Niet-belastende evenementen: kleine evenementen die nauwelijks hinder veroorzaken. Deze zijn onbeperkt toelaatbaar maar er is wel een aantal voorwaarden gesteld;
  2. 2. Belastende evenementen: deze kunnen overlast in de omgeving veroorzaken en zijn dan ook vergunningplichting. Ook hieraan worden voorschriften verbonden;
  3. 3. Bijzondere evenementen: evenementen die niet onder bovengenoemde categorieën vallen en waarbij veel geluid verwacht kan worden.

Afhankelijk van het te organiseren evenement, zal het evenement worden ingedeeld in één van bovengenoemde categorieën. Te verwachten overlast wordt zoveel mogelijk ondervangen door het stellen van voorwaarden.

4.6.5 Landschapsontwikkelingsplan

Voor de gemeente Oost Gelre is een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Groen licht voor het landschap' opgesteld. Bij het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende ensembleboeken opgesteld. In deze ensembleboeken wordt de visie en het beleid voor de verschillende landschappen beschreven.

Het plangebied valt binnen het ensembleboek 'Vragender Marke'. Voor dit gebied zijn verschillende doelen vastgesteld. Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing heeft verzoeker een landschappelijk inpassingsplan laten opstellen. In dit landschappelijke inpassingsplan is rekening gehouden met de doelstellingen uit het LOP (zie bijlage).

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Watertoetstabel

Thema Toetsvraag Relevant
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee


Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee

Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlakte-water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee

Ja
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee

Ja, SED

Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

De thema's die met 'ja' zijn beantwoord worden hieronder nader toegelicht.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plangebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden. Eventuele wateroverlast voor het plangebied wordt voorkomen door middel van een wateropvang aan de noordzijde van het plangebied en een verbinding met de Wijenborgerdijk. Deze verbinding maakt onderdeel uit van een nieuwe bypass die er voor moet zorgen dat in situaties met extreem veel water, het water wordt omgeleid en langer wordt vastgehouden. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de waterbergingsopgave van het Waterschap Rijn en IJssel.

Inrichting en beheer

De voorgenomen ontwikkelingen vormen geen belemmering voor het reguliere onderhoud van het watersysteem.

Natte natuur

Het plangebied ligt nabij een watergang met de functie SED. Bekeken is of er activiteiten plaatsvinden in of nabij de inrichting die van negatieve invloed kunnen zijn op dit SED-water. In bijlage 2 bij deze toelichting is een beschrijving gegeven van de activiteiten en de gevolgen voor het SED-water. Als conclusie wordt gegeven dat mogelijke negatieve effecten voor het SED-water vanuit de inrichting niet of nauwelijks aanwezig zijn.

Er zijn dus geen functies in of nabij het plangebied die realisatie of functioneren van deze wateren negatief kunnen beïnvloeden.

5.2 Bodem

Er dient onderzoek naar de bodemgesteldheid plaats te vinden als er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. Aangezien een buitenpiste geen verblijfsruimte voor personen is, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Ten behoeve van de verwerking van eventuele vrijkomende grond wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit bodemkwaliteit.

5.3 Flora En Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV.

De beoogde locatie voor de buitenpiste bestaat in de huidige situatie uit vlak, intensief beheerd grasland. Bij de buitenpiste wordt geen verlichting geplaatst. De buitenpiste wordt landschappelijk ingepast. Door de realisatie van wateropvang, singels en het aanplanten van boomgroepen, ontstaan meer kansen voor flora en fauna. Aangezien de beoogde ontwikkeling geen negatieve consequenties heeft voor flora en fauna, is een onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk.

Ten aanzien van de ingrepen is wel een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Het plangebied is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oost Gelre aangegeven als een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit wil zeggen dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Hiervoor wordt een archeologische dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1507-VG01_0013.png"

Archeologische beleidskaart gemeente Oost Gelre

Wettelijke meldingsplicht

Ten allen tijde dient bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1998) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze Minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

5.5 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in een plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het onderhavige plan betreft het realiseren van een buitenpiste. Aangezien dit geen geluidsgevoelige functie is, is een akoestisch onderzoek niet nodig.

Om te bepalen of de activiteiten in de buitenpiste geen overlast qua geluid veroorzaken voor aanwezige woningen van derden, is het verzoek getoetst aan de normen zoals gesteld in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". In deze handreiking is een grootste afstand van 30 meter aangegeven om geen geluidsoverlast te ondervinden van de activiteiten in de buitenpiste. De dichtstbijzijnde woning is gelegen aan de Oude Winterswijkseweg 13 en deze ligt op ruim 100 meter van de nieuwe buitenpiste. Aan de richtafstand van 30 meter wordt dan ook ruim voldaan.

5.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het 'Besluit niet in betekenende mate' (NIBM) legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dit is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen). Deze ministeriële regeling, verder aan te duiden als regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het aantal woningen gelijk. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen aan de Weijenborgerdijk te Vragender.

5.7 Geur En Stof

Om te bepalen of de activiteiten in de nieuwe buitenpiste geen overlast veroorzaken qua geur en stof voor aanwezige woningen van derden, is ook hier getoetst aan de normen zoals gesteld in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering". In de handreiking is voor geur een richtafstand van 50 meter opgenomen en voor stof een afstand van 30 meter. Zoals al eerder is aangegeven, is de dichtstbijzijnde woning op ruim 100 meter gelegen van de nieuwe buitenpiste. Overlast van geur en van stof is dan ook niet te verwachten.

5.8 Externe Veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het BEVI legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten (zoals LPG-tankstations en chemische fabrieken) en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen). Tevens beperkt het BEVI het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gevestigd. Het paardensportcentrum wordt niet als een BEVI-inrichting beschouwd. Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor het plan.

5.9 Verkeer En Parkeren

Het paardensportcentrum heeft een verkeersaantrekkende werking. Als er evenementen worden georganiseerd in het paardensportcentrum, komen er deelnemers naar het centrum met paardentrailers en grote vervoermiddelen. Ook zullen toeschouwers het centrum bezoeken.

Op dit moment worden er buiten de zomer evenementen georganiseerd in de binnenpiste van het paardensportcentrum. De binnenpiste heeft een uniek karakter. In de toekomst zullen er ook evenementen georganiseerd worden in de buitenpiste. De buitenpiste heeft een veel minder uniek karakter dan de binnenpiste. Per evenement zullen er daarom naar verwachting minder mensen naar een evenement in de buitenpiste komen dan naar een evenement in de binnenpiste. De buiten- en binnenpiste zullen nooit tegelijkertijd gebruikt worden. Dit betekent dat er in de nieuwe situatie per evenement niet meer verkeersbewegingen zullen zijn dan in de huidige situatie. Per jaar zullen er wel meer verkeersbewegingen zijn, omdat er meer evenementen zijn. Dit aantal evenementen zou nu theoretisch echter ook al in de binnenpiste gerealiseerd kunnen worden. De mogelijke verkeersaantrekkende werking van het paardensportcentrum blijft dus ongewijzigd.

Parkeren geschiedt op eigen terrein. Het benodigde aantal parkeerplaatsen zal niet toenemen door realisatie van de buitenpiste, aangezien het aantal bezoekers per evenement niet toeneemt. In voorliggend bestemmingsplan is geregeld dat het totale mogelijk te verharden oppervlak planologisch gelijk blijft.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de vrschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Buitenpiste Paardensportcentrum Lichtenvoorde is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:2.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Plansystematiek

6.3.1 Indeling

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Het plan kent de hoofdbestemmingen 'Natuur', 'Sport-Manege-1', ' alsmede de dubbel-bestemmingen 'Waterstaat - Waterberging' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3.2 Bestemmingsregels

Natuur

De locatie waar wateropvang wordt gerealiseerd in combinatie met groenelementen, is bestemd als 'Natuur'. Dit gebied is onder andere bestemd voor het behoud en herstel van natuurwaarden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Met uitzondering van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars, is het bouwen van gebouwen op deze locatie niet toegestaan. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het verlagen of ophogen van de bodem, is een omgevingsvergunning nodig.

Sport-Manege 1

Voor de buitenpiste bij het paardensportcentrum is de specifieke bestemming 'Sport - Manege 1' opgenomen. Deze locatie is namelijk wezenlijk anders dan de locatie van de binnenrijhal en stallen van de manege. Zo is ter plaatse van de bestemming 'Sport-Manege 1' het bouwen van gebouwen niet toegestaan. Daarnaast is de exacte locatie aangegeven waar verharding is toegestaan. Ook is opgenomen dat bepaald gebruik binnen deze bestemming niet is toegestaan als niet of onvolledig uitvoering is gegeven aan de landschappelijke inpassing of deze landschappelijke inpassing niet in stand wordt gehouden. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het verlagen of ophogen van de bodem is een omgevingsvergunning nodig.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het project en de bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Met verzoeker wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat eventueel te vergoeden planschade (artikel 6.1 Wro) wordt doorberekend aan verzoeker.

Het bestemmingsplan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro hoeft te worden vastgesteld. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen van 29 januari 2016 tot en met 10 maart 2016. Gedurende deze inzage termijn zijn er geen zienswijzen ingekomen.

7.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.

Hoofdstuk 8 Inspraak En Vooroverleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot Inspraak geboden.

De resultaten van zowel het Overleg als de Inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Bij brief van 14 augustus 2015 heeft de provincie Gelderland gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Bij brief van 26 augustus 2015 heeft ook het Waterschap Rijn en IJssel gereageerd. Beide besturen hebben opmerkingen en adviezen uitgebracht die zijn verwoord in de als bijlage bijgevoegde 'Reactienota vooroverleg'.

Bijlagen

Bijlage 1 Reactienota Vooroverleg

Bijlage 2 Effecten Op Natura 2000gebieden En Sed Water

Bijlage 3 Toelichting Melding Pas

Bijlage 4 Aerius Berekening

Bijlage 5 Aerius Register

Bijlage 6 Landschappelijke Inpassing