KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Beplantingslijst
Bijlage 2 Inrichtingstekening Nieuwendijk
Bijlage 3 Inrichtingstekening Visserijdijk
Bijlage 4 Inrichtingstekening Weijenborgerdijk
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Procesaanpak
2.3 Doel Van Het Project
2.4 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Gewenste Situatie
3.3 Landschapsplan Retentiegebieden
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Internationaal- En Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Watertoets
5.3 Bodem
5.4 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap
5.5 Flora En Fauna
5.6 Cultuurhistorie En Archeologie
5.7 Geluidhinder
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsplan
6.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Haalbaarheid
7.2 Exploitatieplan
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Inrichtingsplan Optimalisatie Watersysteem Lichtenvoorde
Bijlage 2 Maatregelenkaart
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Tweede Aanvullend Vleermuizenonderzoek
Bijlage 6 Verkennend (Water)bodemonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Ontwerp Retentiegebied Nieuwendijk
Bijlage 9 Ontwerp Retentiegebied Visserijdijk
Bijlage 10 Ontwerp Retentiegebied Weijenborgerdijk
Bijlage 11 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven

Buitengebied, herziening waterberging Lichtenvoorde Oost

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 27-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, herziening waterberging Lichtenvoorde Oost met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01met de e bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bebouwingspercentage:

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening waterberging Lichtenvoorde Oost;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.13 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.14 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.15 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 leidingvlak:

22,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding;

1.18 magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen bedrijfswoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;

1.19 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.20 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.21 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.22 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf;

2.3 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterretentie en waterberging;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. oevers en taluds;
  5. e. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  6. f. extensieve dagrecreatie.

En de daabij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. steigers en vlonders zijn niet toegestaan;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van 3.2 onder a behoeve van het realiseren van een natuurobservatiehut, met dien verstande dat:

  1. a. de natuurobservatiehut maximaal 3 m hoog is;
  2. b. de natuurobservatiehut een oppervlakte heeft van maximaal 20 m2;
  3. c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  4. d. uit onderzoek is gebleken dat de bebouwing niet leidt tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden als retentiegebied als niet binnen twee jaar na realisatie van de retentievoorzieningen de landschappelijke inpassing met behulp van streekeigen beplanting is gerealiseerd conform het in Bijlage 2Inrichtingstekening Nieuwendijk, Bijlage 3 Inrichtingstekening Visserijdijk, Bijlage 4 InrichtingstekeningWeijenborgerdijk opgenomen plan voor de landschappelijke inpassing en inrichting en de in Bijlage 1 opgenomen beplantingslijst. Dit gebruik wordt ook aangemerkt als strijdig gebruik als de gerealiseerde landschappelijke inpassing niet of in onvoldoende mate in stand wordt gehouden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren
    1. a. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    2. b. het aanleggen van waterhuishoudkundige voorzieningen.
    3. c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. d. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    5. e. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
    4. 4. op werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd conform het in Bijlage 2 InrichtingstekeningNieuwendijk, Bijlage 3 Inrichtingstekening Visserijdijk of Bijlage 4 InrichtingstekeningWeijenborgerdijk opgenomen inrichtingstekeningen met de daarop vermelde uit te voeren werken en/of werkzaamheden.
  2. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

6.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Gelders natuur netwerk en groene ontwikkelingszone

a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

b. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  4. 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen; het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.


c. Het bepaalde in sub b is niet van toepassing:

1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;

2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;

3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;

d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub b mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

8.2 Evenemententerrein

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' gelden de volgende regels:

  1. a. gedurende 45 dagen per jaar mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' worden gebruikt ten behoeve van:
    1. 1. motorcross;
    2. 2. evenementen;
    3. 3. kamperen ten behoeve van het evenement;
    4. 4. parkeren.
  2. b. de bouwhoogte van bebouwing mag niet meer bedragen dan 40 m.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijgebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Buitengebied, herziening waterberging Lichtenvoorde Oost.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Beplantingslijst

Bijlage 2 Inrichtingstekening Nieuwendijk

Bijlage 3 Inrichtingstekening Visserijdijk

Bijlage 4 Inrichtingstekening Weijenborgerdijk

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Buitengebied, waterberging Lichtenvoorde Oost
mei 2017
Inlichtingen:
Afdeling Omgeving
Hester Smeenk
tel.nr. 0544 - 393 478

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Tijdens de hevige regenval in augustus 2010 is er wateroverlast ontstaan in de kern van Lichtenvoorde en in het landelijk gebied tussen Lichtenvoorde en Ruurlo. Naar aanleiding van deze gebeurtenis is nader onderzoek gedaan naar het functioneren van het oppervlaktewatersysteem en mogelijke maatregelen. Daarbij is ook de werking van het rioleringssysteem in ogenschouw genomen.


Uit dit onderzoek is gebleken dat het oppervlaktewatersysteem en het rioleringssysteem een nauwe onderlinge samenhang kennen. Verbetering van zowel het oppervlaktewatersysteem als het rioleringssysteem is dan ook wenselijk om het systeem voor de toekomst te optimaliseren.


Op basis van deze inzichten hebben waterschap Rijn en IJssel en gemeente Oost Gelre gezamenlijk besloten om het functioneren van het gehele watersysteem (oppervlaktewater en riolering) in beeld te brengen en te optimaliseren. Het inrichtingsplan water, recreatie en landschap beschrijft de achtergrond en onderbouwing van de maatregelen die nodig zijn aan het oppervlaktewatersysteem.


De maatregelen en effecten op het watersysteem zijn opgenomen in het Projectplan Water. Dit projectplan volgt de procedure van de Waterwet.

2.2 Procesaanpak

In samenwerking met de gemeente Oost Gelre heeft het Waterschap een gebiedsproces opgestart om tot een gedragen inrichtingsplan te komen. In de periode van 2014 tot 2017 zijn er drie gebiedsbrede bijeenkomsten georganiseerd waarbij belanghebbenden en belangstellenden ideeën en suggesties hebben aangedragen voor de herinrichting van het watersysteem en de retentiegebieden.


Daarnaast zijn er vanuit het project Visie Besselinkschans (www.besselinkschans.nl) in dezelfde periode vijf bijeenkomsten georganiseerd met de werkgroepen Water en Landschap om het ontwerp en de voortgang van het project te bespreken. In deze werkgroepen wordt het gebied vertegenwoordigd door 33 betrokken ondernemers en bewoners.


Na elke gebiedsbijeenkomst zijn de ingebrachte ideeën en suggesties uitgewerkt door een projectteam (bestaande uit medewerkers van het Waterschap Rijn en IJssel en gemeente Oost Gelre). Daarbij is onder andere gekeken naar de (maatschappelijke) haalbaarheid van de ingebrachte ideeën en de effectiviteit van maatregelen.


De uitgangspunten en aanpak voor het project zijn bekrachtigd in een Samenwerkingsovereenkomst van Gemeente Oost Gelre en Waterschap Rijn en IJssel (SOKII - Brongebied Baakse Beek, omgeving Lichtenvoorde - december 2015).

2.3 Doel Van Het Project

Doel van het project is om het risico op wateroverlast in de kern van Lichtenvoorde en het landelijk gebied tussen Lichtenvoorde en Ruurlo te verkleinen en terug te brengen naar een maatschappelijk acceptabel niveau (i.e. de landelijke normen voor wateroverlast). Dat betekent dat er niet vaker dan 1:100 jaar wateroverlast vanuit het oppervlaktewaterstelsel plaats mag vinden.

2.4 Ligging En Begrenzing

Het plangebied bestaat uit drie grotere, aaneengesloten, gebieden en een aantal watergangen die aansluiten op deze gebieden en deze verbinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0001.png"

Globale ligging plangebied Weijenborgerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0002.png"

Globale ligging plangebied Visserijdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0003.png"

Globale ligging plangebied Nieuwendijk

Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie

3.1 Bestaande Situatie

Watersysteem

In Lichtenvoorde komen een aantal beken samen: de Visserijbeek, de Vragenderbeek en Weijenborgerbeek. De stroomgebieden van deze beken beslaan een oppervlakte van 170 hectare (Visserijbeek), 400 hectare (Vragenderbeek) en 410 hectare (Weijenborgerbeek). De beken komen net ten oosten samen en vormen dan samen de Nieuwe Beek. De Nieuwe Beek stroomt door Lichtenvoorde en langs industrieterrein de Kamp.

Ten oosten van het Lichtenvoorde ligt het Oost-Nederlandse plateau. Het plateau ligt relatief hoog (35 meter boven NAP) en loopt via de plateaurand af naar 19 meter boven NAP. Het gebied heeft daarmee een groot verhang. Dit plateau vormt het brongebied van de Vragenderbeek, Weijenborgerdijk en de Visserijbeek. Het plateau wordt gevormd door een relatief dunne en goed doorlatende dekzandlaag op een slecht doorlatende pleistocene leemlaag. Door de hoge doorlatendheid en de geringe dikte van de dekzandlaag, wordt neerslag snel afgevoerd. Hierdoor kenmerken de beken zich door korte en heftige afvoerpieken en hebben ze een grote dynamiek. Bij zeer grote buien kan dan ook wateroverlast ontstaan. Dit is in augustus 2010 het geval geweest.

Landschap

Het gebied rond Lichtenvoorde is landschappelijk en cultuurhistorisch uniek voor de Achterhoek. In het relatief kleine gebied komen hoogteverschillen van meer dan 10 meter voor. Vanwege het kleinschalige landschap, de beken die door het landschap lopen en de cultuurhistorische waarden (waaronder rijksmonument De Engelse Schans) is het gebied onderdeel van het Nationaal Landschap Winterswijk.


In het gebied zijn het jonge ontginningslandschap en het essenlandschap van Lievelde en Vragender duidelijk te onderscheiden. Op de essen liggen nog de van oudsher voorkomende boerenerven. Het jonge ontginningslandschap is in de 20e eeuw ontgonnen en bestond voorheen uit heide, struweel en bos.


Ten westen van Vragender liggen het heideontginningslandschap en het kampenlandschap op korte afstand van elkaar. Rond de Vragender es is de grillige verkaveling van het kampenlandschap goed herkenbaar. Het grondgebruik bestaat uit grasland of akkerland. Daaromheen is het landschap herkenbaar als jong heide- of veldontginningslandschap, met rechtlijnige (rationele) verkavelingen en het gebrek aan bebouwing. het grondgebruik laat nog heidegrond zien waarop verspreid hout- en struweelopstanden. Met name het ontginningslandschap tussen de Vragender es en Lichtenvoorde is kleinschalig met veel rechtlijnige elementen als singels en hagen.


Gebruik van het gebied

Het grootste deel van de gronden in het gebied zijn in agrarisch gebruik. Deze agrarische bedrijven waren van oorsprong kleine gemengde bedrijven. Als gevolg van de schaalvergroting is het aantal agrarische bedrijven de laatste decennia afgenomen. De oppervlakte van de bedrijven is wel toegenomen.

Aan de oostzijde van Lichtenvoorde vervult de recreatie ook een belangrijke rol. Denk aan het recreatiegebied Besselinkschans en de mogelijkheden voor extensieve vormen van recreatie zoals wandelen en fietsen.

3.2 Gewenste Situatie

Het plan is om in de toekomst wateroverlast in deze omvang te voorkomen. Het functioneren van het watersysteem, zowel het oppervlaktewater als de riolering, is daarom in beeld gebracht om te komen tot een optimalisatie van het watersysteem.

Dit is beschreven in het 'Inrichtingsplan Optimalisatie watersysteem Lichtenvoorde'. Omdat het waterstysteem van Lichtenvoorde zich kenmerkt door kortdurende en grote afvoerpieken. Daarbij komt Lichtenvoorde op de overgang van een hellend gebied naar een vlak gebied ligt. Dit zorgt ook voor opstuwing. Vanwege deze typerende afvoerdynamiek van de beken bij Lichtenvoorde ligt het niet voor de hand om een oppervlaktewatersysteem te ontwerpen dat voldoende capaciteit heeft om zelfs de maximale afvoerpieken te kunnen afvoeren. Dit is namelijk een systeem dat slechts zeer beperkt benut hoeft te worden. Het inrichtingsplan is daarom uitgewerkt op basis van de filosofie 'vasthouden-bergen-afvoeren' en accepteren.

Vasthouden van water

Om pieken in de afvoer te voorkomen wordt regenwater vastgehouden op de plek waar het valt. Neerslag kan op deze manier vertraagd worden afgevoerd. Een goede maatregel om water vast te houden is de aanleg van knijpconstructies in de bovenstroomse gedeeltes van de terrasrandbeken. Een knijpconstructie heeft een beperkte afvoercapaciteit waardoor het water tijdelijk wordt vastgehouden in het bovenstroomse deel van de watergang. Daarbij wordt voorkomen dat het waterpeil in het bovenstroomse deel te hoog wordt (en daar wateroverlast veroorzaakt). Dit gebeurt door de bovenkant van de knijpconstructie zo vorm te geven dat bij een te hoog waterpeil het water over de bovenkant van de knijpconstuctie heen kan lopen. Dergelijke knijpconstructies worden op twee plaatsen aangelegd: in de Visserijbeek ten oosten van de Pastoor Scheperstraat en in de Vragenderbeek, eveneens ten oosten van de Pastoor Scheperstraat. De constructies worden zo vormgegeven dat de breedte en de hoogte aangepast kunnen worden.De maximaal toegestane peilen worden niet naar boven bijgesteld.

In de drie naar Lichtenvoor afstromende beken worden bestaande stuwen vervangen of aangepast. Deze maatregelen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan omdat ze mogelijk zijn binnen de geldende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0004.png"

Afbeelding: voorbeeld van een knijpconstructie.

Bergen van water

Als het water wordt afgevoerd door de beken kan het benedenstrooms tot wateroverlast leiden, in dit geval in Lichtenvoorde. Door het water te 'parkeren' in retentiegebieden wordt de afvoer gestremd en kan het water in een later stadium gecontroleerd worden afgevoerd. In de huidige situatie wordt overtollig water geborgen in het retentiegebied 'Vragenderpoort'. In het gebied worden drie nieuwe retentiegebieden aangelegd: bij de Wijenborgerdijk/Oude Winterswijkseweg, nabij de Visserijdijk en bij de Nieuwendijk. Deze gebieden zijn gekozen omdat hier zo goed mogelijk gebruik gemaakt kan worden van het het natuurlijk verhang. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van de maximale bergingscapaciteit.

De retentiegebieden worden zo vormgegeven dat ze genoeg water kunnen bergen om te kunnen voldoen aan een maatgevend debiet van net onder de 2,3 m3 per seconde richting Lichtenvoorde.

Afvoeren van water

Op een aantal plaatsen zijn bypasses in het bestaande waterstysteem nodig. Op een aantal plaatsen kan geen gebruik gemaakt worden van de bestaande watergangen. Hier worden nieuwe watergangen aangelegd. Deze worden landschappelijk ingepast.

Niet afwentelen van overlast

Een belangrijk uitgangspunt bij het project is dat er geen afwenteling plaatsvindt: het risico op wateroverlast mag elders niet toenemen als gevolg van de voorgenomen maatregelen.

In het plan is gekeken naar een eventuele toename van het risico op wateroverlast als gevolg van afwentelen op de Baakse Beek en op de Flierbeek.

Uit de berekingen blijkt dat het risico op hogere afvoeren afneemt. Dit betekent dat er geen afwenteling van risico's plaatsvindt naar benedenstrooms. Sterker nog, doordat water langer bovenstrooms wordt vastgehouden zorgen de maatregelen ervoor dat het risico op wateroverlast benedenstrooms afneemt.

Het volledige inrichtingsplan met onderbouwing is opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan optimalisatiewatersysteem Lichtenvoorde.

3.3 Landschapsplan Retentiegebieden

Bij het inrichtingsplan is een plan voor de landschappelijke inpassing van de retentievoorzieningen gemaakt.

Het landschap waar de ingrepen plaatsvinden is een jong heide- en veldontginningenlandschap. De geplande inrichting is afgestemd op de landschapstypering. De insteek is dan ook:

  • uitgaan van de rationele verkavelingen.
  • beplanting is de vorm van singels langs perceelsgrenzen en wegen
  • waterlopen rechtlijnig op perceelgrenzen en retentie zoveel mogelijk in overstromingsvlakten
  • waterlopen worden niet meanderend vormgegeven (tenzij dit een historisch patroon is).

Omdat de schaal van de drie deelgebieden verschilt is het inrichtingsplan afgestemd op de verschillende deelgebieden.

Per gebied is daarom gekomen tot het volgende inrichtingsvoorstel:

Retentie Nieuwendijk

Voor de Nieuwendijk wordt gestreefd naar waterretentie waarbij het maaiveld wordt verlaagd en de bouwvoor wordt verwijderd. Het gebied is circa zes hectare groot. Het gebied wordt zodanig ingericht dat in het midden van het gebied permanent water staat. De rest van het gebied kan vollopen wanneer dit nodig is bij grote piekafvoeren.

Aan de noordzijde van het perceel wordt een rij bomen (zomereik en witte berk) met onderbegroeiing aangeplant. Aan de oostzijde van het gebied wordt een houtsingel met struweel aangeplant. Aan de zuidzijde, langs de N18 en parallelweg, komen acht struweelsingels met tussenliggende openingen. Deze struweelsingels beslaan een lengte van 400 meter.

In combinatie met extensiever beheer, bijvoorbeeld begrazing, kan dit een schralere, meer natuurlijke vegetatie opleveren. Het karakter van het gebied blijft relatief grootschalig en open. De beplanting op de kavelgrenzen benadrukt de rationele lijnen in het landschap. Als referentie/streefbeeld geldt het gebied Lievelderveld (Grijze veld).

Het ontwerp voor het gebied is opgenomen in Bijlage 8 Ontwerp retentiegebied Nieuwendijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0005.png"

Referentiebeeld voor de Nieuwendijk

In het gebied komt een wandelpad te liggen. Het wandelpad sluit het fietspad vanaf de vlinderbrug aan op de Oude Groenloseweg.

Retentie Visserijdijk

Voor de bypass Visserijdijk is uitgegaan van een waterafvoer via een slotensysteem en retentie op maaiveld. Hierbij blijft het agrarische karakter gehandhaafd. Het gebied is ongeveer drie hectare groot.

Het karakter van het landschap wordt hier bepaald door de bestaande beplanting op de kavelgrenzen. Deze beplanting wordt versterkt door de wegbegeleidende beplanting langs de Eikendijk te versterken. Langs de Eikendijk worden daarom 12 eiken aangeplant.

Het ontwerp voor het gebied is opgenomen in Bijlage 9 Ontwerp retentiegebied Visserijdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0006.png"

Referentiebeeld voor de Visserijdijk

Retentie Weijenborgerbeek

Het gebied is ruim drie hectare groot. Het betreft hier een perceel dat oorspronkelijk uit meerdere kleinere percelen bestond. Het landschap rond deze toekomstige retentie is beslotener en kleinschaliger van karakter dan de overige retentiegebieden. Door de verschillende houtopstanden op de kavelgrenzen wordt deze kleinschaligheid benadrukt. Vanaf de oude Winterswijkseweg en vanaf de Hamelandweg is dit gebiedje goed zichtbaar en geeft mooie doorkijkjes. Rond het perceel liggen verschillende woonerven en geen grote agrarische bedrijven. Het landschap heeft hier dus een duidelijk minder sterk agrarisch karakter. Gezien de verwachting, dat in dit gebied na afgraving waarschijnlijk de helft van het jaar water zal staan, is ervoor gekozen om de retentie te combineren met een waterhoudende situatie. Het landschappelijke beeld wordt hierdoor vergelijkbaar met de Vragenderpoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01_0007.png"

Referentiebeeld voor de Weijenborgerdijk

Door een situatie te creëren met een permanente poel, krijgen bijvoorbeeld amfibieën die zich in het gebied ontwikkelen de kans om te overleven tijdens droge perioden. Om de benodigde hoeveelheid water te kunnen bergen is het noodzakelijk om een houtsingel aan de noordkant van het perceel in te korten. Door vervanging van deze singel door meerdere kleinere singeltjes langs perceelsgrenzen, wordt het kleinschalige karakter versterkt en ontstaat er een betere groene verbinding tussen de verschillende elementen. Deze versterking van het ‘groene netwerk’ is van belang als verbindingsroute voor veel kleine zoogdieren maar ook als foerageer of broedgebied voor veel vogels. Naast deze singels blijven waar mogelijk een aantal beeldbepalende bomen behouden of worden vervangen.

De bestaande watergang aan de Weijenborgerdijk wordt verbreed en met een nieuwe watergang verbonden met het nieuwe retentiegebied.

Het ontwerp voor dit gebied is opgenomen in Bijlage 10 Ontwerp retentiegebied Weijenborgerdijk.

Het totale document met de uitgangspunten en referentiebeelden voor de landschappelijke inpassing is als bijlage Bijlage 1 Inrichtingsplan optimalisatie watersysteem Lichtenvoorde bij deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit hoofdstuk verwoord en afgewogen en indien noodzakelijk op de verbeelding en in de regels.

4.2 Internationaal- En Rijksbeleid

4.2.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura-2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Het plan - een gedeeltelijk verlegging van een bestaande weg- heeft ook geen negatieve gevolgen voor eventuele Vogelrichtlijngebieden.

4.2.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Op basis van de Habitatrichtlijn zijn de zogenaamde Natura2000-gebieden aangewezen. Op ruim drie kilometer afstand van het plangebied ligt het Natura2000 gebied Korenburgerveen. Er is geen sprake van een (direct) ruimtelijk effect van de aaneg van de retentiegebieden op het Korenburgerveen. Indirect zijn er ook geen negatieve effecten te verwachten omdat het regenwater dat naar de retentiegebieden wordt geleid in de huidige situatie ook niet afstroomt richting het Korenburgerveen.

4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Het verdrag is uitgewerkt in de Wet op de archologische monumentenzorg. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. Gemeentes moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met aanwezige en te verwachten monumentale- en archeologische waarden.

Het verdrag van Valletta is op gemeentelijk niveau verder uitgewerkt in een gemeentelijk beleid en kaart archeologische verwachtingswaarden. In paragraaf 5.6 Cultuurhistorie en archeologie wordt hier nader op ingegaan.

4.2.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving.De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

In paragraaf 5.2 Watertoets is nader ingegaan op de concrete wateraspecten van dit plan.

4.2.5 Structuurvisie Infrastructuur en milieu

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd, de twee voor dit plan relevante belangen zijn:

Nationaal belang 10: ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten

Nationaal belang 13: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Nationaal belang 10 heeft betrekking op onder meer de Nationale Landschappen. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. In paragraaf 5.4 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap is hier nader op ingegaan.

Met de aanwonenden en belangengroepen heeft overleg plaatsgevonden over de voorgenomen aanleg van de retentiegebieden. De benodigde gronden zijn op minnelijke wijze aangekocht. Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke wettelijk verplichte procedure. In 7.3 Maatschappelijkeuitvoerbaarheid is hier nader op ingegaan.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie provincie Gelderland

In december 2015 is de Omgevingsvisie vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Dit plan maakt een aantal retentiegebieden mogelijk. Deze retentiegebieden voorkomen dat bij extreme regenbuien wateroverlast en overstromingen in Lichtenvoorde ontstaan. De retentiegebieden worden landschappelijk ingepast. Daarbij is rekening gehouden met kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In december 2015 heeft de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt samen met de tegelijkertijd vastgestelde Omgevingsvisie het ruimtelijk beleid en ziet toe op het veiligstellen van de provinciale belangen.

Een groot deel van de regels uit de verordening heeft betrekking op bebouwing (nieuwe woningen, bedrijventereinen en uitbreidingen van agrarische bedrijven). In dit geval wordt geen bebouwing opgericht. Een ander deel van de regels gaat over het beschermen van natuurgebieden (het Gelders NatuurNetwerk). Het plangebied ligt niet in het Gelders NatuurNetwerk. Deze regels zijn dus niet van toepassing. Alleen de regels voor het beschermen van het Nationaal Landschap zijn van toepassing.

Landschap

Het plangebied is deels gelegen (deelgebieden Visserijdijk en Weijenborgerdijk) in het Nationaal Landschap Winterswijk. Artikel 2.7.4.2. van de provinciale verordening gaat hier nader op in. In gebieden binnen een Nationaal Landschap kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten, maar versterken. Als deze kernkwaliteiten wel worden aangetast, dan moet compensatie plaatsvinden. Bij deze planontwikkeling moet worden bezien of de kernkwaliteiten niet worden aangetast. In paragraaf 5.4 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap zijn de kernkwaliteiten omschreven en is beschreven wat de gevolgen zijn voor de kernkwaliteiten door de geplande ontwikkeling.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Oost Gelre 2011 (vastgesteld 18 december 2012) en het Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre (vastgesteld 15 juli 2014). In deze bestemmingsplannen zijn de volgende bestemmingen van toepassing

Retentiegebied Nieuwendijk

Het aan te leggen retentiegebied aan de Nieuwendijk heeft nu grotendeels de bestemming 'Agrarisch', en een klein deel bestemmingen 'Water' en 'Verkeer'. Op het gehele gebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' . Op een klein strookje aan de westzijde van het plangebied ligt de aanduiding 'ehs-natuur'.

Retentiegebied Visserijbeek

Het nieuwe retentiegebied Visserijbeek (aan de Eikendijk) heeft momenteel de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie'. Feitelijk is hier geen kampeerterrein aanwezig, de gronden worden agrarisch gebruikt.

Op het perceel ligt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachingswaarde 2'. Op een klein deel van het gebied ligt de aanduiding 'evenementerrein'.

Retentiegebied Weijenborgerbeek

Het nieuwe retentiegebied en de nieuw te graven watergang in dit deelgebied heeft momenteel de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Op het gebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Aantal nieuwe watergangen

Op een aantal plaatsen moet een nieuwe watergang worden gegraven of moet een bestaande watergang worden verbreed. Een groot deel van deze ingrepen past binnen bestaande bestemmingen en/of kan via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden mogelijk worden gemaakt.

Het verbreden van de watergang die langs het bedrijventerrein de Kamp loopt past niet in de geldende bestemming "Groen" die op basis van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Oost Gelre'. Op een deel van het gebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

4.4.2 Structuurvisie Besselinkschans

Het gebied De Besselinkschans is landschappelijk en recreatief een aantrekkelijk gebied ten oosten van Lichtenvoorde. Het gebied is landschappelijk en cultuurhistorisch uniek voor de Achterhoek.

De hoofddoelstelling van de visie is: een ontwikkelingsrichting waarbij een optimaal gebruik voor nu en op de lange termijn centraal staat. Dat betekent voor De Besselinkschans dat recreatie (waaronder evenementen) en het recreëren een belangrijke positie innemen. Het “decor” hiervoor is een landschappelijk aantrekkelijk gebied. Hierdoor ontstaat een gebied dat tegen een stootje (=duurzaam) kan en tevens recreatief aantrekkelijk is.

De visie voorziet in de volgende subdoelstellingen:

1. De voor de Achterhoek unieke landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden in het gebied versterken op plekken waar dit mogelijk is, en het gebied recreatief verbinden met belangrijke toeristische trekpleisters in de omgeving waardoor er een recreatief netwerk ontstaat.

2. Het gebied geschikter maken voor evenementen door een helder planologisch kader en infrastructurele randvoorwaarden.

3. Een integrale oplossing voor de netwerken verkeer, water, natuur en recreatieve routes binnen de reikwijdte van de structuurvisie.

De laatste jaren zijn er meerdere grote evenementen georganiseerd, met als bekendste de Zwarte Cross. Dit evenement heeft een landelijke uitstraling en heeft een positief effect op de Achterhoek als het gaat om economie, bekendheid en als een plek waar veel mogelijkheden zijn. Dit biedt kansen voor de toekomst. De ondernemers in het gebied maken plannen voor de toekomst en willen duidelijkheid over de planologische kaders.

De visie biedt een antwoord. Het gebied de Besselinkschans is hierbij ook belangrijk op een iets hoger schaalniveau, want enkele belangrijke netwerkstructuren lopen door het gebied. Het gaat om de netwerken verkeer, water, natuur en recreatieve routes. De visie voorziet in een integrale aanpak.

Eén van de onderdelen van de visie is 'water' en wateroverlast. De visie zegt hierover het volgende:

In Lichtenvoorde is er een structureel probleem met betrekking tot wateroverlast. Uit onderzoek van het waterschap is gebleken dat de bergingscapaciteit en de afvoercapaciteit niet voldoet aan de wettelijke normen. Dit heeft geresulteerd in een aantal incidenten. Bij hevige regen bleek dat de Nieuwe Beek de hoeveelheid water niet kon afhandelen en er aan de rand van het bedrijventerrein een bottleneck ontstond. Op dit punt komen de Vragenderbeek, Weijenborgerbeek en de Visserijbeek samen en gaan de beken over in de Nieuwe Beek. Het water stroomde te snel en met te grote hoeveelheden van het plateau naar het lagere Lichtenvoorde.

De beken in De Besselinkschans en de Nieuwe Beek boden onvoldoende bergingscapaciteit. In het gebied waren geen noodbergingen aangewezen, waardoor reguliere weilanden onder water zijn komen te staan, maar ook straten, woningen en bedrijventerrein. Er is een studie uitgevoerd door het waterschap voor mogelijke oplossingsrichtingen.


Belangrijk is om de robuustheid van de beken te vergroten en de bergingscapaciteit te vergroten. Er liggen niet of nauwelijks mogelijkheden om de Nieuwe Beek aan te passen. Een oplossing is om het water om Lichtenvoorde heen te leiden. De Besselinkschans vormt hierbij een belangrijk element, doordat een deel van de oplossingen in dit gebied gevonden moeten worden.

Dit beleid uit de structuurvisie is verder uitgewerkt in het 'Inrichtingsplan Optimalisatie Watersysteem Lichtenvoorde' dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Milieueffectrapportage

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag ook bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden als het gaat om een landinrichtingsproject (danwel een wijziging of uitbreiding daarvan) zijn:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De volgende drempelwaarde is van belang:

  • Mer-beoordelingsplicht: In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • Met-plicht is van toepassing als uit een mer-beoordeling blijkt dat een milieueffectrapportage moet worden uitgevoerd.

Het totale projectgebied beslaat hoogstens 25 hectare. Het project blijft daarmee ruimschoots onder de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het project is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit milieueffectrapportage.

5.2 Watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De toets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik van de grond in het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied.

Voorbeelden van deze aspecten zijn: veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied.

Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.In het stedelijke gebied is de waterhuishouding in eerste instantie gericht op het voorkomen van (grond)wateroverlast.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een inrichtingsplan 'optimalisatie watersysteem Lichtenvoorde' en een waterplan op basis van de Waterwet opgesteld. Hierin is de noodzaak van de ingreep beschreven en is aangegeven welke maatregelen genomen worden. Daarnaast is de ingreep doorgerekend op de effecten van de treffen maatregelen. Het plan is uitgebreid besproken met de gemeente Oost Gelre. Dit plan doorloopt zijn eigen procedure, gelijktijdig met het bestemmingsplan. Het totale inrichtingsplan met de bijbehorende onderbouwing is als Bijlage 1 Inrichtingsplan optimalisatie watersysteem Lichtenvoorde bij dit bestemmingsplan opgenomen.

De ingrepen zijn nodig om wateroverlast in de kern Lichtenvoorde en het buitengebied tussen Lichtenvoorde en Ruurlo te voorkomen. In de drie beken die op de Nieuwe Beek uitkomen zijn maatregelen gepland om het water langer vast te houden in de beken. De drie nieuwe retentiegebieden zijn nodig om bij piekafvoeren het regenwater te kunnen 'parkeren' om daarna vertraagd af te kunnen voeren.

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit#
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
2

2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
2
1
1
Wateroverlast (oppervlakte-water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee

Nee
2

1

1

1
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Nee
1
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?
Nee

Nee
Nee

Nee
1

1
1

1
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee 1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Ja
1

2
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee


Nee
1


1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Ja
Ja
Nee

Nee
2
2
1

1
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Ja

2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Inrichting en beheer

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een inrichtingsplan 'optimalisatie watersysteem Lichtenvoorde' en een waterplan op basis van de Waterwet opgesteld. Hierin is de noodzaak van de ingreep beschreven en is aangegeven welke maatregelen genomen worden. Daarnaast is de ingreep doorgerekend op de effecten van de treffen maatregelen. Het plan is uitgebreid besproken met de gemeente Oost Gelre. Dit plan doorloopt zijn eigen procedure, gelijktijdig met het bestemmingsplan. Het totale inrichtingsplan met de bijbehorende onderbouwing is als Bijlage 1 Inrichtingsplan optimalisatie watersysteemLichtenvoorde bij dit bestemmingsplan opgenomen.

De ingrepen zijn nodig om wateroverlast in de kern Lichtenvoorde en het buitengebied tussen Lichtenvoorde en Ruurlo te voorkomen. In de drie beken die op de Nieuwe Beek uitkomen zijn maatregelen gepland om het water langer vast te houden in de beken. De drie nieuwe retentiegebieden zijn nodig om bij piekafvoeren het regenwater te kunnen 'parkeren' om daarna vertraagd af te kunnen voeren.

Natte Natuur

Aan de westzijde van het retentiegebied Nieuwendijk ligt een ecologische verbindingszone en een natuurlijke waterpartij. Deze is het bestemmingsplan ook zo aangeduid. De aanleg van het retentiegebied biedt kansen voor het versterken van de bestaande waterpartij, beek en de daar voorkomende natuurwaarden. Een intensief grasland wordt namelijk vervangen door een waterpartij, houtsingels en de verschraling van de overige delen van het terrein.

Voor de andere twee retentiegebieden geldt overigens ook dat deze (met name het gebied bij de Weijenborgerdijk) kansen bieden voor de ontwikkeling van (natte) natuurwaarden.

De Visserijbeek, Vragenderbeek, Weijenborgerbeek en Nieuwe Beek (die overigens geen onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan) zijn aangemerkt als SED-wateren (water met een specifieke ecologische doelstelling). Deze worden echter niet nadelig beïnvloed door de aanleg van de waterbergingsgebieden.

Recreatie

Langs en door de nieuwe watergangen worden wandelpaden aangelegd. Deze paden maken de beleving van het gebied mogelijk en maken wandelverbindingen tussen bestaande paden en wegen mogelijk. De terreinen worden niet opengesteld voor andere vormen van recreatie zoals zwemmen. De paden zullen niet leiden tot gevaarlijke situaties, ze worden aangelegd zoals vele wandelpaden zijn aangelegd: op voldoende afstand van water.

5.3 Bodem

Onderzoek naar de bodemgesteldheid moet plaatsvinden als er een verblijfsruimte voor personen wordt opgericht. In deze situatie worden geen verblijfsruimten voor personen opgericht zodat onderzoek naar de gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is.

Ter voorbereiding op deze werkzaamheden is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de actuele kwaliteit van de waterbodem en oevers van de watergangen en de bodemopbouw van de retentiegebieden. Het onderzoek heeft als doel het bepalen van de bodemopbouw en milieuhygiënische kwaliteit van zowel de droge als natte waterbodem van de te vergraven watergangen op de locatie in het kader van mogelijk hergebruik of afzet van het vrijkomende materiaal en maatregelen ten aanzien van Arbowetgeving.Ook dient de bodemopbouw en civieltechnische herbruikbaarheid van vrijkomend zand uit de retentiegebieden bepaald te worden.

De conclusie van het verkennend (water)bodemonderzoek luidt als volgt:

De kwaliteit en toepasbaarheid is voldoende vastgesteld. In een aantal monsters zijn verhoogde gehaltes aan arseen geconstateerd. Het betreft een van nature verhoogde arseenwaarde. Conform het gebiedsspecifieke beleid met betrekking tot arseen (maximaal gehalte 430 mg/kg) kan het vrijkomende materiaal toegepast worden binnen de regio Achterhoek en betreft dit geen ernstige verontreiniging.

De toepassingsmogelijkheden van het vrijkomend materiaal zijn voldoende vastgesteld. Indien grond of baggerspecie buiten de regio Achterhoek wordt toegepast dient voor enkele vakken de mate van uitloging bepaald te worden.

Indien de baggerspecie of grond toegepast gaat worden, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om de grond met verhoogde arseengehaltes binnen het project en/of binnen de Regio Achterhoek op basis van de bodemkwaliteitskaart af te zetten. Voorafgaand aan het ontgraven en/of verwerken van het materiaal dient afstemming met het bevoegd gezag plaats te vinden. Indien grond buiten de regio wordt afgezet dient voor een aantal vakken mogelijk de uitloging van metalen en anionen bepaald te worden.


Graafwerkzaamheden ter plaatse van de sterke arseen verontreinigingen dienen plaats te vinden onder veiligheidsmaatregelen conform CROW publicatie 132. Indien baggerspecie in de klasse B en/of grond in de klasse industrie verwerkt wordt dient gewerkt te worden volgens de basisklasse nat/droog van de CROW publicatie 132.

De aanbevelingen zijn overgenomen.

Het volledige verkennend (water)bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Verkennend(water)bodemonderzoek.

Het onderzoek is getoetst door de Omgevingsdienst Achterhoek. De beoordeling, avies en aanbevelingen luiden als volgt:

Het uitgevoerde bodemonderzoek is actueel en de rapportage is volledig. Het onderzoek en de rapportage voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Met het onderzoek is in enkele vakken verontreiniging vastgesteld. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Geconcludeerd wordt dat het grootste deel van het vrijkomende materiaal toepasbaar of verspreidbaar is op naastgelegen percelen. De monstervakken SMM01 SMM09 bevatten waarden boven de interventiewaarden, materiaal uit deze monstervakken moet worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Vrijkomende grond uit de monstervakken SMM02, 03 valt in de klasse industrie maar zijn wel verspreidbaar op naastgelegen perceel.

Overig vrijkomend materiaal is zowel toepasbaar als verspreidbaar op landbodem.

Overige aanbevelingen

In algemene zin worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Wanneer tijdens graafwerkzaamheden op de locatie onverwacht zintuiglijke afwijkingen worden waargenomen, dient het werk direct gestaakt te worden en de gemeente te worden geïnformeerd.
  • Wanneer grond of bouwstoffen worden ontgraven is het niet zondermeer toegestaan om deze elders weer toe te passen. Voor de toepassing van grond en bouwstoffen gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek kunnen wel een indicatie geven van de hergebruiksmogelijkheden.
  • Wanneer grondwater wordt onttrokken en geloosd, behoort vooraf toestemming te worden gegeven door het betreffende bevoegd gezag.

5.4 Kernkwaliteiten Nationaal Landschap

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. In artikel 2.7.4.2. van de provinciale Omgevingsverordening is bepaald dat alleen bestemmingen mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.

Het Nationaal Landschap Winterswijk heeft de volgende kernkwaliteiten:

  1. 1. Kleinschalig, organisch begroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen (oostelijk helft kleinschaliger dan westelijke helft);
  2. 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terraswand (westzijde);
  3. 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap; overstromingsvlaktes in laagtes;
  4. 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten en Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  5. 5. Historisch nederzettingspatroon en vervlochten in het landschap: oude boerderijplaatsen (zoals scholtenhoeven), vele gehuchten en grotere nederzettingen.

Toets aan de kernkwaliteiten

Het inrichtingsplan gaat uit van een aansluiting op de bestaande landschappelijke kwaliteiten van het gebied. De retentiegebieden worden uitgegraven. Hierdoor ontstaan verlagingen in het landschap die er van oorsprong niet voorkomen. Rondom de retentiegebieden worden daarom houtwallen, singels en struwelen aangeplant op de bestaande rechte kavelgrenzen. De retentiegebieden worden daarmee (deels) aan het zicht onttrokken. De bestaande lijnen in het landschap worden doorgezet.

Met de aanleg van de retentiegebieden en de bijbehorende landschappelijke inpassing wordt de kleinschaligheid verder versterkt. De bestaande rechte lijnen in het landschap van het veld- en heideontginningenlandschap worden daarmee versterkt. De nieuwe houtwallen en singels zorgen ter plaatse voor een vergroting van de kleinschaligheid en de halfopenheid van het landschap. Het bestaande microreliëf wordt niet aangetast. De bestaande meanderende beken worden niet aangepast. Op een aantal plaatsen worden de stuwen vervangen en/of aangepast met het doel het water bij extreme buien langer vast te houden. Dit heeft geen gevolgen voor de meanderende structuur van deze beken.

In het plangebied komen geen essen of boerderijen voor. Deze waarden worden dan ook niet aangetast.

5.5 Flora En Fauna

5.5.1 Quickscan Flora en fauna

Om na te gaan of in het plangebied beschermde soorten voorkomen die kunnen worden aangetast door de geplande ingrepen is een natuuronderzoek uitgevoerd. De veldbezoeken hebben plaats gevonden in mei en juli 2016.

Conclusies van het onderzoek zijn:

In het plangebied zijn meerdere beschermde soorten bekend vanuit het litteratuuronderzoek en de gehouden veldbezoeken. De meeste waarnemingen betreffen soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet; zoals haas, mol, en zwanenbloem. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd maar kan volstaan worden met de zorgplicht.

Voor de aangetroffen soort gevlekte orchis (tabel 2 van de Flora- en faunawet) kan het waterschap gebruik maken van de gedragscode voor waterschappen. Hierin wordt beschreven hoe er tijdens de uit te voeren werken rekening gehouden moet worden met deze beschermde soorten zodat deze niet in hun voortbestaan worden belemmerd. In de praktijk betekent dit dat bij inrichtingswerk ter plaatse deze groeiplaatsen moeten worden geïnventariseerd en worden ontzien. In het uiterste geval zou men de planten kunnen verplaatsen naar een nieuwe standplaats met minimaal dezelfde omstandigheden.

Voor de vermelde amfibiesoorten kamsalamander en poelkikker, tabel 3 van de Flora- en faunawet, is geen ontheffing nodig aangezien deze buiten het plangebied zijn aangetroffen. Wel is het verstandig om geplande inrichtingswerkzaamheden aan bestaande waterlopen en retentievijvers in de minst kwetsbare periode uit te voeren in de maanden september en oktober. Een soort als kamsalamander bevindt zich dan vaak niet meer in het water maar op het land, en ook zijn de larven dan inmiddels gemetamorfoseerd en mobiel zowel in het water als op het land.

Wanneer bestaande (oude) bomen moeten worden gekapt dient er vooraf een vleermuisonderzoek plaats te vinden. In eerste instantie moet er een inschatting worden gemaakt op de mogelijkheid van vaste verblijfplaatsen in gaten en spleten van de betreffende bomen. Daarnaast moet er gekeken worden of de bomen een functie vervullen in de vliegroutes van vleermuizen. Mocht dit zo zijn dan dient er een uitgebreid onderzoek worden uitgevoerd waarin wordt vastgesteld om welke soort het zou gaan en dienen de verblijfplaatsen worden vastgesteld dan wel te worden uit gesloten. Beter is het om de bewuste bomen te ontzien waardoor ontheffingsaanvraag en onderzoeken niet nodig zijn.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 Quickscan Flora en fauna.

5.5.2 Aanvullend vleermuizenonderzoek

Uit de quickscan kwam naar voren dat op een aantal plaatsen mogelijk vleermuizen voorkomen. Het advies was om deze bomen zo veel mogelijk te ontzien. Uit de nadere uitwerking van de plannen blijkt dat een aantal bomen gekapt moet worden. Naar aanleiding van de quickscan heeft een aanvullend vleermuizenonderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoek komt naar voren dat op een aantal deellocaties mogelijke verblijf- en fourageerplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4 Aanvullend vleermuizenonderzoek.

De deellocaties worden momenteel (voorjaar 2017) nader onderzocht op geschiktheid als verblijf- en fourageergebied voor vleermuizen. Mogelijk is een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming nodig. Werkzaamheden kunnen dan niet worden uitgevoerd voordat een eventuele vereiste ontheffing is verleend.

Naar aanleiding van het in maart 2017 uitgevoerde onderzoek is een nader onderzoek naar een paar specifieke locaties uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat alleen aan de Visserijdijk een boom staat die mogelijk gebruikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Het ontwerp voor het gebied is daarom aangepast. Het onderhoudspad is verlegd om de boom te sparen. Het rapport naar aanleiding van deze nadere inspectie is opgenomen in Bijlage 5 Tweede aanvullend vleermuizenonderzoek.

5.6 Cultuurhistorie En Archeologie

Een deel van het plangebied heeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor het project is daarom een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plange-bied op te stellen. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden.

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauon-derzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens zullen, indien mogelijk, kansrijke en kansarme zones worden geïdentificeerd.

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een verkennend bodemonderzoek, dat zich richt op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen. Voor alle drie aan te leggen retentiegebieden geldt dat een deel van deze gebieden geldt als aandachtsgebied.

Voor de aandachtszones (middelhoge verwachting voor archeologische resten die verband houden met (tijdelijke) nederzettingen), wordt geadviseerd om bij graafwerkzaamheden een archeologische begeleiding uit te voeren. Op basis van de resultaten die de begeleiding oplevert, kan de intensiteit van de begeleiding tijdens uitvoering door de uitvoerend archeoloog worden bijgesteld. Dit gebeurt altijd in overleg met opdrachtgever en bevoegd gezag.

Voor de overige terreindelen, waar een lage verwachting geldt voor nederzettingsresten, wordt geadviseerd om na het verwijderen van de bouwvoor een maaiveldinspectie uit te voeren, om het vlak te inspecteren op aanwezigheid van archeologische sporen. Hierbij worden met name grootschalige structuren met een lage dichtheid verwacht. Als uitgangspunt geldt hier dat, bij graafwerkzaamheden dieper dan de bouwvoor, de bouwvoor verwijderd dient te worden in een separate werkgang.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 7 Archeologisch onderzoek.

5.7 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als geluidgevoelige objecten worden opgericht en/of als de geplande ontwikkeling mogelijk geluidoverlast kan geven. Beide situaties zijn hier niet aan de orde. Het is daarom niet nodig om een akoestisch onderzoek uit te voeren.

Overigens kan tijdens de aanleg mogelijk tijdelijke overlast ontstaan door de graafwerkzaamheden en vrachtverkeer. Aanwonenden worden tijdig geïnformeerd over de werkzaamheden.

5.8 Luchtkwaliteit

Paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen), bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden.

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit niet in betekende mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de aanleg van drie retentiegebieden en het aanleggen en/of verbreden van een aantal watergangen. Het plan leidt niet tot extra verkeersbewegingen of nieuwe woningen. Een nadere toets aan dit thema is dan ook niet noodzakelijk.

5.9 Externe Veiligheid

5.9.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

5.9.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AmvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR.

5.9.3 Niet-gesprongen explosieven

Om na te gaan of in de gebieden waar de retentievoorzieningen worden gegraven mogelijk nog niet-gesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog liggen is een onderzoek uitgevoerd. Conclusie van het onderzoek is dat het plangebied niet verdacht is voor deze vondsten. Het onderzoek is opgenomen in bijlage Bijlage 11 Onderzoek niet-gesprongen explosieven.

5.9.4 Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen (bedrijven) aanwezig. De aanwezige risicobronnen op het bedrijventerrein zijn op grote afstand van het plangebied gelegen. Een nadere onderzoek naar dit aspect is niet nodig.

De Hamelandweg is aangewezen als een route voor het vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen. Het aanleggen van retentiegebieden leidt niet tot grotere aantallen personen in de nabijheid van deze route.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle buisleidingen. Uit het onderzoek naar niet-gesprongen explosieven blijkt dat de locaties onverdacht zijn.

Voor het uitvoeren van de maatregelen is het op diverse plekken noodzakelijk om de aanwezige kabels en leidingen aan te passen. In een overkoepelend overleg met de betrokken nutsbedrijven worden de noodzakelijke aanpassingen uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding . De basis voor de verbeelding, de tekening, is ene recente kadastrale ondergrond en ropografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Waterberging Lichtenvoorde Oost' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI1516-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:2.000 en omvat 4 kaartbladen. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Plansystematiek

6.3.1 Indeling

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en eventueel bouwregels opgesteld. In het bestemmingsplan is één bestemming van toepassing: de bestemming 'Water'.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" in verband met de middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3.2 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan is één bestemming van toepassing: de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn is waterberging en waterretentie toegestaan, evenals de bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De bouwwerken ten dienste van deze functies en elementen (zoals duikers en beschoeiingen en dergelijke) zijn ook toegestaan.

Extensief recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en dergelijke) is toegestaan. Paden en bijbehorende voorzieningen (picknickbankjes en dergelijke) zijn hier toegestaan.

Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting is bepaald dat binnen twee jaar na de aanleg van de retentiegebieden de landschappelijke inpassing aangelegd moet zijn. Het niet instandhouden van de landschappelijke inpassing is ook in strijd met het bestemmingsplan.

De gronden zijn medebestemd voor het beboud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden. De retentiegebieden worden landschappelijk ingepast waarbij ook kansen liggen voor het ontwikkelen van natuurlijke vegetaties en fauna.

In verband met de archeologische verwachtingswaarde ligt op het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2". In deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen die de mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermen.

Op een klein strookje grond langs de Nieuwendijk ligt de gebiedsaanduiding "ehs-natuur".

6.3.3 Relatie met andere procedures en vergunningen

Omgevingsvergunningen

In Bijlage 2 Maatregelenkaart is een totaaloverzicht gegeven van alle maatregelen die plaats gaan vinden. Dit bestemmingsplan maakt alleen de werkzaamheden mogelijk die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, dus voor de gebieden die op de verbeelding zijn opgenomen. In de planregels is bepaald dat werken en/of werkzaamheden die worden uitgevoerd conform de bij de planregels opgenomen inrichtingstekeningen zijn toegestaan zonder verdere vergunningplicht. Als van deze inrichtingstekeningen wordt afgeweken is alsnog een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van die afwijkende werken en/of werkzaamheden vereist.

Buiten de gebieden die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen gaan ook maatregelen plaatsvinden.

Voor een aantal van deze maatregelen is het niet noodzakelijk om het bestemmingsplan aan te passen. Een deel van de maatregelen past namelijk binnen de geldende bestemmingen en kan vergunningvrij worden uitgevoerd. Zo kan een deel van de te verbreden watergangen binnen de bestemming 'Water' toegestaan mogelijk worden gemaakt op basis van het geldende bestemmingsplan.Het vervangen van een deel van de stuwen in de bestaande beken is eveneens vergunningvrij.

Voor het aanleggen van een aantal waterhuishoudkundige voorzieningen is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat dan met name om de duikers die onder de wegen door aangelegd moeten worden en het aanleggen van een aantal wandelpaden. Voor deze ingrepen worden de benodigde vergunningen aangevraagd.

Ontgrondingenvergunning

Voor het uitgraven van de drie retentiegebieden is een provinciale ontgrondingenvergunning vereist. Het waterschap heeft hierover vooroverleg gehad met de provincie. Afgesproken is dat als het bestemmingsplan en projectplan op basis van de Waterwet zijn vastgesteld de benodigde ontgrondingenvergunning kan worden aangevraagd en kan de verkorte procedure worden doorlopen.

Projectplan Waterwet

Voor de geplande ingrepen is een vergunning op basis van de Waterwet vereist. Het waterschap is hiervoor het bevoegd gezag. Bij deze vergunning hoort een projectplan op basis van de Waterwet. Dit projectplan wordt (deels) gelijktijdig met het bestemmingsplan ter inzage gelegd en daarna vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Haalbaarheid

Het college van Dijkgraaf en Heemraden heeft op 3 november 2015 besloten in te stemmen met een uitvoeringskrediet voor de realisatie van maatregelen ten behoeve van de Optimalisatie van het Watersysteem Lichtenvoorde. De samenwerking met de gemeente Oost Gelre is vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst II welke getekend is door heemraad Schrijver en wethouder van Uem op 15 december 2015.

Daarmee hebben beide partijen zich inhoudelijk als financieel geconformeerd aan het project.

7.2 Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan is een initiatief van het waterschap en de gemeente. Er is een samenwerkingsovereenskomst getekend waarin een uitvoeringskrediet is overeengekomen. Kostenverhaal is daarom niet aan de orde. Er is daarom geen exploitatieplan nodig.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In deze periode kon een ieder een zienswijze indienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.

In de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt is een informatiebijeenkomst voor belangstellenden gehouden. Deze bijeenkomst is goed bezocht.

7.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. In dit geval is het waterschap mede-initiatiefnemer van het plan. Het ontwerpbestemmingsplan is daarom toegestuurd aan de Provincie Gelderland en het waterschap Rijn en IJssel. Van de provincie is geen inhoudelijke reactie ontvangen. Naar aanleiding van ambtelijk overleg is de waterparagraaf aangevuld.

Bijlagen

Bijlage 1 Inrichtingsplan Optimalisatie Watersysteem Lichtenvoorde

Bijlage 2 Maatregelenkaart

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Aanvullend Vleermuizenonderzoek

Bijlage 5 Tweede Aanvullend Vleermuizenonderzoek

Bijlage 6 Verkennend (Water)bodemonderzoek

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 8 Ontwerp Retentiegebied Nieuwendijk

Bijlage 9 Ontwerp Retentiegebied Visserijdijk

Bijlage 10 Ontwerp Retentiegebied Weijenborgerdijk

Bijlage 11 Onderzoek Niet-gesprongen Explosieven