KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Parkeerregelgeving
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Watertoets
4.2 Bodem
4.3 Flora En Fauna
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Geluid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Geur
4.9 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst Nevenactiviteiten
Bijlage 5 Oriëntatie Gebouwen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Vosdijk Naast Nr. 13 Te Vragender
Bijlage 2 Stikstofparagraaf Project Woning Vosdijk Te Vragender
Bijlage 3 Advies Geur Vosdijk Vragender
Bijlage 4 Kavelpaspoort Vosdijk Vragender

Buitengebied, herziening Vosdijk 13 nabij, Vragender

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 16-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Vosdijk 13 nabij, Vragender met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

Een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gebouwd zijn;

1.8 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;

1.9 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.10 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.11 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.12 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.13 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.14 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.15 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.16 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.20 bedrijfsgebouwen:

gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.

1.21 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 bestaand

onder bestaand wordt verstaan;

  1. a. de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied, Reparatieplan 2016, of voor zover de situatie daarvan geen deel uitmaakt;
  2. b. legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.26 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 brutovloeroppervlakte (bvo.):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.34 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.37 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.38 erfinpassing:

erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.

1.39 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.40 functieverandering naar wonen:

het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;

1.43 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;

1.44 hergebruik:

het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie;

1.45 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.46 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.47 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.48 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.49 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.50 kap:

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.51 landschapsversterking:

landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;

1.52 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.53 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.54 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.55 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.56 overkapping:

een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit tenminste een dak, niet zijnde een gebouw;

1.57 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.58 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.59 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.60 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.61 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.63 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.64 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.65 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.66 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.67 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.68 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.

1.69 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;

met de daarbij behorende:

  1. b. erfbeplanting;
  2. c. tuinen, erven en terreinen;
  3. d. wegen en paden;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
    Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 10 850
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 200, met dien verstande dat:
    - het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Erf- en terreinafscheidingen
    2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  3. c. de breedte van de voorgevel mag niet meer bedragen dan 13 m;
  4. d. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dienen de woning en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  5. e. voor wat betreft de nokrichting van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken dient te worden voldaan aan het bepaalde op de kapvormenkaart welke als bijlage 5 bij de regels is gevoegd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
    2. 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
    3. 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
    4. 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
    5. 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
    6. 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    7. 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
    8. 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    9. 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
    10. 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
    11. 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
  2. b. lid 3.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' tot 350 m2, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    4. 4. de verruiming noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn.
  3. c. lid 3.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
    2. 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    4. 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  4. d. lid 19.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 250 m2;
    2. 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 250 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
    3. 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 250 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
    4. 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
  5. e. lid 3.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  6. f. lid 3.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m van de bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;
  7. g. lid 3.5 sub e ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor nevenactiviteiten indien gebruik gemaakt wordt van de afwijking bij een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5 sub e, met dien verstande dat:
    1. 1. minimaal een gelijke oppervlakte gesloopt wordt van de bestaande gebouwen als bedoeld in artikel 19.5 sub e lid 1;
    2. 2. de oppervlakte van de nieuwbouw niet meer bedraagt dan 350 m2;
    3. 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  8. h. in afwijking van bovenstaande onder sub a tot en met e geldt dat de afwijkingen niet gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 3.1 jo 3.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 3 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in bijlage 3 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. d. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
    2. 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    3. 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    4. 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    5. 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    6. 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    7. 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    8. 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    9. 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    10. 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    11. 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    12. 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de als bijlage 4 opgenomen Indicatieve bedrijvenlijst nevenactiviteiten met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.22, aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    6. 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    4. 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bestemmingsvlakken van de bestemming 'Wonen', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

6.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

6.3 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

6.4 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 6.3 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 6.3 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 6.3 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 6.3 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

6.5 Bestaande maten

  1. a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
  2. b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

7.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 7.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Evenemententerrein

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - evenemententerrein' gelden de volgende regels:

  1. a. gedurende 45 dagen per jaar mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - evenemententerrein' worden gebruikt ten behoeve van:
    1. 1. motorcross;
    2. 2. evenementen;
    3. 3. kamperen ten behoeve van het evenement;
    4. 4. parkeren.
  2. b. de bouwhoogte van bebouwing mag niet meer bedragen dan 40 m.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 11 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Vosdijk 13 nabij, Vragender.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Tijdens de hevige regenval in augustus 2010 is er wateroverlast ontstaan in de kern van Lichtenvoorde en in het landelijk gebied tussen Lichtenvoorde en Ruurlo. Naar aanleiding van deze gebeurtenis is nader onderzoek gedaan naar het functioneren van het oppervlaktewatersysteem en mogelijke maatregelen. Als gevolg van dat onderzoek zijn een drietal retentiegebieden aangewezen die vervolgens ook onderdeel die ook als zodanig zijn bestemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening waterberging Lichtenvoorde Oost' dat op 27 juni 2017 is vastgesteld.

Eén van deze locaties is de locatie aan de Eikendijk. Op dit perceel was een camping mogelijk die nooit gerealiseerd is. Om op deze locatie waterberging te realiseren, is het perceel aangekocht. In het kader van deze aankoop heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met de MACL, de Motor- en Autoclub Lichtenvoorde. Daarbij werd overeengekomen dat de MACL een bijdrage zou leveren in de aankoop van het perceel aan de Eikendijk. Als compensatie voor die bijdrage verkreeg de MACL een bouwrecht voor een woning met bijgebouwen in het gebied 'Besselinkschans' onder bepaalde voorwaarden. Omdat er bij de camping ook een bedrijfswoning bestemd was, gaat het om een verplaatsing van een woningbouwmogelijkheid en niet een toevoeging.

Sinds de MACL het bouwrecht verkregen heeft, zijn er enkele informele verzoeken voor een locatie voor de nieuwe woning ingediend. Deze plannen zijn echter nooit doorgegaan. Inmiddels is er een locatie voor de nieuwe woning met de gemeente besproken en onder bepaalde voorwaarden akkoord bevonden. Het gaat om een locatie aan de Vosdijk tussen de huisnummers 13 en 15.

Voorliggend plan heeft tot doel het bestemmingsplan voor deze locatie dusdanig te herzien dat de woning gerealiseerd kan worden en daarmee ook gevolg te geven aan het bouwrecht dat de MACL verkregen heeft.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft een locatie aan de Vosdijk, gelegen tussen de huisnummers 13 en 15. Het wordt begrensd door de grenzen van het perceel, kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie S nummer 1018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0001.png"Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende reparatieplannen. Het is bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' met de aanduiding 'overige zone - evenemententerrein' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Dit houdt in dat het plangebied mag worden gebruikt ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het behoud van landschappelijke en natuurwaarden. Op grond van de aanduiding mag het gebied gedurende 45 dagen per jaar in gebruik zijn ten behoeve van een evenement of het daarbij benodigde kamperen. Vanuit de archeologische dubbelbestemming ligt op het gebied een onderzoeksverplichting bij het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m².

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

In deze paragraaf wordt de huidige situatie beschreven met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0002.png"Plangebied in ruimere omgeving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, direct ten noorden van de Vosdijk. Het huidige gebruik van het perceel is agrarisch weideland. Tussen het weiland en de naastgelegen percelen is geen begroeiin aanwezig. Alleen ten zuiden van het weiland is, aan weerszijden van de Vosdijk, een eikenlaan aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Nieuwe Situatie

Landschappelijke inpassing

De realisatie van de woning gaat gepaard met een landschappelijke inpassing en een erfinpassing. Als gevolg van deze landschappelijke inpassing zal een tweetal landschapselementen worden aangeplant. Langs de Visserijbeek komt een transparante singel van circa 2 meter breed met doorzichten naar het achterland en een verbinding naar de beek door middel van afwisselend lage en hogere struiken met enkele boomvormers. Aan de oostzijde van het agrarisch bouwland, aan de perceelsgrens met Vosdijk nummer 15, komt een robuuste houtsingel met een breedte van ongeveer 5 meter. Deze houtsingel bestaat uit een gemengde aanplanting van els, es, zoete kers, zomerlinde, gladde iep, ruwe berk, éénstijlige meidoorn, veldesdoorn, sleedoorn, hazelaar en lijsterbes. Als plantmateriaal wordt bosplantsoen met een minimale maat van 80-120 cm gebruikt. De houtsingel bestaat uit rijen plantsoen die in een plantverband van 1,5 bij 1,5 meter worden geplant.

Erfinpassing

De erfinpassing is op het moment van het opstellen van het bestemmingsplan nog niet geheel uitgekristallisseerd. Wel is duidelijk dat de erfinrichting in ieder geval zal bestaan uit een boomgaard van minimaal 12 bomen en een omlijsting van het erf bestaande uit solitaire bomen, hagen en struiken.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De voorgenomen planontwikkeling voldoet aan het internationaal beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en zal, na inwerkingtreding van de Omgevingswet de status van Omgevingsvisie krijgen. De visie geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan centraal: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes: 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) Afwentelen wordt voorkomen.

De belangrijkste keuzes die gemaakt worden in de NOVI zijn;

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen (vb op termijn verhogen van grondwaterstand in veenweidegebieden);
  • de transitie van de energievoorziening, bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit (vb zonneladder);
  • de transitie naar een circulaire economie met behoudt van concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat (vb transitie havengebieden);
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland; hiermee sturen we op de verstedelijking in samenhang bereikbaarheid, benutten we het potentieel van heel Nederland (vb benoemen ontwikkellocaties woningbouw). We versnellen de woningbouw met oog voor omgevingskwaliteit (vb verstedelijkingsstrategie);
  • concentratie van de stedelijke ontwikkeling/logistieke functies en behouden hiermee de openheid van het landschap (vb voorkeursvolgorde logistieke functies);
  • op termijn herindeling van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken aan de omslag naar de kringlooplandbouw.

Samen met de NOVI is een Uitvoeringsagenda gepresenteerd. Hierin staat hoe het Rijk, samen met alle betrokken overheden en andere partijen, uitvoering zal geven aan de NOVI. In samenwerking werkt het Rijk in samenwerking met andere de NOVI in onderdelen en gebiedsgericht uit, respectievelijk in programma’s en omgevingsagenda's / gebiedsagenda's.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte werd de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft realisatie van 1 nieuwe woning (op de locatie aan de Vredenseweg). In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Het betreft hier een woningbouwlocatie. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 1 nieuwe woning. Vanwege de omvang van het project kan worden geconludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een verdere toets aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

Conclusie

Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De voorgenomen planontwikkeling voldoet aan het Nationaal beleid.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 19 december 2018. Op die datum is tevens de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

In de omgevingsvisie stelt de provincie tot doel een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. Daarnaast streeft de provincie onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0005.png"Uitsnede kaart Omgevingsverordening

Voor de locatie geeft de Omgevingsverordening regels m.b.t. glastuinbouw en Plussenbeleid die voor het voorliggend initiatief niet relevant zijn. Het initiatief ziet niet op glastuinbouw of een agrarisch bedrijf. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Winterswijk. In artikel 2.56 van de verordening zijn bepalingen opgenomen voor ontwikkelingen in het Nationaal Landschap. Deze luiden als volgt:

---
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  1. 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale
    Landschappen, niet aantasten.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    a. er geen reële alternatieven zijn;
    b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage 5.

---

Toets aan de verordening

De ontwikkeling vindt plaats naar aanleiding van een door de MACL verkregen bouwrecht. Dit bouwrecht is verkregen doordat de MACL een investering heeft gedaan bij de aanschaf van een perceel aan de Eikendijk. Dat perceel is aangekocht teneinde er een retentiegebied te realiseren. Deze waterberging voorziet in een openbaar belang, namelijk voorkomen van wateroverlast als gevolg van een periode van hevige regenval. Voor deze woning zijn meerdere alternatieve locaties overwogen, maar de locatie aan de Vosdijk is het uiteindelijk geworden.

Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Winterswijk

Als kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk worden de volgende kenmerken benoemd;

  1. 1. Kleinschalig, organisch gegroeid halfopen landschap met afwisseling van bosjes, houtwallen, landbouwgrond, lanen, beken, boerderijen; oostelijke helft kleinschaliger dan westelijke helft;
  2. 2. Rijk aan microreliëf (steilranden, essen en eenmansessen), een duidelijke terrasrand (westzijde);
  3. 3. Meanderende beken in smalle dalen als doorgaande structuren, met natuurlijke begroeiing (elzen en essen) in halfopen landschap;
  4. 4. Fraaie, open essen (opvallend groot op de plateaurand van Aalten tot Groenlo) en bijzondere broekgebieden;
  5. 5. De verspreid gelegen oude boerderijen hebben veelal een bijbehorende eenmanses.

De ontwikkeling omvat een woning op een deel van een agrarisch bouwland. Het landschap ter plaatse is een halfopen landschap. Het agrarisch bouwland wordt aan de noordelijke zijde begrensd door de Visserijbeek. De enige groene landschapselementen verder zijn de bomenrij langs de Vosdijk en wat solitaire bomen aan de westgrens van het bouwland. Langs de beek is geen beplanting aanwezig.

De beek is overigens door de provincie aangewezen als zijn de GO; een groene ontwikkelingszone. De realisatie van de woning gaat gepaard met een landschappelijke inpassing en een erfinpassing. Als gevolg van deze landschappelijke inpassing zal een tweetal landschapselementen worden aangeplant. Langs de Visserijbeek komt een transparante singel van circa 2 meter breed met doorzichten naar het achterland en een verbinding naar de beek door middel van afwisselend lage en hogere struiken met enkele boomvormers. Aan de oostzijde van het agrarisch bouwland, aan de perceelsgrens met Vosdijk nummer 15, komt een robuuste houtsingel met een breedte van ongeveer 5 meter. Deze houtsingel bestaat uit een gemengde aanplanting van els, es, zoete kers, zomerlinde, gladde iep, ruwe berk, éénstijlige meidoorn, veldesdoorn, sleedoorn, hazelaar en lijsterbes. Als plantmateriaal wordt bosplantsoen met een minimale maat van 80-120 cm gebruikt. De houtsingel bestaat uit rijen plantsoen die in een plantverband van 1,5 bij 1,5 meter worden geplant.

Conclusie

De Omgevingsvisie Gelderland vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling nu de ladder van duurzame verstedelijking ook geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels uit het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.

Het doel van de nota is:

Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • De identiteit onderstreept en versterkt.

3.4.2 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.3 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig.

Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in 10 akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.

3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

3.4.5 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.6 Woonvisie Oost Gelre

Vooraf

De raad heeft in de vergadering van 17 september 2019 de woonbehoefte voor de periode 2018-2025 bijgesteld naar 560 woningen met daarbij een bandbreedte tussen de 460 en 660 woningen. In dezelfde vergadering van 17 september heeft de raad ook ingestemd met de regionale kwalitatieve toetsingscriteria voor nieuwe woningbouwinitiatieven en de aanpassing van een aantal passages van de regionale woonagenda zodat er meer ruimte ontstond voor woningbouw.

Regionale Woonvisie

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord. Een aantal passages zijn niet meer van toepassing, zoals:

  • de afspraken over de woningbouw tot 2025 over de netto toevoegingen incl. 10% extra verlaging (pag. 3 en 4 en uit samenvatting pag. 7, 11, 12) en het schema over de bouwopgave (pag. 12) en;
  • hoofdstuk 5, pagina 11 onder kopje 'De gewenste situatie': de passage over de regionale huishoudensgroei in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 is achterhaald door de nieuwe Primos-prognose, waarbij per gemeente of kern wel verschillen in de bevolkingsontwikkeling kunnen bestaan. Om de kwalitatieve mismatch op te lossen is een regionale set aan kwaliteitscriteria vastgesteld op basis waarvan nieuwe woningbouwplannen worden beoordeeld. Deze zijn vastgesteld in de raad van 17 september 2019.

Diverse onderzoeken laten zien dat er kwalitatieve tekorten en overschotten zijn tussen vraag en aanbod van woningen in de regio Achterhoek. Daarnaast blijkt uit de nieuwste Primosprognose dat het aantal huishoudens in de regio Achterhoek tot 2030 blijft groeien. Er zijn daardoor op regioniveau extra woningen nodig bovenop de bestaande woningbouwafspraken die vastliggen in de Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025.

Woonvisie Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan.

Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.

Uit nieuwe bevolkingsprognoses blijkt dat de komende jaren extra woningen moeten worden toegevoegd. Op basis van het onderzoek “Woningbouwbehoefte Oost Gelre” is er een behoefte van 560 woningen (2018-2025) met daarbij een bandbreedte tussen de 460 woningen en 660 woningen. Aan de hand van het besluit van de gemeenteraad van 17 september 2019 wordt dit als nieuwe uitgangspunt genomen voor lokaal beleid en de woningbehoefte voor Oost Gelre.

Planningslijst Woningbouw

Elk jaar wordt de planningslijst voor de woningbouwprogrammering in Oost Gelre doorgenomen en doorgestuurd naar de provincie Gelderland. In de planningslijst zijn alle (voorziene) bouwplannen in Oost Gelre opgenomen. De totale plancapaciteit per 1 april 2020 is 437 woningen tot 2025. Dit zijn alle plekken in onze gemeente waar nog gebouwd kan gaan worden en waar er nog wensen zijn voor nieuwbouw. Voor het voorliggend initiatief geldt dat dit voortvloeit uit het bouwrecht van de MACL. Daarvoor is 1 woning opgenomen in de planningslijst die op groen staan.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Bij de planontwikkeling is gebruik gemaakt van de beleidsnota's zoals genoemd in 3.4.1 (Erfgoednota), 3.4.2 (Welstandsbeleid) en 3.4.5 (Inspiratiedocument Ruimte) en is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie zoals genoemd in 3.4.6.

Voornoemde gemeentelijke beleidsnotities voor geluid en verkeer, zoals genoemd in 3.4.3 (Geluidsbeleid) en 3.4.4 (Integraal Verkeersprogramma), zijn uitgewerkt in de in hoofdstuk 4 genoemde Uitvoeringsaspecten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Watertoets

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit#
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire
waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
2

2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
2
1
1
Wateroverlast (oppervlakte-water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden,
beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee
Nee
Ja
Ja
2
1
1
1
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Nee
1
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
5. Beoogt het plan aanleg van drainage?
Nee
Nee
Nee
Nee
1
1
1
1
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee 1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja

Nee
1

2
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee


Nee
1


1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee
Nee
2
2
1
1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Nee

2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. De met 'ja' beantwoorde vragen zijn voorgelegd aan het Waterschap en met hen besproken. Ook heeft het Waterschap ter plaatse veldonderzoek uitgevoerd.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

De woning, bijgebouwen en de overkapping / carport vormen ongeveer 350 m². Daarnaast wordt er een oprit aangelegd van 3m breed en 18m lang. Dit is een oppervlakte van 54 m². Al met al neemt door de ontwikkelingen in het plangebied de verharde oppervlakte toe met ongeveer iets meer dan 450 m². Dit betekent dat met een minimale berging van 40 cm, is de inhoud van de waterberging minimaal (54x0,4=) 21,6 m3. Er is daarbij van uitgegaan dat een regenbui T=10+10% (40mm) wordt opgevangen in het plangebied en vertraagd wordt afgevoerd.

Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel of rechtstreeks naar de watergangen, maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater van de woning wordt ter plaatse geborgen in een put. De woning zal daarnaast gebouwd moeten worden op een soort terp, omdat het huidige weiland ongeveer 75 cm lager ligt dan de weg en de naastliggende woningen. Hierdoor zal ook de oprit ook verhoogd aangelegd worden en ontstaat er aan weerszijden van de oprit een soort van natuurlijke wadi van ongeveer 18 meter lang en ongeveer 2 meter breed. Dat is, rekening houdend met een vereiste berging van 40 centimeter een totale berging van (18x2x0,4x2=) 28,8 m3. Dit is meer dan de hiervoor berekende vereiste waterberging.

Daarnaast is uit veldonderzoek van het Waterschap gebleken dat ter plaatse van de te bouwen woning een van oudsher natuurlijke slenk is gelegen. Deze slenk kent een natuurlijke gelaagdheid van leemarm zand tot grindachtig afzettingen. Dit betekent dat de drainerende werking van deze natuurlijke slenk groot is. Het betekent ook dat er zonder maatregelen problemen kunnen ontstaan van wateroverlast, in de huidige situatie tijdens nattere perioden of wanneer de peilen in de omgeving zouden worden verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0006.jpg"

Terreinhoogte en ligging natuurlijke slenk

Uit het vooroverleg met de eigenaren, die hier willen bouwen, is aangegeven dat de plek waar gebouwd wordt, het perceel wordt opgehoogd. Indien het maaiveld opgehoogd wordt tot minimaal het peil van de weg, worden geen problemen verwacht als gevolg van een hoge grondwaterstand. Wanneer een kelder wordt gebouwd zal er extra aandacht moeten worden besteedt dat dit ook bij hogere grondwaterstanden een waterdichte kelder is. De verantwoordelijkheid en de daar aan verbonden risico's zijn voor de eigenaar. Verder wordt geadviseerd om het bijgebouw die nu ten westen van de woning staat geprojecteerd te verplaatsen naar de oostzijde van de woning. De reden ligt in het feit dat hiermee het bouwwerk buiten de zone komt te liggen van de natuurlijke slenk.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

Ten noorden van het plangebied ligt de Visserijbeek. Langs deze beek ligt een keurzone van 5 m. Activiteiten of werkzaamheden in deze zone zijn vergunningplichtig. De in het kavelpaspoort opgenomen transparante singel lijkt binnen de zone te vallen. Er vindt een nadere invulling plaats van het landschapsplan (beplantingsplan) die naadloos aansluiten op het een inrichten van een klimaat robuuste Visserijbeek. Deze invulling zal in nauw overleg met het waterschap plaats vinden.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied is voldoende ruimte voor het realiseren van de benodigde waterberging. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

In het kader van de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Rouwmaat. Het onderzoeksrapport daarvan, met kenmerk MT-200117 en gedateerd op 30 maart 2020, is als bijlage 1 bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan gevoegd.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit beige grijs, zeer fijn zand.
  • In de grond(meng)monsters is geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde van de desbetreffende stof.
  • In het grondwatermonsters zijn licht verhoogde gehalten aan barium, cadmium, koper en zink aangetroffen.

De hypothese “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen. In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De bodemkwaliteit is geschikt voor een gebruik als wonen. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de procedure hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0008.jpg"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

De ontwikkeling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, houdt in dat aan de Vosdijk een agrarische bestemming wordt vervangen door een woonbestemming. Om een rekenkundig inzicht te krijgen in de daarmee gepaard gaande gevolgen voor de stikstofdepositie, is de nieuwe situatie zoals het bestemmingsplan die beoogd te regelen in Aerius doorgerekend. Dit is een worst-case scenario waarbij zowel de bouw als het gebruik alsmede het verkeer gelijktijdig zijn doorberekend.

In bijlage 2 van de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan wordt inzicht geboden in een uitgevoerde Aerius-berekening. Uit deze berekening blijkt dat, als gevolg van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, er geen effect is op de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dan ook geen sprake van een significant nadelig effect.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Situatie plangebied

Het gaat hier om een locatie die momenteel bestaat uit intensief beheerd grasland. Gelet daarop is geen flora- en faunaonderzoek noodzakelijk, aangezien er door het gebruik geen natuurwaarden aanwezig zullen zijn. Het is daarbij ook aannemelijk dat de uitvoering van de landschappelijke inpassing zal leiden tot een toename van leefgebied voor flora en fauna.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

Voor het plangebied, geeft het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met de bijbehorende reparatieplannen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' op grond waarvan een onderzoeksplicht geldt voor het verrichten van bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2500 m². Aangezien het oppervlak dat met het voorliggend bestemmingsplan niet gehaald wordt. De functiewijziging ziet weliswaar op een perceel van ongeveer 3420m2, maar er zijn geen bodemingrepen dieper dan 30 cm voorzien op het gehele terrein. Doordat er een woning is toegestaan met een inhoud van 850 m3 met bijgebouwen van max 200m2 zal er, ondanks eventuele verharding op het terrein geen sprake zijn van bodemingrepen van meer dan 2500 m2.

Het aspect archeologie levert dus geen belemmeringen op voor deze locatie.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Het aspect cultuurhistorie is behandeld in paragraaf 2.1. Het plangebied bestaat uit intensief beheerd agrarisch cultuurland. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Aangezien er geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd en er derhalve geen duidelijkheid is over de aanwezige archeologische waarden, zal de archeologische dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan blijven gehandhaafd.

Binnen het plangebied geldt maar 1 dubbelbestemming, te weten ''Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Deze zal in het voorliggende bestemmingsplan opnieuw worden opgenomen.

4.5 Geluid

Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluit de volgende uitgangspunten:

  1. 1. voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder (geluidzones rondom wegen, spoorwegen en industrieterreinen);
  2. 2. het niet belemmeren van bedrijven in de omgeving;
  3. 3. het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. 4. voldoen aan de eisen uit gemeentelijk geluidbeleid. Dit is van toepassing voor Oost Gelre.

4.5.1 Normen Wet geluidhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  1. 5. railverkeerslawaai;
  2. 6. wegverkeerslawaai:
  3. 7. industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch aantonen dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan kunnen Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.

Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Industrielawaai

In de omgeving van het plan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Verkeerslawaai

In de omgeving van het plan bevinden zich gemeentelijke, provinciale en rijkswegen.

Zonebreedte voor een weg, bestaande uit stedelijk gebied buitenstedelijk gebied
een of twee rijstroken of een of twee sporen 200 meter 250 meter
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen 350 meter 400 meter

Voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt geen wettelijke geluidzone.

Voor een ontwikkeling binnen de zone van overige wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van (bijvoorbeeld) de woning voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder

Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.

Bij het niet kunnen voldoen aan deze grenswaarde bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Het College van Burgemeester en Wethouders is hiervoor bevoegd.

Hoogste toelaatbare geluidsbelasting stedelijk gebied buitenstedelijk gebied
Woningen nieuw gelijk met wegaanleg 58 dB 53 dB
nieuwe woning bij agrarisch bedrijf nvt 58 dB
nieuwe woning / bestaande weg 63 dB 53 dB
Vervangende nieuwbouw 68 dB 58 dB
bestaande woning / nieuwe weg 63 dB 58 dB

Het plangebied ligt op een afstand van ruim 600 meter van de Hamelandweg (provinciale weg) en ruim 1000 meter van de N18 / Europaweg (rijksweg). Het okangebied valt dus buiten de zones van deze wegen. Het plangebied ligt wel in de zone van de Vosdijk. Dit is een 60 km weg met asfaltverharding en met een geraamde verkeersintensiteit van hooguit 1200 motorvoertuigen per etmaal.

De 48 dB contour ligt dan op 18 m van de wegas. Wanneer de afstand van de nieuwe woning tot de wegas 18 m of meer bedraagt is een hogere waarde niet nodig.

De 53 dB contour ligt dan op 8 m van de wegas. De nieuwe woning mag niet korter dan 8 m van de wegas worden gebouwd. Wanneer de afstand van de nieuwe woning tot de wegas tussen de 8 en 18 m bedraagt, is een hogere waarde nodig.

4.5.2 Belemmering bedrijfsvoering

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.

Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.

De inrichting aan de Vosdijk 13 valt de geluidbepalingen van het Activiteitenbesluit.

Beoordelingsniveaus in dB(A) dagperiode avondperiode Nachtperiode
Agrarische bedrijven 6:00-19:00 uur 19:00-22:00 uur 22:00-6:00 uur
LAr,LT op gevel gevoelige gebouwen 45 40 35
LAmax op gevel gevoelige gebouwen 70 65 60

Het beoordelingsniveau LAr,LT is alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties,

Het beoordelingsniveau LAmax is in de dagperiode niet van toepassing op laden en lossen en in de avond- en nachtperiode niet van toepassing op 1 transport.

In de Omgevingsvergunning van 2011 waren voor het LAr,LT 5 dB(A) lagere en voor het LAmax 10 dB(A) lagere beoordelingsniveaus op 50 m van de grens van de inrichting.

Het is dus aannemelijk dat op 50 m van de grens van de inrichting voldaan kan worden aan de beoordelingsniveaus van het Activiteitenbesluit en dat de nieuwbouw van een woning daar het bedrijf niet belemmerd.

De inrichting aan de Vosdijk 16a valt eveneens onder de geluidbepalingen van het Activiteitenbesluit. Voor deze inrichting is de woning Vosdijk 15 maatgevend en levert de nieuw te bouwen woning geen extra belemmering in de bedrijfsvoering op.

4.5.3 Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.

Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:

  1. 8. de aard van het plan;
  2. 9. de bestaande aard van de omgeving en/of het referentieniveau van het achtergrondgeluid;
  3. 10. de verandering in geluidsbelasting die de nieuwe situatie voortbrengt;
  4. 11. de geluidsbelasting op de woning of het geluidsgevoelige object in de nieuwe situatie;
  5. 12. cumulatie van verschillende geluidsbronnen;
  6. 13. de geluidsnormen die eventueel worden opgelegd aan omliggende bedrijven.

Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gelden voor het te realiseren plan, maar geldt ook voor de omgeving van het plan.

4.5.4 Gemeentelijk geluidbeleid

Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden. Voor een toets van het initiatief aan de VNG Brochure, wordt verwezen naar paragraaf 4.6 van de toelichting. Daaruit blijkt dat voldaan kan worden aan de brochure.

4.5.5 Conclusie

De Wet geluidhinder is van toepassing voor wegverkeerslawaai. Op 18 m va de wegas wordt voldaan aan de streefwaarde en is een hogere waarde niet nodig. Tussen 8 m en 18 m van de wegas is een hogere waard nodig. Op minder dan 8 m mag niet worden gebouwd. Wanneer de woning op meer dan 50 m van het naastliggende agrarisch bedrijf wordt gebouwd wordt dit agrarisch bedrijf niet in de bedrijfsvoering belemmerd. Op grond van het gestelde in het geluidbeleid is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

4.6.1 Beoordelingskader

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

4.6.2 Planspecifiek

Bij de beoordeling is uitgegaan van de situatie in de onderstaande afbeelding. Het daarin opgenomen rode kader is groter dan het plangebied en het daarin opgenomen bouwvlak. De genoemde afstanden zullen dan ook, bij toetsing aan het bouwvlak,gelijkblijven of zelfs groter worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0009.png"

In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. Hetzelfde geldt voor een bestemming als horeca, recreatie, sport of maatschappelijk. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten, waarbij voor de afstandsmeting tot de woning is uitgegaan van de rand van het rode kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0010.png"

De tabel laat zien dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven (behalve voor de veehouderij Vosdijk 13, maar daarvoor geldt een aanvullende overweging). Voor de volgende bedrijven gelden aanvullende overwegingen:

  • Heringsaweg 10: het bedrijf valt onder de regels van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarbij er sprake is van een Brzo-inrichting. Voor het bedrijf is in het verleden een kwantitatieve risico-analyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de in acht te nemen afstand tot woningen maximaal 45 meter bedraagt. Hieraan wordt in deze situatie ruimschoots voldaan.
  • Voor veehouderijen is de afstand voor het onderdeel geur uit bovenstaande tabel niet van toepassing. Voor veehouderijen gelden wettelijke afstanden en normen, die voorrang hebben op de richtafstanden. Uit de geurbeoordeling komt naar voren dat de beoogde woning op voldoende afstand ligt van veehouderijen. De woning voldoet verder aan de richtafstanden voor de overige milieuaspecten (stof, geluid en gevaar).

Daarnaast bevindt zich op enige afstand bedrijventerrein De Kamp. Hierop zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 4.1. Dit komt overeen met een richtafstand van 200 meter. De werkelijke afstand tot de beoogde woning is 650 meter, zodat ruimschoots aan deze richtafstand wordt voldaan.

4.6.3 Conclusie

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven (behalve voor de veehouderij Vosdijk 13, maar daarvoor geldt een aanvullende overweging). Voor omliggende veehouderijen blijft de richtafstand voor het aspect geur buiten beschouwing. Voor geur van veehouderijen gelden wettelijke minimumafstanden en geurnormen. De aangevraagde ontwikkeling voldoet aan die minimumafstanden en geurnormen. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling is hierbij niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit, wordt een nadere toelichting gegeven.

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer ("Wet luchtkwaliteit"). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de grenswaarden (normen) voor verschillende luchtvervuilende stoffen. In de praktijk is alleen bij stikstofdioxide en fijn stof mogelijk sprake van normoverschrijding, zodat de beoordeling tot deze stoffen beperkt blijft. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen met daarin het centraal staande begrip 'niet in betekenende mate';

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Als een project 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan is geen toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit nodig. De nibm-bijdrage komt overeen met 3% van de norm voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt neer op 1,2 µg/m3.

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft betrekking op één woning. De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag blijft daar ruimschoots onder. Een berekening van de gevolgen voor de luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

De ruimtelijke procedure heeft geen betrekking op de ontwikkeling van een gevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Voor het woon- en leefklimaat is van belang of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat de conclusie is dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie:

De aangevraagde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.8 Geur

Om inzicht te krijgen of het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect geurhinder van veehouderijen, wordt een nadere toelichting gegeven. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen gaat het erom voor geurhinder van veehouderijen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  1. 1. het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  2. 2. het niet onevenredig schaden van iemands belangen.

Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten. Dit zijn gebouwen bestemd en geschikt voor menselijk verblijf, zoals woningen, kantoren en scholen.

In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel vermelde geurnormen en minimumafstanden.

Ligging geurgevoelig object Geurnorm Minimumafstand Gevel-tot-gevel-afstand
Binnen bebouwde kom Groenlo 5 odour units/m3 100 meter 50 meter
Binnen bebouwde kom Lievelde en Vragender 7 odour units/m3 100 meter 50 meter
Binnen bebouwde kom overige kernen 3 odour units/m3 100 meter 50 meter
Buiten bebouwde kom 14 odour units/m3 50 meter 25 meter
Geldt voor veehouderijtype Varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen Koeien, paarden en konijnen Alle veehouderijtypen

De beoogde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In de omgeving van deze locatie bevinden zich meerdere veehouderijen. In het advies van de Omgevingsdienst Achterhoek dat bijlage 3 bij de toelichting voor voorliggend bestemmingsplan is opgenomen, staat een opsomming van deze veehouderijen (inclusief de daarbij behorende berekeningen). Die opsomming leidt samengevat tot de volgende uitkomsten:

  • De woning voldoet aan de minimumafstand van 50 meter tot veehouderijen;
  • De woning voldoet aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m3 (in de omgeving zijn geen veehouderijen met naar odour units om te rekenen dieren aanwezig);
  • Het woon- en leefklimaat is daarom aanvaardbaar.

Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan.

In aanvulling op het bovenstaande is artikel 3.51 Activiteitenbesluit van belang. Op grond van dit artikel geldt een minimumafstand van 100 meter voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer. Omliggende veehouderijen bevinden zich op meer dan 100 meter van de voorgenomen ontwikkeling. De beoogde woning voldoet aan de vereiste minimumafstand.

Conclusie:

Het onderwerp geur veehouderij vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  1. 1. Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  2. 2. Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2025-VG01_0011.png"

Uitsnede Risicokaart

Op het perceel zullen geen activiteiten plaatsvinden en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarbij de grenswaarden voor groepsrisico en plaatsgebonden risico worden overschreden. Daarnaast is het perceel op meer dan 1.000 m gelegen van de dichtstbijzijnde route voor gevaarlijke stoffen (N18). Op de uitsnede van de Risicokaart is te zien dat de woning ongeveer 350 meter van Lesli Vuurwerk B.V. afligt. Dit bedrijf valt onder de regels van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waarbij er sprake is van een Brzo-inrichting. Voor het bedrijf is in het verleden een kwantitatieve risico-analyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de in acht te nemen afstand tot woningen maximaal 45 meter bedraagt. Hieraan wordt in deze situatie ruimschoots voldaan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Vosdijk 13 nabij, Vragender' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand met bijbehorende regels. Waar nodig zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.


Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bebouwing

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Goot- en bouwhoogte

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is op de verbeelding opgenomen door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen in de regels in de subparagraaf “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.

Situering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”. Het bouwvlak is bestemd voor hoofdgebouwen.

Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, kunnen soms ook buiten het bouwvlak worden toegestaan. De maatvoering is in de planregels uitgewerkt.

Bebouwingspercentage

Omdat de bouwvlakken vrij krap om de bestaande en geplande hoofdbebouwing heengelegd is, is het niet noodzakelijk om een bebouwingspercentage op te nemen binnen het bouwvlak.

5.3.3 Bestemmingsregels

Wonen

Bestemmingsomschrijving

Aan een woning is in dit bestemmingsplan de bestemming Wonen toegekend als sprake is van een een nieuw te bouwen woning waarvoor een positief gemeentelijk principebesluit is ingenomen of een voormalige agrarische bedrijfswoningen op percelen waar ook de agrarische functie is verdwenen.

Het kavelpaspoort is het uitgangspunt voor het toe te kennen bestemmingsvlak geweest. De situering van het bestemmingsvlak is maatwerk waarbij in ieder geval het ontzien van de omliggende waarden in de afweging betrokken is. Bij het bepalen van bestemmingsgrenzen erf is, naast het kavelpaspoort, gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's en de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG).

Bouwregels

De maatvoering van de woonbebouwing is geregeld in de bouwregels van de woonbestemming. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Het woonperceel is voorzien van een bouwvlak. Ook de ligging en begrenzing van het bouwvlak is gebaseerd op het kavelpaspoort. Indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak moet de woning binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd in het bestemmingsplan. De maatvoering in de bouwregels vindt zijn grondslag in het kavelpaspoort.

Voor de nieuwe woning is overeengekomen dat de woning een maximale inhoud van 850m3 mag hebben. De maximale goot- en nokhoogte van de woning zijn respectievelijk 4,5 en 10 meter.

Voor bijgebouwen bij de woning geldt een oppervlaktemaat van maximaal 200 m2, waarbij als voorwaarde geldt dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. De maximale goot- en nokhoogte van het bijgebouw zijn respectievelijk 4,0 en 6,0 meter. Om de toegestane bebouwing geclusterd te houden, is er voor gekozen om de regel op te nemen dat bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd.

De locatie van de woning is in de bouwregels vastgelegd. In de bouwregels is daartoe de volgende zinsnede opgenomen: 'herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 30 m van de op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande locatie'. Door het opnemen van deze zinsnede is de bestaande locatie van de woning vastgelegd en mag de woning alleen op deze locatie herbouwd worden.

Gebruiksregels

Om te borgen dat de gewenste landschappelijke inrichting als bedoeld in paragraaf 2.2 ook wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3.4.1. Daarin is geregeld dat er bij de woningen sprake is van strijdig gebruik als binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke inpassing conform het in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan niet is gerealiseerd of na realisatie onvoldoende in stand wordt gehouden.

Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' is opgenomen om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.


In het bestemmingsplan komen twee categorieën voor:

Bestemming Categorie gemeentelijke archeologische beleidskaart en bijbehorend beleid
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 AWV categorie 9 en 10: Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2500 m²


Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.


Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.


Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m³. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.


Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor;

  • het in geringe mate aanpassen van het plan zelf indien bij de uitmeting blijkt dat een dergelijke aanpassing van gewenst of noodzakelijk is;
  • het bouwen van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes, en;
  • het beperkt anders situeren en begrenzen van bouwvlakken.

Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.

Parkeerregelgeving

In artikel 11 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt. Voor één aanwezige bewoner van de bedrijfswoningen aan de Industrieweg waarvan het gebruik met voorliggend bestemmingsplan onder het overgangsrecht wordt gebracht, is in het plan voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht zodat zowel de voortzetting als de beëindiging van het gebruik ook buiten de planperiode is geborgd.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is een concept van het ontwerpbestemmingsplan overlegd met de provincie. Het waterschap is nauw betrokken geweest bij het opstellen van de watertoets. Het ontwerpbestemmingsplan is eveneens toegezonden aan zowel provincie als waterschap. Van de provincie is geen reactie ontvangen. Het Waterschap heeft laten weten in te stemmen met de inhoud van het plan.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd van 30 juli tot en met 9 september 2021. Gedurende deze termijn konden belanghebbenden hun zienswijzen kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen in een overeenkomst met de MACL waarbij deze kosten op hen worden afgewenteld.


Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de MACL.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zijn op grond van de overeenkomst met de MACL voor rekening van de gemeente. Aangezien er sprake is van het anderzins verzekeren van kostenverhaal; is een exploitatieplan niet nodig.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing

Bijlage 3 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 3 Lijst aan huis verbonden bedrijven

Bijlage 4 Indicatieve Bedrijvenlijst Nevenactiviteiten

Bijlage 4 Indicatieve bedrijvenlijst nevenactiviteiten

Bijlage 5 Oriëntatie Gebouwen

Bijlage 5 Oriëntatie gebouwen

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Vosdijk Naast Nr. 13 Te Vragender

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Vosdijk naast nr. 13 te Vragender

Bijlage 2 Stikstofparagraaf Project Woning Vosdijk Te Vragender

Bijlage 2 Stikstofparagraaf project Woning Vosdijk te Vragender

Bijlage 3 Advies Geur Vosdijk Vragender

Bijlage 3 Advies geur Vosdijk Vragender

Bijlage 4 Kavelpaspoort Vosdijk Vragender

Bijlage 4 Kavelpaspoort Vosdijk Vragender