KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging Plangebied
2.3 Geldende Bestemmingsplannen
2.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie
3.1 Bestaande Situatie
3.2 Gewenste Situatie
3.3 Landschapsplan
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Internationaal Niveau
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
5.2 Bedrijven En Milieuzonering
5.3 Bodem
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Geluid
5.6 Geur
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Natuurbescherming
5.9 Verkeer En Parkeren
5.10 Water
Hoofdstuk 6 Plantoetsing
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Bestemmingsplan
7.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Haalbaarheid
8.2 Exploitatieplan
8.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Bouwkundig Rapport
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Inpassingsplan

Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 26-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88 met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfsgebouwen:

gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.

1.13 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.14 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied, Reparatieplan 2016;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.26 daghoreca:

horeca dat is gericht op het overdag tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.27 deel:

de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 duurzaam beëindigd

een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;

1.30 erfinpassing

erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.

1.31 functieverandering naar wonen

het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.34 hergebruik:

het gebruik van bestaande, voormalig agrarische, gebouwen voor een andere functie;

1.35 horeca:

een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • het verstrekken van voedsel en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse te nuttigen;
  • het verstrekken van nachtverblijf;
  • het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • het bieden van gelegenheid tot dansen;.
  • het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel,
  • een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie);

niet zijnde discotheken, casino's en coffeeshops.

horeca 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodaties, en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension;

horeca 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of zaalverhuur, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;

horeca 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon;

horeca 4:

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren en het exploiteren van zaalaccomodaties, zoals een café;

1.36 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf òf deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de wet Milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.37 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.38 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.39 karakteristieke gebouwen:

een traditionele boerderij, waarvan de originele kenmerken in hoofdzaak nog aanwezig zijn en welke is gebouwd volgens de principes van de hallenhuisboerderij;

1.40 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.41 landschapsversterking:

landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen;

1.42 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.43 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.44 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.45 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.46 ondersteunende detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.47 ondersteunende horeca:

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.48 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.49 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 reële agrarische bedrijfsvoering:

een niet volwaardig agrarisch bedrijf met een zodanige arbeidsomvang, dat toch van een beroepsmatige beroepsuitoefening kan worden gesproken en dat een serieuze aanzet kan zijn tot een doorgroei naar een volwaardig bedrijf;

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.54 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.55 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.56 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.

1.57 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. uitsluitend een aaneengebouwde woning ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' (aeg)
  3. c. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  4. d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';

met de daarbij behorende:

  1. e. erfbeplanting;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen bedraagt maximaal 2 in het bestemmingsvlak wonen. Enkel het bestaande gebouw ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag worden gebruikt voor woning(en).

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
    Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' 4 6 250
    Erf- en terreinafscheidingen
    2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a, met uitzondering van de maximale oppervlakte, dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht; De maximale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken behorende bij de woning is dus niet meer dan 150 m2 en de maximale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken behorende bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' is dus niet meer dan 250 m2;
  3. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  4. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  5. e. herbouw van de woningen is niet toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneen te worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 en lid 3.2 sub e ten behoeve van het herbouwen en gebruiken van een (dubbele) woning, indien het bestaande gebouw aantoonbaar in onbewoonbare staat is. Van deze afwijkmogelijkheid kan enkel gebruik worden gemaakt voor herbouw op de locatie van het bestaande gebouw waarbij als maximale maatvoering geldt de afmetingen van het bestaande gebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van bewoning wordt aangemerkt als strijdig gebruik, als niet binnen twee jaar na start bouwwerkzaamheden de landschappelijke inpassing is gerealiseerd of na realisatie onvoldoende in stand wordt gehouden conform het in Bijlage 2 (bij de regels) opgenomen landschappelijk inpassingsplan;

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 3.1 jo 3.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. d. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    2. 2. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    3. 3. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    6. 6. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    7. 7. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    8. 8. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    9. 9. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    10. 10. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    11. 11. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikel 3 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen onmogelijk is;
  5. e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  6. f. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

8.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88.

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88
Vastgesteld
Juni 2021
N. Weelink
Afdeling Omgeving
0544 39 35 56

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Voor het perceel Aaltenseweg 88 Lichtenvoorde is een verzoek binnengekomen om de bestemming van het perceel te wijzigen van een agrarische functie naar een woonfunctie, in combinatie met woningsplitsing van de (voormalige) bedrijfswoning. Het college heeft positief gereageerd op dit verzoek en principemedewerking verleend. Het perceel wordt landschappelijk ingepast.

In de geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor functieverandering naar wonen. Het ingediende plan voldoet niet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Er komt namelijk een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' op het perceel. Het verzoek wordt wel getoetst naar analogie van de wijzigingsbevoegdheid. De herziening van het bestemmingsplan maakt de omzetting van een agrarisch bouwvlak naar een woonbestemming mogelijk.

2.2 Ligging Plangebied

Het perceel Aaltenseweg 88 te Lichtenvoorde is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre ten zuidoosten van de bebouwde kom Lichtenvoorde. In de directe omgeving van het perceel zijn woningen gelegen alsmede nog in werking zijnde agrarische bedrijven. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie O, nummer 376.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0002.png"

Perceel Aaltenseweg 88

2.3 Geldende Bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan 'Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88' is een herziening van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012 met de daarbij bijbehorende Reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014, en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.

Voor het perceel geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'. Het perceel heeft een bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0003.png"

2.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 zijn de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting worden de bestaande en gewenste situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 toetst het plan aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan. Hoofdstuk7 beschrijft de juridische opzet, waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 8 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 3 Bestaande En Gewenste Situatie

In dit hoofdstuk wordt de huidige en de gewenste situatie beschreven.

3.1 Bestaande Situatie

Op het perceel is momenteel een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning aanwezig. De bestaande bebouwing bestaat uit de bedrijfswoning met achterhuis, twee ligboxstallen, een kapschuur en nog twee bijgebouwen. Op het perceel zijn ook enkele voeropslagen (sleufsilo en kuilvoeropslag) aanwezig.

3.2 Gewenste Situatie

Voor de locatie is bekeken wat het toekomstperspectief is. Gezien de marktontwikkelingen is het perspectief als agrarisch bedrijf niet groot. Daarom willen de initiatiefnemers dat het achterhuis verbouwd wordt tot een zelfstandige woning. Door de splitsing van de bedrijfswoning wordt een extra woning gerealiseerd. De wens is dat het bedrijf hobbymatig wordt doorgezet. Hiervoor blijft een bijgebouw en een ligboxenstal bestaan. Het perceel krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Voor de andere woning blijft de kapschuur staan als bijbehorend bouwwerk.

3.3 Landschapsplan

De initiatiefnemers hebben een erf- en landschapsinpassingsplan gemaakt. Het plan is afgestemd op de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Het plan is goedgekeurd door de landschapsdeskundige van de gemeente.

Bij de beplanting is uitgegaan van inheemse soorten passend bij de abiotische omstandigheden, (Veldpodzolgrond grondwatertrap VI en enkeerdgrond grondwatertrap VII). De landschappelijke inpassing zal bestaan uit een houtsingel langs de weide-toegangspad, een boomgaard, bomen langs de (erftoegangs-) weg en als aanvulling op de bestaande rij zomereiken, en een haag om de boomgaard en tuinzone.

Het inpassingsplan met het uitgewerkte beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Internationaal Niveau

4.1.1 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In paragraaf 5.1Archeologie en cultuurhistorie wordt dit nader toegelicht.

4.1.2 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in paragraaf 5.10 Water.

Conclusie beleid op internationaal niveau

De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan betrokken.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goed ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld. De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het toevoegen van een woning in het voormalige achterhuis, waarbij de agrarische bestemming komt te vervallen. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Het betreft hier dus toevoeging van één woning op perceelsniveau. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft dus het toevoegen van één woning op perceelsniveau. Hierbij is sprake van een dusdanige kleinschalige woningbouwontwikkeling dat hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van één extra woning op perceelsniveau niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking.

Conclusie rijksbeleid

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is in maart 2021 geactualiseerd.

De provincie geeft in deze Omgevingsvisie aan bij te dragen aan gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Met behulp van zeven onderwerpen (energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economische vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat) wordt hier richting aan gegeven. In de visie worden 'gezond, veilig, schoon en welvarend' toegelicht:

1. gezond en veilig;

Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

2. schoon en welvarend;

Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

In december 2018 hebben Provinciale Staten ook de Omgevingsverordening geactualiseerd. In de Omgevingsverordening staan de regels die horen bij de Omgevingsvisie. De regels uit de Omgevingsverordening stellen de provinciale belangen veilig omdat bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hieraan moeten voldoen.

Het plangebied is gelegen in Nationaal Landschap (Winterswijk). Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap, maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten. De voorgenomen ontwikkeling tast deze kernkwaliteiten niet aan. De bebouwing blijft hetzelfde en door sloop van agrarische bebouwing ontstaat openheid. In het landschapsplan (Bijlage 1) worden historische lijnen versterkt alsmede de kleinschaligheid die passend is in dit deel van het landschap.

Conclusie provinciaal beleid

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit houdt onder meer in: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. Daarnaast moet de kwaliteit van het landschap behouden en versterkt worden. In Hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden. De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hieraan is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principeverzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie.

4.4.2 Herbouw boerderijen buitengebied

Op 18 januari 2019 is de beleidsnota 'Uitgangspunten herbouw boerderijen buitengebied' vastgesteld. In deze nota zijn de uitgangspunten beschreven om een voormalige boerderij geheel of gedeeltelijk te slopen en deze te herbouwen. De gemeente Oost Gelre maakt functieverandering van boerderijen naar woningen mogelijk. Daarbij is het mogelijk de volledige inhoud van de boerderij (inclusief bedrijfsgedeelte) in gebruik te nemen voor de woonfunctie. Ook is het mogelijk om bij grotere boerderijen (inhoud van tenminste 900 m3), deze te splitsen in twee woningen. De regelingen gaan uit van hergebruik van de bestaande boerderij. Voor (toekomstige) bewoners is het niet altijd mogelijk om hun woonwensen te realiseren binnen de bestaande boerderij. Zolang er geen sprake is van een monument is het mogelijk om de bestaande boerderij (gedeeltelijk) te slopen en een nieuwe woning op te richten.

In de beleidsnota is aangegeven dat uit een bouwkundig onderzoek moet blijken dat verbouw van de voormalige boerderij niet mogelijk of wenselijk is. Een visueel onderzoek heeft uitgewezen dat de bouwkundige staat van het achterhuis dermate slecht is dat nieuwbouw de voorkeur heeft boven verbouw. Alle elementen van het achterhuis zijn in (heel) slechte staat. Daarbij heeft het gebruik van het achterhuis als stalruimte een aanslag gepleegd op de gebinten en draagconstructie in de boerderij. Deze zijn niet meer te gebruiken voor een woning en moeten worden vervangen. Het rapport is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting.

De uitkomsten van het bouwkundige onderzoek zijn verwerkt in een visie op de gedeeltelijke herbouw van de boerderij:

De bestaande boerderij wordt gedeeltelijk (achterhuis) herbouwd. Qua vorm en detaillering wordt aangesloten bij de karakteristieken van de cultuurhistorische omgeving. Voor de boerderij wordt gebruik gemaakt van streekeigen natuurlijke bouwmaterialen en ingetogen kleuren. De gevels zijn opgebouwd uit baksteen en het dak voorzien van dakpannen zoveel mogelijk afgestemd op de bestaande materialen van het voorhuis. Voor de deuren, overstekken, kozijnen etc. wordt gebruik gemaakt van hardhout. De gebruikte kleuren zijn ingetogen. Er wordt waar mogelijk aangesloten bij de bestaande boerderij. Het te herbouwen achterhuis wordt op exact dezelfde positie als het te slopen achterhuis gerealiseerd. De herbouw van het achterhuis, in combinatie met het landschappelijke inpassingsplan zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteitswinst."

4.4.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen? Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren". Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven. Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4.4.4 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden. Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig. Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in tien akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.

4.4.5 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst. De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

In paragraaf 5.9 wordt hier nader op ingegaan.

4.4.6 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

4.4.7 Vigerend bestemmingsplan

Zie paragraaf 2.3 voor een beschrijving van het vigerende bestemmingsplan.

4.4.8 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat de Aaltenseweg 88 in het landschaps-ensemble 'Het dorp Lichtenvoorde' is gelegen.

Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat! Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lichtenvoorde voor verschillende thema’s: Lichtenvoorde-Z: ‘beekdal door het dorp’".

Te beschermen of op te poetsen parels:

  • golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten
  • de Hofbeek
  • de elzensingels in de westelijke ontginningen
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen

Te stimuleren landschapselementen:

  • hamelanen en vraaghagen op de hellingen
  • boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg.
  • diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad
  • overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te pasen als beekbegeleidende beplanting.

Voor de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het LOP alsmede de daarin genoemde parels en landschapselementen hebben de basis gevormd voor het opgestelde landschappelijk, voorzover van toepassing. Het opgestelde landschappelijk inpassingsplan is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 1) .

Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan voldoet aan het gemeentelijk beleid. Dit is getoetst in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

5.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Wettelijk kader

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. De actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten. De meest opvallende wijzigingen aan het kaartbeeld ten opzichte van het beleidskader uit 2008 is het toevoegen van historisch gezien belangrijke terreinen waarvan het op basis van historisch onderzoek zeer aannemelijk is dat zich hier archeologische en/of bouwhistorische resten bevinden of hebben bevonden. Daarnaast zijn in deze actualisatie wijzigingen opgenomen voor wat betreft de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is.

Situatie plangebied

Ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' zijn de gronden in het plangebied gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde – archeologische verwachtingswaarde 1'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 100 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0004.png"

Uitsnede beleidskaart

Ingevolge de beleidskaart behorende bij het nieuwe Archeologiebeleid is het perceel gelegen in 'Archeologisch Waardevol Gebied categorie 4' (bekende archeologische vindplaats met rondom attentiezone van 50 m): er wordt gestreven naar behoud in huidige staat en naar het vermijden van diepe bodemingrepen of bekende bodemverstoring . Indien behoud niet mogelijk is, dan geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv of dieper dan de bekende bodemverstoring en bij plangebieden groter dan 50 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek vereist is, conform KNA en Norm Archeologisch Vooronderzoek gemeenten Regio Achterhoek (vigerende versies). In de regels is opgenomen dat er een vergunningplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld en voor een oppervlakte van meer dan 50 m2. Deze vergunningplicht geldt alleen wanneer gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot. Het her te bouwen actherhuis komt op de bestaande fundering. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek. Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen. De bestaande voormalige boerderij is niet aangemerkt als karakteristiek en/of monumentaal. Daarnaast is het achterhuis van deze voormalige boerderij jarenlang als stalruimte in gebruik geweest. Door dit gebruik is het achterhuis dermate aangetast dat hergebruik hiervan niet meer mogelijk is. Behoud van het achterhuis heeft dan ook geen meerwaarde voor de cultuurhistorie. De overige bouwwerken en gebouwen op het perceel hebben geen cultuur- of monumentale historische waarde.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.2 Bedrijven En Milieuzonering

Wettelijk kader

De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

In deze situatie is er sprake van een rustig buitengebied. In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven. Onderstaande tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is ook op die manier gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0005.png"

De tabel laat zien dat de aangevraagde ontwikkeling plaatsvindt buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. Ondanks het feit dat de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt buiten de richtafstand gelden voor de volgende bedrijven nog aanvullende overwegingen met betrekking tot het aspect geur, zie paragraaf 5.6 Geur.

Conclusie bedrijven en milieuzonering

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De richtafstand voor het onderdeel geur is hierbij niet meegenomen, omdat voor dit onderdeel een wettelijke afstand geldt. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan die afstand. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling is hierbij niet in het geding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Bodem

Wettelijk kader

Bij een bestemmingsplanprocedure geldt een verplichting om te toetsen of de bodemkwaliteit past bij de gevraagde ontwikkeling. De Omgevingsdienst Achterhoek voert een bodeminventarisatie uit om in beeld te brengen wat de lokale bodemkwaliteit is. Op basis van de inventarisatie moet aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd moet worden of zijn er maatregelen nodig om de bodemsituatie te verbeteren. Bij de verbouw naar een woon- of verblijfsruimte schrijft de Bouwverordening/Woningwet voor dat bodemonderzoek verricht moet worden. Er moet dan verplicht getoetst worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de wettelijke normen die gelden voor de gebruiksfunctie wonen.

Situatie plangebied

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Aaltenseweg 88 Lichtenvoorde mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, is een inventarisatie uitgevoerd. Daaruit volgende deze bevindingen:

  • Op het perceel is een agrarisch bedrijf aanwezig (dat wordt beëindigd). Het milieudossier is niet ingezien, maar in het bodeminformatiesysteem is als HBB aangetekend: een ondergrondse dieseltank, pompinstallatie en een bovengrondse brandstoftank;
  • Volgens het tankbestand is op het perceel een ondergrondse HBO-tank aanwezig geweest. Deze zou gesaneerd zijn en hiervan zou een saneringscertificaat beschikbaar zijn. De saneringswijze is niet bekend. Waarschijnlijk is de (voormalige) ligging van de HBO-tank uit het milieudossier te herleiden;
  • Op het perceel is, voor zover bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht;
  • Voor het perceel is geen melding voor het toepassen of opslaan van grond bekend;
  • Als gevolg van een mogelijk aanwezige erfverharding van puin of het (voormalig) gebruik van asbesthoudend bouwmateriaal heeft het perceel een hoge asbest(bodem)verdenking. Een bureau kan ter plaatse beoordelen of deze verdenking terecht is. Uit de beschikbare luchtfoto’s en de asbestdakenkaart blijkt dat één of meerdere van de panden waarschijnlijk voorzien zijn van asbesthoudende dakbedekking. Door afwatering of erosie kan een asbestverontreiniging in de onderliggende bodem ontstaan zijn;
  • Op oude luchtfoto’s (>2008) zijn soms wat (tijdelijke) depots met – waarschijnlijk – opslag van grond en zand zichtbaar;
  • Op historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar.

Uit de bodeminventarisatie blijkt dat ter plaatse Aaltenseweg 88 in Lichtenvoorde sprake is (geweest) van diverse bodembedreigende activiteiten. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • de bodem op de locatie bevat zintuiglijk geen afwijkende waarnemingen;
  • in zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • het grondwater is matig verontreinigd met barium. Waarschijnlijk hebben deze gehalten een natuurlijke oorsprong.

Het bodemrapport is bijgevoegd in Bijlage 3 van de toelichting. Het bodemonderzoek voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

Conclusie bodem

Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het beoogde gebruik. Het onttrekken van grondwater voor eigen gebruik wordt ontraden.

Algemeen

  • Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk). Aandachtspunt hierbij is de eventuele verplichting voor aanvullende analyse op PFAS-verbindingen ;
  • Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de Omgevingsdienst worden overlegd;
  • Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een omgevingsvergunning milieu.

5.4 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Situatie plangebied

Zoals op onderstaande afbeelding te zien is, zijn in de directe omgeving van de voorgenomen planontwikkeling geen bedrijven en/of vinden activiteiten plaats die een risico vormen voor deze ontwikkelingen. Omgekeerd vinden bij de voorgenomen planontwikkeling geen activiteiten plaats die een risico vormen voor de directe omgeving. In de omgeving is geen route en/of opslag voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0006.png"

Uisnede kaartviewer Risicokaart

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Geluid

Wettelijk kader

Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:

  1. 1. voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder (geluidzones rondom wegen, spoorwegen en industrieterreinen);
  2. 2. het niet belemmeren van bedrijven in de omgeving;
  3. 3. het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. 4. voldoen aan de eisen uit gemeentelijk geluidbeleid.

1. Wet geluidhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:

  • railverkeerslawaai;
  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai.

Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, moet akoestisch onderzoek aantonen dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan kunnen onder voorwaarden hogere grenswaarden vastgesteld worden. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wgh moet voldoen.

2. Belemmering bedrijfsvoering

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidnormen. Het realiseren van geluidgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidbelasting het bedrijf op het plangebied heeft. Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.

Voor de beoordeling kunnen verschillende toetsingskaders van toepassing zijn:

  • de geluidvoorschriften van de geldende vergunning van een bedrijf in de omgeving;
  • de geluidbepalingen van het Activiteitenbesluit;
  • het geluidbeleid van de gemeente;
  • de handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een aanvaardbaar woon-en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wgh. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wgh normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen. Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, moet worden betrokken:

  • de aard van het plan;
  • de bestaande aard van de omgeving en/of het referentieniveau van het achtergrondgeluid;
  • de verandering in geluidsbelasting die de nieuwe situatie voortbrengt;
  • de geluidbelasting op de woning of het geluidgevoelige object in de nieuwe situatie;
  • cumulatie van verschillende geluidsbronnen;
  • de geluidnormen die eventueel worden opgelegd aan omliggende bedrijven.

Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gelden voor het te realiseren plan, maar geldt ook voor de omgeving van het plan.

4. Geluidbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft geluidbeleid. Het nieuwe beleid sluit aan bij het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering".

Situatie plangebied

1. Wet geluidhinder

Het gaat om:

  • omzetten van de agrarische bestemming naar woonbestemming (bestaande woning) en
  • een nieuwe woning in het achterhuis.

De Wgh maakt geen onderscheid in een woning van een derde en een (agrarische) bedrijfswoning. Toets aan de Wgh is dan noodzakelijk.

In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg en geen gezoneerd industrieterrein. Het onderdeel railverkeerslawaai en het onderdeel industrielawaai van de Wgh zijn niet van toepassing.

Wegen hebben een wettelijke zone op basis van de Wgh. Woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen wettelijke geluidzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0007.png"

Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB. Bij het niet kunnen voldoen aan deze grenswaarde bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Het College van Burgemeester en Wethouders is hiervoor bevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0008.png"

De locatie bevindt zich in buitenstedelijk gebied en binnen de wettelijke geluidzone. Het is in deze situatie van belang welke procedure gevolgd gaat worden.

Voor de bestaande woning geldt:

Het functioneel omzetten van een agrarische bestemming (bedrijfswoning) naar een woonbestemming (burgerwoning), al dan niet met agrarisch medegebruik, vereist meestal geen toets op grond van de Wgh. Dat geldt alleen als de wijziging via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

Wordt de bestemmingswijziging via een omgevingsvergunning voor een ruime afwijking van het bestemmingsplan (art. 2.12 lid 1 sub a onder 3° Wabo) gerealiseerd, dan moet wel toetsing aan de grenswaarden plaatsvinden. Art. 76a Wgh kent geen lid dat vergelijkbaar is met art. 76 lid 3 Wgh waarin bestaande situaties niet getoetst hoeven te worden. Voor de "nieuwe" burgerwoning geldt namelijk een hoger beschermingsniveau dan voor de agrarische bedrijfswoning (bron: Infomil dd 13/8/2018).

Voor de verbouw van de deel tot woning geldt:

Dit wordt een zelfstandige nieuwe woning. Toets aan de Wgh is nodig. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd. De conclusie van het rapport is dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai ter plaatse van de nieuwe woonbestemming zal voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wgh nodig.

Het akoestisch onderzoeksrapport is bijgevoegd in Bijlage 4 van de toelichting. Het akoestisch onderzoek is voldoende representatief en betrouwbaar.

2. Belemmering bedrijfsvoering

De locatie wijzigt naar een woonbestemming. Het achterhuis wordt een nieuwe woning. Formeel moet dan onderzocht worden of de omliggende bedrijven belemmerd kunnen worden. Hiervoor gelden meerdere milieu-aspecten waaraan getoetst moet worden. 5.2 Bedrijven en milieuzonering.

3. Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De locatie wijzigt naar een woonbestemming. Het achterhuis wordt een nieuwe woning. Formeel moet dan onderzocht worden of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor gelden meerdere milieu-aspecten waaraan getoetst moet worden. Zie hiervoor paragraaf 5.2 Bedrijven enmilieuzonering.

4. Geluidbeleid

Zie paragraaf 5.2 Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.6 Geur

Wettelijk kader

De vier omliggende bedrijven meldingsplichtige veehouderijen vallen volledig onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het onderdeel geur uit tabel de richtafstanden tabel in paragraaf 5.2.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. In dit geval is sprake van het realiseren van woning (woningsplitsing) in samenhang met beëindiging van de veehouderij. Dan geldt alleen een minimumafstand tot andere veehouderijen. Deze afstand is 50 meter voor een woning of ander geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Verdere berekeningen kunnen onder de volgende voorwaarden achterwege blijven:

  • de woning is op of na 19 maart 2000 gebouwd;
  • de woning ligt op een kavel, dat op 19 maart 2000 in gebruik was als veehouderij;
  • de woning is gebouwd in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij;
  • de woning is gebouwd in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij.

De nieuwe woning (woningsplitsing) op de locatie Aaltenseweg 88 voldoet aan bovenstaande voorwaarden. Het is daarom voldoende om te toetsen aan de voor deze situatie geldende minimumafstand van 50 meter. De nieuwe woning (woningsplitsing) blijkt aan deze afstand te voldoen. De afstandsmeting vindt plaats tussen de grens van de agrarisch bouwvlakken en de gevel van de woning. Een verdere geurberekening is niet nodig, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in de uitspraken van de Raad van State.

Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer geldt een minimumafstand van 100 meter (artikel 3.51 Activiteitenbesluit)

Omliggende veehouderijen bevinden zich op meer dan 100 meter van de voorgenomen ontwikkeling. Het te realiseren geurgevoelige object voldoet aan de vereiste minimumafstand.

Conclusie geur

Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Paragraaf 5.2 (Luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm), bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden.

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2)
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het Besluit niet in betekende mate is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Situatie plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een woonfunctie. Er komt één nieuwe woning bij. De verkeersbewegingen van de nieuwe functie zijn minder zwaar dan bij een functionerend agrarisch bedrijf is te verwachten. Een nadere toets aan dit thema is dan ook niet noodzakelijk. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie luchtkwaliteit

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Natuurbescherming

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01_0010.png"

Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen: alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4) dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9); nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Situatie plangebied

Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is een onderzoek uitgevoerd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In Bijlage 5 van de toelichting is het volledige onderzoek opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Gronden die tot het Groene ontwikkelingszone behoren liggen op minimaal 730 meter afstand. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Gelders. Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Omdat de bescherming van de Groene ontwikkelingszone geen externe werking kent, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000

Het plangebied ligt op minimaal 3,46 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Korenburgerveen. Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar het Natura 2000-gebied Korenburgerveen bestaat voor een aanzienlijk deel uit stikstofgevoelige habitattypen. De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van sloop- en bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Korenburgerveen is een negatief effect uitgesloten.

Ten behoeve van de totale ontwikkeling, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van slopen/ of bouwmaterialen, materieel en personeel. Gelet op de ligging van het plangebied, op 3,46 kilometer afstand van stikstofgevoelige Habitattypen, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied. Voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000- gebied en leidt daarom niet tot wettelijke consequenties.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Mogelijk benutten vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en amfibieën bezetten geen voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën, die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels niet aangetast.

Conclusie natuurbescherming

De ontwikkeling vormt geen belemmering op natuurbescherming.

5.9 Verkeer En Parkeren

Wettelijk kader

De nota 'Parkeernormen gemeente Oost Gelre' is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd. Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen. De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader. In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.

Het plangebied wordt ontsloten via de Aaltenseweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied, en een parallelweg aan de provinciale weg N313. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. Door het gewijzigd gebruik op het perceel zal het verkeer op de Aaltenseweg minimaal toenemen.

Conclusie verkeer en parkeren

Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande in- en uitrit ontsloten via de Aaltenseweg 88. Parkeren geschiedt op eigen terrein.

5.10 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid. De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • de waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld.

Thema Toetsvraag Rele-
vant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? Ja
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? Nee
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? Nee
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? Ja
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? Nee
3. Is in het plangebied sprake van kwel? Nee
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Nee
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Nee
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? Nee
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? Nee
Aandachtsthema's
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

In bovenstaand tabel is een vraag met 'ja' beantwoord. Deze wordt hieronder nader beoordeeld.

Riolering en afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.

Het tweede woonhuis moet een aparte aansluiting realiseren tot aan de erfscheidingsput. Er hoeft geen drukrioolput gerealiseerd worden als de rioolaansluiting via perceel van een ander de aansluiting gerealiseerd mag worden. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse (op eigen terrein) geïnfiltreerd/geborgen worden.

In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren.

In de milieuzone van de RWZI worden geen hindergevoelige functies opgenomen die het functioneren van de installatie nu of in de toekomst kunnen belemmeren.

Wateroverlast

Door het verminderen van het verharde oppervlakte (verwijderen d kuilvoerplaten) kan het hemelwater infiltreren in de bodem in plaats van worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het voorkomt piekafvoeren en de droogtegevoeligheid in de omgeving kan afnemen

Conclusie water

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 6 Plantoetsing

In het bestemmingsplan is in de algemene wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen om een agrarische bestemming om te zetten naar een woonbestemming. Hier zijn voorwaarden aan verbonden. Hoewel medewerking wordt verleend aan het verzoek met een herziening van het bestemmingsplan, wordt wel getoets naar analogie van de wijzigingsbevoegdheid.

Voorwaarden functieverandering naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;

het agrarisch bedrijf is en blijft beëindigd en wordt hobbymatig voortgezet; omdat agrarische activiteiten hobbymatig worden voortgezet, krijgt (een deel van) het perceel de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';

b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning;

de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte worden gebruikt voor bewoning;

c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen;

het agrarisch bouwvlak komt te vervallen en wordt gewijzigd in een woonvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' ;

d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3;

de voormalige bedrijfswoning en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte worden gesplitst in twee wooneenheden. Het bedrijfsgebouw wordt vanwege de slechte staat herbouwd;

e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw

zoals bedoeld in sub h, dient 50% van de bestaande gebouwen welke aanwezig waren op 27 april

2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende

bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt;

niet van toepassing;

f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16,

aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen

met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden

gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende

bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend- van 100%;

niet van toepassing;

g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3,

waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer

dan 2 wooneenheden;

met het bestemmingsplan worden twee wooneenheden gerealiseerd;

h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet

meer mag bedragen dan:

1. indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;

2. en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;

3. en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;

bij toepassing van sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij

behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld;

hergebruik van bebouwing vindt niet plaats, wel nieuwbouw. Alle bebouwing op het perceel wordt

gesloopt waarbij het sloopoppervlak ongeveer 1.285 m2 bedraagt, exclusief bedrijfswoning. Hiervoor

mag een nieuwe woning op het perceel worden gerealiseerd. De bestaande woning mag worden

herbouwd. Na nieuwbouw zal er op het perceel een bebouwingsreductie van meer dan 50% bebouwing

hebben plaatsgevonden.

niet van toepassing;

i. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3;

er worden twee woningen gerealiseerd op het perceel

met het bestemmingsplan worden twee wooneenheden gerealiseerd;

j. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het

achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;

bij beide woningen worden maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd in het achtererf

met uitzondering van de boerderijwoning welke 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag hebben

op het perceel is al meer dan 150 m2 per woning aanwezig. In de regels is opgenomen dat 150 m2 per woning, en 250 m2 per woning met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' is toegestaan. De overige vierkante meters vallen onder het overgangsrecht;

k. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet

begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning;

de nieuwe woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd

hieraan moet worden voldaan. Bij verlening van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal hier aandacht aan worden besteed;

l. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het

erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden

toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing;

er is een plan voor erfinpassing en landschapsversterking (Bijlage 1) ingediend en goedgekeurd;

m. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden,

waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

in Hoofdstuk 5 is toegelicht dat landschappelijke waarden en natuurwaarden niet worden aangetast;

n. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

de milieusituatie;

de verkeersveiligheid;

de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

de sociale veiligheid.

in Hoofdstuk 5 is toegelicht dat de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft aan de bovengenoemde aspecten;

o. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied

en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het

wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

de wijziging op het perceel is ruimtelijk beoordeeld en in hoofdstuk 5 zijn alle ruimtelijk

relevante aspecten beoordeeld. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor genoemde

aspecten.

Conclusie

Het plan voldoet aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving

7.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Functieverandering naar wonen, Aaltenseweg 88' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2030-VG01 met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

7.3 Plansystematiek

7.3.1 Indeling

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en eventueel bouwregels opgesteld. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen van toepassing: de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1'. Met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' is aangegeven welke functie waar is toegestaan.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

7.3.2 Bestemmingsregels

Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Wonen' van toepassing. Met een zogenaamde voorwaardelijke verplichting is bepaald dat binnen twee jaar na de start van bouwactiviteiten de landschappelijke inpassing aangelegd moet zijn. Het niet instandhouden van de landschappelijke inpassing is ook in strijd met het bestemmingsplan.

In verband met de archeologische verwachtingswaarde ligt op het gehele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1". In deze dubbelbestemming zijn regels opgenomen die de mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermen.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid

Het plan is een particulier initiatief. De uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt is voor rekening van de initiatiefnemers. Als het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker over planschade. Het is daarom niet meer nodig om een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen.

8.2 Exploitatieplan

Met het voorliggende plan wordt de omschakeling van een agrarische bestemming naar een woon bestemming mogelijk gemaakt. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten over het verhaal van kosten voor onder meer de exploitatie en eventuele planschade.

8.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.3.1 Inspraak

Het ontwerp bestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.

8.3.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd worden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de relevante diensten van provincie en Rijk. Het bestemmingsplan heeft geen betrekking op provinciale belangen en is daarom niet opgestuurd naar de provincie. Het waterschap en de provincie kunnen reageren op het ontwerp bestemmingsplan. Zij hebben geen reactie gegeven op het ontwerp bestemmingsplan die inhoud hebben gehad op het bestemmingplan.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 2 Bouwkundig Rapport

Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Quickscan Natuurwaardenonderzoek

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 1 Lijst aan huis verbonden bedrijven

Bijlage 2 Inpassingsplan

Bijlage 2 Inpassingsplan