Herziening Japikweg 6 6a Lichtenvoorde
Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 20-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPBUI2040-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw:
grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aan huis verbonden beroep:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.6 aan huis verbonden bedrijf
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.8 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.10 archeologische verwachting
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.12 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.14 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.16 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.18 bestaand:
ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bijgebouw:
een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin, ondergeschikt is aan en ten dienste staat van op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.26 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.29 brutovloeroppervlakte (bvo.)
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.30 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.34 horeca:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of voedsel en dranken en/of exploiteren van zaal-accommodatie, niet-zijnde een coffeeshop;
1.35 kap:
een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;
1.36 nettovloeroppervlakte (nvo)
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1);
1.37 niet-geluidsgevoelige bebouwing:
bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;
1.38 overkapping:
een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;
1.39 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;
1.40 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 rijbaan:
elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;
1.43 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.45 uitbouw:
aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;
1.46 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.47 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.49 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.50 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
2.2 breedte van een bouwwerk
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- c. behoud en herstel van kleinschalige landschapselementen;
- d. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- e. erfbeplanting;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. erven en terreinen, waarbij geldt dat erfverharding uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. ten behoeven van het realiseren van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag, buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
- 1. de realisering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde aantoonbaar noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 2. de bebouwing een compact geheel dient te vormen met de bestaande bebouwing;
- 3. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 4. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 5. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- b. ten behoeve van het oprichten van bouwwerken voor energievoorziening voor agrarische bedrijven met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m;
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 9. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 11. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
- 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 2. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
- 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
met de daarbij behorende:
- c. erfbeplanting;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. wegen en paden;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen woning toegestaan.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
m³Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 bestaand bestaand Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Erf- en terreinafscheidingen
2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5 - b. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
- c. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- d. herbouw van de woning is niet toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneen te worden gebouwd;
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- b. lid 4.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:
- 1. er op de slooplocatie op grond van de daar geldende bestemmingsplanregels geen nieuwe gebouwen kunnen worden opgericht;
- 2. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
- 3. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
- 4. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan;
- 5. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
- 6. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
- 8. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 9. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
- 10. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
- 11. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;
- c. lid 4.2 sub a ten behoeve van het herbouwen van de bijbehorende bouwwerken op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
- 1. de totale oppervlakte aan bestaande bijbehorende bouwwerken meer bedraagt dan 200 m2;
- 2. herbouw slechts mogelijk is indien een sanering van minimaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2 plaatsvindt en de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden, tenzij de overschrijding bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 3. indien de bestaande bijbehorende bouwwerken worden vervangen door één bijbehorende bouwwerk de oppervlakte van dit nieuwe bijbehorende bouwwerk niet meer mag bedragen dan 200 m2 en er sprake dient te zijn van een verbetering van de ruimtelijke situatie;
- 4. de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 25 m.
- d. lid 4.2 sub c ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- e. in afwijking van bovenstaande onder sub a tot en met e geldt dat de afwijkingen niet gelden voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in ;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 4.1 jo 4.5 sub b ten behoeve van het toestaan van:
aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 2 opgenomen Lijst aan huisverbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in opgenomen Bijlage 2 mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
- mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemmering oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatievebedrijvenlijst, met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
- 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
5.2 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
- b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
- c. het verlagen van het waterpeil;
- d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
- e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
- f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Parkeerregelgeving
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
8.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Algemene bepalingen archeologie
Ten aanzien van de gronden met archeologische waarden en/of gronden met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in van dit bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:
- a. Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikel dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
- b. Indien uit het in sub a. van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
- c. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a. van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b. van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie;
- d. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden;
- e. De in de artikel 5.2 opgenomen verboden gelden niet:
- 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
- 3. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
- 4. indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
- 5. indien de werken of werkzaamheden betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
- f. De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikel kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
- g. Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in de artikel zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Herziening Japikweg 6 6a Lichtenvoorde.
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 3 Indicatieve Bedrijvenlijst
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Herziening Japikweg 6 6a Lichtenvoorde |
Vastgesteld |
Januari 2023 |
Inlichtingen: |
Afdeling Omgeving |
N. Weelink |
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
Er is een verzoek binnengekomen voor het wijzigen van de bestemmingsgrenzen aan de Japikweg 6-6a te Lichtenvoorde. Perceel LTV00N1780 heeft een woonbestemming en krijgt de bestemming agrarisch, percelen LTV00N1872, LTV00N1782 en LTV00N1874 hebben een agrarische bestemming en krijgen een woonbestemming. Daarnaast is het verzoek om de reeds feitelijk en kadastraal gesplitste woning op dit perceel ook planologisch te regelen (LTV00N798 en LTV00N1781).
2.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt ten noorden van Lichtenvoorde en ten (zuid) westen van Zieuwent.
Afbeelding: globale ligging plangebied
Afbeelding: luchtfoto plangebied
2.3 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 3 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie En Gewenste Situatie
3.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Lichtenvoorde.
Het plangebied is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende reparatieplannen, en heeft voor een deel de bestemming 'Wonen'. Er is 1 woning toegestaan in de woonbestemming. Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'.
Daarnaast is het Parapluplan Archeologie van toepassing. Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'.
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan
3.2 Gewenste Situatie
Het is de wens van verzoeker om perceel LTV00N1780 om te zetten naar een agrarische bestemming, en om de percelen LTV00N1872, LTV00N1782, LTV00N1874 te betrekken bij de woonbestemming. Daarnaast is het de wens om de reeds kadastraal en feitelijk gesplitste woning ook planologisch te splitsen (LTV00N798 en LTV00N1781).
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid voor Woningsplitsing in de bestemming Wonen. De onderzoeksresultaten uit Hoofdstuk 5 worden hierin meegenomen.
a. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;
Gelet op het beleid "Beleid woningsplitsingen Oost Gelre 2021" moet de inhoudsmaat minimaal 600 m3. Hier wordt in ieder geval aan gedaan.
b. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
In de regels is opgenomen dat 150 m2 per woning is toegestaan.
c. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
Er is een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Deze is bijgevoegd in Bijlage 1.
d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;
Aangezien er geen gebouwen worden gesloopt worden landschappelijke waarden en natuurwaarden niet aangetast. Een natuurwaardenonderzoek kan in dit specifieke geval achterwege blijven.
e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:
1. de milieusituatie;
2. de verkeersveiligheid;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
4. de sociale veiligheid.
Dit is besproken in Hoofdstuk 5. Uit dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.
Door het uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan wordt ruimtelijke kwaliteitswinst behaald.
3.3 Landschappelijke Inpassing
Als voorwaarde bij een planologische ontwikkeling geldt dat er een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van het landschap door middel van een plan voor landschappelijke inpassing. Initiatiefnemer heeft hiervoor een plan opgesteld die als bijlage bij deze toelichting is bijgevoegd (Bijlage1).
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau zijn eveneens een groot aantal juridische en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
4.2 Internationaal Niveau
4.2.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
4.2.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
Afbeelding: Vogel- en habitatrichtlijngebieden
4.2.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
4.2.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is opgenomen in paragraaf 5.10.
4.3 Rijksbeleid
4.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan betrokken.
4.3.3 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft het wijzigen van de bestemmingsgrenzen en het splitsen van de woning. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Er is in de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
4.4 Provinciaal Beleid
4.4.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. Een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is vastgesteld op februari 2022. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.
Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland.
4.5 Gemeentelijk Beleid
4.5.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2021-2024
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is:
Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
De identiteit onderstreept en versterkt.
4.5.2 Beleidsvisie Externe veiligheid
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Het aspect externe veiligheid is verder besproken in paragraaf 5.3 .
4.5.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
4.5.4 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden. Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het aspect geluid wordt nader beschreven in paragraaf 5.6 .
4.5.5 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Het aspect verkeer is opgenomen in paragraaf 5.11.
4.5.6 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
Het plangebied ligt in het landschapsensemble "Het dorp Lichtenvoorde". Hierbij geldt het motto: Vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat! Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lichtenvoorde voor verschillende thema’s:
- Lichtenvoorde-O: ‘hamelanen en lichtpunten’
- Lichtenvoorde-Z: ‘beekdal door het dorp’
- Lichtenvoorde-NW: ‘diekpad en voordesingel’
Op te poetsen parels:
- golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten
- de Hofbeek
- de elzensingels in de westelijke ontginningen
- plekken om te verpozen eventueel met bankjes
- verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen
Te behouden en stimuleren landschapselementen:
- hamelanen en vraaghagen op de hellingen
- boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg.
- diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad
- overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te pasen als beekbegeleidende beplanting.
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het opgestelde landschappelijk inpassingsplan voor het plangebied (Bijlage 1).
4.5.7 Woonvisie Oost Gelre
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringsmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. De actualisatie betreft het bijwerken van de bestaande archeologische vindplaatsen-, verwachtings- en beleidskaart uit 2008 alsmede het bijwerken van de achterliggende databestanden met nieuwe/aanvullende archeologische, historische en landschappelijke gegevens en inzichten.
De meest opvallende wijzigingen aan het kaartbeeld ten opzichte van het beleidskader uit 2008 is het toevoegen van historisch gezien belangrijke terreinen waarvan het op basis van historisch onderzoek zeer aannemelijk is dat zich hier archeologische en/of bouwhistorische resten bevinden of hebben bevonden.
Daarnaast zijn in deze actualisatie wijzigingen opgenomen voor wat betreft de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is.
Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
Situatie plangebied
Volgens het parapluplan archeologie heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 3'. Dit betekent dat er een vergunningsplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte gelijk aan of groter dan 1.000 m2. Dit is opgenomen in Artikel 5 van de regels.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).
Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.2 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Japikweg 6-6a te Lichtenvoorde mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de Omgevingsdienst Achterhoek een inventarisatie uitgevoerd. De bodemkwaliteit ter plaatse van Japikweg 6-6a te Lichtenvoorde is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een afwijkende bodemkwaliteit te verwachten. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van de bestemmingsplanprocedure is niet nodig. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor de toekomstige woonfunctie en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.3 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Afbeelding: externe veiligheidsbeleid
Situatie plangebied
Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen (afstand is meer dan 500 meter). Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.
Op of nabij het perceel Japikweg 6-6a te Lichtenvoorde worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Afbeelding: uitsnede risicokaart
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Conclusie externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Stikstof
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand van ruim 6 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten.
Met behulp van Aerius kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de voormalige boerderij planologisch te splitsen.
Voor alle kernen in Oost Gelre is het dichtstbijzijnde Nederlands Natura 2000 gebied het Korenburgerveen. Van de woonkernen ligt Vragender met een afstand van circa 1,5 kilometer het meest nabij dit gebied. Om inzicht te krijgen in de effecten van bouwplannen in onze gemeente zijn de effecten van een fictief woningbouwproject met een tiental woningen binnen de bebouwde kom van Vragender doorgerekend in de rekentool Aerius Calculator. Uit deze berekening blijkt dat zowel in de bouwfase als de gebruiksfase een dergelijk project niet leidt tot een meetbare toename van stikstofdepositie op Natura2000. De splitsing van een voormalige boerderij is naar aard en omvang ondergeschikt aan de bouw van tien woningen. Gezien de uitkomst van de fictieve berekening is het niet te verwachten dat dit plan voor het splitsen van een voormalige boerderij op een grotere afstand van Natura 2000-gebieden leidt tot een meetbare toename van stikstofdepositie op Natura2000.
Situatie plangebied
De situatie wijzigt niet bij de bestemmingsplan. Er is geen sprake van een verbouwing of aanbouw aan de woningen. Beplanting rondom de woningen worden wel gewijzigd. De oude, dode bomen, voornamelijk berken, worden vervangen voor nieuwe bomen. Er is geen sprake is van aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Door de nieuw geplaatste paardenstal en de nieuwe bomen welke we in de nabije toekomst graag willen plaatsen, zal dit alleen maar ten goede komen van de flora en fauna.
Conclusie flora en fauna
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Wettelijk kader
De VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen bij en rondom bedrijven. De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
In deze situatie is sprake van een rustig buitengebied. In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven. De tabel toont per bedrijf de richtafstand per onderdeel (geur, stof, geluid en gevaar) en de bijbehorende milieucategorie. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning of een andere gevoelige functie. De werkelijke afstand in onderstaande tabel is gemeten vanaf de grens van het dichtstbij liggende perceel met een (toekomstige) woonbestemming.
De tabel laat zien dat de aangevraagde ontwikkeling ligt binnen de richtafstand van het bedrijf op Japikweg 3 in Zieuwent. Voor de volgende bedrijven gelden echter nog aanvullende overwegingen:
Japikweg 3, Japikweg 2a, Zieuwentseweg 30, Zieuwentseweg 41 en Zieuwentseweg 47a: deze meldingsplichtige veehouderijen vallen volledig onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De afstand voor het onderdeel geur uit bovenstaande tabel is dan niet van toepassing. Zie voor verdere toelichting het ODA-advies over geur van veehouderijen. Hieruit komt naar voren dat voor deze bedrijven een wettelijke minimumafstand van 50 meter geldt vanaf een emissiepunt van de stal. De woningen op Japikweg 6-6a voldoen aan deze afstand. De grenzen van de percelen 1872, 1874 en 1782 voldoen niet aan deze afstand. De afstand van 50 meter geldt echter tot gevoelige bestemmingen en niet tot de perceelgrens. Op dit moment is er voor de veehouderij op Japikweg 3 aan de voorzijde al tot aan de grens van het bouwblok gebouwd. Eventuele uitbreiding van het bedrijf zal plaatsvinden aan de achterzijde van het bedrijf. Van het belemmeren van de uitbreidmogelijkheden van de veehouderij op Japikweg 3 is daarom geen sprake als een eventuele woning op minimaal 50 meter afstand van de grens van de bestemming wordt gebouwd.
Ziewentseweg 30b: Momenteel is er geen informatie bekend over deze bedrijfsbestemming. Maar gezien de ruime afstand tot de percelen 1872, 1874 en 1782 is er de mogelijkheid om bedrijvigheid van maximaal categorie 3.2 toe te staan, hierbij hoort een minimale afstand van 100 meter. Bij de ontwikkeling van een dergelijk bedrijf wordt er voor het plangebied nog ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.
Het veranderen van de bestemming van de percelen 1872, 1874 en 1782 naar wonen zorgt daarom niet voor extra belemmeringen voor omliggende bedrijven, mits nieuwe woningen op minimaal 50 meter van het bedrijf op Japikweg 3 gerealiseerd worden. Andersom bestaat binnen het plangebied om dezelfde reden voldoende garantie voor een goed woon- en leefklimaat.
Wonen naar agrarisch
Het gaat hier over een aanvraag voor het omzetten van een perceel (1780) met bestemming wonen naar agrarisch. Het perceel is gelegen naast de woningen op Japikweg 6-6a. Echter, er is hier sprake van het omzetten van de bestemming wonen naar agrarisch en niet van het realiseren van een bouwvlak waar een agrarisch bedrijf zich kan vestigen. De woning wordt daarnaast in de huidige situatie ook al omringd door gronden met de bestemming agrarisch (zonder bouwvlak). Het omzetten van de bestemming van het perceel van agrarisch naar wonen zorgt daarom niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat op Japikweg 6/6a
Conclusie bedrijven en milieuzonering
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven. De richtafstand voor het onderdeel geur is hierbij niet meegenomen, omdat voor dit onderdeel een wettelijke afstand geldt. De te herbestemmen percelen (1872, 1874, 1782) voldoet niet aan die afstand. Omdat hier sprake is van een herbestemming en niet van het realiseren van een gevoelig object, is er geen sprake van een belemmering voor omliggende bedrijven, mits mogelijke toekomstige woningen op minimaal 50 meter afstand van omliggende veehouderijen gerealiseerd worden. De ontwikkeling werkt daarom niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling is hierbij niet in het geding. Daarnaast zorgt de omzetting van de bestemming wonen naar agrarisch van perceel 1780 niet voor aantasting van het woon-en leefklimaat op de locatie Japikweg 6-6a, omdat dit perceel slechts een andere bestemming krijgt en geen agrarisch bouwvlak. Het onderwerp bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling.
5.6 Geluid
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van het onderwerp geluid gelden bij ruimtelijke besluiten de volgende uitgangspunten:
voldoen aan de normen uit de Wet geluidhinder (geluidzones rondom wegen, spoorwegen en industrieterreinen);
het niet belemmeren van bedrijven in de omgeving;
het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
voldoen aan de eisen uit gemeentelijk geluidbeleid.
Dit is van toepassing voor Oost Gelre.
Situatie plangebied
1: Normen Wet geluidhinder
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen voor geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) is de Wet geluidhinder van toepassing. De Wet geluidhinder kent drie geluidbronnen waar geluidzones voor gelden: railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wet geluidhinder, moet akoestisch worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan. Wordt niet voldaan aan deze grenswaarden, dan hebben Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden de mogelijkheid hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij wordt een procedure doorlopen die aan de eisen van de Wet geluidhinder moet voldoen.
Woning of ander geluidgevoelig gebouw
De ontwikkeling betreft het vestigen van een nieuwe woning of ander geluidgevoelig gebouw. De Wet geluidhinder is mogelijk van toepassing.
Railverkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevindt zich geen spoorweg. Het onderdeel railverkeerslawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Industrielawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich geen gezoneerde industrieterreinen. Het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.
Verkeerslawaai
In de omgeving van het plan bevinden zich wegen met een wettelijk zone. Dat is de Japikweg 6/6a. Dit is 60 km/uur wegen in buitenstedelijk gebied met een zonebreedte van 250 meter.
Zonebreedte voor een weg, bestaande uit | stedelijk gebied | buitenstedelijk gebied |
een of twee rijstroken of een of twee sporen | 200 meter | 250 meter |
drie of meer rijstroken of drie of meer sporen | 350 meter | 400 meter |
De nieuwe woonbestemming ligt binnen de geluidzone van de Japikweg.
Voor een ontwikkeling binnen de zone van wegen moet akoestisch onderzoek aantonen dat het verkeerslawaai op de gevel van woningen op de nieuwe woonbestemming voldoet aan de grenswaarde uit de Wet geluidhinder
Voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen een zone geldt een voorkeurswaarde van ten hoogste 48 dB.
Vanwege de lage verkeersintensiteit op de Japikweg en omdat nieuwe ongeveer 60 meter van de Japikweg ligt, kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van 48 dB.
Nader akoestisch onderzoek, een hogere waarde procedure en extra geluidwerende maatregelen aan de gevel zijn niet aan de orde.
2: Belemmering bedrijfsvoering
Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Bedrijven moeten ten aanzien van deze objecten voldoen aan geluidsnormen. Het realiseren van geluidsgevoelige objecten dichter naar de bedrijven kan een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen is akoestisch nodig om te onderzoeken welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.
Blijkt uit het onderzoek dat de bedrijven ook in de nieuwe situatie kunnen voldoen aan de gestelde geluidsnormen, dan is in feite voldaan aan dit punt.
Op het adres Japikweg 3 bevindt zich een veehouderij die onder het Activiteitenbesluit valt. De volgende boordelingsniveaus zijn voor geluid van toepassing.
Beoordelingsniveaus in dB(A) Tabel 2.17e/f | dagperiode | avondperiode | nachtperiode |
Agrarische bedrijven | 6:00-19:00 uur | 19:00-22:00 uur | 22:00-6:00 uur |
LAr,LT op gevel gevoelige gebouwen | 45 | 40 | 35 |
LAmax op gevel gevoelige gebouwen | 70 | 65 | 60 |
Het beoordelingsniveau LAr,LT is alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties.
Het beoordelingsniveau LAmax is in de dagperiode niet van toepassing op laden en lossen en niet op het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen met beperkte snelheid. Het is ook niet van toepassing op laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt.
Aangezien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties is zullen hiervoor de nokventilatoren van de rundveestallen maatgevend zijn. Deze ventilatoren liggen op ongeveer 90 meter van de nieuwe woonbestemming en ongeveer 64 meter van de bestaande woning.
Omdat de bestaande woning dichterbij ligt is deze woning maatgevend. De veehouderij wordt door de nieuwe woonbestemming niet extra belemmerd.
3: Aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Afgewogen moet worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Dit aspect speelt wanneer geluidgevoelige objecten en geluid producerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen dient te worden bepaald wanneer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Wanneer een gemeente geluidbeleid heeft vastgesteld kunnen daarin geluidnormen zijn opgenomen. Voor rail- en wegverkeerslawaai kan aansluiting worden gezocht bij de normen in de Wet geluidhinder. Ook als er sprake is van een industrieterrein in of rond een plangebied kent de Wet geluidhinder normen. Voor het overige lawaai van bedrijven kennen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit en de Handleiding Industrielawaai en vergunningverlening regels en normen.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie “bedrijven en milieuzonering” is hiervoor een hulpmiddel. Wanneer aan de richtafstanden van deze publicatie wordt voldaan is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wordt niet voldaan aan de richtafstanden dan dient de situatie akoestisch te worden bepaald en afgewogen.
Bij de afweging of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ook in een nieuwe situatie aanwezig blijft, kan de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering worden betrokken.
Agrarisch bedrijf Japikweg 3 Zieuwent
Op de veehouderij wordt rundvee gehouden.
De richtafstand van de VNG-publicatie voor geluid is voor een rundveebedrijf 30 meter. De werkelijke afstand is ongeveer 69 meter vanaf de grens van de inrichting tot de nieuwe woonbestemming, zodat aan de richtafstand wordt voldaan.
Het woon- en leefklimaat vormt geen belemmering voor de nieuwe woonbestemming.
4: Geluidbeleid
Het geluidbeleid van de gemeente Oost Gelre is in 2020 herzien. Het beleid dient als basis voor de vergunningverlening milieu. Bij ruimtelijke procedures moet breder worden getoetst dan alleen dit Geluidbeleid. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat wordt in eerste instantie getoetst aan de VNG Brochure. Als aan deze brochure wordt voldaan kan worden gesteld dat wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Kan niet worden voldaan aan de brochure dan kan dit geluidbeleid een aanvullend toetsingskader bieden.
Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen bij de vergunningverlening milieu.
Waarden op woningen en geluidgevoelige objecten in dB(A
Standaard- en grenswaarden gehele gemeente alle gebieden in dB(A) | ||||||
Aard bedrijf / gebied | LAr,LT 1 | LAmax 2 | LAr,LT 1 | LAmax 2 | LAr,LT 1 | LAmax 2 |
Agrarische bedrijven3 | 6:00-19:00 | 19:00-22:00 | 22:00-6:00 | |||
Standaardwaarden | 45 | 70 | 40 | 65 | 35 | 60 |
Grenswaarden bestaande bedrijven4 | 50 (35*) | 75 (55) | 45 (30*) | 70 (50) | 40 (25*) | 65 (45) |
Overige bedrijven, overig terrein | 7:00-19:00 | 19:00-23:00 | 23:00-7:00 | |||
Standaardwaarden | 50 | 70 | 45 | 65 | 40 | 60 |
Grenswaarden bestaande bedrijven4 | 55 (35*) | 75 (55) | 50 (30*) | 70 (50) | 45 (25*) | 65 (45) |
tussen haakjes de binnenniveaus in een gevoelige ruimte van een geluidgevoelig object die van toepassing zijn bij het op basis van een bestuurlijke afweging toekenning van hogere waarden dan de standaardwaarden.
1 De langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT van stemgeluid worden bij vergunningverlening uitgezonderd, maar worden bij ruimtelijke beoordelingen niet uitgezonderd.
2 De maximale geluidniveaus LAmax van laden en lossen worden bij vergunningverlening uitgezonderd, maar worden bij ruimtelijke beoordelingen niet uitgezonderd.
3 De langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT van mobiele bronnen worden bij vergunningverlening en bij en ruimtelijke beoordelingen meegenomen.
4 De grenswaarden kunnen ook van toepassing zijn op voormalige (eigen) bedrijfswoningen en (voormalige) bedrijfswoningen van derden.
*Het college kan, als voorzieningen niet mogelijk zijn, een LAr,LT niet hoger dan 40 dB(A) etmaalwaarde als acceptabel aanmerken.
Het agrarisch bedrijf aan de Japikweg 3 Zieuwent voldoet aan de richtafstand van de VNG-brochure.
Daarmee wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Conclusie geluid
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Geur
Wettelijk kader
Voor de beoordeling van geurhinder van veehouderijen gelden de volgende kaders:
- Wet geurhinder en veehouderij (voor vergunningplichtige bedrijven);
- Activiteitenbesluit milieubeheer (voor meldingsplichtige bedrijven);
- Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre (2008).
Bij ruimtelijke besluitvorming is het volgende belangrijk:
- het kunnen garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- het niet onevenredig schaden van iemands belangen.
Hiervoor is het nodig om voldoende afstand aan te houden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten.
Situatie plangebied
In de gemeente Oost Gelre gelden voor geurgevoelige objecten de in onderstaande tabel opgenomen geurnormen en minimumafstanden.
Ligging geurgevoelig object | Geurnorm (geldt voor varkens, pluimvee, vleeskalveren, geiten en schapen) | Minimumafstand (geldt voor koeien, paarden en konijnen) | Gevel-tot-gevel-afstand (geldt voor alle veehouderijtypen) |
Binnen bebouwde kom Groenlo | 5 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom Lievelde en Vragender | 7 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Binnen bebouwde kom overige kernen | 3 odour units/m3 | 100 meter | 50 meter |
Buiten bebouwde kom | 14 odour units/m3 | 50 meter | 25 meter |
Voor woningen en andere geurgevoelige objecten bij veehouderijen geldt in het buitengebied een minimumafstand van 50 meter. Dit is inclusief woningen en andere geurgevoelige objecten die daar op na 19 maart 2000 geen deel meer van uitmaken. Ook voor woningen en andere geurgevoelige objecten die op of na 19 maart 2000 zijn gebouwd in samenhang met de beëindiging van de veehouderij geldt deze minimumafstand van 50 meter.
De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de bebouwde kom. Geur van veehouderijen is van toepassing op gevoelige bestemmingen. De wijziging van de bestemming van de percelen rondom Japikweg 6/6a van agrarisch naar wonen en van wonen naar agrarisch wijzigt niets aan de geurgevoeligheid van het plangebied. Er wordt namelijk geen bouwvlak gerealiseerd waar een agrarisch bedrijf kan worden gerealiseerd of een geurgevoelig gebouw op de te herbestemmen percelen. In de toekomst zou het realiseren van een geurgevoelig object op de percelen 1872,1874 en 1782 echter wel mogelijk gemaakt kunnen worden.
In de omgeving van te herbestemmen percelen 1872,1874 en 1782 bevinden zich meerdere veehouderijen. In bijlage 1 staat een opsomming van deze veehouderijen (inclusief de daarbij behorende berekeningen). De huidige woningen op Japikweg 6 en 6a liggen op minimaal 50 meter van de emissiepunten van omliggende veehouderijen, met name de veehouderij op Japikweg 3. De nieuw te bestemmen percelen 1872,1874 en 1782 liggen echter binnen 50 meter van de veehouderij op Japikweg 3. Mocht er op deze percelen in de toekomst een nieuwe woning gebouwd worden, dan is het van belang dat deze woning ook buiten 50 meter vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van de veehouderij op Japikweg 3 gerealiseerd wordt. Op dit moment is er voor de veehouderij op Japikweg 3 aan de voorzijde al tot aan de grens van het bouwblok gebouwd. Eventuele uitbreiding van het bedrijf zal plaatsvinden aan de achterzijde van het bedrijf. Van het belemmeren van de uitbreidmogelijkheden van de veehouderij op n meer dan 350 m2 bij de veehouderij op Japikweg 3.
Een mogelijke woning op de te herbestemmen percelen moet daarnaast voldoen aan de geldende geurnorm van 14 odour units/m3. Gemeten vanaf de grens van het perceelvlak (van het dichtst bij de veehouderij gelegen perceel) wordt er voor omliggende veehouderijen, met name voor de veehouderij op Japikweg 3, voldaan aan de geurnorm van 14 odour units/m3. Er is daarom sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat op het perceel. Anderzijds is er geen sprake van belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven door de herbestemming van de percelen. Mochten er echter daadwerkelijk plannen zijn voor het realiseren van een woning, dan moeten er opnieuw berekeningen worden gedaan op de gevel van de te realiseren woning.
Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren geldt meestal een minimumafstand van 50 meter. Het gaat hierbij om de opslag van mest, de opslag van vaste bijvoermiddelen en een composteringshoop. Die activiteiten zijn overal binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Voor een mestbassin met een oppervlakte van 350 m2 of meer geldt een minimumafstand van 100 meter (artikel 3.51 Activiteitenbesluit)
Alle omliggende veehouderijen, met uitzondering van de veehouderij op Japikweg 3, bevinden zich op meer dan 100 meter van de te herbestemmen percelen 1872,1874 en 1782. Er wordt voor deze veehouderijen voldaan aan de vereiste minimumafstand. Van een mestopslag in die omvang is bij de naastgelegen veehouderij op Japikweg 3 momenteel geen sprake. De huidige woningen aan de Japikweg 6/6a zijn al geurgevoelig. De wijziging van de bestemming van de percelen 1872, 1874 en 1782 maakt voor de veehouderij niet uit, want er is geen sprake van de realisatie van een geurgevoelig object. Er is daarom geen sprake van een beperking van de bedrijfsvoering. Mocht er in de toekomst een woning gerealiseerd worden op één van de percelen dan moet er tenminste 100 meter afstand gehouden worden tot een mestopslag van meer dan 350 m2 bij de veehouderij op Japikweg 3.
Wonen naar agrarisch (perceel 1780)
Het perceel 1780 wordt omgezet van de bestemming wonen naar de bestemming agrarisch. Het gaat hierbij slechts over het herbestemmen van het perceel en het perceel krijgt geen bouwvlak waar zich een agrarisch bedrijf zou kunnen vestigen. Er is daarom geen sprake van het aantasten van het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen of beperking van de bedrijfsvoering. Verdere geurberekeningen zijn daarom voor dit perceel niet nodig. Het onderwerp geur vormt geen belemmering voor het omzetten van de bestemming.
Conclusie geur
De herbestemming van de percelen 1872, 1780, 1874 en 1782 is niet van invloed op de geurbelasting binnen het plangebied. De voorgenomen herbestemming werkt daarom niet belemmerend voor omliggende veehouderijen. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. De geur afkomstig van veehouderijen vormt geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Mocht er in de toekomst een geurgevoelig object gerealiseerd worden op 1 van de percelen, dan moet minimaal 50 meter afstand gehouden worden van het emissiepunt van de veehouderij op Japikweg 3 en voldaan worden aan de geurnorm van 14 odour units/m3.
Aandachtspunten
Mocht in de toekomst een woning gebouwd worden op de percelen 1872,1874 en 1782 dan moet dit alsnog ter adviesvraag bij de ODA worden uitgezet. Dit advies geldt niet als advies voor het bouwen van een woning.
5.8 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
Binnen en rondom dit plangebied is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (nibm) is in dit geval van toepassing. De aanvraag heeft geen betrekking op het bouwen van woningen. De grens in de regeling ligt bij 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg of 3000 woningen met twee ontsluitingswegen. De aanvraag gaat slechts over de wijziging van de bestemming en niet over het realiseren van een woning. De locatie ligt bovendien op een afstand van:
- meer dan 300 meter van een rijksweg;
- meer dan 50 meter van een provinciale weg.
Alleen bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden nodig. Er hoeft geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.
Conclusie luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.9 Milieueffect Rapportage
Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.
Het Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op ruim 6 km van de te splitsen woning op het perceel aan de Japikweg 6-6a te Lichtenvoorde. De gesplitste woning heeft geen negatieve effecten op de instandhoudings doelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de relatief grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ad.b en c.: Splitsing van een voormalige boerderij wordt niet als zodanig genoemd in de onderdelen C en D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage genoemde kolommen 3 en 4. Een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht is dan ook niet nodig.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Woningsplitsing wordt niet genoemd in kolom 2 van de D-lijst in het Besluit m.e.r. zodat een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie milieu effect rapportage
Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd.
Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.
5.10 Water
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
- De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
- Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
- Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een Digitale Watertoets als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De toets is bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De toets is zodanig opgesteld dat na het invullen ervan duidelijk wordt of het plan voor overleg naar het waterschap moet.
Voor dit plan is de Digitale watertoets ingevuld (Bijlage 2). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met Waterschap Rijn en IJssel is niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies.
5.10.1 Klimaatadaptatie
Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.
Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.
De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.
De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.
Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.
5.11 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Japikweg. Dit is een doorgaande weg in het buitengebied. Meerdere woningen van derden en agrarische bedrijven worden ontsloten via deze weg. Het verkeer naar en afkomstig van het plangebied maakt hiervan deel uit. In dit geval is reeds sprake van bewoning van de voormalige boerderij door twee huishoudens. De woningsplitsing moet alleen nog planologisch worden geregeld. Het verkeer zal daarom niet toenemen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.
Conclusie verkeer en parkeren
De aspecten verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
6.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan '' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPBUI2040-VG01 met bijbehorende regels.
6.3 Plansystematiek
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
6.4 Regels
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
2. Bestemmingsregels;
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Wijze van bestemmen
Het perceel Japikweg 6-6a Lichtenvoorde heeft de bestemming 'Wonen'. Hier zijn maximaal 2 aaneengebouwde woningen toegestaan. Daarnaast geldt op het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3'.
3. Algemene regels;
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en parkeerregelgeving.
4. Overgangs-, en slotregels.
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
7.1 Haalbaarheid
Het project en bijbehorende procedure worden door verzoeker bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker inzake planschade.
7.2 Exploitatieplan
Het bestemmingsplan voorziet in splitsing van de voormalige boerderij in twee wooneenheden, waarbij sprake is van een bouwactiviteit zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders mogen op grond van artikel 6.12 Wro afzien van een exploitatieplan indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met verzoeker is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is opgenomen dat de te maken kosten, waaronder eventuele planschade, voor rekening van verzoeker zijn. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.3.1 Inspraak
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen
7.3.2 Zienswijze
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Er is wel een ambsthalve wijziging doorgevoerd. In de regels van het ontwerp zaten namelijk verwijzingen naar verkeerde artikelen. Dit is in het vastgestelde bestemmingsplan hersteld.
7.3.3 Artikel 3.1.1.-overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Binnen het plan zijn geen nationale en provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie en de provincie Gelderland is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel.