KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 3
Artikel 4 Maatschappelijk - 1
Artikel 5 Sport
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Parkeerregelgeving
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Geluid
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Flora En Fauna
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Woonwijken Groenlo, herziening omgeving Marianum

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 06-07-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonwijken Groenlo, herziening omgeving Marianum met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;

1.6 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.7 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.8 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.10 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.16 bedrijfsgebouwen:

gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning.

1.17 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 bestaand:

legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 brutovloeroppervlakte (bvo.):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.32 daghoreca:

horeca dat is gericht op het overdag tot 23:00 uur verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, uitgezonderd internetverkoop;

1.34 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geluidsgevoelige bebouwing:

geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.37 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.38 horeca

een bedrijf of instelling zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2 Lijst vanhoreca-activiteiten, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of mee te nemen waren worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.39 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.40 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.41 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.42 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.43 niet-geluidsgevoelige bebouwing:

bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;

1.44 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.45 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.46 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;

1.47 ondergeschikte horeca:

het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;

1.48 openbare dienstverlening:

het door of namens de overheid verlenen van diensten met een (semi-)openbaar karakter;

1.49 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 relatie:

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;

1.52 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.53 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.55 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.56 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.57 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.58 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.59 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.4 de (bouw)hoogte van een bouwwerk: (kern)

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk: (buitengebied)

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden met bijbehorende voorzieningen;
  3. c. fietsparkeervoorzieningen;

in ondergeschikte mate voor:

  1. d. nutsvoorzieningen, waaronder in elk geval worden begrepen ondergrondse voorzieningen voor afvalinzameling;
  2. e. waterpartijen, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  3. f. straatmeubilair en speelvoorzieningen;

met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
    1. 1. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    2. 2. de breedte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. 3. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    4. 4. de wijze van afdekking van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 4 Maatschappelijk - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een sporthal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sporthal';
  2. b. medegebruik van de sporthal als bedoeld in sub a voor openbare dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'openbare dienstverlening';

met daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. ondergeschikte horecavoorzieningen;
  3. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. f. fietsparkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van andere naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen maatschappelijke voorzieningen en/of instellingen.

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, onder de voorwaarden dat:

  1. a. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid in/bij het gebouw;
  2. b. de gebruiksmogelijkheden van percelen in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd;
  3. c. de bestaande ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast;
  4. d. een aanvaardbare milieukundige inpassing wordt gewaarborgd.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van de aan de maatschappelijke voorziening ondergeschikte detailhandel;
  2. b. gebruik van gronden en gebouwen voor enige vorm van horeca, met uitzondering van ondergeschikte horeca;
  3. c. bewoning van gebouwen;
  4. d. de realisatie van zorgwoningen;
  5. e. een asielzoekerscentrum, crematorium, opvang van dieren, justitiële inrichting of militaire zaken.

Artikel 5 Sport

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. atletiekbaan en sportvelden;
  2. b. straatmeubilair en speelvoorzieningen;

met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten, pleinen, paden voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse afvalcontainers;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  8. h. standplaatsen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

9.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

10.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 10.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes en gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

11.2 Criteria

Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 13 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Woonwijken Groenlo, herziening omgeving Marianum.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Ten zuiden van het centrum van Groenlo bevindt zich een nog te ontwikkelen locatie tussen de Rondweg/N319 en de Barkenkamp. Deze locatie bevindt zich tussen de Scholengemeenschap Marianum en de bedrijfsgebouwen van LBA Groep en Univé (zie figuur 1 en 2).

De gemeente Oost Gelre heeft het voornemen om een nieuwe sporthal, twee sportvelden en bijbehorende parkeerplaatsen te realiseren op een locatie naast het recent vernieuwde schoolgebouw van Scholengemeenschap Marianum in Groenlo. De bestaande sporthal van de school wordt gesloopt.

De hiervoor genoemde ontwikkelingen passen niet binnen de geldende bestemming voor deze locatie. Er is daarom een planologische procedure nodig om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan voorziet hierin en maakt tevens de ontsluiting (via een nieuwe toegangsweg) en een nieuwe kruising aan de Barkenkamp juridisch-planologisch mogelijk.

In paragraaf 2.2 worden de voorgenomen ontwikkelingen nader toegelicht.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt zuiden van het centrum van Groenlo (zie figuur 1.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied binnen Groenlo (plangebied bestemmingsplan geel gearceerd).

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een woonstraat.Ten oosten bevindt zich Scholengemeenschap Marianum. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Barkenkamp, waarbij het realiseren van een kruising ten behoeve van dit plan (en met het oog op het waarborgen van de verkeersveiligheid) wordt meegenomen in dit bestemmingsplan. Langs de Barkenkamp bevinden zich tevens de bedrijfsgebouwen van onder andere LBA Groep en Univé. Deze gebouwen zijn gesitueerd tussen de Barkenkamp en het te realiseren sportterrein. Het plangebied wordt aan de zuidkant begrensd door de Rondweg/N319 (zie figuur 1.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Situering plangebied in de directe omgeving (plangebied bestemmingsplan geel gearceerd).

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende twee bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Woonwijken Groenlo (vastgesteld 30-10-2012);
  • Facetbestemmingsplan parkeren (vastgesteld 05-06-2018).

Dit bestemmingsplan herziet beide bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting worden de historische, de bestaande en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hierbij wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke inrichting van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Tevens worden hierin de resultaten van overleg en terinzagelegging opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de historische, de huidige en de toekomstige situatie vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt beschreven.

2.1 Bestaande Situatie

Historie en cultuurhistorie

Aan het begin van de twintigste eeuw maakte het plangebied nog geheel onderdeel uit van het landelijk gebied. Gedurende de twintigste eeuw is het gebied steeds meer onderdeel geworden van het stedelijk weefsel van Groenlo. Zo maakte het omstreeks 1970 nog onderdeel uit van de schil van Groenlo, maar is het rond de eeuwwisseling daadwerkelijk onderdeel geworden van de stad als gevolg van de realisatie van de N319 ten zuiden van het plangebied. Inmiddels bevindt de locatie zich niet meer in de schil van Groenlo, maar maakt het een integraal onderdeel uit van de stad. In de afgelopen tien jaar zijn de bedrijfsgebouwen van LBA Groep en Univé gerealiseerd langs de Barkenkamp, aan de westzijde van het plangebied. Het gebied tussen deze bedrijven en Scholengemeenschap Marianum is gedurende al deze tijd grotendeels onontwikkeld gebleven (zie ook figuur 2.1). In de afgelopen jaren is het terrein voornamelijk gebruikt als een sportveld van de school. Het gebied bevat geen (cultuur)historische elementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Historische ontwikkeling in en rondom het plangebied (blauw gearceerd).

Ruimtelijke en functionele structuur

Zoals in figuur 2.2. is te zien vormt plangebied een behoorlijk afgesloten gebied, dat voor het merendeel ook onbebouwd is. In het noordoostelijk gelegen deel van het plangebied staat de bestaande gymzaal van Scholengemeenschap Marianum, met de daarbij behorende parkeerplaatsen. Na verwezenlijking van de nieuwe sporthal wordt de bestaande gymzaal gesloopt en worden bijbehorende parkeerplaatsen weggehaald.

Ten westen van het plangebied ligt de Barkenkamp, een weg die deel uitmaakt van de verbinding tussen de rondweg N319 en het centrum. Via een uitrit worden de bestaande ambulancepost en de bedrijfsgebouwen van Univé en LBA Groep op de Barkenkamp ontsloten. Via deze uitrit worden ook de nieuwe sporthal en de daarbij behorende parkeerplaatsen voor het autoverkeer ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2: Plangebied bestemmingsplan (geel gemarkeerd).

2.2 Nieuwe Situatie

Opbouw plangebied

Het plangebied wordt ontwikkeld tot een modern sportcomplex met een zo groen mogelijk karakter. In het gebied worden sporthal en parkeerfaciliteiten gerealiseerd. Tevens worden twee nieuwe sportvelden gerealiseerd. Het gebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de Barkenkamp, waarbij een nieuwe kruising zal worden aangelegd. Op langere termijn wordt mogelijk ook de fietsinfrastructuur rondom het plangebied aangepast.

Sporthal

In het gebied zal een nieuwe sporthal worden gerealiseerd, welke de bestaande sporthal vervangt. De hal zal plaats bieden aan binnensportactiviteiten van Scholengemeenschap Marianum, het Graafschap College, gymnastiekvereniging Rap en Snel en mogelijk ook ten behoeve van primair onderwijs. In de toekomst kan de hal mogelijk worden gebruikt door meerdere sportverenigingen. Ook is de hal geschikt voor een beperkte hoeveelheid bijeenkomsten. In de sporthal is een ondersteunende horecavoorziening mogelijk.

Sportveld

In het gebied worden naast de nieuwe sporthal twee nieuwe sportvelden gerealiseerd. De velden zullen uitsluitend bij daglicht worden gebruikt voor sportactiviteiten. Lichtmasten zijn derhalve niet nodig. Zo wordt mogelijke overlast voorkomen.

Aan de noordzijde van het plangebied blijft de sportbestemming gehandhaafd en blijft het gebruik vooralsnog ongewijzigd.

Groen

Het gebied krijgt een groene uitstraling. Binnen de groenbestemming is het echter ook mogelijk om wandel- en fietspaden en waterberging (bijvoorbeeld wadi's) te realiseren.

Parkeergelegenheid en ontsluiting

De ontwikkelingen in dit plan leiden tot een parkeerbehoefte, zowel overdag als 's avonds. In het plangebied wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien, waarbij de mogelijkheid van dubbelgebruik het benodigde ruimtebeslag voor parkeren beperkt. Bovendien wordt er in extra parkeergelegenheid voorzien ten behoeve van de naastgelegen bedrijven.

De ontsluiting zal plaatsvinden via de Barkenkamp. Een nieuwe kruising zal de verkeersveiligheid bevorderen, zowel voor autoverkeer als voor langzaam verkeer. Bovendien wordt een schuurtje bij het gebouw van LBA Groep verplaatst, zodat de ambulancepost geen zichthinder ondervindt van de voorgenomen ontwikkeling wanneer een ambulance op hoge snelheid moet uitrijden.

Het voorlopig ontwerp is bijgevoegd in Bijlage 1 Voorlopig ontwerp.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Beleid

3.1.1 Vogelrichtlijn


De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Afweging en conclusie
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. De Vogelrichtlijn vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Habitatrichtlijn


De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Afweging en conclusie
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Afweging en conclusie

Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming "Archeologische verwachtingswaarde 2". Door middel van archeologisch onderzoek is onderzocht of er mogelijk archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Zie hiervoor paragraaf 4.2. Hieruit blijkt dat archeologie geen belemmering vormt voor dit plan.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Afweging en conclusie

Door Royal HaskoningDHV is een waterhuishoudkundig onderzoek verricht. Zie hiervoor paragraaf 4.4. Hieruit blijkt dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit plan en dat het plan strookt met vigerend waterbeleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De volgende nationale belangen zijn van toepassing op dit plan:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;

Prioriteiten

Tevens geeft de NOVI richting met behulp van vier prioriteiten:

    1. a. Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie
    2. b. Duurzaam economisch groeipotentieel
    3. c. Sterke en gezonde steden en regio's
    4. d. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • Afwentelen wordt voorkomen

Uitgangspunten voor samenwerking

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:

  • Er wordt gewerkt als één overheid, samen met de samenleving
  • De opgave staat centraal
  • Er wordt gebiedsgericht gewerkt
  • Er wordt permanent en adaptief gewerkt aan de opgaven

Brede maatschappelijke betrokkenheid is een voorwaarde voor het slagen van gezamenlijke ambities. Daarom wordt in de NOVI tevens aandacht besteed aan participatie. Participatie vraagt om maatwerk per opgave, gebied en bestuurlijke situatie.

NOVI-gebieden

Ten slotte worden in de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Het plangebied behoort niet tot één van deze gebieden.

Uitvoeringsagenda

De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

Afweging en conclusie

Onderhavig plan sluit aan bij diverse nationale belangen, houdt rekening met klimaatadaptatie en biedt een combinatie van functies. Het plan sluit zodoende aan bij de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

Afweging en conclusie

Het Barro is voor dit plan vrijwel niet aan de orde. Een militaire laagvliegroute komt ter sprake in paragraaf 4.11.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Onderhavig voornemen betreft de ontwikkeling van een sportcomplex. Dit wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin is er behoefte aan deze ontwikkeling. De huidige sporthal Den Elshof voldoet niet aan de huidige sporttechnische vereisten qua maatvoering (uitloopzones) en biedt onvoldoende capaciteit voor centralisatie van de binnensport in Groenlo. Binnensportverenigingen zitten verspreid over diverse locaties in Groenlo. Daarnaast heeft het Marianum na de nieuwbouw (2017) nog maar één gymzaal tot haar beschikking. Dit biedt onvoldoende capaciteit om aan de huidige en toekomstige vraag naar bewegingsonderwijs te voldoen. De overige uren voor bewegingsonderwijs worden op dit moment gegeven in Den Elshof. De nieuwe sporthal voldoet wel aan de behoefte en biedt tevens ruimte aan sportvereniging Rap en Snel. Daarmee is de kwantitatieve behoefte een gegeven.

Ook in kwalitatieve zin is er behoefte aan een nieuwe sporthal. De bestaande binnensportaccomodaties in Groenlo, zoals Den Elsof, zijn namelijk meer dan 40 jaar oud en voldoen niet meer aan de huidige sporttechnische normen. Mogelijkheden tot uitbreiding zijn hier ook niet meer. De behoefte kan ook niet elders in Groenlo op een centrale locatie worden ingevuld. Dit plan maakt de realisatie van een centraal gelegen nieuwe moderne sporthal mogelijk welke in kwalitatieve zin voldoet aan de huidige en toekomstige vraag naar binnensportruimte in Groenlo.

Bestaand stedelijk gebied

Het planvoornemen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Afweging en conclusie

Onderhavig voornemen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied waarnaar behoefte is. Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' is vastgesteld op 19 december 2018. Het document schetst een toekomstbeeld, en benoemt een aantal waarden en kwaliteiten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de provincie Gelderland. Deze waarden en kwaliteiten zijn vervolgens vertaald naar een aantal onderwerpen, namelijk:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • vestigingsklimaat;
  • woon- en leefomgeving.

De Omgevingsverordening (19 december 2018) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, etcetera.

Afweging en conclusie

Dit plan raakt aan de onderwerpen 'klimaatadaptatie' en 'woon- en leefomgeving' door het realiseren van sportieve en recreatieve voorzieningen in een klimaatadaptieve omgeving. Het plan sluit aan bij provinciaal beleid.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale structuurvisie Achterhoek 2012

De Achterhoekse gemeenten werken op het vlak van de ruimtelijke ordening samen in een intergemeentelijk overleg ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. De structuurvisie is een actualisatie van de regionale structuurvisie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich een aantal relevante en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied

De verwachting is dat deze ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de regio Achterhoek. De geactualiseerde visie wil richting geven aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven op juiste wijze te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel hiervan is om ook in de toekomst te kunnen spreken van een vitale, regionale economie en een zeer prettige omgeving om in te wonen en te recreëren.

Deze ruimtelijke visie richt zich daarom niet op een ruimtelijk eindbeeld, maar streeft juist flexibiliteit na. Het leidende principe is een omslag 'van sturen naar begeleiden'. Dit om kansen te pakken en tegelijkertijd te werken aan behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Daarom stelt deze visie geen grote ruimtelijke gebaren op regionale schaal voor.

Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp
  • externe relaties
  • veranderingen in het landelijk gebied en
  • overstap naar duurzame energie

De bevolkingsdaling is voor het ruimtelijk beleid de dominante ontwikkeling. De afname van de bevolking is in een aantal gemeenten zichtbaar en zal ook op regionale schaal zichtbaar worden. De verwachting is dat de totale bevolking van de Achterhoek in dertig jaar zal dalen van 300.000 inwoners in 2010 naar 275.000 inwoners in 2040. Desondanks wil de Achterhoek een aantrekkelijk woon- en werkgebied blijven en inspelen op daartoe aanwezige kansen.

Afweging en conclusie

Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van een multifunctioneel sportcomplex, inclusief de realisatie van een verenigingsgebouw voor diverse recreatieve behoeften. Daarmee wordt het voorzieningenniveau binnen Groenlo op een verantwoorde wijze versterkt, wat tevens bijdraagt aan het woon- en leefklimaat in de Achterhoek. Het plan is in overeenstemming met regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Sportvisie 2015-2025: 'Iedereen actief'

Sport en bewegen dragen bij aan de oplossing van diverse maatschappelijke vraagstukken binnen het sociaal domein, bijvoorbeeld het isolement van ouderen.Sport is een aanjager om grotere ontwikkeling mogelijk te maken. Deze grote ontwikkeling is het streven naar een vitale samenleving. Goede en kwalitatieve sportaccommodaties zijn hiervoor de basis. Sportaccommodaties zijn dan traditioneel de sportvelden, sporthallen en zwembaden, maar ook de openbare ruimte wordt steeds belangrijker.

De gemeente Oost-Gelre heeft daarom een sportvisie opgesteld voor de periode 2015-2025. Daarin worden onder andere 14 ambities en speerpunten benoemd. Eén van die ambities is het ontwikkelen van multifunctionele accomodaties.

Afweging en conclusie

Dit plan omvat onder andere de ontwikkeling van een nieuwe sporthal en een nieuw sportveld. De sporthal zal multifunctioneel worden gebruikt, door Scholengemeenschap Marianum, het Graafschap College, de gymnastiekvereniging en incidenteel door de gemeente voor het organiseren van activiteiten. Zodoende sluit het plan aan bij de sportvisie.

3.5.2 Economische visie - Economie Voorop!

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden opgepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

Afweging en conclusie

Onderhavig plan draagt bij aan het vestigingsklimaat van Groenlo door de ontwikkeling van sportieve en recreatieve voorzieningen. De woonkwaliteit wordt zodoende versterkt. Het plan sluit daarmee aan bij het economisch beleid van de gemeente Oost Gelre.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van diverse uitvoeringsaspecten. Onderzocht wordt of er milieukundige of ruimtelijke belemmeringen zijn die de uitvoering van dit plan in de weg kunnen staan.

4.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)

Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaand aan het ruimtelijke plan dat voorziet in ontwikkelingen met (mogelijk) belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit-m.e.r.

Een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
  • noodzakelijk is;
  • indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op grond van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, zich er alsnog van vergewissen of activiteiten geen significante milieugevolgen kunnen hebben. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Hierbij wordt ‘het bestemmingsplan’ zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit bestemmingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  1. 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een sportcomplex in Groenlo en valt als zijnde een stedelijke ontwikkeling onder één van de categorieën van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, maar de activiteit blijft onder de drempelwaarde. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Daaruit moet blijken of alsnog een milieueffectrapportage nodig is.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De mogelijke milieugevolgen van dit plan zijn in de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat het plan geen belangrijke negatieve milieugevolgen tot gevolg heeft. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, zodat het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.

Conclusie

Dit plan heeft geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

Ter plaatse van het gehele plangebied geldt - op basis van het geldende bestemmingsplan - de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Dit houdt in dat voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 een rapport dient te worden overlegd op basis van inventariserend archeologisch onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische resten niet zijn uit te sluiten, dan kan het bevoegd gezag één of meer voorwaarden verbinding aan de omgevingsvergunning voor bouwen.

Dit plan maakt de bouw van gebouwen groter dan 100 m2 mogelijk. Daarom is een archeologische inventarisatie noodzakelijk.

Door Econsultancy is een archeologische bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek verricht (Bijlage 2 Archeologisch bureau- en verkennend bureauonderzoek). Op basis deze onderzoeken wordt geconcludeerd dat er sprake is van een verstoorde bodemopbouw binnen het plangebied, waardoor archeologische resten niet meer in situ worden verwacht. Vervolgonderzoek is niet nodig en de archeologische verwachtingswaarde kan omlaag worden bijgesteld. Indien tijdens de werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan geldt de meldingsplicht conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).


Het aspect cultuurhistorie is behandeld in paragraaf 2.1. Het voorliggend bestemmingsplan tast geen cultuurhistorische waarden aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Situatie plangebied

Door Econsultancy is ten aanzien van het plangebied een verkennend bodemonderzoek, verkennend onderzoek asbest in bodem en puin, civieltechnisch bodemonderzoek en fundatieonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek). In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de grondwatermonsters is een lichte verontreiniging barium aangetoond en in één peilbuis een lichte verontreiniging met molybdeen. Er is geen concentratie PFAS boven de toepassingsnorm gemeten. Ten slotte zijn er geen visueel asbestverdachte materialen aangetroffen. Asbestgehalten in de zwak puinhoudende bodem bevinden zich ruim onder de grens voor nader onderzoek.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen welke het plan belemmeren .

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

De relevante beleidsstukken van het waterschap worden hieronder kort genoemd, een uitgebreidere beschrijving is weergegeven in Bijlage 4.

Waterbeheerplan 2016-2021: het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap zorgt voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater.

Watervisie 2030: waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie is het beleid voor de periode 2016-2021 ingevuld. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal

Duurzaam en veilig water in de stad: hierin zijn de uitgangspunten van het waterschap met betrekking tot het inrichten van (nieuw) stedelijk gebied en de omgang met wateraspecten beschreven en toegelicht.

Handreiking Watertoetsprocedure en standaard waterparagraaf voor Bestemmingsplannen: Waterschap Rijn en IJssel heeft een handreiking ontworpen waarbij een initiatiefnemer zelf kan bepalen voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Relevant
Veiligheid 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Ja

Ja

Nee
Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?
Nee

Nee
Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel 4.1: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.

De relevante punten voor de waterhuishouding zijn uitgewerkt in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat de toename aan verharding 4560 m2 bedraagt. Ter compensatie dient hiervoor 365 m3 waterberging worden gerealiseerd. In het plangebied is hierin voorzien door de aanleg van een drietal wadi's, met een gezamenlijk bergend vermogen van 467 m3.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

Het plangebied is te definiëren als een gemengd gebied. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals een middelbare school, een sporthal, sportvelden en bedrijven. Derhalve kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Het plan betreft de ontwikkeling van een nieuwe sporthal, een nieuw sportveld en parkeergelegenheid. Het betreft derhalve geen milieugevoelige functies. Derhalve dient uitsluitend de externe werking (milieubelasting op omliggende gevoelige functies, zoals woningen) te worden onderzocht. Navolgend worden de ontwikkeling afzonderlijk getoetst.

Sporthal

Op basis van de VNG-publicatie behoort een sporthal tot categorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van maximaal 50 meter. Geluid is hierbij maatgevend. Daar het gemengd gebied betreft mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, in dit geval tot 30 meter. De te realiseren sporthal bevindt zich op circa 80 meter van de dichtsbijzijnde woning. Derhalve wordt aan de richtafstand voldaan. Nader (geluids)onderzoek is niet nodig.

Sportvelden

Op basis van de VNG-publicatie behoren sportvelden tot categorie 3.1, met een bijbehorende richtafstand van maximaal 50 meter. Geluid is hierbij maatgevend. Daar het gemengd gebied betreft mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, in dit geval tot 30 meter. De te realiseren sportvelden bevinden zich op circa 80 meter van de dichtstbijzijnde woning. Aan de richtafstand wordt voldaan. Nader (geluids)onderzoek is niet nodig.

Ten aanzien van sportvelden is tevens een beschouwing van eventuele lichthinder relevant. De te realiseren sportvelden naast de sporthal zullen uitsluitend bij daglicht worden gebruikt voor sportactiviteiten. Verlichting is daarom niet nodig. Derhalve zullen deze velden geen lichtmasten bevatten en is lichthinder niet aan de orde. Een lichthinderonderzoek is niet nodig.

Parkeergelegenheid

Op basis van de VNG-publicatie behoort parkeergelegenheid tot categorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. Geluid is hierbij maatgevend. Daar het gemengd gebied betreft mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, in dit geval tot 10 meter. De kortste afstand tussen een parkeerplaats en een woning bedraagt 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Nader (geluids)onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Op basis van de brochure Bedrijven en milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden. Niettemin wordt hierna dieper op het maatgevende aspect 'geluid' ingegaan.

4.6 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.

Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Nieuwe (te luidruchtige) activiteiten kunnen soms ten koste gaan van een goed akoestisch leefklimaat.

Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Nieuwe situaties binnen de zones van deze wegen moeten in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Daarboven kan in een beperkt aantal gevallen onder voorwaarden een ontheffing worden verleend.

Voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor het bestemmingsplan gewijzigd wordt, moet rekening gehouden worden met de Wet geluidhinder (Wgh) en aanvullend daarop de beleidsregel Hogere geluidgrenswaarden. Nieuwbouw binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan moet voldoen aan het Bouwbesluit, zodat ook via deze weg rekening wordt gehouden met geluid.

Situatie plangebied

Verkeerslawaai

Binnen het plangebied komen geen doorgaande wegen voor, alleen een ontsluitingsweg vanaf het parkeerterrein naar de Barkenkamp. Deze weg wordt ingericht voor een maximum snelheid van 30 km/h. Vanuit de Wet geluidhinder geldt daarom geen wettelijke geluidszone. Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening wordt overwogen dat er geen woningen binnen de invloedssfeer van deze weg liggen.

Uit de bedrijven en milieuzonering (paragraaf 4.5) blijkt dat de afstand tussen parkeerplaatsen en de dichtstbijzijnde woningen voldoende groot is. Voorts maakt dit plan geen geluidgevoelige functies mogelijk. Verkeerslawaai hoeft derhalve niet te worden onderzocht en vormt geen belemmering voor dit plan.

Geluidhinder sportfuncties

Uit de bedrijven en milieuzonering (paragraaf 4.5) blijkt dat de afstand tussen de te realiseren sportfuncties en de dichtstbijzijnde woningen ruim voldoende is om een acceptabele geluidbelasting te garanderen. Nader geluidonderzoek is derhalve niet nodig.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

Door de Omgevingsdienst Achterhoek is het aspect luchtkwaliteit beoordeeld (Bijlage 5 Vooradviesluchtkwaliteit). Uit de beoordeling blijkt dat er binnen en rondom het plangebied geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar luchtkwaliteit nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Flora En Fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1: Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Situatie plangebied

Het plangebied betreft een open locatie welke met name aan de noord- en zuidzijde is omsloten door bomenrijen. Hier zijn wellicht beschermde soorten gevestigd.

Door Econsultancy is een quickscan flora en fauna verricht (Bijlage 6 Quickscan flora en fauna). De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Broedvogels

Het plangebied is geschikt als habitat voor broedvogels. Indien buiten het broedseizoen wordt gewerkt, vinden er geen overtredingen plaats met betrekking tot deze soorten.

Vleermuizen

Mogelijk bevinden zich verblijfplaatsen vleermuizen, meer specifiek de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis, in de bestaande sporthal. Hiernaar is nader onderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek is uitgevoerd door Econsultancy (Bijlage 7 Vleermuisonderzoek). Ten behoeve van dit onderzoek zijn 3 veldbezoeken verricht, op 27 mei, 2 juni en 10 juli 2020.

Uit het vervolgonderzoek blijkt dat er op de onderzoekslocatie geen beschermde functies zijn voor vleermuizen. Er zijn geen aanwijzingen waargenomen die wijzen op een vaste rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen in het te slopen sportgebouw. Bij de sloop van de sporthal zal er daarom geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.

Algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren

Ten aanzien van te verwachten amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijgestelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontheffing is daarom niet nodig. Wel geldt de zorgplicht. Derhalve dient er voldoende zorg te worden gedragen voor de aanwezige individuen en dient redelijkerwijs al het mogelijke te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Daarom dient verwijdering van houtwallen en vegetatie (struiken e.d.) plaats te vinden buiten de gevoelige periode van voortplanting of winterrust. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden te verrichten van september tot en met november.

Natuurnetwerk Nederland & Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland en ligt ook niet nabij een gebied behorende hiertoe. Het gebied behoort tevens niet tot het GNN. Er zijn derhalve geen belemmeringen vanuit dit aspect.

Natura2000

Het plangebied is niet gelegen in, of in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Op circa 5 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied bevindt zich het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Korenburgerveen. De effecten van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een berekening van stikstofdepositie voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase vereist.

Door Royal HaskoningDHV is een Aeriusberekening uitgevoerd (Bijlage 8 Stikstofdepositie -Aeriusberekening). De activiteiten in de gebruiksfase leiden in geen enkel Natura 2000-gebied tot een significante bijdrage. De maximale bijdrage van de activiteiten in de tijdelijke aanlegfase leidt bij gebruik van 10 jaar oud materieel tot een toename van 0,01 mol N/ha/jaar in Natura 2000-gebied Korenburgerveen. De depositiebijdrage in de aanlegfase kan worden teruggebracht door het nemen van maatregelen. Door het opnemen van emissie-eisen (STAGE IV of schoner) aan het in te zetten materieel vormt de aanlegfase niet langer een significante bijdrage (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) als gevolg van de activiteiten in de aanlegfase. Met deze emissie-eisen is ook de aanlegfase vergunningsvrij voor wat betreft stikstof.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt, met inachtneming van maatregelen ten aanzien van de aanlegfase, de uitvoeringsperiode en de zorgplicht, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in tabel 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0007.jpg"

Tabel 4.2: samenvattende tabel externe veiligheidsbeleid Oost Gelre.

Situatie plangebied

De te realiseren sporthal wordt gezien als een (beperkt) kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is derhalve relevant voor dit planinitiatief. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft daarom een advies uitgebracht betreffende dit plan (Bijlage 9 Vooradvies externe veiligheid).

De planlocatie ligt in de nabijheid van de provinciale wegen N18 en N319 en het LPG tankstation Ueffing aan de industrieweg 11 te Groenlo. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de N18 en het LPG tankstation. De ligging langs de N319 behoeft meer aandacht. Hier wordt in het advies dieper op ingegaan en komt de ODA tot de conclusie dat het project kansrijk is, maar dat een beperkte verantwoording noodzakelijk is. Afhankelijk van de toename van het groepsrisico is mogelijk ook een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Dit is afhankelijk van de daadwerkelijke uitwerking van dit plan. De beperkte verantwoording van het groepsrisico is reeds voltooid door de ODA (Bijlage 10 Beperkte verantwoording groepsrisico).

Conclusie

Voor het aspect externe veiligheid wordt geconcludeerd dat het project kansrijk is. Op basis van de daadwerkelijke uitwerking van het plan dient het groepsrisico berekend te worden. Mogelijk is dan nog een uitgebreide van het groepsrisico vereist. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, maar behoeft nog wel nadere aandacht bij de concrete invulling van het plan.

4.10 Verkeer En Parkeren

Wettelijk kader

Verkeer

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Parkeren

De Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeenteOost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Verkeer

Verkeersgeneratie, verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling vormen belangrijke aandachtspunten bij dit plan. Royal HaskoningDHV heeft onderzoek gedaan naar het verkeersaspect (Bijlage 11 Parkeerbalansen verkeersgeneratie). Op basis hiervan is een ontwerp gemaakt voor de ontsluiting vanaf het sportcomplex en de nieuwe kruising aan de Barkenkamp. De verkeersgeneratie als gevolg van dit plan is dermate gering dat verkeer vanuit het plangebied zonder aanzienlijke wachttijden veilig en comfortabel de Barkenkamp op kan rijden. Het kruispunt is voldoende ruim en veilig vormgegeven.

Parkeren

Samen met stakeholders is een inventarisatie gemaakt van de (toekomstige) parkeerbehoefte. Tevens zijn er afspraken gemaakt over nieuw aan te leggen parkeerplaatsen ten behoeve van omliggende functies. De Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre is gebruikt om de algehele parkeerbehoefte als gevolg van dit plan te bepalen. Royal HaskoningDHV heeft dit eveneens onderzocht (Bijlage 11Parkeerbalans en verkeersgeneratie). Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig voor te realiseren functies.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.11 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen

Deze paragraaf gaat in op de boven- en ondergrondse planologisch relevante technische infrastructuur.

Situatie plangebied

Kabels en leidingen

Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Laagvliegroute

Binnen het plangebied ligt een deel van een militaire laagvliegroute. Op deze route mag door militaire vliegtuigen worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 m. Op grond van het gestelde in artikel 2.6.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, gelden onder de route beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten, windturbines en dergelijke). Bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m zijn niet toelaatbaar onder de laagvliegroute. De zone waarvoor de beperking geldt, is weergegeven op onderstaande afbeelding. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken tot 40 m hoogte, is dit niet verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO507-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.2: Afbeelding laagvliegroute

Conclusie

Kabels, leidingen en laagvliegroutes vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo, herziening omgeving Marianum' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPGRO507--VG01 met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Daarbij worden, indien en voor zover aan de orde, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.

Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - 3

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sport- en spelvoorzieningen, water e.d. zijn toegestaan. In afwijking daarvan is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - fietsenstalling/berging' een fietsenstalling en/of berging ten behoeve van het direct aangrenzende perceel mogelijk ter grootte van maximaal 30 m2.

Artikel 4 Maatschappelijk - 1

De bestemming “Maatschappelijk - 1” is bedoeld voor de nieuwe sporthal. Deze krijgt tevens de aanduidingen 'Sporthal' en 'Openbare dienstverlening'.

Artikel 5 Sport

De nieuwe sportvelden krijgen/behouden de bestemming 'Sport'. Tevens behoudt het noordelijk deel van het plangebied de huidige sportbestemming, met het oog op mogelijk toekomstige ontwikkelingen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

De verkeersstructuur wordt voorzien van de bestemming 'Verkeer -Verblijfsgebied'. Verkeersmaatregelen en eventuele herinrichting kan plaatsvinden binnen de verkeersbestemming. Ook kleinschalig groen valt onder de verkeersbestemming. Nutsvoorzieningen zijn mogelijk tot een maximum van 25 m2. In aanvulling daarop is ter plaatse van de functieaanduiding een fietsenstalling ten behoeve van de aangrenzende bestemming mogelijk ter grootte van maximaal 125 m2.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3

Deze dubbelbestemming heeft als doel om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Op basis van archeologisch onderzoek is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2" in dit plan afgeschaald naar "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 3".

5.3.3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Artikel 9 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.


Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.


Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m³. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.


Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate van het plan, zoals het aanpassen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

Artikel 13 Parkeerregelgeving

In artikel 13 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners.

Waterschap Rijn en IJssel

Het planvoornemen is afgestemd met waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap ziet geen bezwaren om medewerking te verlenen aan dit plan.

Provincie Gelderland

Met de provincie is afgestemd dat dit bestemmingsplan geen provinciaal belang uit de provinciale omgevingsverordening raakt. Vooroverleg is daarom niet nodig. Het betreft hier een stedelijke ontwikkeling en de Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. De behoeftevraag en onderbouwing zijn opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

Inspraak

Op 18 maart 2019 is een eerste informatieavond georganiseerd betreffende het voornemen. Op basis hiervan is het voornemen in samenwerking met betrokken partijen verder uitgewerkt tot onderhavig plan.

Samenwerking met betrokken partijen

In samenwerking met Scholengemeenschap Marianum, Stichting Carmelcollege, de eigenaar van het pand van Univé, de eigenaar van het pand van LBA/locatie ambulance en Gymnastiekvereniging Rap en Snel is dit plan tot stand gekomen.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Er is één zienswijze ingediend. Deze wordt behandeld in de "Nota Inhoud en beantwoording zienswijze en Ambtshalve wijziging beeldkwaliteitsplan", die als bijlage deel uitmaakt van het raadsvoorstel en -besluit over de vaststelling van dit bestemmingsplan. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 6 juni 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oost-Gelre. Het vaststellingsbesluit is bijgevoegd.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemeente is zelf initiatiefnemer van dit plan. De exploitatie van de sporthal is onderdeel van het raadsbesluit van 15 oktober 2019 geweest en is daarmee geaccordeerd door de gemeenteraad.

Met overige grondeigenaren zijn contractuele afspraken vastgelegd over de overdracht van gronden ten behoeve van de uitvoerbaarheid van dit plan.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.

Conclusie

De gemeente is initiatiefnemer van dit plan. De exploitatie van de sporthal is geaccordeerd door de gemeenteraad. Contractuele afspraken met overige grondeigenaren zijn afgesloten om zodoende dit plan uitvoerbaar te maken. Een exploitatieplan is niet nodig.