KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 1
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Regeling
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Het Plan
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Water
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Flora En Fauna
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Geur
4.10 Verkeer En Parkeren
4.11 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen
4.12 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Plansystematiek
5.2 Beschrijving Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Locatieonderzoek
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen
Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Memo Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Beoordeling Oda Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 9 Stikstofberekening
Bijlage 10 Aanvullend Vleermuisonderzoek
Bijlage 11 Verkeersadvisering

Woonwijken Groenlo, herziening IKC Karel Doormanstraat

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Ontwerp op 30-09-2022 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo, herziening IKC Karel Doormanstraat' met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.6 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.8 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.14 bestaand:

legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 brutovloeroppervlakte (bvo.):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidsgevoelige functies:

geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.30 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.32 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.33 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.34 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.35 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;

1.36 ondersteunende horeca:

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.37 ondergeschikte horeca:

het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;

1.38 overkapping:

een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit tenminste een dak, niet zijnde een gebouw;

1.39 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.42 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.44 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.45 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.46 watergang:

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.47 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.48 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelingse bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 breedte van een bouwwerk:

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. toegangswegen;
  3. c. behoud van landschappelijke waarden;
  4. d. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;
  5. e. voet- en fietspaden;
  6. f. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  7. g. (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen.

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en verhardingen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. onderwijs, kinderopvang en gymzaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. wegen en paden, waaronder een Kiss & Ride;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse afvalcontainers;
  5. e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  6. f. geluidswerende voorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen en straatmeubilair;

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

6.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  3. c. het verlagen van het waterpeil;
  4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

7.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  3. c. het verlagen van het waterpeil;
  4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 5.000 m2.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

9.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 9.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

9.3 Bestaande maten

In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

10.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 10.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

    1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes en gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
    2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
    3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
    4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
    5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

11.2 Criteria

Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

12.2 Algemene wijzigingsregels archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de dubbelbestemmingen uit de artikelen 6 en 7 van dit bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk te laten vervallen en/of de gebieden een andere archeologische bestemming te geven. De bevoegdheid tot wijziging bestaat indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat de huidige archeologische bestemming niet meer passend is voor de desbetreffende locatie(s).

Artikel 13 Algemene Procedureregels

Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  1. a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  2. b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  3. c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kunnen brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  4. d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
  5. e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Algemene parkeerregels

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
  3. c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. 2. de woon- en leefsituatie.
  4. d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

14.2 Algemene bepalingen archeologie

Ten aanzien van de gronden met archeologische waarden en/of gronden met archeologische verwachtingswaarden als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van dit bestemmingsplan zijn de volgende regels van toepassing:

  1. a. Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.2 en 7.2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van nader onderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. Indien uit het in sub a. van dit artikel genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. c. Het overleggen van een rapport als bedoeld in sub a. van dit artikel is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, afdoende is vastgesteld. Het bepaalde in sub b. van dit artikel is van overeenkomstige toepassing in die situatie;
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden;
  5. e. De in de artikelen 6.2 en 7.2 opgenomen verboden gelden niet:
    1. 1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en van kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. 2. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het inwerkingtreden van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
    3. 3. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
    4. 4. indien op basis van nader onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    5. 5. indien de werken of werkzaamheden betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  6. f. De omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 6.2 en 7.2 kan slechts worden verleend voor zover het belang van het behoud van de archeologische waarden in de grond niet opweegt tegen het belang van de realisatie van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  7. g. Voor zover het belang van de archeologische waarden als bedoeld in de artikelen 6.2 en 7.2 zwaarder weegt dan het belang van realisatie van het project, kan de omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo, herziening IKC Karel Doormanstraat'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Groenlo is sprake van terugloop van het aantal leerlingen in het primair onderwijs. Om die reden is onderzocht of het aantal locaties teruggebracht kan worden van vijf naar drie. De gemeente Oost Gelre heeft daardoor sinds een aantal jaren de wens om in Groenlo een multifunctioneel IKC (Integraal Kindcentrum) te vestigen. Het IKC wordt gerealiseerd binnen de kern van Groenlo, ter plaatse van de bestaande basisschool St. Willibrordus. Een IKC is een maatschappelijke voorziening met diverse functies gericht op de ontwikkeling van kinderen. Hierdoor kunnen deze optimaal van elkaar profiteren en kan er een integraal gebouw worden ontwikkeld.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Maatschappelijk'. Op grond van deze bestemming is de beoogde functie toegestaan. Het gebouw ten behoeve van het IKC past echter niet binnen de geldende bouwregels. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van Groenlo, ten noordwesten van het centrum. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Karel Doormanstraat in het zuiden, de Willem Barentszstraat aan de zuidwestzijde, de Van Kinsbergenstraat en het Watermolenpad in het noorden en enkele woonpercelen aan de Hartebroekseweg in het oosten. Ten noordwesten van het plangebied is de Groenlose Slinge gelegen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0001.jpg"

Luchtfoto van de globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0002.jpg"

Luchtfoto met globale begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende Regeling

Voor het plangebied gelden op dit moment drie bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Woonwijken Groenlo, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2012;
  • Facetbestemmingsplan parkeren, vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juni 2018;
  • Parapluplan Archeologie, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 februari 2022.

Bestemmingsplan Woonwijken Groenlo

Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Woonwijken Groenlo'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Groen - 1'. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' is er de aanduiding 'onderwijs'. Hierbinnen zijn de functies onderwijs en (kinder)opvang toegestaan. Een groot deel van het bestemmingsvlak is gelegen binnen een bouwvlak. Hierbinnen mag 80% worden bebouwd. De maximale toegestane goothoogte bedraagt 4,5 m en bij de gymzaal bedraagt deze 8 m. De maximale toegestane bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt 8 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0003.jpg"

Uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan

Onderhavig plan is niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk, omdat de maximaal toegestane goothoogte en bouwhoogte worden overschreden. Daarnaast dienen er Kiss & Ride-plaatsen en het parkeren mogelijk te worden gemaakt. Om deze redenen is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Facetbestemmingsplan parkeren

In het facetbestemmingsplan zijn de gemeentelijke parkeernormen opgenomen en is bepaald dat deze doorwerken in de reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

In artikel 4 is de regeling voor parkeren opgenomen. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota van de gemeente Oost Gelre of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Parapluplan Archeologie

Ten aanzien van het plangebied is het Parapluplan Archeologie geldend. Op de locatie gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'. Hierdoor is er archeologisch onderzoek noodzakelijk bij werkzaamheden dieper dan 40 cm en een oppervlakte van 250 m2 of groter (verwachtingsgebied 2) en bij werkzaamheden dieper dan 30 cm en een oppervlakte van 5.000 m2 of groter(verwachtingsgebied 4).

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 worden het plangebied en het plan verder toegelicht. Hoofdstuk 3 gaat in op het geldende beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de planologische uitvoerbaarheid en komen de diverse milieu- en overige aspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van de regels van dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

Het plangebied bestaat uit het schoolterrein en een gedeelte openbare verharding en groen aan de noordwestzijde. Het schoolterrein is begrensd met hekwerken rondom het schoolgebouw. Bijna 1/3 deel daarvan is momenteel bebouwd, met onder andere het schoolgebouw, een gymzaal en fietsparkeerplekken. De overige delen van het terrein zijn overwegend in gebruik als plein. Er is een aanzienlijk deel verhard oppervlak. De gymzaal staat tegen de oostelijke grens van het terrein, grenzend aan de tuinen van de woningen aan de Hartebroekseweg. Rondom het plangebied bevinden zich verschillende groenstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0004.jpg"

Foto bestaande situatie basisschool, gezien vanaf de Karel Doormanstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0005.jpg"

Foto bestaande situatie basisschool, gezien vanaf de Karel Doormanstraat

De omgeving kenmerkt zich met name door woonbebouwing. De omringende bebouwing bestaat overwegend uit twee-onder-één-kapwoningen van één of twee lagen met kap. De groenzone bij het Watermolenpad vormt een uitzondering hierop.

2.2 Het Plan

2.2.1 Doel en aanleiding van het plan

Het doel van het IKC is om één plek te creëren waar onderwijs, opvang en sport samen komen. Er zijn op hoofdlijnen twee redenen aan te wijzen waarom tot dit initiatief is over gegaan:

  1. 1. Passend onderwijs: Basisscholen willen steeds meer tegemoet komen aan de behoeften van kinderen. De expertise hiervoor is op veel basisscholen al gedeeltelijk aanwezig en dat willen de scholen uitbreiden. Deze expertise is te vinden in de combinatie van onderwijs, (buitenschoolse) kinderopvang en sport (gymzaal). Het lijkt dan ook een logische stap om deze functies met elkaar te verbinden en elkaars nabijheid op te zoeken.
  2. 2. Krimp: Scholen in de Achterhoek hebben te maken met een stevige daling in het aantal leerlingen. In eerste instantie in het primair onderwijs, maar vervolgens ook in het Voortgezet Onderwijs. In de periode 2010-2025 daalt het aantal basisschoolleerlingen in de Achterhoek met ruim 33% en binnen Oost Gelre met ruim 34%. Om dit naar de toekomst toe adequaat op te kunnen vangen is niets doen geen optie. Het is daarom dat de bestuurders van het onderwijs in de kern Groenlo hebben besloten om de handen ineen te slaan en met deze opgave aan de slag te gaan vanuit een gemeenschappelijke visie. Deze visie is door de gemeente Oost Gelre omarmd, waarmee een lijn kan worden uitgezet naar 2030.

Mede doordat er in Groenlo sprake is van een terugloop van het aantal leerlingen in het primair onderwijs, is onderzocht of het aantal locaties teruggebracht kan worden van vijf naar drie. Dit onderzoek is in 2017 door Team Sygma uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de locatie van de St. Willibrordusschool voldoende mogelijkheid biedt om nieuwbouw in te passen inclusief een eigen identiteit (entree, uitstraling, gebouwdeel). Deze locatie wordt dan ook als een geschikte nieuwbouwlocatie beschouwd.

Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat ’t Palet als basisschool verdwijnt uit Groenlo. Besloten is dat leerlingen van deze basisschool opgenomen worden bij de St. Willibrordusschool in het toekomstige IKC. Het aangepaste programma bestaat uit de St. Willibrordusschool, een buitenschoolse opvang (BSO), een kinderdagopvang, voorschoolse educatie (VVE), een vakantieopvang en een gymzaal. Hierbij zal er sprake zijn van medegebruik van de ruimten van het IKC.

Vervolgens is in maart 2018 een raadsvoorstel opgesteld, waarbij is aangegeven dat bij het ontwikkelen van verdere plannen een voorkeur wordt uitgesproken voor het IKC op de locatie St. Willibrordus (Karel Doormanstraat). Vanwege de ligging en het (bewuste) achterstallig groot onderhoud is de realisatie van een IKC door middel van nieuwbouw een reële optie.

2.2.2 Programmatische uitgangspunten en stedenbouwkundige uitgangspunten

Op basis van het locatieonderzoek en het amandement van de raad is een Stedenbouwkundig Programma van Eisen opgesteld (Bijlage 2). In deze paragraaf wordt nader ingegaan op dit Programma van Eisen.

Programmatische uitgangspunten

Gebouwen

Voor het totale programma voor de functies (school, kinderdagopvang, gymzaal) van het IKC bestaat er de wens om waar mogelijk te stapelen. In ieder geval de kinderen van 8-12 jaar (de vier laatste groepen) kunnen in ruimtes op de eerste verdieping terecht.

Buitenruimte

In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen is gesteld dat de buitenruimte minimaal 3 m² per kind is (geldt voor zowel de school als de kinderdagopvang). De wens is uiteraard om meer buitenruimte te realiseren. Op het terrein moet het hemelwater worden geborgen en moeten voldoende parkeerplaatsen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd.

Stedenbouwkundige uitgangspunten

In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen worden verschillende stedenbouwkundige uitgangspunten benoemd. Hieronder worden ze kort samengevat:

  • Bebouwing in een groene omgeving: Het is van belang dat de groene uitstraling/omzoming van het plangebied zoveel mogelijk behouden blijft en versterkt wordt;
  • Speelpleinen: Realisatie meerdere kleine (groene en verharde) speelpleinen voor verschillende doelgroepen;
  • Verkeersveiligheid: Een hoge verkeersveiligheid rondom het IKC heeft een zeer hoge prioriteit;
  • Parkeren en Kiss & Ride: Het parkeren, de Kiss & Ride en het fietsparkeren kennen ieder een zo afzonderlijk mogelijke aankomstroute en entree;
  • Waterberging: Realisatie in combinatie met groen en natuurlijk spelen inclusief een referentie naar de oude loop van de Groenlose Slinge.

2.2.3 Stedenbouwkundige opzet nieuwbouw

Dit bestemmingsplan is gebaseerd op de stedenbouwkundige opzet voor de nieuwbouw. Binnen de kaders van dit bestemmingsplan moet nog een definitief bouwplan worden ontwikkeld. In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen is al wel een opzet voor de mogelijke nieuwbouw opgenomen. De navolgende afbeelding geeft hiervan een indruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0006.jpg"

Stedenbouwkundige opzet

In de stedenbouwkundige opzet is het nieuwe gebouw centraal in het plangebied gesitueerd zodat het gebouw rondom in het groen staat. De Kiss & Ride is ten westen van het IKC gelegen in het plangebied en is aangesloten op de Willem Barentszstraat (inrit) en de Van Kinsbergenstraat (uitrit). De parkeerplaats is bereikbaar vanaf de Karel Doormanstraat. Via verschillende speelpleinen en entrees is het IKC bereikbaar voor verschillende verkeersstromen.

De stedenbouwkundige visie voor de nieuwe school gaat uit van de volledige sloop van het bestaande schoolgebouw en gymzaal. Dit biedt de mogelijkheid om het nieuwe schoolgebouw met geïntegreerde gymzaal een heel eigen karakter en invulling te geven, passend bij de onderwijsbehoefte van de school en kinderopvang en het gebruik door verenigingen.

De bebouwing komt centraal in het plangebied te liggen. Er omheen zijn de pleinen en overige functies gesitueerd. Het gebouw krijgt een paviljoenachtige uitstraling qua architectuurstijl. In deze definitie is dat een uniek gebouw met een open en transparante uitstraling met een duidelijke wisselwerking tussen de (groene) omgeving en de vormgeving van het gebouw.

Uit de ontwerpfase van het stedenbouwkundige onderzoek blijken de aspecten massa, positie, opbouw en rooilijn van de bebouwing van groot belang.

2.2.4 Beeldkwaliteitsplan

Het beeldkwaliteitsplan dient ter inspiratie en toetsing. Het is een toetsingskader aanvullend op de gemeentelijke welstandsnota. Architecten, ontwerpers en andere betrokkenen kunnen in het beeldkwaliteitsplan lezen wat de beoogde en gewenste ruimtelijke beeldkwaliteit is, waarbij de stedenbouwkundige visie en beeldkwaliteitscriteria voorop staan. Het is dan ook een verbindend element tussen landschap, architectuur en stedenbouw. Er worden richtlijnen en toetsbare criteria gegeven voor de bebouwing en de buitenruimte en de relaties met de omgeving. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 3.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het geldende relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het Verdrag van Valleta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Daarnaast is er de Ladder van duurzame verstedelijking (geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR). De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (Bro). Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Centraal hierin staat of de beoogde ontwikkeling aansluit aan de regionale behoefte.

Toetsing

Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen. Wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen

Op 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro vastgelegd en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Wat onder 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan is in het Bro opgenomen en verder uitgekristalliseerd in jurisprudentie. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaat het Bro een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

De planologische ontwikkeling voorziet in een, gezien de geldende bestemming, beperkte uitbreiding van de toegestane functies. De extra functies zijn niet van dien aard en substantiële omvang dat kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is voor deze ontwikkeling niet van toepassing. Dit betekent niet dat een onderbouwing van de behoefte aan het nieuwe plan daarmee vervalt.

Wat betreft de behoefte wordt gesteld dat sprake is van een concrete behoefte aan deze ontwikkeling. Diverse bestaande partijen, welke nu nog gehuisvest zijn op verschillende en afzonderlijke locaties, hebben het initiatief genomen om de bebouwde voorzieningen op één locatie te bundelen. De beoogde samenwerking op verschillende gebieden (inhoudelijk, facilitair etc.) maken de behoefte aan de bundeling van voorzieningen in het plangebied nog concreter. Daarnaast wordt met de bundeling van de voorzieningen ingespeeld op de verwachte daling van het aantal leerlingen in het primair onderwijs. De breed gedragen behoefte voor de ontwikkeling van een IKC in Groenlo is ook naar voren gekomen in het locatieonderzoek van Team Sygma uit 2017 (zie Bijlage 1).

Conclusie

Er is een concrete behoefte aan de beoogde ontwikkeling en het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

De realisatie van het IKC zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat in Groenlo door het voorzieningenniveau op peil te houden. De nieuwe functies binnen het IKC worden zorgvuldig ingepast in de nieuwe bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. Het plan is in overeenstemming met het provinciale visie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en sinds 18 oktober 2014 in werking getreden. De verordening is daarna diverse keren aangevuld of gewijzigd. De laatste geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening dateert van februari 2022.

De verordening is de juridische vertaling van het beleid uit de Omgevingsvisie. Ter plaatse van het plangebied zijn de regels omtrent 'klimaatadaptatie' van belang. In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. Overtollig water moet dan zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. De provincie Gelderland werkt hier vooral aan vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houdt daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed moet het water worden opgevangen en voor langere tijd worden vastgehouden in onze beken.

Toetsing

Met dit initiatief wordt rekening gehouden met de waterhuishouding, waarop verder wordt ingegaan in paragraaf 4.2, en de aanleg van groen in het nieuwe leefmilieu. Het plan is niet strijdig met de provinciale omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.

Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Toetsing van het plan aan het Geluidsbeleid Oost Gelre

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect geluidshinder door weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op milieuhinder, waaronder geluid, van omliggende bedrijfsmatige functies.

3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Toetsing

In paragraaf 4.5 wordt er ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid,. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling wordt het aspect van welstand behandeld in Hoofdstuk 2. Specifiek staat in 2.2.4 het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 3) benoemd, als toetsingskader aanvullend op de gemeentelijke welstandsnota.

3.4.4 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Toetsing

In paragraaf 4.10 wordt er ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren.

3.4.5 Wmo, Jeugd, Participatie & Gezondheid

De gemeente gaat uit van 'positieve gezondheid'. De uitgangspunten van positieve gezondheid zijn in de Achterhoek breed onderschreven, samen met partners zoals de GGD, zorginstellingen etc. Positieve gezondheid is het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Er zijn zes dimensies of pijlers van positieve gezondheid (Lichaamsfuncties, Mentaal Welbevinden, Zingeving, Kwaliteit van Leven, Sociaal Maatschappelijk Participeren en het Dagelijks Functioneren). Elk met zijn eigen indicatoren (of determinanten). Centraal staat de eigen beoordeling van de persoonlijke situatie en wat iemand daaraan zou willen veranderen.

Het onderwijs raakt meerdere pijlers van positieve gezondheid. Samen met de Oost Achterhoekse gemeenten is de gemeente Oost Gelre al gestart met integrale onderwijszorgarrangementen voor kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs. In 2016 is er een werkgroep gestart om een soortgelijke werkwijze te ontwikkelen voor jongeren die uitstromen uit het voortgezet onderwijs. Op het gebied van participatie onderhoudt de gemeente nauwe contacten met het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs zodat jongeren die van deze scholen komen maximaal ondersteund kunnen worden bij het vinden van werk en het participeren in de samenleving.

Toetsing

Het IKC draagt bij aan de doelstellingen voor een positieve gezondheid. Enerzijds vanwege de bundeling van krachten en samenwerking van verschillende partijen op één locatie (zie paragraaf 2.2 voor meer informatie) en anderzijds doordat dit zal gebeuren in een nieuw gebouw met doorgaans aangenamere faciliteiten (meer comfort binnen, ict-voorzieningen etc.) dan in het huidige onderwijsgebouw in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Bodem

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Onderzoek

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Verwacht wordt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Het uitvoeren van bodemonderzoek is in deze fase niet nodig. Op grond van de Woningwet/Bouwverordening moet bij de bouwaanvraag van de school echter wel een geschikte bodemkwaliteitsverklaring meegeleverd worden. In dat kader is het uitvoeren van bodemonderzoek dus wél nodig.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Water

Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'. In de waterparagraaf in de toelichting moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Situatie plangebied

In het plangebied neemt door de beoogde ontwikkeling het verhard oppervlak af in de nieuwe situatie. In het Stedenbouwkundig Programma van Eisen staat aangegeven dat wordt uitgegaan van 40 mm berging op het terrein (totaal verhard oppervlak). Dit is ook één van de basiseisen uit het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van de gemeente Oost Gelre.

Daarnaast moet in het plangebied de hoeveelheid afstromend hemelwater zoveel mogelijk worden beperkt, waarbij de berging van hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein moet gebeuren zonder veel transport van water.

Toepassen van de bergingsopgave

Voor het toepassen van de bergingsopgave moet men bij het opstellen van mogelijke ontwerpen werken aan de hand van de bekende tritsen. Hierbij is er de volgende voorkeursvolgorde:

  • voorkomen van afstromend hemelwater door bijv. toepassing van groene daken (denk daarbij aan de meerwaarde: biodiversiteit, isolatie, verhoogd rendement van evt. zonnepanelen);
  • hergebruik van hemelwater (bijvoorbeeld voor gebruik in wc/was maar ook als sproeiwater);
  • infiltratie in de bodem;
  • berging met vertraagde afvoer;
  • als niets mogelijk is: afvoer richting hemelwaterriool of oppervlaktewater.

Binnen het plangebied gaat de voorkeur uit naar “zichtbaar water”, zowel vanuit bewustwording als vanuit beheer. Hemelwater moet gescheiden van vuilwater en bovengronds worden aangeboden aan de openbare weg. Infiltratie- of bergingsvoorzieningen dienen altijd te zijn voorzien van een overstortmogelijkheid om wateroverlast in extreme situaties te voorkomen.

In een later stadium worden de benoemde uitgangspunten verder uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan. Het waterhuishoudkundig plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het cluster Water&Riolering van de gemeente Oost Gelre.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde Watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling waterschapsbelangen raakt. Hiervoor wordt de normale procedure in gang gezet en is er advies van het waterschap nodig. De Watertoets is toegevoegd als Bijlage 4.

Dit advies heeft betrekking op een rioolgemaal en de wateroverlast. In de nabijheid van het plangebied is het rioolgemaal Groenlo van het waterschap gevestigd. Op dit rioolgemaal berust een zonering (geur- en hindercirkel) van 30 meter van de put van het gemaal. Op basis van de tekeningen van het toekomstige IKC ziet het waterschap Rijn en IJssel geen probleemen voor het beheren en onderhouden van het rioolgemaal Groenlo. Daarnaast is er de wateroverlast, waarbij een wijziging in verhard oppervlak consequenties oplevert voor de afvoer van het hemelwater. Bij onderhavig plan neemt het verhard oppervlak af, maar wordt er ook bebouwing gesloopt en herbouwd. Indien er sloop en herbouw plaats vindt dan wordt om reden van klimaatontwikkeling het uitgangspunt door het waterschap gehanteerd, dat over de oppervlakte die gesloopt én herbouwd wordt per m2, 20 mm wordt geborgen of vertraagd wordt afgevoerd. Hieraan wordt ruimschoots voldaan, omdat de gemeente de eis via de regels een voorwaardelijk verplichting opneemt, die inhoudt dat op eigen terrein wordt voorzien in waterberging met een minimale capaciteit van T10+10% (40 mm) en T100+10% bergen tot aan maaiveld.

Klimaatadaptatie

Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.

Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.

De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.

De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.

Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2023.

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)

Mede gebaseerd op de adviezen uit het Manifest Klimaatbestendige Stad (2013) is in 2014 de intentieverklaring Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie verschenen. In deze beslissing staat het gezamenlijk doel centraal: in 2050 is het bebouwde gebied in Nederland, inclusief vitale en kwetsbare objecten, zo goed als mogelijk “waterrobuust” en “klimaatbestendig” ingericht. Hierbij wordt gewerkt aan maatregelen om de kwetsbaarheid van de stad te verlagen voor drie opgaven: te nat (overstroming en wateroverlast), te droog (wateronderlast) en te warm (hittestress). In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan zeven ambities centraal:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0007.jpg"

  1. 1. Kwetsbaarheid in beeld brengen via stresstest
  2. 2. Risicodialoog voeren en strategie opstellen
  3. 3. Uitvoeringsagenda opstellen
  4. 4. Meekoppelkansen benutten
  5. 5. Handelen bij criminaliteiten
  6. 6. Reguleren en borgen
  7. 7. Stimuleren en faciliteren, kennis ontwikkelen en delen

Door te werken aan deze zeven ambities wordt de totstandkoming van een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting versneld en geïntensiveerd.

Klimaatadaptatie in het plangebied

Het IKC (inclusief buitenruimte) geeft maximaal invulling aan klimaatadaptatie door een zo goed mogelijke klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te krijgen. Door efficiënter gebruik van de beschikbare ruimte doordat de verschillende functies geclusterd in het IKC worden ondergebracht, wordt de buitenruimte ook voorzien van voldoende waterberging en groene elementen. Daarnaast wordt ook de nieuwbouw gerealiseerd met wettelijke eisen uit het Bouwbesluit die te relateren zijn aan duurzaamheidsdoeleinden, zoals het beperken van energieverbruik (isolatie, gasloos bouwen). Hierdoor wordt er rondom het IKC (zichtbaar) rekening gehouden met de klimaateffecten hitte, droogte en wateroverlast.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan binnen de onderzoekzone van een weg of spoorlijn, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is bijvoorbeeld een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

Onderzoek

Grenswaarden

Voor de realisatie van de functies van het IKC met de daarbij behorende voorzieningen is akoestisch onderzoek verricht (Bijlage 5). De bestaande omliggende woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. Aangetoond wordt dat er voldaan wordt aan de beoordelingsniveau van het Activiteitenbesluit, maar dat er niet voldaan wordt aan de standaardwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid. Ook vormt de indirecte hinder geen belemmering.

Wel wordt er voldaan aan de grenswaarden van het gemeentelijk geluidbeleid. Voor de overschrijding van de standaardwaarde is een bestuurlijke afweging nodig. Hiervoor is inzicht gegeven in de bestaande en toekomstige activiteiten (Bijlage 6). Dit is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (Bijlage 7). Het blijkt dat er sprake is van een toename van 1,3 dB(A) langtijd gemiddeld in de dagperiode. Deze toename wordt veroorzaakt doordat meer kinderen buiten spelen. Op zich zou een dergelijke toename ook binnen de huidige bestemming mogelijk zijn. Bovendien vindt de toename niet plaats op een tuin/terras en wordt voldaan aan het binnenniveau in de woningen. Geadviseerd wordt te overwegen dan de toename van het geluidniveau aanvaardbaar is en dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de aangevraagde ontwikkeling.

De geluidsbelasting van de bestaande omliggende woningen is getoetst aan de grenswaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid en de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Bij de bestaande omliggende woningen wordt er voldaan aan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde en de maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit. Tevens wordt er voldaan aan de grenswaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid. Hierdoor is er bij de omliggende woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat door de nieuwe functies van het IKC met de bijhorende voorzieningen.

Daarnaast is er geen sprake van geluidhinder als gevolg van (gezoneerde) industrieterreinen of spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet milieubeheer bevat eisen en regels met betrekking tot luchtkwaliteit die mensen moeten beschermen tegen luchtverontreiniging. Dit zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide). De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Of een nieuwe ontwikkeling wel of niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging hangt af van diverse factoren waaronder de aard van de beoogde nieuwe functie: woningen, kantoren, (agrarische) bedrijven, detailhandel, scholen, et cetera. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor de meeste functies.

Onderzoek

Binnen en rondom de locatie Karel Doormanstraat 66 is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het Besluit nibm is niet zondermeer toepasbaar, omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de realisatie van een hierin niet opgenomen IKC. Deze ontwikkeling heeft een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zodat moet worden bezien wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit.

Het verkeer van en naar het IKC beweegt zich via verschillende straten/wegvakken. Het grootste aantal verkeersbewegingen doet zich daarbij uiteraard voor ter hoogte van de IKC zelf. Dit aantal is geschat op 468 extra voertuigen per dag. De bijdrage aan de luchtverontreiniging is berekend met de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van 1% vrachtverkeer (voor bevoorrading en afvoer).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0008.jpg"

NIBM-tool

Uit de berekening met NIBM-tool volgt dat de maximale extra bijdrage nog ver onder de NIBM-grens zit. Het Besluit nibm is daarom toch toepasbaar en aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

Bovenstaande berekening levert overigens een overschatting op van de daadwerkelijke toename aan NO2 en PM10. Bij het aantal van 468 voertuigbewegingen gaat het namelijk om de totale verkeersgeneratie van het IKC, terwijl eigenlijk alleen het effect van het extra verkeer in beeld hoeft te worden gebracht. Dat betekent concreet dat de voertuigbewegingen die samenhingen met de school mogen worden afgetrokken van het opgegeven aantal voertuigbewegingen voor het IKC. Het is niet bekend hoeveel voertuigbewegingen dat scheelt, maar het betekent wel dat bovenstaande waarden in de praktijk lager uitvallen.

De ruimtelijke procedure voorziet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt echter op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is sprake van het realiseren van een gevoelige bestemming. De locatie ligt echter op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een contour van 10-6 per jaar. Het risico op een plaats buiten een inrichting of langs een transportas voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor inrichtingen geldt dat binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour als richtwaarde. Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt de 10-6 per jaar PR-contour voor nieuwe situaties voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Voor de bestaande situaties geldt de 10-5 per jaar PR-contour als grenswaarde en de 10-6 per jaar PR-contour als een streefwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten.

Bij het groepsrisico is het niet een vaste norm (contour) die bepalend is. Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een beschouwing van het bevoegde gezag ten aanzien van deze kwantitatieve waarde is een van de elementen uit de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Binnen deze verantwoording kan het bevoegd gezag van deze waarde afwijken. Er bestaat een oriëntatiewaarde voor inrichtingen en een oriëntatiewaarde voor transport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten de inrichtingsgrens van de betreffende Bevi-inrichting. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken en lpg-tankstations. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden.

Het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water is op 1 april 2015 in werking getreden. In het Basisnet wordt een afweging gemaakt tussen ruimtelijke, vervoers- en veiligheidsbelangen. Om het Basisnet te verankeren is het besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) vastgesteld en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aangepast.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de eisen opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico, ruimtelijke reservering voor belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel.

Het aspect externe veiligheid vormt een onderdeel van de toetsing die bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet onder meer vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen afgewogen worden of het aanvaardbaar is om het initiatief op de betreffende locatie te realiseren.

Onderzoek

Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid (zie navolgende afbeelding) is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart.

Zoals op de signaleringskaart is te zien, vallen er geen plaatsgebonden- of groepsrisico contouren over het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0009.jpg"

Uitsnede signaleringskaart

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimtelijke ordening en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen transporten met gevaarlijke stoffen op weg, spoor en water plaats waarvan het invloedsgebied over het planinitiatief valt.

Het onderwerp externe veiligheid is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Aanvullend onderzoek is hierdoor niet nodig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Flora En Fauna

Algemeen

De bescherming van plant- en diersoorten alsmede de bescherming van bepaalde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarnaast is de gebiedsbescherming vastgelegd in provinciale verordeningen, waaronder de bescherming van Natuurnetwerk Nederland. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of als gevolg van de ontwikkeling sprake is van overtreding van de geldende natuurwet- en regelgeving. Hierbij moet worden aangetoond dat van een negatief effect op beschermde natuurgebieden en -soorten geen sprake is of dat daarvoor een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Onderzoek

Voor de planontwikkeling is door Staring Advies een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de mogelijk aanwezige beschermde soorten in en om het plangebied en de gevolgen van het plan voor beschermde natuurgebieden. Hierbij is het plangebied ruim opgezet. De quickscan natuuronderzoek is Bijlage 8 als toegevoegd aan deze toelichting. Navolgend zijn de resultaten kort beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in een Groene Ontwikkelingszone (GO) (zie onderstaande figuur). De Groenlose Slinge en een deel van de oeverzone, ten noordwesten van het plangebied, zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Diverse agrarische percelen en bosschages langs de Groenlose Slinge zijn verder aangewezen als GO. Het dichtstbijzijnde GNN gedeelte is de zuidoostoever van de Groenlose Slinge. Dit gebied ligt op circa 50 meter afstand van het plangebied en wordt van het plangebied gescheiden door de Van Kinsbergenstraat en een brede groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0010.jpg"

Ligging plangebied ten opzichte van het GNN en GO

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden. Voor alle soorten geldt dat het verboden is om de soorten opzettelijk te storen, vangen of doden en vaste rust- of verblijfplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen, en dat de werkzaamheden in het plangebied kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.

  • Broedvogels: Tijdens het veldbezoek zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen in het plangebied en de directe omgeving: ekster, gaai, houtduif, kauw, koolmees, merel, pimpelmees, roodborst, Turkse tortel en de jaarrond beschermde huismus. De opgaande groenstructuren zijn geschikt als nestlocatie voor enkele van de tijdens het veldbezoek aangetroffen vogelsoorten, waaronder houtduif, vink en Turkse tortel. De te slopen gebouwen zijn verder geschikt als nestlocatie voor de witte kwikstaart en zwarte roodstaart.
  • Vleermuizen: In het te slopen schoolgebouw en in de gymzaal zijn diverse openingen te vinden die toegang bieden tot geschikte verblijfsruimten voor gebouwbewonende vleermuizen. De openingen bieden toegang tot mogelijke geschikte verblijfsruimten in de spouw van de gevels en in andere donkere, beschutte ruimten aan de binnenzijde van het gebouw. Het plangebied is door de aanwezigheid van groenstructuren geschikt als foerageergebied voor met name een enkele minder storingsgevoelige soort als de gewone dwergvleermuis. Ondanks aanwezigheid van voldoende alternatief foerageergebied is het niet uit te sluiten dat het (deels) verwijderen van de aanwezige groenstructuren een negatief effect kan hebben op (essentieel) foerageergebied en mogelijk een vliegroute van onder andere de gewone dwergvleermuis. Verder kan met name toename van (kunst)licht tijdens de bouw- en ingebruikfase van het plangebied zorgen voor een significant negatief effect. Er wordt dan ook geadviseerd om nader onderzoek naar de verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied(en) van de vleermuis uit te voeren.

Stikstofberekening

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2022 een AERIUS-berekening uitgevoerd voor het IKC. Dit onderzoek met de berekening is als Bijlage 9 toegevoegd aan deze toelichting.

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het in Duitsland gelegen ‘Zwillbrocker Venn und Ellewicker Feld’ dat op circa 5,9 km ten oosten van het projectgebied ligt. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn het ‘Korenburgerveen’ (circa 6,2 km), ‘VSG Moore und Heiden des westlichen Müsterlandes’ (circa 6,2 km) en ‘Witte Venn, Krosewicker Grenzwald’ (circa 8,4 km).

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de realisatiefase de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Verder blijkt uit de AERIUS-berekening dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase. Dit betekent dat de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de quickscan natuuronderzoek is er door Staring Advies een aanvullend vleermuisonderzoek uitgevoerd. Het aanvullend vleermuisonderzoek is als Bijlage 10 toegevoegd aan deze toelichting. Navolgend zijn de resultaten kort beschreven.

Door de geplande ruimtelijke ontwikkeling verdwijnt één zomerverblijfplaats en één paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Hiervoor is het aanvragen van een ontheffing en het treffen van compenserende maatregelen noodzakelijk. Daarnaast moet aantasting van de vliegroute ('hop-over') via de bomenrij op het schoolplein voorkomen worden.

Door de geplande ruimtelijke ontwikkeling worden geen verblijfplaatsen, (essentieel) foerageergebied en vliegroutes van de laatvlieger aangetast. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.

Voor de huidige verblijfplaatsen worden tijdelijke en permanente alternatieven aangeboden, rekening houdend met in het activiteitenplan gestelde eisen. Indien deze volgens de eisen van het activiteitenplan uitgevoerd gaan worden is er voor het verwijderen/vernietigen van de verblijfplaatsen geen bezwaar m.b.t. verlenen van de ontheffing.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij een ruimtelijk plan moet, conform de Erfgoedwet, rekening worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Situatie plangebied

Het plangebied heeft volgens het Paraplubestemmingsplan Archeologie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'. De nieuwbouw van het IKC valt binnen de grenzen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4'. Daarbij wordt de verstoringsoppervlakte die bij dit verwachtingsgebied horende grenswaarde van 5.000 m2 niet overschreden. Ook de civieltechnische werken zoals de aanleg van de parkeerplaats en de Kiss & Ride vallen in verwachtingsgebieden met waarden 2 of 4 en worden deels gesitueerd op plekken waar de nodige verstoring (gymzaal in bestaande situatie) al heeft plaatsgevonden.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In het kader van het Rijksbeleid Modernisering van de Monumentenzorg is het sinds 1 januari 2012 wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met cultuurhistorie. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. De ruimtelijke ordening krijgt zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden/verbeteren van cultuurhistorische waarden.

Situatie plangebied

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen, waardoor er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

Algemeen

Bij het realiseren van een ruimtelijke ontwikkeling dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  2. 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Onderzoek

Vraag 1

Onderhavig plan betreft een maatschappelijke functie die kan zorgen voor hinder op de omgeving, zeker aangezien de locatie wordt omringd door hindergevoelige functies (woningen). Voor de afstand tussen hindergevende functies en gevoelige functies kan in eerste instantie worden uitgegaan van de richtafstanden zoals genoemd in de publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Op basis van een categorie-indeling van bedrijfstypen worden hierin richtafstanden gegeven voor diverse milieuaspecten, onder andere voor 'geluid'. Indien deze richtafstanden in acht worden genomen, kan gesteld worden dat ter plaatse van woningen van derden sprake is van een (akoestisch gezien) acceptabel woon- en leefklimaat.

Bij het stellen van de richtafstanden wordt in de genoemde publicatie onderscheid gemaakt in twee gebiedstyperingen, te weten een 'rustige woonwijk met weinig verkeer' en een 'gemengd gebied'. Indien sprake is van een gemengd gebied, kunnen de richtafstanden in algemene zin met één afstandsstap worden gereduceerd. De richtafstand wordt gemeten tussen de grens van het bestemmingsvlak en de gevel van een gebouw waarbinnen een gevoelige functie is ondergebracht. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met eventuele vergunningvrije gebouwen die bij de gevoelige functie mogelijk zijn.

Het gebied rond het IKC kan worden beschouwd als een rustige woonwijk.

Voor de voorgenomen bedrijfsactiviteiten geldt een maximale richtafstand van 30 meter (zie onderstaande tabel). De omschrijvingen komen uit bijlage 1 van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering. Ze sluiten zo goed mogelijk aan bij de aangevraagde bedrijfsactiviteiten. Hierbij geldt de richtafstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de gevel van de woning. De werkelijke afstand is ook op die manier gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0011.jpg"

Uit de tabel lezen we dat zich binnen de richtafstand woningen of andere gevoelige functies bevinden. Binnen de richtafstand van de voorgenomen ontwikkeling bevinden zich woningen. Die woningen vormen mogelijk een belemmering voor de ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen is hierbij mogelijk in het geding.

Het onderdeel geluid is bepalend voor de richtafstand. Gericht aanvullend onderzoek naar het onderdeel geluid kan een kleinere afstand dan de richtafstand opleveren. Hiermee wordt aangetoond dat voorgenomen onwikkeling toelaatbaar is. Om voorgaande reden is door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in het akoestisch klimaat van de omliggende woningen als gevolg van de nieuwe functies. De rekenresultaten zijn als Bijlage 5 opgenomen en de uitgangspunten zijn heronder kort toegelicht.

Uitgangspunten

Ten aanzien van het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de ontwikkeling van de volgende functies binnen het IKC: een basisschool (140 kinderen), een buitenschoolse opvang (20 kinderen), een kinderdagopvang (16 kinderen), voorschoolse educatie (16 kinderen), een vakantieopvang (20 kinderen) en een gymzaal. Daarnaast zijn er berekeningen uitgevoerd voor rijdende auto's van de Kiss & Ride en de parkeerplaats, van indirecte hinder van de functies en van installaties op het dak van het gebouw. Voor een nadere toelichting van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar 4.3.

Vraag 2

Onderhavig plan betreft de realisatie van een maatschappelijke functie. Deze functie is beperkt hindergevoelig voor omliggende functies. Echter, in de directe omgeving zijn uitsluitend woningen aanwezig. De verderop gelegen hindergevende functies hebben, uitgaande van de VNG-publicatie, geen indicatieve hindercontour in het plangebied.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Geur

Algemeen

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

Het te realiseren IKC wordt op voldoende afstand van woningen en andere geurgevoelige objecten gerealiseerd. Die geurgevoelige objecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is hierbij niet in het geding. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar geur nodig. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Verkeer En Parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.10.2 Verkeer

Uitgangspunten

Een goede verkeersafwikkeling van de verschillende verkeersstromen is van groot belang voor het IKC. Het IKC krijgt te maken met medewerkers die per fiets of auto naar het IKC komen, kinderen die te voet of per fiets komen of met de auto worden gebracht en gehaald door hun ouders/verzorgers.

Gedurende het ontwerpproces is gebleken dat er verkeersonderzoek nodig was. Dit mede, omdat een goede afwikkeling van het verkeer voor de omwonenden heel erg belangrijk is. Daarom is door Roelofs onderzoek gedaan naar de gewenste ontsluitingsstructuur rondom het IKC. Het onderzoek is als Bijlage11 aan deze toelichting toegevoegd. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samenvattend beschreven.

Het belangrijkste uitgangspunt voor de toekomstige ontsluiting is dat de verschillende verkeersstromen zo veel mogelijk gescheiden moeten worden.

Verkeersgeneratie

Bij het verkeersonderzoek is in beeld gebracht wat de verkeersgeneratie is van zowel het gemotoriseerde verkeer als het fietsverkeer. In de huidige situatie kan het ontsluitende wegennet het verkeer van/naar de St. Willibrordus op een acceptabele wijze afwikkelen. In de toekomstige situatie (met iets meer leerlingen) zijn er ook geen problemen te verwachten.

Ontsluiting

Autoverkeer

Voor gemotoriseerd verkeer gaat de hoofdontsluiting via de Van Kinsbergenstraat in zuidelijke en noordelijke richting en via de Karel Doormanstraat in zuidelijke en oostelijke richting.

Langzaamverkeer

Het fietsverkeer ontsluit via het Watermolenpad in oostelijke en westelijke richting. Hierdoor zal het fietsverkeer zo veel mogelijk gescheiden zijn van het gemotoriseerd verkeer. Voetgangers ontsluiten zich via alle mogelijke ontsluitingen rondom het IKC.

Verkeersveiligheid

In de huidige situatie is ook sprake van een school en bijbehorende kwetsbare verkeersdeelnemers. Door de verkeerstromen zoveel mogelijk te verdelen over verschillende ingangen bij de nieuw te realiseren school, wordt de verkeerssituatie verbeterd. Een Kiss & Ride moet voorkomen dat kinderen die met de auto gebracht worden midden op straat moeten uitstappen en dat deze auto's met openslaande deuren daarnaast ook andere verkeersdeelnemers hinderen. Daarnaast komt er ruimte voor wachtende ouders. En door het parkeren in een parkeerkoffer te realiseren, wordt dit gescheiden van de overige verkeersstromen en zijn er geen gevaarlijke verkeerssituaties waarbij auto's achteruit de rijbaan op rijden.

4.10.3 Parkeren

Parkeerbehoefte

Om inzichtelijke te hebben hoeveel parkeerplaatsen en Kiss & Ride-plaatsen opgenomen moeten worden is door Roelofs een schouw uitgevoerd, waarin is gekeken naar de verkeerssituatie van de basisschool die ondergebracht gaat worden in het IKC gebouw. Er is voornamelijk gekeken naar de spitsmomenten van de dag.

Er is op basis van de geldende Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre een berekening van de parkeerbehoefte opgesteld door de gemeente. De berekening is op de navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0012.jpg"

Overzicht berekening parkeerbehoefte auto's

Wanneer de berekening op basis van de gemeentelijke parkeernormering wordt vergeleken met de parkeerbehoefte op basis van de praktijksituatie/uitgangspunten en de aanwezigheidspercentages (ochtend/middag/avond) is het benodigd aantal parkeerplaatsen 15 (minimaal) tot 21 (maximaal). Daarnaast is er behoefte aan circa 14 plekken voor de Kiss & Ride om kinderen te halen en te brengen. Deze berekening is op navolgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0013.jpg"

Overzicht berekening parkeerbehoefte Kiss & Ride

De behoefte aan stalling voor fietsen is eveneens berekend. Er wordt uitgegaan van circa 45 fietsparkeerplaatsen (inclusief voor de gymzaal), waarvan maximaal 6 fietsparkeerplaatsen voor medewerkers. De praktijkervaring leert dat circa 75% van de leerlingen zelf fietst. De berekening is weergegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPGRO509-OW01_0014.jpg"

Overzicht berekening parkeerbehoefte fietsen

Parkeeroplossing

Autoparkeren

Langs de oostzijde van het perceel worden parkeren voor personeel, gebruikers/bezoekers van de gymzaal en openbare parkeerplaatsen voor de buurt gebundeld in een koffer (totaal 21 parkeerplaatsen). De openbare parkeerplaatsen kunnen duidelijk gemarkeerd of afgescheiden worden van de parkeerplaatsen voor het IKC gebouw. Hierdoor wordt er voor het IKC voldaan aan de maximale parkeerbehoefte van 21 parkeerplaatsen voor auto's.

Daarnaast wordt de Kiss & Ride aan de westzijde van het perceel geplaatst, waarbij de inrit aan de Willem Barentzstraat is (op enige afstand van de kruising met de Karel Doormanstraat) en de uitrit op de Van Kinsbergenstraat. Dit betreft de positionering van de Kiss & Ride zoals aangegeven op de stedenbouwkundige opzet in 2.2.3. De Kiss & Ride krijgt 14 langsparkeerplaatsen, waardoor de aangegeven parkeerbehoefte wordt opgelost.

Fietsparkeren

Langs de noord- en zuidkant van het perceel (Watermolenpad en Karel Doormanstraat) worden fietsparkeerplaatsen voor leerlingen aangelegd, in totaal 45 stallingplekken. Door middel van dubbelgebruik kunnen gebruikers/bezoekers van de gymzaal (in de avonduren) ook van deze stallingplekken gebruik maken. Hierdoor wordt er voor het IKC voldaan aan de parkeerbehoefte voor fietsen.

4.10.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.11 Laagvliegroute, Kabels En Leidingen

Bovenlokale, hoofdtransportleidingen zijn planologisch relevant. Er zijn binnen het plangebied geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Binnen het plangebied ligt een deel van een militaire laagvliegroute. Op deze route mag door militaire vliegtuigen worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 m. Op grond van het gestelde in artikel 2.6.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, gelden onder de route beperkingen voor de bouw van obstakels (zoals telecommunicatiemasten, windturbines en dergelijke). Bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 m zijn niet toelaatbaar onder de laagvliegroute. De zone waarvoor de beperking geldt, is weergegeven op onderstaande afbeelding. Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor bouwwerken tot 40 m hoogte, is dit niet verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.

4.12 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

Daarnaast kan er nog een plan-m.e.r.-plicht gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.

Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de sloop van een school en herbouw van een Integraal Kindcentrum met geïntegreerde gymzaal. Dit is geen ontwikkeling die voorkomt op onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Van alle activiteiten genoemd in onderdeel D. van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zou de ontwikkeling die het voorliggende plan mogelijk maakt wellicht kunnen vallen onder categorie 11.2; “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. In de Nota van Toelichting bij het Besluit m.e.r. wordt deze activiteit als volgt omschreven: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.” Deze omschrijving biedt ruimte voor interpretatie. Om het ruime begrip in te perken, wordt ook gekeken naar de uitleg in de praktijk die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State er aan geeft. De Afdeling legt artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage niet zo uit dat iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, moet worden aangemerkt als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het specifieke geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol. In het voorliggende geval is sprake van de situatie waarin een bestaande school wordt gesloopt en op diezelfde locatie nieuwbouw plaatsvindt. In een soortgelijke situatie (201901464/1/R1) heeft de Afdeling geoordeeld dat de sloop van een school en de nieuwbouw van 12 woningen geen stedelijk ontwikkelingsproject was. Daarbij was van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. In het voorliggend geval is er eveneens sprake van bestaand bebouwd gebied en is het ruimtebeslag eveneens beperkt.

Conclusie

Op grond van de specifiek omstandigheden van de voorliggende ontwikkeling is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er hoeft dan ook geen mer-beoordelingsbesluit te worden genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Plansystematiek

Hieronder wordt ingegaan op de functie van de verbeelding en de regels.

Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.

Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

Begripsomschrijvingen

Het opnemen van begripsbepalingen wordt beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen. Tevens wordt een aantal begrippen op basis van de Wabo opgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregeling

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.

De voor dit plan relevante onderdelen zijn hieronder kort toegelicht.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouw- of gebruiksregels

Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4' een omgevingsvergunningplicht.

5.2 Beschrijving Van De Bestemmingen

Groen - 1

Het stuk oppervlakte aan de noordwestzijde binnen het plangebied is bestemd als 'Groen - 1'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, toegangswegen, behoud van landschappelijke waarden, nutsvoorzieningen en straatmeubilair, voet- en fietspaden, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen, (dag)recreatieve mogelijkheden in de openlucht en speelvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair worden gebouwd.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Maatschappelijk

De gronden in het plangebied zijn grotendeels bestemd als 'Maatschappelijk'. Daarbij is de aanduiding 'onderwijs' opgenomen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor onderwijs, kinderopvang en gymzaal, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en wegen en paden, waaronder een Kiss & Ride. Daarnaast zijn de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen toegestaan. Tevens zijn ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen. In de regels is bepaald dat het gebouw voor het IKC binnen het bouwvlak moet worden gebouwd. In de regels is opgenomen dat met het bebouwingspercentage maximaal 50% van het bouwvlak mag worden bebouwd.

Voor het bouwvlak zijn twee maximum bouwhoogtes opgenomen. Het lagere gedeelte aan de Karel Doormanstraat mag maximaal 4,25 m hoog worden gebouwd. De bouwhoogte van de rest van het bouwvlak mag maximaal 8,5 m bedragen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld fietsenberging en berging voor speelattributen) zijn eveneens toegestaan. Deze mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Naast de eerder genoemde gebouwen zijn ook verschillende overige bouwwerken (geen gebouwen zijnde) toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn eveneens in de bouwregels opgenomen.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt geborgd dat er met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in voldoende waterberging.

Verkeer – Verblijfsgebied

De parkeerplaats aan de oostzijde en de verkeersbestemming aan de noordwestzijde binnen het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor: wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en fietsenstallingen, groenvoorzieningen, ondergrondse afvalcontainers, waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en straatmeubilair.

Binnen deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en straatmeubilair worden gebouwd.

Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 en 4

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Voorbereiding

Met betrekking tot de participatie van het plan zijn omwonenden in het voortraject betrokken.

6.1.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Ter voldoening hieraan heeft er vooroverleg met het Waterschap Rijn en IJssel plaatsgevonden en is het Waterschap Rijn en IJssel akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. Aangezien er geen provinciaal belang aan de orde is, is het plan niet voorgelegd aan de provincie Gelderland.

6.1.3 Terinzageligging van het ontwerpbestemmingsplan

PM

6.1.4 Vaststelling van het bestemmingsplan

PM

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarbij een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt mogelijk gemaakt en waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten moeten worden verhaald op de initiatiefnemer of de ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld (artikel 6.12 Wro).

Voorliggend plan wordt gemeentelijk initiatief gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met het plan en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn in de gemeentelijke begroting opgenomen. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. Het opstellen van een exploitatieplan is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet aan de orde.

Bijlage 1 Locatieonderzoek

Bijlage 1 Locatieonderzoek

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Programma Van Eisen

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Programma van Eisen

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 3 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Memo Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Memo akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Beoordeling Oda Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Beoordeling ODA akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 8 Quickscan natuurtoets

Bijlage 9 Stikstofberekening

Bijlage 9 Stikstofberekening

Bijlage 10 Aanvullend Vleermuisonderzoek

Bijlage 10 Aanvullend vleermuisonderzoek

Bijlage 11 Verkeersadvisering

Bijlage 11 Verkeersadvisering