KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Rijksbeleid, Nota Ruimte
4.3 Provinciaal Beleid, Ruimtelijke Verordening Gelderland
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Watertoets
5.2 Bodem
5.3 Flora En Fauna
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Wegverkeerslawaai
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Geur
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Overige Beperkingen
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving
7.1 Algemeen
7.2 Bestemmingsplan
7.3 Plansystematiek
7.4 Regels
Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Broekboomstraat (Ong.) Te Lichtenvoorde
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Bronckhorststraat (Ong.) Te Lichtenvoorde
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets Kloostertuin In Lichtenvoorde
Bijlage 4 Zienswijzennota

Dorpskern Lichtenvoorde herziening St. Eloy / Broekboomstraat

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 26-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Woonwijken Groenlo van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC015 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 archeologisch deskundige:

de (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.13 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.14 atelier:

een werkruimte voor een kunstenaar;

1.15 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel dan wel bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.18 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.19 bestaand:

ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 brutovloeroppervlakte (bvo.):

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.33 galerie:

(culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst;

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.37 nettovloeroppervlakte (nvo):

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;

1.38 nutsvoorzieningen:

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.39 overkapping:

of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.40 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;

1.41 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.46 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.47 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.48 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.49 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.50 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.51 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt, tenzij in de regels anders bepaald, als volgt gemeten:

  1. a. afstanden loodrecht;
  2. b. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven (bij toepassing wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is) en;
  3. c. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en pleinen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen en fietsenstallingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ondergrondse afvalcontainers;
  5. e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. bestaande nutsvoorzieningen en straatmeubilair,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
  2. b. vrijstaande woningen en twee-aaneen gebouwde woningen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "vrijstaand - twee-aaneen" (sba-vt),

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit inventariserend archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van inventariserend archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti - Dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, entreepartijen, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

8.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 8.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in lid 8.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in lid 8.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in lid 8.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

8.3 Algemene parkeerregels

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn voor zover dit niet reeds is aangegeven tevens bestemd voor parkeervoorzieningen.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

9.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 9.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van het plan voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m³ en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
  2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
  3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
  4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

10.2 Criteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts verleend worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en in strijd is met het plan, mag, mits deze strijdigheid naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning onderdeel bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

11.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

11.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de strijdigheid naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in 11.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanDorpskern Lichtenvoorde herziening St. Eloy / Broekboomstraat.

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Naam bestemmingsplan: Dorpskern Lichtenvoorde herziening St. Eloy / Broekboomstraat
Status bestemmingsplan: Vastgesteld
Datum bestemmingsplan: juni 2012
Inlichtingen: G.C. Béguin
Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling
Telefoonnummer: 0544 393479

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

De Exploitatiemaatschappij St. Eloy VOF heeft een verzoek ingediend voor herziening van het bestemmingsplan voor de locatie St. Eloy. Dat is het voormalig kloosterterrein met een aangrenzend perceel, gelegen tussen de Broekboomstraat, Bronckhorststraat en Op den Akker. Het vigerende bestemmingsplan maakt het nu mogelijk op deze locatie vier appartementengebouwen met in totaal 16 appartementen te realiseren. De ontwikkelingen op de woningmarkt belemmeren realisatie van dit bouwplan. De initiatiefnemer is van plan dit project te herontwikkelen en te vervangen door 7 vrijstaande woningen. Voorliggende herziening van het bestemmingsplan maakt die herontwikkeling mogelijk.

2.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt in de kern Lichtenvoorde aan de rand van het centrum. Het plangebied ligt tussen de Broekboomstraat, Bronckhorststraat en Op den Akker. Het Onderstaande afbeelding geeft de ligging weer van het plangebied. het plangebied ligt in een woongebied en wordt aan alle kanten omringd door woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC015-VG02_0001.jpg"

Afbeelding 1 Ligging plangebied

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

Het plangebied ligt nu in het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde. Dat bestemmingsplan maakt op deze locatie de bouw mogelijk van vier appartementengebouwen met in totaal 16 appartementen. Deze zijn nog niet gerealiseerd, waardoor het terrein nu braak ligt. De locatie wordt omsloten door woningen en is gelegen nabij het centrum van Lichtenvoorde.

Het plangebied is voor autoverkeer ontsloten via de Broekboomstraat.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. Aangezien het plangebied in de kern van Lichtenvoorde ligt, zijn deze regelingen hier niet van toepassing. In dit hoofdstuk wordt deze regelgeving daarom niet genoemd. De belangrijkste nationale en provinciale juridische en beleidskaders worden hierna beschreven.

4.2 Rijksbeleid, Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Het rijk gaat daarbij uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. De Nota gaat uit van krachtige steden en een vitaal platteland. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het rijk zich op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (intern)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voorliggend plan betreft een lokale ontwikkeling in de kern Lichtenvoorde. Dit is een ontwikkeling waarbij de verantwoordelijkheid bij de decentrale overheid ligt. De afweging van voorliggend plan is door het gemeentebestuur gedaan en voldoet hiermee aan het rijksbeleid.

Inmiddels heeft het rijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in de inspraak gebracht. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor lokale ontwikkelingen nog nadrukkelijker bij de decentrale overheden gelegd.

4.3 Provinciaal Beleid, Ruimtelijke Verordening Gelderland

Provinciale Staten heeft op 15 december 2010 de Ruimtelijke verordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening vormt het ruimtelijk beleid van Gelderland naast het streekplan Gelderland 2005. Voor de onderwerpen die niet in de ruimtelijke verordening worden genoemd, geldt het streekplan. Op de kaart van de ruimtelijke verordening is het plangebied aangewezen als Bestaand bebouwd gebied.

Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:

  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen.
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling.
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland.
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).

Bij transformaties (functieverandering van plekken) in bestaand bebouwd gebied gelden de volgende aanknopingspunten:

  • bij gunstige openbaar vervoer locaties: passende publieksfuncties;
  • bij gunstige weglocaties: gemengde of specifieke (werk)functies (met goede wegontsluiting)
  • hinderlijke/verouderde werkfuncties in de woonomgeving transformeren naar woonfuncties.

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Benadrukt wordt dat het aanbod aan woningen en woonmilieus beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen.

Voorliggend plan wijzigt de functie wonen niet. Wel wordt de invulling van het plangebied gewijzigd, doordat nu de bouw van grondgebonden woningen in plaats van appartementen mogelijk wordt gemaakt. Voorliggend plan voldoet aan de Ruimtelijke verordening Gelderland.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Woonvisie Regio Achterhoek/Oost Gelre.

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid voorbereid. In de regio is een demografische ontwikkeling gaande, waarbij het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

Het aantal te bouwen woningen in de komende periode is teruggebracht tot 5.900 woningen in de 7 Achterhoekse gemeenten.Het gemeentebestuur van Oost Gelre heeft inmiddels ingestemd met de in regionaal verband gemaakt afspraken. In voorliggend plan wordt het aantal wooneenheden teruggebracht van 16 naar 7. Dit plan past binnen het woonbeleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Thema Toetsvraag Relevant Intensiteit
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee


Nee
2


2
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Ja

Nee
Nee
2

1
1
Wateroverlast (oppervlakte-water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Ja

Ja


Nee
2

1

1


1
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Nee
1
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2 Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Ja

Nee
Nee
1

1
1
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee 1
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
1

2
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee


Nee
1


1
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
2
2
1
1
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee 1
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
Nee

2
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee 1

De gemeente Oost Gelre houdt rekening met de wateropgaven en volgt daarbij zoveel mogelijk het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel. Bij de waterafvoer wordt gekeken naar de "afkoppelbeslisboom" uit de nota "Omgaan met regenwater in (nieuw) stedelijk gebied" van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze nota geeft ook een handreiking voor het ontwerp van infiltratie- en retentievoorzieningen.

Riolering en afvalwaterketen

In de huidige situatie is sprake van onbebouwd gebied. Door de ontwikkelingen in voorliggend plan neemt de hoeveelheid afvalwater toe ten opzichte van de huidige situatie. een onbebouwd gebied.

Het vigerend bestemmingsplan maakt de bouw van 16 appartementen mogelijk. Ten opzichte van die planologische situatie neemt de hoeveelheid afvalwater af, omdat nu maximaal 7 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel van de gemeente Oost-Gelre. Het rioolsysteem is van voldoende omvang om hierin te voorzien.

(Grond)wateroverlast en infiltratie/berging van het hemelwater.

Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater uiteindelijk afgevoerd naar het gemeentelijk infiltratieriool, volgens de trits vasthouden-bergen- afvoeren.

In het plangebied zal de verharde oppervlakte toenemen ten opzichte van de huidige, onbebouwde situatie. Het totale plangebied meet bijna 4800 m2, waarvan nu ongeveer 150 m2 verhard is. In voorliggend plan bedraagt de oppervlakte voor wegverharding ongeveer 930 m2 en de oppervlakte van de bouwvlakken is ongeveer 950 m2 groot.

In het plangebied is ruimte aanwezig voor het realiseren van infiltratievoorzieningen. De gemeente Oost Gelre zal het definitieve inrichtingsplan voor de buitenruimte met de daarin opgenomen retentievoorzieningen afstemmen met het waterschap Rijn en IJssel. Vertrekpunt daarbij is dat het regenwater niet wordt afgevoerd via het vuilwaterriool en dat de berging in het hemelwaterriool gemaximaliseerd wordt, waarbij er minimaal 10 mm waterberging in het hemelwaterriool wordt gerealiseerd voor het nieuwe verhard oppervlak.

5.2 Bodem

Verkennend bodemonderzoek

Op 5 oktober 2011 en 22 november 2011 heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Zie bijlage.

Het doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de Nederlandse Norm 5740 (NEN 5740). Het vooronderzoek, dat parallel loopt aan deze norm, is uitgevoerd conform de Nederlandse Norm 5725 (NEN 5725).

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met Cadmium, Lood, Zink en PAK. Ook kent de bovengrond overschrijdingen, maar heeft ontbrekende normen, voor Kwik. Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.

Gezien de lichtverhoogde gehalten wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. De hypothese "De rest van de locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden.

Conclusie

De conclusie van het onderzoek is als volgt. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar om het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken. Eventueel vrijkomende grond kan niet zonder meer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

5.3 Flora En Fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de gebieden waar deze richtlijnen betrekking op hebben. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister.

In opdracht van Exploitatiemaatschappij St. Eloy VOF is door Staring Advies in het kader van de planvorming op het gebied van flora en fauna een quick scan uitgevoerd om duidelijk te krijgen welke waarde het plangebied vertegenwoordigt. Het veldonderzoek is uitgevoerd in oktober 2011. Zie bijlage Quickscan natuurtoets Kloostertuin in Lichtenvoorde.

Tijdens de quick scan zijn ter plaatse geen nesten van broedvogels aangetroffen. Ook zijn geen beschermde plantensoorten of sporen van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten aangetroffen.

Conclusie van de quick scan is dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Voor een eerdere herziening van het bestemmingsplan is door Synthegra Archeologie BV op 25 oktober 2005 een archeologisch vooronderzoek door middel van boringen op de locatie uitgevoerd. In de boringen zijn geen indicatoren aangetroffen.Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt ter plaatse van de nieuwbouw geen vervolgonderzoek geadviseerd. Dit selectieadvies wordt door ons onderschreven. Omdat het onderzoek is uitgevoerd op basis van een steekproef kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Daarom dient bij de verlening van de omgevingsvergunning de volgende voorwaarde te worden opgenomen:

Indien bij graafwerkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen dienen deze conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 bij de minister worden gemeld. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

5.5 Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone. Een uitzondering hierop zijn o.a. 30 km/uur gebieden. Op den Akker en de Broekboomstraat (tot aan Bronckhorststraat) kennen een snelheidsregime van 30 km/uur en hebben dus geen zone zodat de geluidbelasting op de gevel formeel niet hoeft te worden bepaald. De Bronckhorststraat kent een snelheidsregime van 50 km/uur en heeft dus wel een zone.

Op den Akker/Broekboomstraat

Ondanks het feit dat er formeel geen zone aanwezig is, is voor een goede ruimtelijke beoordeling toch voor beide wegen een indicatieve berekening uitgevoerd. Voor geluidgevoelige objecten in een zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) op de gevel. Met behulp van de Standaard reken en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is indicatief berekend wat de gevelbelasting is op de woningen door het wegverkeer.

Voor Op den Akker zijn verkeersgegevens bekend van 2005. Uit de (indicatieve) berekening blijkt dat de geluidbelasting (na aftrek van 5 dB(A)) ca. 49 dB bedraagt en dus net is gelegen boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar ruim onder de grenswaarde ligt. De bouwkundige voorzieningen dienen zodanig te zijn dat aan de binnenwaarde volgens het Bouwbesluit kan worden voldaan.

Voor de Broekboomstraat zijn verkeersgegevens bekend van 1999. Uit de (indicatieve) berekening blijkt dat de geluidbelasting (na aftrek van 5 dB(A)) ca. 44 dB is en hiermee is gelegen ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Bronckhorststraat

Voor de Bronckhorststraat is wel een geluidzone op basis van de Wgh aanwezig. Voor deze weg zijn verkeersgegevens bekend van 2000. De afstand tot aan de wegas bedraagt volgens de tekening plangebied ca. 45 meter. Uit de(indicatieve) berekening blijkt dat de geluidbelasting (na aftrek van 5 dB(A)) ca.46 dB is en hiermee is gelegen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

5.6 Luchtkwaliteit

Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder.

5.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn.

Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 Wet milieubeheer (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geven aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit uit kunnen oefenen dan wel toepassen als:

  • het aannemelijk is gemaakt dat het niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde;
  • het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  • het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen;
  • indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn voor de luchtverontreinigende stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) en worden in de hieronder staande tabel aangegeven

Stof Grenswaarde
SO2 350 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
125 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
NO2 200 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
PM10 40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
50 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
Lood 0,5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
CO 10.000 µg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie
C6H6 5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.

Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het aantal van 7 woningen in het plan St. Eloy te Lichtenvoorde ligt ruim onder het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.

Conclusie:

Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van 7 woningen in het plan St. Eloy te Lichtenvoorde.

5.7 Geur

Deze locatie is niet gelegen binnen een geurcontour van enig bedrijf, zodat dit aspect geen consequenties heeft voor de realisatie van het plan.

5.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. Het aspect externe veiligheid richt zich met name op het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen zoals chemische fabriek of lpg-tankstation, en de mobiele bronnen zoals tankwagen of gasleiding.

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Voorliggend plan maakt ook geen nieuwe risicobron mogelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.9 Overige Beperkingen

Er zijn geen beperkingen bekend, die zich verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

Het plangebied omvat een momenteel braakliggend terrein tussen de Broekboomstraat, Bronckhorststraat en Op den Akker. Het vigerende bestemmingsplan maakt het mogelijk op deze locatie vier appartementengebouwen met in totaal 16 appartementen te realiseren. De ontwikkelingen op de woningmarkt maken een andere invulling van deze locatie gewenst. De initiatiefnemer is van plan dit project te herontwikkelen en te vervangen door 7 vrijstaande woningen. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk in dit gebied 7 vrijstaande woningen te realiseren in plaats van de 4 appartementengebouwen. Enkele van de woningen mogen in plaats van vrijstaand ook twee-aaneengebouwd worden. Een van de woningen komt aan de Op den Akker te liggen. De andere liggen in het binnengebied, en worden voor autoverkeer ontsloten via de Broekboomstraat.

Onderstaande afbeelding geeft een indicatie van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC015-VG02_0002.png"

Beeldkwaliteit

Voor de te realiseren bebouwing wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit wordt separaat door de raad vastgesteld. Verder zijn de uitgangspunten van de gemeentelijke welstandsnota leidend.

Hoofdstuk 7 Juridisch Planbeschrijving

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2008 (IMRO-2008) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2008 (PRBP-2008). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

7.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde herziening St. Eloy / Broekboomstraat is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC015 met bijbehorende regels. De analoge verbeelding (voorheen bekend als de papieren plankaart van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

7.3 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

7.4 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs-, en slotregels.
  1. 1. Inleidende bepalingen

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

  1. 2. Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Het betreft de bestemmingen 'Tuin' (artikel 3), 'Verkeer - Verblijfsgebied' (artikel 4), 'Wonen' (artikel 5) en de bestemming 'Waarde-Archeologische Verwachtingswaarde 2' (artikel 6).

  1. 3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  1. 4. Overgangs- en slotregels

In dit laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht (artikel 8) en de slotregels (artikel 9) opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreffen, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

8.1 Haalbaarheid En Exploitatieplan

Het plan is een initiatief van de Exploitatiemaatschappij St. Eloy. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er voldoende belangstelling is voor de kavels voor woningbouw.

De planontwikkeling en de bijbehorende procedures worden door de initiatiefnemer bekostigd. Indien het plan aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen deze kosten worden doorberekend aan de initiatiefnemer. Ten behoeve van het plan is een anterieure overeenkomst inzake de ontwikkelingskosten en planschade afgesloten met de initiatiefnemer.

Gelet op de gemaakte afspraken met de Exploitatiemaatschappij St. Eloy bestaat geen twijfel over de financiële uitvoerbaarheid van dit plan.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn weergegeven in een zienswijzennota die als bijlage is bijgevoegd. Ze hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

8.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Naar aanleiding hiervan is paragraaf 5.1 aangepast conform de opmerkingen van het waterschap.

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven

Bijlage 3 Lijst aan huis gebonden bedrijven

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Broekboomstraat (Ong.) Te Lichtenvoorde

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Broekboomstraat (ong.) te Lichtenvoorde

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Bronckhorststraat (Ong.) Te Lichtenvoorde

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Bronckhorststraat (ong.) te Lichtenvoorde

Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets Kloostertuin In Lichtenvoorde

Bijlage 3 Quickscan natuurtoets Kloostertuin in Lichtenvoorde

Bijlage 4 Zienswijzennota

Bijlage 4 Zienswijzennota