KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Dienstverlening - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Nen 2580
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Centrum Lichtenvoorde
Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven Centrum Lichtenvoorde
Bijlage 4 Toelichting Bij De Bijlagen 2 En 3
Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Algemeen
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten
5.1 Cultuurhistorie En Archeologie
5.2 Bodem
5.3 Watertoets
5.4 Geluid
5.5 Geur
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Flora En Fauna
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Milieuzonering
5.10 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Bestemmingsplan
6.3 Regels
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Dorpskern Lichtenvoorde, herziening Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde

Bestemmingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 19-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde, herziening Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC103-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw:

grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroep:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 archeologische waarde:

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.11 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.12 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaand:

ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijgebouw:

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin, ondergeschikt is aan en ten dienste staat van op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 brutovloeroppervlakte (bvo.)

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat al dan niet met de daarbij behorende bergingen;

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn constructie, afmetingen en functie als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.33 horeca:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of voedsel en dranken en/of exploiteren van zaal-accommodatie, niet-zijnde een coffeeshop;

1.34 kamerbewoning:

het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.35 kap:

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.36 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.37 nettovloeroppervlakte (nvo)

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1);

1.38 niet-geluidsgevoelige bebouwing:

bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;

1.39 overkapping:

een bouwwerk met een draagconstructie niet door wanden van zichzelf omsloten op een bouwperceel, dat strekt tot verhoging van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw;

1.40 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen;

1.41 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.43 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.46 uitbouw:

aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;

1.47 verkoopvloeroppervlakte:

de som van de vloeroppervlakte van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;

1.48 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.49 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.50 waarde-archeologische verwachting:

een gebied met een daaraan toegekende middelmatige of hoge archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.51 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.52 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.53 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.2 breedte van een bouwwerk

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Dienstverlening - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. publiek gerichte diensten;
  2. b. Eén woning op de eerste verdieping van het gebouw;
  3. c. woningen en kamerbewoning op de verdiepingen van de gebouwen, niet zijnde een kap,met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:

  1. a. art.3.2.2, sub a voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de functie dienstverlening buiten het bouwvlak onder voorwaarden dat:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen maximaal 50% bedraagt van de gronden buiten het bouwvlak tot een maximum van 70 m²;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt;
    3. 3. de afstand tot de gronden van de aangrenzende percelen met een andere bestemming minimaal 5 m bedraagt;
    4. 4. de logistieke afwikkeling blijvend op eigen terrein plaats dient te vinden.
  2. b. art. 3.2.2, sub c voor het aantal woningen onder voorwaarden dat:
    1. 1. in voldoende mate voorzien wordt in parkeergelegenheid in/bij het gebouw;
    2. 2. er geen belemmeringen voor in de omgeving voorkomende functies ontstaan;
    3. 3. de bestaande ruimtelijk kwaliteit niet aangetast wordt.
  3. c. art. 3.2.4, sub a voor het aanbrengen van een luifel aan het hoofdgebouw onder voorwaarden dat:
    1. 1. de luifel maximaal 0,75 m uit de voor- en zijgevel van het hoofdgebouw mag uitsteken;
    2. 2. de luifel aan de voorgevel maximaal 1/3 gedeelte van de totale lengte van de luifel tot maximaal 1,25 m uit de voorgevel mag uitsteken;
    3. 3. de luifel steun mag vinden aan maximaal 1 wand van een belendend gebouw;
    4. 4. de hoogte van de luifel mag maximaal 4 m bedragen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Aanlegvergunning

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in ''Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Aanlegvergunning

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in ''Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

7.2 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in art. 7.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in art. 19.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in art. 19.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

7.3 Algemene parkeerregels

De voor 'Dienstverlening - 1' aangewezen gronden zijn voor zover dit niet reeds is aangegeven tevens bestemd voor parkeervoorzieningen.

7.4 Bestaande maten

In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruiksverbod

Onder verboden gebruik met het bestemmingsplan wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

8.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in art. 8.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan voor:

    1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
    2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, (verkoop- of bedrijfs) nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
    3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
    4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
    5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

9.2 Criteria

Afwijken als bedoeld in art. 9.1 kunnen slechts verleent worden indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Nadere eisen

Bij de voorbereiding van een besluit tot het opleggen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  1. a. Burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het opleggen van nadere eisen en de terinzagelegging van te voren in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  2. b. Het voornemen tot het opleggen van nadere eisen, alsmede het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  3. c. De bekendmaking houdt de mededeling in dat een ieder schriftelijk zijn zienswijze over het ontwerp-besluit naar voren kan brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  4. d. Het besluit omtrent het opleggen van nadere eisen wordt met redenen omkleed;
  5. e. Burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dorpskern Lichtenvoorde, herziening Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde.

Bijlagen

Bijlage 1 Nen 2580

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Centrum Lichtenvoorde

Bijlage 3 Lijst Aan Huis Gebonden Beroepen En Bedrijven Centrum Lichtenvoorde

Bijlage 4 Toelichting Bij De Bijlagen 2 En 3

Hoofdstuk 1 Algemene Gegevens Bestemmingsplan

Dorpskern Lichtenvoorde, herziening Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde
Ontwerp
Inlichtingen:
Afdeling Omgeving
E. Hoopman (0544 393529)

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Op het perceel Broekboomstraat 10 in Lichtenvoorde is een makelaarskantoor gevestigd. Voor de komst van het huidige kantoor begin jaren '90 was in dit pand ook sprake van wonen op de verdieping. Op dit moment is er geen woning meer aanwezig. In het bestemmingsplan 'Dorpskern Lichtenvoorde' is bij de voor Broekboomstraat 10 geldende bestemming 'Dienstverlening' opgenomen dat het aantal woningen en kamers voor kamerbewoning niet mag toenemen. In 2015 is een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend.

Er zijn wel afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor wonen op de verdieping en in de kap. Bij de planologische vergelijking bij een verzoek om planschade op basis van een herzien bestemmingsplan mogen afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden niet meegenomen worden. Dat terwijl ruimtelijk gezien tegen een vorm van bewoning op de verdieping geen bezwaar bestaat.

Bij een aanloopstraat, zoals dat bij de Broekboomstraat 10 het geval is, past een afwisseling tussen "werken" en "wonen". In aanloopstraten en centrum past bewoning op de verdieping onder voorwaarden. Toename van het aantal wooneenheden ten opzichte van bestaand is meestal niet rechtstreeks mogelijk, maar de bestemmingsplannen geven daarvoor wel afwijkingsmogelijkheden. Vaak is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bestemming 'Centrum' of bijv. 'Dienstverlening' te wijzigen naar (volledig) 'Wonen'. Vanwege de bevolkingskrimp past wel een terughoudende opstelling voor het aantal wooneenheden. Verzoeken voor extra wooneenheden worden daarom uitgebreid afgewogen.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 20 oktober 2015 besloten dat een planologische maatregel in voorbereiding wordt genomen voor het planologisch rechtstreeks toestaan van één wooneenheid op de eerste verdieping op het adres Broekboomstraat 10 in Lichtenvoorde.

Eén woning op de 1e verdieping is hier ruimtelijk acceptabel; in de nabijheid is parkeergelegenheid aanwezig, een woning vormt geen belemmering voor omliggende functies en tast de ruimtelijke kwaliteit niet aan. Wonen in de kap behoort evt. ook tot de mogelijkheden maar is afhankelijk van een concreet bouwplan.

Door de herziening van het bestemmingsplan wordt de planschade gedeeltelijk anderszins verzekerd.

2.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied omvat het kadastrale perceel bekend gemeente Lichtenvoorde, sectie I, nummer 2744. Het perceel is gelegen in een aanloopstraat van het centrum van de kern Lichtenvoorde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC103-VG01_0001.png"

Omgeving plangebied

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Op het perceel is het geldende bestemmingsplan 'Dorpskern Lichtenvoorde' van toepassing, vastgesteld op 25 mei 2010 door de gemeenteraad. Het plangebied heeft de bestemming 'Dienstverlening' en is onder meer bestemd voor publiek gerichte diensten, woningen en kamerbewoningen op de verdiepingen van de gebouwen, niet zijnde een kap, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC103-VG01_0002.png"Uitsnede bestemmingsplan

De locatie ligt in een aanloopstraat van het centrum van de kern Lichtenvoorde. In het pand Broekboomstraat 10 in Lichtenvoorde is een makelaarskantoor gevestigd. In de omgeving zijn onder andere woningen en detailhandel aanwezig.

Ter plaatse is op de begane grond uitsluitend het gebruik voor dienstverlenende instellingen toegestaan en op de verdieping mag worden gewoond. Echter het aantal woningen en kamers voor kamerbewoning mag niet toenemen, zodat per saldo het gebruik voor bewoning op de verdieping, gelet op het huidige gebruik als kantoren, niet aan de orde is. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een herziening van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van Broekboomstraat 10. Met deze herziening wordt de een wooneenheid op de eerste verdieping rechtstreeks toegestaan. Eén woning op de 1e verdieping is hier ruimtelijk acceptabel; in de nabijheid is parkeergelegenheid aanwezig, een woning vormt geen belemmering voor omliggende functies en tast de ruimtelijke kwaliteit niet aan. Wonen in de kap behoort eventueel ook tot de mogelijkheden met een afwijking van het bestemmingsplan, maar is afhankelijk van een concreet bouwplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Algemeen

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen. Middels de 'ladder voor duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats.

In de onderhavige situatie betreft het geen stedelijke ontwikkeling. Het gaat om het opnieuw toestaan van een woning op de eerste verdieping. Deze bestemmingsplanherziening sluit aan bij het gebruik en bestemming die in een eerder geldend plan van toepassing was voor dit perceel. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet relevant voor dit plan.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

In de omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder geldt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.

Er zijn vanuit de omgevingsvisie en -verordening geen tegenstrijdige belangen waarmee in de voorliggende bestemmingsherziening rekening moet worden gehouden. De provinciale Omgevingsvisie en -verordening bevatten geen specifieke eisen waaraan het voorliggende bestemmingsplan moet voldoen.

Het plan is daarmee in overeenstemming met de omgevingsvisie en -verordening Gelderland.

4.4 Gemeentelijk Beleid

Bij de bestemming 'Dienstverlening' zijn woningen en kamerbewoning op verdiepingen van de gebouwen, niet zijnde een kap, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen bij recht toegestaan. Het aantal woningen en kamers voor kamerbewoning mag echter niet toenemen. Wel kent het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan van woningen op de verdiepingen.

Een wooneenheid op de eerste verdieping is op deze locatie ruimtelijk acceptabel:

  • De Broekboomstraat is een aanloopstraat; hier past een combinatie wonen/werken en wonen op de verdieping;
  • Op dit moment is het pand volledig als kantoor in gebruik;
  • Het bestemmingsplan (bestemming 'Dienstverlening') biedt een afwijkingsmogelijkheid voor wonen op de verdieping en in de kap;
  • Voor de komst van het kantoor begin jaren '90 was hier sprake van wonen op de verdieping;
  • Een woning op de (1e) verdieping is hier ruimtelijk acceptabel; in de nabijheid is parkeergelegenheid aanwezig, een woning vormt geen belemmering voor omliggende functies en tast de ruimtelijke kwaliteit niet aan. Wonen in de kap is echter afhankelijk van een concreet bouwplan. Wel dient in het algemeen terughoudend omgegaan te worden met het aantal wooneenheden. Daarom wordt hier maximaal 1 woning toestaan.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten

5.1 Cultuurhistorie En Archeologie

Cultuurhistorie

Op 16 december 2008 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische gebiedsbeschrijving vastgesteld. Naast een beschrijvende nota maakt hier ook een waarderende nota onderdeel van uit. Deze nota heeft de titel 'Tussen kunst en kitsch'. Naast de beschrijving dient deze waarderende nota als inspiratiebrond om gebieden te beschermen dan wel te ontwikkelen. Voor het huidige plangebied worden geen bijzonderheden vermeld.

Archeologie

De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Om de archeologische waarden ook voor de toekomst veilig te stellen is voor het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1’ opgenomen. Dit betekent dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning onderdeel bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 30 m2 een rapport op basis van inventariserend archeologisch onderzoek moet worden overgelegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Op basis daarvan kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

Omdat er geen wijziging zal plaatsvinden ten opzichte van de huidige bebouwing, is er geen aanleiding tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie leveren geen belemmering op voor de bestemming van het bestaande pand aan de Broekboomstraat 10. De dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1’ en 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2' worden opgenomen.

5.2 Bodem

Beoordelingskader

Bij een bestemmingsplanprocedure wordt op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgesteld of de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan. Aan de hand van beschikbare bodeminformatie wordt onderbouwd wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Voor de onderbouwing van de (verwachte) plaatselijke bodemkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de volgende informatiebronnen:

- Bodeminformatiesysteem (beschikbare bodemonderzoeken);

- Milieudossiers / Inrichtingenbestand;

- Tanklijsten (Aktie Tankslag – informatie over ondergrondse tanks);

- Sloopmeldingen en Asbestinventarisaties;

- Provinciale Bodematlas / Bodemloket (asbestverdenking, historisch bodembestand (HBB), bodemdossiers in beheer bij het bevoegd gezag provincie Gelderland);

- Luchtfoto's (vanaf 2008 tot heden);

- Historische kaarten (www.topotijdreis.nl).

Vervolgens wordt op grond van de verzamelde informatie een afweging gemaakt of er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit of dat er nog (aanvullend) bodemonderzoek verricht moet worden. Afwegingen die hierin een rol spelen zijn:

- De actualiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde bodeminformatie;

- De verwachte bodemkwaliteit (wel of niet verontreinigd);

- De beschikbaarheid van uitgevoerde bodemonderzoeken en de toetsing of deze bodemonderzoeken actueel en representatief zijn;

- Het toekomstig (bodem)gebruik en de risico's op blootstelling aan verontreinigingen.

Wanneer de conclusie is dat (aanvullend) bodemonderzoek nodig is, dan moet dit uitgevoerd worden door een BRL2000 erkend adviesbureau conform de hiervoor beschikbare NEN-normen (NEN5725, NEN5740, NEN5707, NEN5897 of NTA5755).

Overwegingen

Om in beeld te brengen of ter plaatse van Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde mogelijk sprake is van bodemverontreiniging is een inventarisatie uitgevoerd. Hierbij zijn de bovenbeschreven lokale en provinciale bodembestanden geraadpleegd. De inventarisatie heeft het volgende aan het licht gebracht:

  • Het perceel is gesitueerd in het centrum van Lichtenvoorde. Het perceel is zo goed als geheel bebouwd en heeft een kantoorfunctie (makelaar). Voor zover ons bekend hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Er is voor het perceel geen milieudossier beschikbaar. Door de ligging van het perceel in de historische kern van Lichtenvoorde is enige mate van (gebiedseigen) bodemverontreiniging als gevolg van bijmengingen puin en kooldeeltjes in de grond niet uit te sluiten.
  • Op het perceel is, voor zover ons bekend, geen ondergrondse tank aanwezig geweest. Op de kruising Patronaatsstraat en Broekboomstraat is als HBB-locatie (Historisch Bodem Bestand) een ondergrondse benzinetank aangegeven. Er is echter geen informatie over deze tank beschikbaar in het gemeentelijke tankbestand.
  • Op het perceel zelf en direct aangrenzende percelen is, voor zover ons bekend, niet eerder bodemonderzoek verricht.
  • Op de bodematlas heeft dit gebied een lage of matige asbestkans.
  • Op oude luchtfoto's (>2008) en historisch kaartmateriaal (http://www.topotijdreis.nl/) zijn geen bijzonderheden of bodemverstoringen zichtbaar. Volgens de BAGviewer is het pand al in 1900 gebouwd.
  • De milieu- en bodeminformatie van aangrenzende percelen geven geen aanleiding om op de locatie bodemverontreiniging te verwachten.

Conclusies / advies

De bodemkwaliteit ter plaatse van Broekboomstraat 10 in Lichtenvoorde is niet eerder met bodemonderzoek vastgesteld. De uitgevoerde inventarisatie geeft geen aanleiding om een perceelsgebonden bodemverontreiniging te verwachten. Omdat het pand al als kantoor in gebruik is, er geen grondroerende activiteiten zijn voorzien én niet wordt verwacht dat er hoegenaamd buitenruimte beschikbaar is op de begane grond voor de inrichting als tuin, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect Bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3 Watertoets

Het waterbeleid van rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema Toetsvraag Relevant
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee

Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee
Nee
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee

Nee

Nee
Nee
Oppervlakte-
waterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee
Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee

Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee

Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee
Nee
Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

In bovenstaande tabel zijn geen relevante thema's met ja beantwoord. Een nadere toelichting op genoemde thema's is dan ook niet nodig. In het onderhavige geval is sprake van een bestaand gebouw. Dit heeft geen gevolgen voor het thema water.

Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op.

5.4 Geluid

Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  1. 1. de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  2. 2. bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  3. 3. op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  4. 4. het geluidbeleid wordt in acht genomen.

1: Wet geluidhinder (Wgh)

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing.

2: Bedrijven in de omgeving

Door een ruimtelijke ontwikkeling kunnen geluidgevoelige objecten dichter naar bedrijven toe komen. Omdat bedrijven ten aanzien van deze objecten geluidnormen zijn opgelegd, zal het realiseren van geluidgevoelige objecten dichter naar de bedrijven toe altijd een beperking voor de bedrijven betekenen. Of deze beperking ook leidt tot directe gevolgen voor de bedrijfsvoering, dient te worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zal akoestisch moeten worden onderzocht welke geluidsbelasting het bedrijf op het plangebied heeft.

3: Woon- en leefklimaat

Wanneer geluidgevoelige objecten en geluidproducerende objecten als bedrijven en wegen in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, dient bepaald en afgewogen te worden of er in en om de geluidgevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Om hierover een goed oordeel te kunnen vormen moet bepaald worden wanneer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor kunnen de normen worden gevolgd die in verschillende milieuwetten voor geluid zijn vastgelegd. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij ruimtelijke plannen verder moet worden gekeken dan de normen uit de diverse wetten. De VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" is hiervoor een hulpmiddel.

4: Geluidbeleid

Op grond van de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" is het mogelijk dat gemeenten eigen geluidbeleid vaststellen. Dit beleid moet bij besluiten in acht worden genomen. De gemeente Oost Gelre heeft geluidbeleid.

Overwegingen

1: Wet geluidhinder

Formeel is er sprake van een nieuw geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wgh is nodig. De locatie valt buiten de zones van spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Ook valt de locatie buiten de zone van een weg. Binnen 200 meter van de locatie zijn geen wegen met een snelheid van 50 km/uur of hoger.

2: Belemmering bedrijfsvoering

Het advies "Bedrijven en milieuzonering" gaat hier op in.

3: Aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het advies "Bedrijven en milieuzonering" gaat hier op in.

Voor wegverkeerslawaai is de Wet geluidhinder het toetsingskader. Omdat het 30 km/uur wegen betreft is de Weg geluidhinder niet van toepassing. Gezien de uitspraken van de Raad van State kan de normering van de Wet geluidhinder wel worden gebruikt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In dat geval is de voorkeurswaarde ten hoogste 48 dB(A), de grenswaarde in stedelijk gebied 63 dB en de grenswaarde in bestaande situaties in stedelijk gebied 68 dB(A).

Om te kunnen spreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moeten de woningen een bepaald binnenniveau hebben die is opgenomen in het Bouwbesluit. Bij aanvraag van een omgevingsvergunning moet het bouwplan voldoen aan de eisen met betrekking tot het binnenniveau uit het Bouwbesluit.

4: Geluidbeleid

Volgens het beleid is de streefwaarde in het centrumgebied 50 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde is gelijk aan de norm voor de omliggende bedrijven vallend onder het Activiteitenbesluit. De grenswaarde volgens het beleid is 55 dB(A) etmaalwaarde. Deze norm kan aan omliggende bedrijven worden opgelegd. De nieuwe woning zal naar verwachting voldoende worden beschermd op grond van het beleid.

Conclusie

De woning valt niet binnen een wettelijk geluidzone. Er is geen akoestisch onderzoek nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de nieuwe woning. Wel moet bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor (ver)bouw van de woning aan de eisen uit het op dat moment geldende bouwbesluit worden voldaan met betrekking tot het binnenniveau.

5.5 Geur

Beoordelingskader

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Die hoeveelheid is te meten of te berekenen. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.

Handleiding geur

De Handleiding geur van Infomil legt uit hoe het bevoegd gezag het aanvaardbare hinderniveau voor geur kan bepalen en handhaven. De handleiding gaat over geur van bedrijfsmatige activiteiten anders dan veehouderij. De handleiding kan worden toegepast bij vergunningverlening, maatwerk vanuit het Activiteitenbesluit, handhaving en ruimtelijke ordening.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Het wettelijk kader voor meldingsplichtige activiteiten is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor activiteiten van bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit zijn specifieke geurvoorschriften opgenomen in de zin van te treffen voorzieningen of geurbelasting. Daarnaast heeft het bevoegd gezag bij een aantal activiteiten de mogelijkheid aanvullende eisen te stellen in een maatwerkbesluit.

Het beoordelingskader voor geur van vergunningplichtige bedrijven staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. De geurvoorschriften in dit artikel gelden rechtstreeks voor vergunningplichtige bedrijven. Het bevoegde gezag kan in een maatwerkbesluit aanvullende eisen stellen aan geur als geen sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau.

Gelders geurbeleid

Het geurbeleid van de provincie Gelderland richt zich op industriële bedrijven, waarvoor de provincie een wettelijke taak heeft op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Een deel van dit beleid richt zich specifiek op ruimtelijke ordening (Werkwijze industriële geur en ruimtelijke ordening in Gelderland van 13 september 2007).

Hoewel primair bedoeld voor intern gebruik door de provincie Gelderland, wordt het Gelders geurbeleid breed gedragen door gemeenten in Gelderland en meestal één op één toegepast bij vergunningverlening en ruimtelijke besluitvorming. De waarden uit het Gelderse Geurbeleid worden in dat verband aangemerkt als het aanvaardbare hinderniveau voor geur.

Overwegingen

In de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling bevinden zich geen qua geurhinder relevante bedrijven. De locatie Broekboomstraat 10 ligt buiten de geurcontouren van verderop gelegen industriële geurbronnen. Er is daarom geen sprake van belemmering van deze bedrijven. Ook is ter plaatse van de beoogde woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie / advies

De beoogde woning ligt op voldoende afstand van omliggende industriële geurbronnen. Deze ontwikkeling werkt niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat op de locatie is hierbij niet in het geding. Voor de planologische procedure levert dit dus geen problemen op.

5.6 Luchtkwaliteit

Beoordelingskader

De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC103-VG01_0003.png"

Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:

  • Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.

In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.

Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007

In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:

  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op plaatsen waar het publiek geen toegang heeft en waar geen bewoning is;
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op bedrijfsterreinen (met uitzondering van voor het publiek toegankelijke plaatsen, waarbij het zogenaamde blootstellingscriterium een rol speelt);
  • geen beoordeling van de luchtkwaliteit op de rijbaan van wegen.

Overwegingen

Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De Regeling nibm is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure voorziet in de realisatie van een enkele woning.

De ruimtelijke procedure voorziet niet in de ontwikkeling van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie / advies

De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. Er is geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden. Er is daarom geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.

5.7 Flora En Fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Bij werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren. Opzettelijke verstoring van dieren en leefgebieden is niet toegestaan. Tevens dient rekening te worden gehouden met de beschermde gebieden, zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000-gebieden.

De bebouwing en de functie daarvan wijzigt op dit moment niet, waardoor onderhavig plan geen gevolgen voor de flora en fauna heeft.

Conclusie

Het betreft een bestemmingswijziging waarbij het bestaande gebouw in stand blijft. Er vindt op dit moment geen sloop van gebouwen plaats en er is geen sprake van nieuwbouw. Er hoeft geen nader onderzoek naar effecten op natuurwaarden te worden uitgevoerd. Indien er aanpassingen worden gedaan aan het gebouw voor bewoning dient de zorgplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen.

5.8 Externe Veiligheid

Beoordelingskader

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico's voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze regelgeving.

Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) regelen hoe de veiligheidsafstanden en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico rond inrichtingen wordt vastgesteld.

Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening staan net als bij het Bevi in een regeling (Revb).

Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes

Vanaf 1 juni 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Besluit risico's zware ongevallen

Het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo) is de vertaling in Nederlandse wetgeving van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Een Brzo-bedrijf is ook automatisch een Bevi-bedrijf.

Vuurwerkbesluit

Het Vuurwerkbesluit is van rechtswege van toepassing op inrichtingen voor het opslaan of bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Vanuit het Vuurwerkbesluit gelden externe veiligheidsafstanden.

Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn regels opgenomen voor onder andere de opslag van zwart buskruit, en ontplofbare stoffen die worden gebruikt bij slopen, seismische onderzoek. Rond iedere opslagplaats voor ontplofbare stoffen geldt een veiligheidsafstand.

Besluit ruimte

Het beleid voor de externe veiligheid rond munitiecomplexen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit ruimte). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie veiligheidszones rondom die complexen, waarbinnen voor activiteiten of objecten bepaalde beperkingen gelden.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit schrijft voor bepaalde typen opslagen en installaties externe veiligheidsafstanden voor. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gasdrukmeet- en –regelinstallaties, propaantanks (met een inhoud van maximaal 13 m3) en vuurwerk (tot 10.000 kilogram consumentenvuurwerk).

Beleidsvisie

In 2008 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van de gemeente Oost Gelre. Naast ruimte voor functies als landbouw, toerisme en wonen bestaat binnen de gemeente ook ruimte voor industriële bedrijvigheid. In de beleidsvisie is daarom gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Zo staat voor woonwijken veiligheid hoog in het vaandel, terwijl op bedrijventerreinen ruimte blijft voor bedrijfsontwikkeling. Ook daar gelden echter de wettelijke veiligheidsnormen.

De toegestane hoogte van het groepsrisico en de bouwmogelijkheden binnen risicocontouren (plaatsgebonden risico) verschillen in de beleidsvisie per onderscheiden gebied. Naast woonwijken en bedrijventerreinen gaat het bij deze gebiedsindeling om gemengde gebieden (met woon- en werkfuncties) en het landelijk gebied.

Overwegingen

Het realiseren van één woning op de eerste etage wordt gezien als een kwetsbaar object.

Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC103-VG01_0004.png"

In bovenstaande figuur is te zien dat in de directe omgeving van het planinitiatief geen risicobronnen aanwezig zijn.

Inrichtingen

In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich geen (geprojecteerde) Bevi-bedrijven.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's

In de direct omgeving van de planlocatie Broekboomstraat bevinden zich relevante mobiele risicobronnen zoals een provinciale weg, een rijksweg of een spoorlijn.

Conclusie / advies

De voorgenomen ontwikkeling is mogelijk in het kader van de externe veiligheid. Een verantwoording van het groepsrisico en nader onderzoek naar de externe veiligheid hoeft niet uitgevoerd te worden.

5.9 Milieuzonering

Beoordelingskader

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Die ontwikkelingen hebben bijvoorbeeld betrekking op nieuwe woningen in de omgeving van bedrijven of op nieuwe bedrijvigheid in de omgeving van woningen.

De in de VNG-publicatie genoemde richtafstanden zijn afhankelijk van de omgevings- en bedrijfskenmerken naar boven of beneden bij te stellen. Het toepassen van de richtafstand moet dus gemotiveerd gebeuren. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde richtafstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden (rustige woonwijk en rustig buitengebied). Overigens gaan wettelijke afstanden voor de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Wanneer uit de beoordeling aan de richtafstanden blijkt dat een ontwikkeling niet mogelijk is, kan onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Op dat moment is een afweging aan de orde over de belangen van woningbouw en bedrijvigheid. In die afweging speelt ook de langere termijn visie op de gewenste ontwikkeling van het bedrijventerrein of de bedrijfslocatie een rol.

Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere afstanden worden aangehouden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 met één afstandsstap worden verlaagd. Voor bedrijven waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstand is reductie van de richtafstanden met één afstandsstap niet zonder meer mogelijk.

Overwegingen

In de omgeving van de aangevraagde ontwikkeling bevinden zich de in onderstaande tabel genoemde bedrijven.

Adres SBI 2008 Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Categorie
Broekboomstraat 4 561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 10 0 10 10 1
Broekboomstraat 8 47 Detailhandel voor zover n.e.g. 0 0 10 0 1
Broekboomstraat 9 47 Detailhandel voor zover n.e.g. 0 0 10 0 1
Broekboomstraat 13 563 Cafe's, bars 0 0 10 10 1
Broekboomstraat 17-19 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 0 0 10 0 1
Patronaatsstraat 1 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 0 0 10 0 1
Patronaatsstraat 1a 8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 1
Patronaatsstraat 5 561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 10 0 10 10 1
Rapenburgsestraat 21 9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 2
Rapenburgsestraat 23 9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 2

De locatie Broekboomstraat 10 ligt in het omgevingstype gemengd gebied. Het betreft een centrumgebied waar direct naast deze locatie functies voorkomen als detailhandel, horeca en zakelijke dienstverlening. Dit betekent dat de hierboven vermelde richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden gecorrigeerd. Een richtafstand van 30 meter wordt dan gecorrigeerd naar 10 meter en een richtafstand van 10 meter naar 0 meter. Alleen de richtafstanden voor het aspect gevaar kunnen niet zonder meer worden gecorrigeerd, omdat moet worden bekeken of hiervoor specifieke afstandseisen gelden op grond van bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Na correctie op bovenstaande wijze blijkt dat alle omliggende bedrijvigheid voldoet aan de richtafstanden voor gemengd gebied. Voor het café aan de Broekboomstraat 13 geldt als aanvullende overweging, dat hier geen sprake is van zodanige gevaarsaspecten dat een afstand van 10 meter moet worden aangehouden. Voor dit café gelden geen specifieke afstandseisen op grond van de milieuwetgeving, zodat ook de richtafstand voor het aspect gevaar kan worden gecorrigeerd naar 0 meter.

Conclusie / advies

De aangevraagde ontwikkeling vindt plaats buiten de voor het omgevingstype gemengd gebied gecorrigeerde richtafstanden van omliggende bedrijven. De ontwikkeling werkt daarom op voorhand niet belemmerend voor deze bedrijven. Ook het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning is hierbij niet in het geding.

5.10 Verkeer En Parkeren

In de nabijheid is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. Onder andere tegenover het pand op het Willem Doppenplein is al sprake van openbare parkeergelegenheid.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmering op.

Hoofdstuk 6 Juridisch Planbeschrijving

6.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (en het Besluit ruimtelijke ordening) in werking getreden. Daarnaast heeft het ministerie VROM het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP-2008) gepresenteerd. Deze standaard geeft aanbevelingen en richtlijnen voor de opzet van bestemmingsplannen. Op een groot aantal punten wijkt deze standaard af van de tot nu toe gebruikelijke vormgeving van bestemmingsplannen. De SVBP 2008 is per 1 juli 2013 vervangen door de SVBP 2012.

Bij het opstellen van deze standaard is overigens ook rekening gehouden met het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO-2012) en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012 (PRBP-2012). De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het vorenstaande- zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

6.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Dorpskern Lichtenvoorde, herziening Broekboomstraat 10 Lichtenvoorde' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan) omvat 1 kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

6.3 Regels

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Het plan kent de hoofdbestemming 'Dienstverlening - 1'.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De herziening van het bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het weer planologisch mogelijk maken van een woning op de eerste verdieping. Het betreft geen bouwplan dat is aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit Ruimtelijke Ordening, waardoor geen exploitatieplan nodig is.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen.

7.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan moet het voorontwerpbestemmingsplan worden toegestuurd aan Provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.

Provincie Gelderland

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben in hun schrijven genaamd 'Werkwijze onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening' aangegeven dat zij de Wro-agenda leidend laten zijn voor de wijze waarop en de mate waarin zij betrokken zouden willen worden bij het vooroverleg ex art. 3.1.1. Bro.

In hun brief van 22 oktober 2009, nummer 2009-018420 hebben zij dit nogmaals weergegeven. Dit betekent dat zij onderscheid maken in beleidsthema's waar zij wel Wro-instrumenten gaan inzetten en beleidsthema's waar zij dat in principe niet zullen doen. Daar waar zij instrumenten gaan inzetten spreekt de Wro-agenda van 'provinciaal belang en provinciale verantwoordelijkheid'; daar waar zij die instrumenten in principe niet zullen inzetten spreekt de Wro-agenda 'enkel' van 'provinciaal belang'.

Daarnaast geven zij aan dat bij 'puur lokale plannen' de provincie hierin geen rol heeft. In onderhavige herziening van het bestemmingsplan is sprake van een een perceel in Lichtenvoorde. Met deze herziening wordt de bovenwoning op de eerste verdieping en deels in de kap weer rechtstreeks toegestaan. Hierbij is sprake van lokaal belang zodat er geen vooroverleg met de provincie behoeft plaats te vinden.

Waterschap Rijn en IJssel

Het bestemmingsplan is toegezonden aan het waterschap voor een reactie in het kader van wettelijk vooroverleg. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan.