KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 1
Artikel 7 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2
Artikel 8 Waarde - Archeologisch Rijksmonument
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Parkeerregelgeving
Artikel 15 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Plangebied
2.2 Stedenbouwkundig Concept
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Internationaal Niveau
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Geluid
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Natuurwaarden
4.8 Bedrijven En Milieuzonering
4.9 Externe Veiligheid
4.10 Geur
4.11 Verkeer En Parkeren
4.12 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
5.2 Bestemmingsplan
5.3 Plansystematiek
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 "Staat Van Bedrijfsactiviteiten"
Bijlage 2 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Stikstofnotitie En -Berekeningen

Herziening Papenweg 12 Lievelde

Bestemmingsplan - Gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 10-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Herziening Papenweg 12 Lievelde" met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01 van de gemeente Oost Gelre.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aangebouwd bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daaraan tegenaan gebouwd gebouw;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 achtergevel:

de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.8 afhankelijke woonruimte

een deel van een woning, of een woonunit, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 archeologische waarde

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.12 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 bestaand

ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 brutovloeroppervlakte (bvo)

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.29 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidsgevoelige bebouwing:

geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;

1.32 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 kap

een dakconstructie van een gebouw gevormd door ten minste twee dakschilden met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak van elk tenminste 15° en ten hoogste 75°;

1.34 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.35 nettovloeropervlakte (nvo)

de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007 (zie bijlage 1 Berekening nettovloeroppervlakte);

1.36 nutsvoorzieningen

de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.37 overkapping:

een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit tenminste een dak, niet zijnde een gebouw;

1.38 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 rijbaan:

elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden;

1.41 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 straatmeubilair:

bij de openbare weg behorende bouwwerken;

1.43 uitbouw:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.44 vloeroppervlakte van een woning:

de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;

1.45 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.46 wegen:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.47 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.48 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 breedte van een bouwwerk

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.2 uit de "Staat van bedrijfsactiviteiten" zoals opgenomen in Bijlage 1 alleen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'beheerschuur', uitsluitend een beheerschuur ten behoeve van het stallen van dieren, opslaan van materiaal en materieel alsmede verblijfsruimte voor voorlichting/educatie;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. 1. Het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van het stallen van dieren, materiaal en materieel alsmede verblijfsruimte voor voorlichting/educatie wordt aangemerkt als strijdig gebruik, als niet binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke inpassing is gerealiseerd of na realisatie onvoldoende in stand wordt gehouden conform het in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan met uitzondering van de aanleg van de meanderende watergang.
  2. 2. een al dan niet tijdelijke buitenopslag van goederen en materialen;
  3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel;
  4. 4. bewoning van gebouwen.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en herstel van natuurwaarden;
  2. b. het behoud en herstel van ter plaatse aanwezige graslanden, heideveldjes, (gerief)bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en –singels en boomgroepen;
  3. c. extensieve dagrecreatie;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Onder het doel 'behoud en herstel van natuurwaarden' is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot:

  • het Korenburgerveencomplex, waaronder begrepen het Vragenderveen;
  • Lievelderveld;
  • Koolmansdijk;
  • De Witte Riete en de Maandag;
  • De Leemputten;
  • Vragenderveld.

4.2 Bouwregels

  1. a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. 1. op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan, met uitzondering van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars;
    2. 2. de bouwhoogte en de oppervlakte van schuilgelegenheden voor fietsers en wandelaars mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 30 m2.
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. de maatvoering van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan is aangegeven in de navolgende tabel:
      Bouwwerken maximale goothoogte in m maximale bouwhoogte in m maximale oppervlakte in m² maximale inhoud in
      informatiepanelen 2,5
      palen en masten 8
      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 20
  3. c. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2 sub a.1 ten behoeve van het bouwen van een gebouw voor het beheer en inrichting van de natuurgebieden, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 70 m2;
    2. 2. de goothoogte van het gebouw niet meer bedraagt dan 4 m;
    3. 3. de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de noodzaak voor het oprichten van het gebouw uit het oogpunt van beheer en onderhoud wordt aangetoond;
    4. 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
    5. 5. er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk' en 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    3. 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    4. 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    5. 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    6. 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    7. 7. het vellen en rooien van bossen en verwijderen van landschapselementen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oevers en taluds;
  4. d. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  5. e. extensieve dagrecreatie.

5.2 Bouwregels

  1. a. Op of in deze gronden is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  2. b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. 1. uitsluitend bestaande steigers en vlonders zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub b.1. ten behoeve van de aanleg van nieuwe steigers en vlonders, met dien verstande dat:

  1. a. de lengte en de breedte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 8 m en 2 m;
  2. b. de bouwhoogte van de steigers en vlonders niet meer bedraagt dan 1 m;
  3. c. uit onderzoek is gebleken dat de steigers en vlonders niet leiden tot aantasting van natuur- en landschapswaarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

6.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  3. c. het verlagen van het waterpeil;
  4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

Artikel 7 Waarde - Archeologisch Verwachtingsgebied 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

7.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven (al dan niet ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk), verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen en de bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden;
  3. c. het verlagen van het waterpeil;
  4. d. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. e. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

waarbij de vergunningplicht voor sub b. tot en met g. geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

Artikel 8 Waarde - Archeologisch Rijksmonument

Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Oost Gelre te worden ingediend.

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:

  1. a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
  2. b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  3. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
    1. 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
    2. 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
  4. d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
  5. e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
  6. f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.

10.2 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:

  1. a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  2. b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
  3. c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
  4. d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  5. e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  6. f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 10.1 sub c;
  7. g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
  8. h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
    1. 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
    2. 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.

10.3 Bestaande maten

  1. a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
  2. b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
  5. e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

11.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in artikel 11.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

11.3 Meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in artikel 11.1 ontheffing verlenen indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

    1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
    2. b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
    3. c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
    4. d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
    5. e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

12.2 Criteria

Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 12.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
  3. 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.

Artikel 14 Parkeerregelgeving

In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemmingen gelden de volgende regels:

a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;

b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:

1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien;

c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;

2. de woon- en leefsituatie;

d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 15 Algemene Procedureregels

Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een omgevingsvergunning voor een afwijking of wijzigingsregel wordt de procedure als bedoeld in artikel 15.1 of 15.2 gevolgd.

15.1 Afwijking van de regels en nadere eisen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het bestemmingsplan. De procedureregels, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn van toepassing op de afwijkingsregels.

15.2 Wijziging (conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1 met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Herziening Papenweg 12 Lievelde' van de gemeente Oost Gelre.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Door adviesbureau Eelerwoude is namens de eigenaren van Papenweg 12 te Lievelde een verzoek ingediend voor realisatie van een kapschuur op hun perceel aan de Papenweg 12 te Lievelde. De eigenaren willen Schotse Hooglanders gaan houden naast de Alpaca's die al gehouden worden. Voor de huisvesting van de Schotse Hooglanders en de Alpaca's, bestaat de wens om een beheerschuur te bouwen met een oppervlakte van ongeveer 380 m2, waarin ook ruimte is om op kleine schaal voorlichting/educatie te bieden, enkele machines te stallen (voor beheerwerkzaamheden aan natuur en grasland) en om hooi op te slaan.

In relatie hiermee hebben de eigenaren achterliggende landbouwgrond van 3 ha verworven. In overleg met de provincie Gelderland wordt 0,5 ha hiervan omgevormd tot natuur. De overige gronden worden extensief beheerd door de schotse hooglanders. In overleg met het waterschap zal op voornoemde grond een deel van de Lievelderbeek worden verlegd zodat de oude meander in ere wordt hersteld. Daarnaast dient er een oversteek te worden geplaatst over de Lievelderbeek. Voor deze oversteek is toestemming nodig van Staatsbosbeheer om een doorgang te creëren in de bestaande bosschage om achterliggende gronden te kunnen bereiken.

Op onderstaande inrichtingsschets is het plangebied aangegeven. De transformatie van het gebied past niet in het geldende bestemmingsplan. Om het project juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0001.png"

Inrichtingsschets plangebied (Bron: Eelerwoude)

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied is gelegen aan en achter Papenweg 12 te Lievelde. Tussen de bestaande bedrijfshal Papenweg 14 en de bedrijfswoning Papenweg 12 is er de wens om hier de beheerschuur te realiseren. Vanaf dit perceel wordt in de aanwezige bosschage en over de beek een doorsteek gemaakt om de achterliggende gronden te kunnen bereiken.

Het perceel Papenweg 12 is gelegen aan de rand van de bebouwde kom Lievelde met in de directe nabijheid enkele woningen van derden en het bedrijventerrein. De achterliggende gronden liggen in het buitengebied van Oost Gelre en grenzen aan de openbare weg De Stegge en de spoorlijn Zutphen - Winterswijk.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

De te realiseren beheerschuur komt te liggen op een perceel welke is gelegen in het geldend bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' welke op 6 februari 2018 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op het perceel ligt de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'Bedrijf tot en met categorie 3.2' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Aangrenzend aan dit perceel ligt de bosschage waarin de doorsteek wordt gerealiseerd. Deze bosschage ligt ook in voornoemd bestemmingsplan en is bestemd als 'Natuur' met gebiedsaanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Aangrenzend aan de bosschage, richting het buitengebied, ligt de bestemming 'Water' binnen het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' welke op 18 december 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld. Daarnaast geleden nog twee Reparatieplannen welke zijn vastgesteld door de gemeenteraad op respectievelijk 15 juli 2014 en 4 april 2017. Naast de bestemming 'Water' gelden op deze gronden ook de gebiedsaanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

Aansluitend aan de bestemming 'Water' liggen de percelen met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' alsmede de gebiedsaanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' ook in voornoemde bestemmingsplan Buitengebied.

Binnen de hierboven aangegeven bestemmingen is de realisatie van een beheerschuur, de doorsteek in de bosschage alsmede het verleggen (meanderen) van de Lievelderbeek niet toegestaan. Daarbij zijn er voor deze bestemming in de geldende bestemmingsplannen geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Via een procedure om herziening van het bestemmingsplan kunnen voornoemde ontwikkelingen op de beoogde locatie's juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0002.png"

Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' en 'Buitengebied Oost Gelre 2011'

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Plangebied

2.1.1 Historische ontwikkeling

De historische kaarten laten de ontwikkeling van het plangebied zien (zie hieronder). Rondom het huidige Lievelde gaven kleine reliëfverschillen aanleiding voor het type gebruik van de grond. Op de wat lager gelegen delen kwamen bossen en graslanden en op het hogere gronden werden de akkers aangelegd. Deze manier van landgebruik is honderden jaren in stand gehouden. Er werd herhaaldelijk mest en plaggen op de akkers gebracht. Hierdoor zijn de akkers met de tijd hoger in het landschap komen te liggen. Om deze akkers te beschermen voor het vee en het wild werd er om de akker heen struweel aangeplant, veelal opgaande beplanting met doorns, zie historische kaarten. Er ontstond een organisch gevormd landschap wat zijn basis vindt in haar geomorfologie. De opgehoogde akkers werden kampen of essen genoemd. Dit landgebruik zorgde voor een kleinschalig en karakteristiek landschap.

Eind 19e eeuw is het spoor tussen Zutphen en Winterswijk aangelegd en tegelijkertijd werd een station in Lievelde aangelegd. Het oorspronkelijk stationsgebouw lag ter hoogte van het plangebied (nabij de plek waar de Lievelderbeek tegenwoordig het spoor kruist). Later is het station meer oostelijk komen te liggen. Met de aanleg van het spoor kwam de agrarische bedrijvigheid op gang en groeide het aantal inwoners. De woeste gronden rondom de esontginningen werden ook ontgonnen. De nieuwe ontginningen verschillen duidelijk van oude esontginningen. De nieuwe percelen zijn recht en vrij regelmatig verkaveld, waar de oude percelen veel grilligere en rondere vormen hebben.

Afgelopen eeuw zijn door technologische ontwikkelingen, zoals de uitvinding van kunstmest en het prikkeldraad, veel van de kleinschalige landschappelijke structuren rondom de essen verdwenen uit het landschap. Bovendien werd de Lievelderbeek rechtgetrokken. Op de historische kaarten is te zien dat ter hoogte van het plangebied de Lievelderbeek heeft gemeanderd door een oorspronkelijk laag gedeelte van het terrein. Met de tijd is het type landgebruik vervaagd, tegenwoordig zijn er ook weilanden op de essen en akkers in de beekdalen, waarmee het oorspronkelijke onderscheid in verschillend grondgebruik tussen hoog en laag is verdwenen.

Op de locatie van het plangebied zijn nog wel relicten terug te vinden van een es. Op de hieronder aangegeven hoogtekaart is de voormalige es ter plekke van het plangebied te zien, zichtbaar hoger gelegen ten opzichte van de omgeving. Op de voormalige steilrand (stippellijn) is de struweelbeplanting verdwenen. De geplande ontwikkeling binnen het plangebied geeft aanleiding om de originele structuur van de es te versterken. Hoogteverschillen en steilrandbeplanting kunnen hersteld worden met de ontwikkeling van de percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0003.png"

Topografische kaart uit 1875(bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0004.png"

Topografische kaart uit 1881(bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0005.png"

Topografische kaart uit 1900(bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0006.png"

Topografische kaart uit 1950 (bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0007.png"

Topografische kaart uit 1970 (bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0008.png"

Topografische kaart uit 2020 (bron: www.topotijdreis.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0009.png"

Hoogtekaart (Bron: Eelerwoude)

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Papenweg en De Stegge in Lievelde. Aan de noord-oostzijde wordt het plangebied begrenst door de spoorlijn Zutphen - Winterswijk. Het perceel Papenweg 12 heeft een bedrijfsbestemming. In het verlengde van de Papenweg, aan de noordzijde, zijn woonbestemmingen gelegen welke grenzen aan voornoemde spoorlijn.

Het perceel voor de beheerschuur is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 823. De bosschage met de watergang is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 314, 319 en 320. De achterliggende weilanden zijn kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 821.

De onderstaande luchtfoto toont het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0010.png"

Plangebied Papenweg 12 Lievelde

2.2 Stedenbouwkundig Concept

De ligging van de te realiseren beheerschuur (kapschuur) is stedenbouwkundig akkoord bevonden. De beheerschuur komt te liggen tussen bestaande bouwwerken als zijnde een bedrijfshal en de bedrijfswoning. Daarbij komt de beheerschuur te liggen iets achter de voorgevelrooilijn van de aanwezige bedrijfshal. Een kleine verspringing in de rooilijn zal hier niet storend zijn. Hierdoor ontstaat er een eenheid in bebouwing.

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal Niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.


De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0011.png"

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.


Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen.

In paragraaf 4.2 wordt archeologie nader toegelicht.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Bij onderhavig bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met bovengenoemde doelstellingen.

Conclusie Internationaal beleid

Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan deze gewenste ontwikkeling. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een beheerschuur (kapschuur) op een bedrijventerrein ten behoeve van de huisvesting voor Schotse Hooglanders en Alpaca's alsmede stallingsruimte voor machines ten behoeve van de beheerwerkzaamheden aan natuur en grasland. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. De te realiseren beheerschuur wordt gerealiseerd binnen een bedrijfsbestemming maar is niet ten behoeve van het uitbreiden van de werkzaamheden van het gevestigde bedrijf en/of het oprichten van een nieuw bedrijf. Wel zal de ontwikkeling beslag leggen op de beschikbare ruimte en, nu deze ontwikkeling niet binnen de planologische bebouwingsmogelijkheden behoort op het perceel, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Naast het bestaande bedrijf met bedrijfshal op Papenweg 14 te Lievelde willen de eigenaren van dit bedrijf tussen de bedrijfshal en de bedrijfswoning Papenweg 12 te Lievelde een beheerschuur bouwen ten behoeve van de huisvesting van Schotse Hooglanders en Alpaca's. Daarnaast zal deze beheerschuur worden gebruikt voor de stalling van machines ten behoeve van beheerwerkzaamheden aan natuur en grasland.

Een deel van de achterliggende weilanden zal als natuur worden ingericht. Hierin zal ook de Lievelderbeek weer meanderend worden aangelegd. Voor de beheer van deze natuur zijn machines nodig die gestald moeten worden. Daarnaast zal de rest van de weilanden begraast worden door de Schotse Hooglanders waarbij een ruige kruidenvegetatie zal ontstaan die meerwaarde zal bieden voor insecten. Wel zal er een ruimte moeten zijn om de Schotse Hooglanders te huisvesten. Er is dus behoefte aan een bouwwerk voor huisvesting van de dieren alsmede stallingsruimte voor materieel.

Bestaand stedelijk gebied

Het planvoornemen betreft dus de realisatie van een beheerschuur (kapschuur) aansluitend aan de bestaande bebouwing aan de dorpskern Lievelde. Hiermee kan dit project worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de behoefte wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.

Algemene conclusie Bro

De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.

De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing Omgevingsverordening

Het plangebied is te onderscheiden in een tweetal initiatieven: realisatie van een beheergebouw (kapschuur) binnen de bestemming 'bedrijf' en de realisatie van natuur met doorsteek door een bosschage en het laten meanderen van de aanwezige watergang (Lievelderbeek).

Ingevolge de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening van 13 maart 2021 zijn voor het plangebied de regels 'natuur' en 'water en milieu' op het plangebied van toepassing. Het gaat hierbij om de achterliggende weilanden voor de ontwikkeling van natuur en meanderen watergang alsmede de doorsteek door de bosschage. Voor het deel van het plangebied voor realisatie van de beheerschuur gelden geen regels uit de Omgevingsverordening.

De planontwikkeling is voorgelegd aan de provincie Gelderland. Nu de ontwikkeling binnen het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelimgszone (GO) zal plaatsvinden heeft de provincie de planontwikkeling hieraan getoetst. Zij hebben hierop advies uitgebracht die hieronder is weergegeven.

Advies ecologie

De oostzijde van het agrarisch perceel ten noorden van de Papenweg 12 en de Lievelderbeek met omringende bosschages vormen onderdeel van het GNN. De rest van het agrarisch perceel vormt onderdeel van GO (zie figuur hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0012.png"

Ligging ten opzichte van GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen)

Beleid GNN

Voor ontwikkelingen in het GNN is artikel 2.39 lid 1 uit de Omgevingsverordening Gelderland van belang:

Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen het Gelders natuurnetwerk een andere bestemming dan natuur alleen mogelijk als er sprake is van een groot openbaar belang en

    1. 1. er voor de realisering daarvan geen reële alternatieven zijn;
    2. 2. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten en oppervlakte van het gebied en de ecologische samenhang binnen het gebied zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd in overeenstemming met bijlage 8 Gelijkwaardige natuurbeheertypen.

Voor de bepaling van de effecten op de kernkwaliteiten, oppervlakte en samenhang van het GNN is ook lid 4 belangrijk:

Om te bepalen wat de effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de ecologische samenhang zijn, doet de initiatiefnemer onderzoek naar actuele waarden binnen het gebied en de effecten van het initiatief op de binnen het gebied aanwezige:

    1. 1. natuurwaarden en potenties;
    2. 2. in de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode lijsten;
    3. 3. kwaliteit van lucht, water en bodem;
    4. 4. mate van stilte, rust en duisternis;
    5. 5. ecologische samenhang;
    6. 6. landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische, bodemkundige waarden en het reliëf.

Beleid GO

Voor nieuwe ontwikkelingen in GO is de vraag van belang of het gaat om een groot- of kleinschalige ontwikkeling. Voor kleinschalige ontwikkelingen in GO gelden op basis van artikel 2.52 van de provinciale verordening dat deze mogelijk zijn indien:

  • in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
  • deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen GNN en GO

Het GNN en GO ter plekke maakt deel uit van deelgebied: 27 Baakse Beek en Lievelde. Op deze locatie en met dit voornemen zijn de volgende kernkwaliteiten / ontwikkeldoelen mogelijk van belang:

Kernkwaliteiten deelgebied natuur en landschap

  • Overwegend kleinschalig kampenlandschap op dekzand in het oosten en grootschalig ontginningslandschap in het westen, met de Baakse Beek ontspringend in beekjes op het Oost-Nederlands Plateau, vandaar snelstromend afdalend naar het vroegere moeras
  • oostelijk deel (Oost-Nederlands Plateau) onderdeel van Nationaal Landschap Winterswijk
  • De evz Baakse Beek - Veengoot vormt de verbinding tussen Winterswijk en de Graafschap; modellen: kamsalamander, hagedis, vuurvlinder en winde
  • leefgebied steenuil en boomkikker
  • kleinschalig en onregelmatig essen- en kampenlandschap op de rand van het Oost-Nederlands Plateau met duidelijk herkenbaar hoogteverschil; Lievelde en Vragender als esdorpen, snelstromende beken
  • kleinschalig kampenlandschap met intensieve groen-blauwe en recreatieve dooradering: klompenpaden Zieuwent
  • zichtbare en gerestaureerde resten van de Circumvallatielinie uit 1627 Beleg van Grol: o.a. Lievelder Schans
  • cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de beken, oude ontginningen en kavelpatronen, hakhout, houtwallen, singels en boerderijen
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir
  • ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater
  • alle door de Flora- en faunawet of Natuurbeschermingswet beschermde soorten en hun leefgebieden in dit deelgebied

Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap GNN (omvorming, natuurontwikkeling)

  • ontwikkeling blauwgraslanden, vochtige heide en vennen met bijbehorende flora en fauna in de verbinding Korenburgerveen - Lievelderveld - Koolmansdijk
  • ontwikkeling droge en vochtige bossen met bijbehorende flora en fauna
  • ontwikkeling ecologische verbinding Baakse Beek - Veengoot met beken, beekoevers, poelen, natte graslanden en moerasjes, beschutte, zonnige plekjes (spoordijk), opgaande landschapselementen, etc.
  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden
  • ontwikkeling biotopen voor vogels van bossen en cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën (m.n. boomkikker), poelen
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen (bijv. ontginningen, houtwallen) en beheersvormen
  • ontwikkeling ecosysteemdiensten

De locatie vormt onderdeel van de volgende ecologische verbinding:

6. Baakse Beek - Veengoot (Duitsland - Winterswijk - IJssel): kamsalamander, hagedis, vuurvlinder, winde (winde niet relevant voor deze locatie)

Advies GNN - aanleg Voorde en hermeandering beek

Aanleg voorde

Advies: Omdat de effecten op GNN nu nog niet zijn beschreven in het inrichtingsplan, wordt gevraagd om te onderzoeken in hoeverre deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op de kernkwaliteiten (zie hierboven), het oppervlakte en de samenhang van het GNN.

Hermeandering beek

Advies: In overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland is het nodig om de delen van het in te richten gebied die nog niet zijn bestemd als natuur, maar wel onderdeel vormen van het GNN, in de planprocedure te bestemmen als natuur, zodat de bescherming van het GNN ook planologisch is geborgd. Daarom wordt gevraagd om deze bestemmingsplanwijziging door te voeren.

Advies wijziging gebruik en herinrichting GO

Advies: Ondanks dat versterking van de kernkwaliteiten niet noodzakelijk is, wordt aangegeven dat in het inrichtingsplan wordt ingegaan op de op dit moment reeds aanwezige kernkwaliteiten van GO en hoe daarmee rekening is gehouden in het inrichtingsplan. Als extra tip is het voor de natuurwaarden waardevol om op enkele plaatsen aan de zuidzijde van het agrarisch perceel groepjes struiken te planten, zodat de bestaande houtsingel wat geleidelijker overgaat in het grasland.

Conclusie

Bij het opstellen van de regels van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland. Het advies vanuit de provincie om te toetsen aan de aanwezige kernkwaliteiten is omschreven in hoofdstuk 4, paragraaf 4.7. Nu de gewenste ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de kernkwaliteiten in het gebied past de ontwikkeling binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening en derhalve binnen het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • de identiteit onderstreept en versterkt.

3.4.2 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".


Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Bovendien is aan onderhavig plan nog een beeldkwaliteitsplan gekoppeld, dat ook door de gemeenteraad wordt vastgesteld en eveneens richtinggevend is.

3.4.3 Economische visie - Economie Voorop !

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.

De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

3.4.4 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.


Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.

Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.

Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.5.

3.4.5 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

In het Visiedeel van landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Lievelde deel uitmaakt van 'de zone van drie dorpen en een stad'. Binnen deze zone is het landschaps-ensemble aangemerkt als 'Lievelder krans'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0013.png"

Hierbij geldt het motto: "Vang de dynamiek op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan: voor wat hoort wat!. Kies daarbij voor de verschillende kanten van Lievelde voor verschillende thema's:

  • Beoosten: 'plateaurand en linie';
  • Lievelder essen: 'lindenlaan over open es';
  • Bewesten: 'brinken en overlopers'.

Te beschermen of op te poetsen parels:

  • de vernieuwende en verbredende ondernemingen
  • de grote open es met de lindelaan
  • de zuideres aan de dorpsrand
  • Lievelderes
  • de restanten van de circumvallatielinie, o.a. Engelse schans, Landweer
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf en typerende erfbeplanting
  • karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden
  • boerenbosjes, soms met hulst

Te stimuleren landschapselementen:

  • kranspaden om de essen: eiken, linden en ook fruit bij erven
  • esrandpaden: steilrandbeplantingen eventueel met zandpad erlangs
  • lindelaan en lindebrinken op en om de essen
  • boerenlanen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg
  • boerenhagen van meidoorn, beuk en hazelaar
  • overlopers kunnen bestaan uit open stroken langs kavelgrenzen met daarin heischrale vegetatie in brongebied en verder benedenloops met beekbegeleidende beplanting.


Door Eelerwoude is een inrichtingsplan voor het plangebied opgesteld en verwoord in een rapport met nummer 10140, d.d. 3 november 2020 welke als bijlage is bijgevoegd. Door uitvoering van de in het inrichtingsplan opgenomen landschappelijke inpassing zullen de aanwezige landschapselementen worden versterkt.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming

Het bestemmingsplan, waarin ruimtelijke belangen worden geborgd, is het resultaat van een integrale ruimtelijke afweging. In deze integrale afweging worden ook alle milieuonderwerpen meegewogen, los van de wettelijke verplichtingen van de milieueffectrapportage. Welke milieuonderwerpen vanuit een duurzame ruimtelijke ordening voor een plangebied van belang zijn, moet per plan in beeld worden gebracht. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied en de opgave en eventuele wettelijke eisen.

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  1. a. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  2. b. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  3. c. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Ad.a: Wanneer uit een toets blijkt dat de activiteit (mogelijk) significante negatieve effecten tot gevolg heeft, dan kan een vergunning alleen worden verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Onderdeel van de passende beoordeling vormt de ADC-toets. De ADC-toets houdt een onderzoek in naar Alternatieven, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, is gelegen op een afstand van 4 km van het plangebied aan de Papenweg te Lievelde. De voorgenomen activiteiten op dit perceel alsmede op achterliggende gronden hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit Natura 2000-gebied ook mede gezien de grote afstand. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Ad.b en c.: een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan wordt als zodanig genoemd in onderdeel D.9 van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage. Een eventuele m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt o.a. bij inrichtingsplannen zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan zoals bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, of een bestemmingsplan. Hiervan is in dit geval geen sprake. Het projectplan is voor deze activiteit niet als m.e.r.-(beoordelingsplichtig) aangemerkt.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten(en) die voorkomen op de D-lijst (kolom 2) die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Er geldt hiervoor een vormvrije m.e.r. beoordeling in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

De beoogde ontwikkeling voor het meanderen van de watergang vindt plaats op een gedeelte van de gronden welke kadastraal bekend zijn als gemeente Lichtenvoorde, sectie P, nummer 821. Deze gronden hebben een gezamenlijke oppervlakte van 3 ha. Daarnaast wordt een voorde aangelegd in de bestaande bosschage. De te realiseren beheerschuur vindt plaats op gronden met een oppervlakte van 0,348 ha.

Zoals hierboven is aangegeven zijn de beoogde ontwikkelingen kleiner dan 125 hectare zodat een vormvrije m.e.r.beoordeling niet noodzakelijk is.

Conclusie

Een milieueffectrapportage, zowel -plicht, -beoordeling als -vormvrij, is niet nodig nu de gewenste activiteiten op perceelsniveau niet onder de genoemde drempelwaarden vallen en/of worden genoemd. Daarnaast is een passende beoordeling op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet noodzakelijk.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

De plantontwikkeling als zijnde de realisatie van een beheerschuur (kapschuur) en het meanderen van de Lievelderbeek met doorsteek door een bosschage zijn ingevolge de geldende bestemmingsplannen 'Kern lievelde 2015' alsmede 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende Reparatieplannen, gelegen op gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarden 1 en 2'.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1 (deel van de gronden liggende in bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011)

Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (deel van de gronden liggende in bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015)

Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 100 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2 (deel van de gronden liggende in bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011)

Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 2.500 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek.

Waarde - Archeologisch waardevol gebied 3 (deel van de gronden liggende in bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011)

Streven naar behoud in huidige staat. Bodemingrepen dieper dan bouwvoor of bekende bodemverstoring vermijden. Indien behoud niet mogelijk is ter hoogte van de kwartieren, schansen, hoornwerken en redoutes, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en ongeacht de omvang van de ingreep vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek. Indien behoud niet mogelijk is ter hoogte van de Liniedijk, dan bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en ongeacht de omvang vroegtijdig inventariserend onderzoek.

Nieuw archeologiebeleid

Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe archeologiebeleid vastgesteld met als titel'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit archeologiebeleid gaat gelden voor het gehele gemeentelijk grondgebied in Oost Gelre. Op 22 februari 2022 heeft de gemeenteraad het 'Parapluplan Archeologie' vastgesteld. Aan dit Parapluplan is getoetst.

Ingevolge het ontwerp 'Parapluplan Archeologie' zijn de gronden voor de beoogde planontwikkeling gelegen binnen:

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 voor het perceel waar de beheerschuur wordt gerealiseerd:

Grondwerkzaamheden waarbij de vergunningplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 voor het perceel met de meanderende Lievelderbeek en de aanleg van de voorde in de bosschage:

Grondwerkzaamheden of rooien van bos waarbij de vergunningplicht geldt voor werkzaamheden dieper dan 30 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van 250 m2.

Waarde - Archeologisch Rijksmonument voor een klein deel van het perceel met de meanderende Lievelderbeek:

Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Oost Gelre te worden ingediend.

Beoordeling

Realisatie beheerschuur

Voor de realisatie van de beheerschuur met een totale oppervlakte van 350 m2 wordt een fundering uitgegraven met een diepte van ongeveer 30 cm. Hierbij wordt alleen aan de lange en korte zijden van het gebouw een fundering gegraven waardoor de genoemde oppervlakte van 250 m2 niet wordt overschreden. Een archeologisch onderzoek is hiervoor dan ook niet noodzakelijk.

Realisatie doorsteek bosschage

Voor de doorsteek door de bosschage en de aanleg van een voorde over de watergang worden bomen gekapt waarbij de grond door de wortels van de bodem al geroerd is. Verder vinden hiervoor geen bodemingrepen plaats die dieper zullen zijn dan 40 cm. Hiervoor is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Realisatie meanderende watergang

Het voorstel is om de watergang Lievelderbeek te laten meanderen op een deel van het achterliggende perceel (agrarische grond). Nog niet geheel duidelijk is hoe de uitvoering van deze watergang zal plaatsvinden qua diepte, breedte, lengte, etc. Wel is duidelijk dat de watergang dieper dan 30 cm zal zijn waarbij de genoemde oppervlakte van 250 m2 zal worden overschreden. Om op de juiste locatie voor de watergang een archeologisch onderzoek uit te voeren, indien nodig, is in het vaststellingsbesluit hiervoor een voorwaarde opgenomen. Is de ligging van de meanderende watergang bekend dan zal er voor de uit voeren werkzaamheden worden bepaald of er alsnog een archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Dit zal mede worden bepaald door de medewerker cultuurhistorie van de gemeente Oost Gelre.

Conclusie archeologie

Een archeologisch verkennend onderzoek is voor de gronden waarop de beheerschuur en de voorde worden aangelegd niet nodig. Het perceel waar de meanderende watergang in is voorzien zal de grenswaarden voor een verkennend archeologisch onderzoek overschrijden. Nu nog niet geheel duidelijk is waar de meanderende watergang zal worden gesitueerd zal een algemeen verkennend archeologisch onderzoek geen meerwaarde hebben. Pas als bekend is waar de meanderende watergang wordt aangelegd zal voorafgaand hieraan een verkennend archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Zo kan specifiek worden beoordeeld op archeologische waarden en vondsten. Dit zal in het vaststellingsbesluit worden opgenomen als voorwaarde.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.


Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).


De beoogde realisatie van een beheerschuur (kapschuur) aan de Papenweg te Lievelde heeft geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden zijn niet aanwezig nu het terrein waar de realisatie gaat plaatsvinden nog onbebouwd is. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op dit perceel. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.

Algehele conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

In het vaststellingsbesluit van dit bestemmingsplan wordt een voorwaarde opgenomen voor archeologisch onderzoek indien de uitvoering van de watergang bekend is.

4.3 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht bij verblijfsruimten zoals woningen of ruimten waarin langere tijd door mensen wordt verbleven. Dat is bij onderhavige ontwikkeling niet het geval. Het gaat hierbij om de realisatie van een beheerschuur met stalruimte voor de Schotse Hooglanders en Alpaca's, waarin wel een ruimte in wordt opgenomen om op kleine schaal voorlichting/educatie te bieden, enkele machines te stallen (voor beheerwerkzaamheden aan natuur en grasland) en om hooi op te slaan. Er is dus een verblijfruimte voor mensen aanwezig waarin door de mensen wat langer wordt verbleven dan normaal. Deze ruimte wordt sporadisch gebruikt. Een verkennend bodemonderzoek is daarvoor dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Situatie plangebied

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema Toetsvraag Rele-
vant
Hoofdthema's
Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? Nee
Riolering en afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? Nee
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? Nee
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater) 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? Ja
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? Nee
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? Nee
Grondwateroverlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? Nee
3. Is in het plangebied sprake van kwel? Nee
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? Nee
Oppervlaktewater- kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? Nee
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Nee
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? Nee
Grondwaterkwaliteit 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? Nee
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Nee
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? Nee
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? Nee
Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? Ja
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? Ja
Aandachtsthema's
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

De bovengenoemde vragen die met 'ja' zijn beantwoord zijn hieronder verder uitgewerkt.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 350 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een aan te leggen infiltratievoorziening. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt.

Bij voorkeur worden natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, regionale bergingsgebieden en overstromingsvlaktes niet bebouwd. Het plan gebied beoogt geen kapitaalintensieve bouwwerken in deze gebieden.

Inrichting en beheer

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap mogelijk te zijn. Daarnaast dienen wijzigingen aan het watersysteem en werkzaamheden in de keurzone met een watervergunning te worden uitgevoerd.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem.

De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft eigen geluidsbeleid ontwikkeld om zo richting te kunnen geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden.

Situatie plangebied

De omgeving van het te ontwikkelen plangebied aan de Papenweg bestaat hoofdzakelijk uit bedrijventerrein met op enig afstand woningen van derden. De dichtstbijzijnde woning van derden, Papenweg 10, zal komen te liggen op ongeveer 80 meter van de te realiseren beheerschuur. Bestaande bebouwing op het bedrijventerrein, aan de overzijde van de Papenweg en het plangebied, komt te liggen op ongeveer 55 meter.

In de beheerschuur vinden geen werkzaamheden plaats die akoestisch relevant zijn om nader te onderzoeken. Daarbij bevinden er zich geen verblijfsruimten voor personen in de beheerschuur welke permanent of semi-permanent worden bezet waardoor een akoestisch onderzoek noodzakelijk zou zijn ter bepaling van het geluid afkomstig van de aanwezige bedrijven. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Situatie plangebied

De te realiseren beheerschuur heeft geen verkeersaantrekkende werking met uitzondering van de op kleine schaal te geven voorlichting/educatie. Ook de ontwikkeling van het achterliggende weiland als nieuwe natuur en de meanderende watergang hebben geen verkeersaantrekkende werking wat negatief zou kunnen zijn voor de Luchtkwaliteit. Ook het beheer met landbouwmachines heeft geen groot negatief effect op de Luchtkwaliteit. Een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Natuurwaarden

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Eelerwoude een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd en verwoord in een onderzoeksrapport met projectnummer 10140 d.d. 3-11-2020. Het onderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd. Het doel hiervan is om in te schatten of er in het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, op houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

De conclusie uit de uitgevoerde Quickscan Flora en Fauna:

Soortenbescherming

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling op de ontheffingsplicht geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen2 uit te voeren.

Werkzaamheden met betrekking tot het hermeanderen van de Lievelderbeek, het aanleggen van de voorde en de kap van de zwarte elzen en lindes dient buiten het broedseizoen te gebeuren. Nesten in de bomen of het omliggende braamstruweel zijn op voorhand niet uit te sluiten. Overige werkzaamheden zoals het bouwen van de schuur en het aanplanten van bomen kunnen wel binnen het broedseizoen worden uitgevoerd.

Algemene zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

Gebiedsbescherming

Niet stikstof-gerelateerde effecten

De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Een AERIUS-berekening is altijd noodzakelijk om de uitstoot en depositie van stikstof, en de gevolgen daarvan op Natura 2000-gebieden te bepalen. Echter is de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied dusdanig groot en de geplande ontwikkeling dusdanig klein dat een significante stikstofdepositie niet wordt verwacht. Er zijn berekeningen uitgevoerd die hieronder worden weergegeven.

Bescherming houtopstanden

De 5 tot 15 te kappen zwarte elzen en lindes vallen onder een houtopstand van meer dan 10 are. Er moet om deze reden een kapmelding worden gedaan bij het bevoegd gezag, de provincie Gelderland.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het plangebied ligt gedeeltelijk buiten GNN gebied, gedeeltelijk binnen GNN gebied en gedeeltelijk binnen de GO. De plannen splitsen zich in verschillende ontwikkelingen:

Bouwen schuur

Het bouwen van de schuur gebeurt buiten GNN-gebied. Een toetsing aan het GNN-beleid voor het bouwen van de schuur wordt niet noodzakelijk geacht.

Realiseren doorsteek

Een toetsing aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN-beleid) voor het realiseren van de doorsteek door de Lievelderbeek is niet noodzakelijk indien de bomenkap plaatsvindt tussen 1 oktober en 15 maart.

Ontwikkelen nieuwe natuur

Een toetsing van deze ontwikkeling aan het GNN-beleid wordt niet noodzakelijk geacht omdat de ontwikkeling ten gunste is van natuur.

Extensief begrazen

Het westen van het agrarisch perceel zal niet worden ingericht met de bestemming natuur. Er is hierdoor geen sprake van een wijziging van het bestemmingsplan, daarnaast is er ook geen sprake van een afname van areaal. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt hierom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0014.png"

Ligging plangebied t.o.v. GNN en GO, bron: Quickscan flora en fauna-rapport Eelerwoude

Vooroverleg en opmerkingen/adviezen provincie Gelderland

Aanleg voorde

Advies: Omdat de effecten op GNN nu nog niet zijn beschreven in het inrichtingsplan, vragen wij om te onderzoeken in hoeverre deze ontwikkeling leidt tot negatieve effecten op de kernkwaliteiten, het oppervlakte en de samenhang van het GNN.

Hermeandering beek

Advies: In overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland is het nodig om de delen van het in te richten gebied die nog niet zijn bestemd als natuur, maar wel onderdeel vormen van het GNN, in de planprocedure te bestemmen als natuur, zodat de bescherming van het GNN ook planologisch is geborgd. Daarom vragen we ook om deze bestemmingsplanwijziging door te voeren.

Advies wijziging gebruik en herinrichting GO

Advies: Ondanks dat versterking van de kernkwaliteiten niet noodzakelijk is, willen we wel zien dat in het inrichtingsplan wordt ingegaan op de op dit moment reeds aanwezige kernkwaliteiten van GO en hoe daarmee rekening is gehouden in het inrichtingsplan. Als extra tip is het voor de natuurwaarden waardevol om op enkele plaatsen aan de zuidzijde van het agrarisch perceel groepjes struiken te planten, zodat de bestaande houtsingel wat geleidelijker overgaat in het grasland.

GNN en GO

Bouwen beheerschuur

Het bouwen van de schuur gebeurt buiten GNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN significant aantasten. Een toetsing aan het GNN-beleid voor het bouwen van de schuur wordt niet noodzakelijk geacht.

Realiseren doorsteek aanleg voorde

Bij het realiseren van de doorsteek (voorde) over de Lievelderbeek worden twee natuurbeheertypen doorkruist (afbeelding 5): L01.16 Bossingel en N03.01 Bron en Beek (Lievelderbeek). Er is geen sprake van een wijziging van het bestemmingsplan ter plaatse van de doorsteek, er is hierdoor geen sprake van een verlies van areaal. Het kappen van enkele bomen ter plaatse van de doorsteek valt binnen de afbakening van natuurbeheertype L01.16 (periodiek dunnen van bomen) zolang dit gebeurt in de periode tussen 1 oktober en 15 maart (Bij12, 2020). Bij het plaatsen van de voorde is geen sprake van een aantasting van de beek of het natuurbeheertype. Een toetsing aan het NNN-beleid voor het realiseren van de doorsteek over de Lievelderbeek is niet noodzakelijk indien de bomenkap plaatsvindt tussen 1 oktober en 15 maart.

Ontwikkelen nieuwe natuur

Bij het ontwikkelen van nieuwe natuur ten oosten van het huidig agrarische perceel wordt gewerkt in afwijking met het bestemmingsplan, waardoor er normaliter sprake is van een toetsing ten opzichte van de wezenlijke waardes en kenmerken van het GNN. Echter betreft het gedeelte GNN waarop nieuwe natuur zal worden ontwikkeld beheertype N00.01 'functieverandering van landbouw naar nieuwe natuur'. Het omvormen van intensief beheerde landbouwgrond naar een definitief natuurtype (N14.01 Rivier- en Beekbegeleidend bos) in combinatie met een verschralingsbeheer past precies binnen de afbakeningen van dit habitattype (Bij12, 2020). De ontwikkeling heeft een positief effect op de kernkwaliteiten van het gebied, doordat er geen verlies is aan areaal, er sprake is van kwaliteitsverbetering van de natuur, waardoor diverse leefgebieden worden verstevigd.

Een verdere uitwerking van de effecten op het GNN wordt niet noodzakelijk geacht, aangezien het doel is om de natuur te versterken en dit aansluit op de doelen van het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0015.png"

Ligging planlocatie ten opzichte van het Natuurbeheerplan 2021, opgesteld door de provincie Gelderland. (Rood: N00.01 Functieverandering van landbouw naar nieuwe natuur, licht groen: L01.16 Bossingel; donker groen N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos; zwart (lijn): N03.01 Beek en Bron) (Bron; Provincie Gelerland , 2020)

NATURA 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op 4 kilometer afstand ten oosten van het plangebied (Korenburgerveen).

Door de fysieke afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde Narura 2000-gebieden 'Korenburgerveen' en 'Zwillbrocker Venn u. Ellewicker Feld' worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven door directe verstoringsfactoren verwacht. Ook significante negatieve effecten door indirecte verstorings- factoren zijn op voorhand uit te sluiten, met uitzondering van stikstofdepositie. Significante negatieve effecten door stikstofdepositie op gevoelige habitats van de Natura 2000-gebieden 'Korenburgerveen' en 'Zwillbrocker Venn u. Ellewicker Feld' in de kap-, sloop-, bouw- en gebruiksfase van het plangebied zijn niet op voorhand uit te sluiten. Een AERIUS-berekening is daarom noodzakelijk en uitgevoerd door Eelerwoude. De resultaten hiervan zijn verwoord in het onderzoekrapport 'Stikstofberekening' met projectnummer 10140, d.d. 29-04-2021 welke als bijlage is bijgevoegd.

Stikstof

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan. Ondanks de relatief grote afstand van circa 4 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, kan een verhoging van de stikstofdepositie door de voorgenomen ingreep op dit gebied niet op voorhand worden uitgesloten. Derhalve wordt geadviseerd om een stikstoftoets uit te laten voeren.

Met het rekenmodel AERIUS kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Op 15 oktober 2020 is een nieuwe versie van het rekenmodel AERIUS beschikbaar gesteld. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.

Met het rekenprogramma AERIUS is een berekening gemaakt van het plangebied in de bouw- en gebruiksfase in het plangebied. Het rekenprogramma geeft aan dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Nu de toename van stikstof in de nieuwe situatie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar kan aan het verzoek worden meegewerkt. De stikstofberekening is als bijlage bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0016.png"

Ligging plangebied (nummer 1) ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden, bron: rapport stikstofberekening Eelerwoude

Conclusie

De voorgenomen planontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor een te beschermen gebied en/of soort. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden.

Wel dient voor de realisatie van de doorsteek in de houtopstand een kapmelding worden gedaan bij het bevoegd gezag, de provincie Gelderland.

4.8 Bedrijven En Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

De omgeving van het te ontwikkelen plangebied aan de Papenweg bestaat uit een tweetal bedrijven met enkele woningen van derden. Het gebied is hierdoor aan te merken als gemengd gebied. Naast het perceel voor realisatie van de beheerschuur is een metaalbewerkingsbedrijf gelegen. Dit bedrijf is in eigendom en in gebruik door initiatiefnemer van de voorgenomen ontwikkeling. Aan de andere zijde van het te ontwikkelen perceel is de bedrijfswoning van inititiefnemer gelegen. Aan de overzijde van het perceel voor de beheerschuur is een bedrijf gelegen voor groenvoorzieningen. De dichtstbijzijnde woningen van derden ligt op ongeveer 80 meter.

In de beheerschuur vindt naast het stallen van de Schotse Hooglanders en Alpaca's ook op kleine schaal voorlichting/educatie plaats en worden enkele machines gestald (voor beheerwerkzaamheden aan natuur en grasland) en om hooi op te slaan.

Ingevolge de handboek "Bedrijven en milieuzonering" geldt voor het 'fokken en houden van rundvee' (Schotse Hooglanders) een grootste afstand van 100 m, waarbij het aspect 'geur' hierbij deze grootste afstand maakt. Nu er sprake is van een gemengd gebied kan deze afstand worden gehalveerd tot 50 meter. Daarbij dient te worden vermeld dat er in onderhavig geval slechts enkele dieren worden gehuisvest. De genoemde afstand van 100 m geldt voor alle rundveehouderijen.

Daarnaast geldt voor het 'fokken en houden van overige dieren' (Alpaca's) een grootste afstand van 30 m, waarbij ook het aspect 'geur' deze grootste afstand maakt. Binnen 30 meter, of, nu er sprake is van een gemengd gebied, 15 meter zijn geen gevoelige objecten gelegen.

Voor de overige activiteiten zijn geen afstanden opgenomen.

Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.9 Externe Veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Situatie plangebied

Op het perceel zullen geen activiteiten plaatsvinden en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvinden waarbij de grenswaarden voor groepsrisico en plaatsgebonden risico worden overschreden. Op onderstaande uitsnede van de Risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat op 2 km van het plangebied een buisleiding van defensie en/of de Gasunie is gelegen. Daarnaast is het plangebied op ruim 900 m gelegen van de dichtstbijzijnde route voor gevaarlijke stoffen (N18). In de kern Lievelde is daarnaast een LPG-tankstation gelegen met vulpunt en afleverzuil. Deze liggen op ongeveer 380 m van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet plaats op het spoortraject Winterswijk - Zutphen. Dit spoortraject is alleen ten behoeve van personenvervoer.

De afstanden tot aan het plangebied zijn dermate groot dat er geen nader onderzoek naar externe veiligheid voor het plangebied hoeft plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01_0017.png"

Uitsnede uit de Risicokaart Gelderland (Bron: provincie Gelderland)

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De gemeenteraad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Situatie plangebied

In de te realiseren beheerschuur worden de Schotse Hooglanders en de Alpaca's gehouden. Voor deze dieren gelden geen geuremissefactoren zodat hier minimale afstanden gelden. Bij het hobbymatig houden van dieren, als zijnde bedrijfsmatig, gelden voor de dieren een vaste afstand van 50 m ten opzichte van geurgevoelige objecten zoals woningen en kantoren. Nu de dichtstbijzijnde woningen op ruim 80 meter zijn gelegen en het kantoorgebouw van het tegenoverliggend bedrijf ook op ongeveer 80 m, wordt er voldaan aan de minimale afstand van 50 m.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De bestaande bedrijfshal Papenweg 14, de bedrijfswoning Papenweg 12 en de nieuw te realiseren beheerschuur, liggende tussen nr. 12 en 14, worden ontsloten via de Papenweg.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Situatie plangebied

Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Aan de voorzijde van de bedrijfshal Papenweg 14 zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om, in geval van een voorlichting- of educatieve bijeenkomst in de beheerschuur, de voertuigen hier te parkeren. De voorgenomen planontwikkeling heeft verder geen verkeersaantekkende werking. Binnen het plangebied zijn dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de normen zoals opgenomen in de hierboven aangegeven Nota parkeernormen.

Conclusie

In het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen voorhanden om te kunnen parkeren op eigen terrein..

4.12 Kabels En Leidingen

In en rondom het plangebied zijn verschillende algemene nutskabels en -leidingen aanwezig. Hiermee wordt bij de planuitwerking rekening gehouden. Er bevinden zich in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen waarvoor in het bestemmingsplan een beschermende regeling moet worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIE1002-VG01 met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsregels.


Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.


Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.


Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en parkeerregelgeving.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bestemmingsregels

Bedrijf

De gewenste ontwikkeling voor het realiseren van een beheerschuur komt te liggen binnen de bestemming 'Bedrijf'. In deze al aanwezige bedrijfsbestemming zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Bebouwing dient binnen aangegeven bouwvlakken te worden gerealiseerd. In de regels zijn voor bouwwerken bouwhoogtes opgenomen.

Natuur

De bestaande bestemming 'Natuur' uit het geldende bestemmingsplan wordt overeenkomstig overgenomen. De agrarische gronden waarin in de planontwikkeling de te realiseren meanderende watergang zal worden gerealiseerd zal ook worden bestemd als 'Natuur'.

Water

De aanwezige watergang, zijnde de Lievelderbeek, is in het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' als 'Water' bestemd en zal overeenkomstig hiermee weer als 'Water' worden bestemd.

Archeologie

Bestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 en 2' en 'Archeologisch Rijksmonument'
Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op het ontwerp 'Parapluplan Archeologie'.


In het ontwerp 'Parapluplan Archeologie' komt voor de categorie:

Bestemming Categorie
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 1 Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 250 m2 of rooien van bos
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en groter dan 250 m2
Waarde - Archeologisch Rijksmonument Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed noodzakelijk


Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.


Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.


Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan. Daarnaast zijn het oprichten van bouwwerken ten behoeve van openbaar nut opgenomen. Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.

Parkeerregelgeving

In artikel 13 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.


Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Nu de planontwikkeling betrekking heeft op gronden in de GNN en GO is er sprake van provinciaal belang. Daarnaast vindt de planontwikkeling plaats op gronden in eigendom van Staatsbosbeheer. Ook het waterschapsbelang kan in het geding komen. Met de voornoemde overlegpartners heeft vooroverleg plaatsgevonden.

Reactie provincie

De reactie van de provincie is al omschreven in de voornoemde paragrafen 3.3.1 en 4.7. Deze reacties kunnen hier als ingelast worden beschouwd.

Reactie Staatsbosbeheer

Voorzover kan worden ingeschat zijn de hydrologische maatregelen niet beperkend voor het Staatsbosbeheer.

Enige jaren geleden heeft Staatsbosbeheer toestemming gegeven voor een doorgang t.b.v. vee “koeienpad”, hiervoor zijn een aantal bomen verwijderd en er is toen nadrukkelijk door Staatsbosbeheer aangegeven dat Staatsbosbeheer geen doorgang t.b.v. trekkers/machines wil, zie uitsnede (concept) overeenkomst:

- dat de gebruiker Staatsbosbeheer heeft verzocht om medewerking te verlenen voor de aanleg en instandhouding van een 3,5 meter brede doorsteek op een deel onder (punt a) genoemde percelen, hierna te noemen het: “koeien pad'';

- dat door de aanleg van een koeien pad de gebruiker zijn koeien van het ene perceel via de doorsteek naar het andere perceel van de gebruiker kan verplaatsen;

- dat de gebruiker de doorsteek alleen mag gebruiken voor het verplaatsen van zijn koeien en niet voor landbouwvoertuigen denkende aan trekker verkeer of voor andere doeleinden;

- dat de totale lengte van het koeien pad door eigendomspercelen van Staatsbosbeheer circa 20 meter bedraagt;

- dat Staatsbosbeheer haar medewerking wil verlenen aan de aanleg van een doorsteek;

Initiatiefnemers zullen of hebben met Staatsbosbeheer hiervoor een privaatrechtelijke overeenkomst aangegaan.

Reactie waterschap WRIJ

Met het waterschap zijn enkele gesprekken gevoerd. Het waterschap is voornemens om in de komende jaren aan de slag te gaan met de Lievelderbeek. Zij willen ook graag meewerken aan het laten meanderen van de Lievelderbeek op de voorliggende gronden. Echter wordt aangegeven dat dit vooralsnog niet wordt uitgevoerd maar in de planning zit in de periode 2022 - 2027. Met de aanleg van een voorde door de Lievelderbeek wordt akkoord gegaan.

Nu alle drie overlegpartners een reactie in het vooroverleg hebben gegeven is het ontwerp bestemmingsplan dan ook ter boordeling aan deze overlegpartners toegezonden.

Opmerkingen overlegpartners n.a.v. ontwerp bestemmingsplan

Van de voornoemde overlegpartners is alleen van het Waterschap Rijn en IJssel per e-mail van 6 januari 2022 een reactie op het ontwerp bestemmingsplan ontvangen. In de reactie wordt aangegeven dat "het waterschap Rijn en IJssel al in een eerder stadium is betrokken bij de herinrichting van het perceel aan de Papenweg 12, omdat binnen het plangebied de Lievelderbeek stroomt. Het ontwerp voor de herziening van het bp, komt overeen met hetgeen, wat met het waterschap besproken is. De watertoets in de toelichting is goed toegepast en uitgewerkt en we hebben dan ook geen op- of aanmerkingen op het plan".

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ontwerp bestemmingsplan heeft voor een ieder zes weken ter inzage gelegen van 17 december 2021 tot en met 27 januari 2022. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Haalbaarheid

De herziening van het bestemmingsplan en de bijbehorende procedure worden door initiatiefnemer bekostigd. Indien het project aanleiding geeft tot uitkering van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan initiatiefnemer. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst inzake grondexploitatie en planschade afgesloten met initiatiefnemer.

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.

Bijlage 1 "Staat Van Bedrijfsactiviteiten"

Bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten"

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 2 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 2 Quickscan Flora en fauna

Bijlage 3 Stikstofnotitie En -Berekeningen

Bijlage 3 Stikstofnotitie en -berekeningen