KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 3 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg
Bijlage 4 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg
Bijlage 5 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg
Bijlage 6 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg
Bijlage 7 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 8 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 9 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 10 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 11 Berekening 5 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 12 Berekening 6 Wegverkeerslawaai Droebertweg
Bijlage 13 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Kloezedijk
Bijlage 14 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Kloezedijk
Bijlage 15 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Kloezedijk
Bijlage 16 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Kloezedijk
Bijlage 17 Berekening 5 Wegverkeerslawaai Kloezedijk
Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan
Hoofdstuk 2 Inleiding
2.1 Aanleiding
2.2 Ligging En Begrenzing Plangebieden
2.3 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Europese Wetgeving
3.3 Nationaal Beleid
3.4 Provinciaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten
4.1 Watertoets
4.2 Bodem
4.3 Natuurwaardenonderzoek
4.4 Cultuurhistorie En Archeologie
4.5 Leefomgeving
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Woningsplitsing 3 locaties buitengebied Oost Gelre

Wijzigingsplan - gemeente Oost Gelre

Vastgesteld op 08-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Woningsplitsing 3 locaties buitengebied Oost Gelre met identificatienummer Nl.IMRO.1586.WPBUI2005 van de gemeente Oost Gelre;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPBUI2005- met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.8 afhankelijke woonruimte:

een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 bestaand:

onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan Woningsplitsing 3 locaties buitengebied Oost Gelre;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 chalet:

een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;

1.26 daghoreca:

horeca dat is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers;

1.27 deel:

de aan een bestaande of voormalige agrarische bedrijfswoning gekoppelde rechtstreeks (of via een tussenlid) vanuit de woning toegankelijke stalruimte (als onderdeel van het hoofdgebouw), die beeldbepalend, visueel, en van oorsprong functioneel verbonden is met de betreffende woning en daarmee een onlosmakelijke eenheid vormt, één en ander exclusief eventuele aan de deel grenzende ondergeschikte en niet meer met de woning in verbinding staande bebouwing;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 extensieve dagrecreatie:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 groepskampeerterrein

een terrein bestemd voor het tijdelijk plaatsen van mobiele kampeermiddelen op een perceel, zijnde een regulier of kleinschalig kampeerterrein, gedurende maximaal 10 dagen per jaar, verdeeld over maximaal 10 perioden, gekoppeld aan een meerdaags evenement waarvoor de burgemeester een ontheffing of vrijstelling heeft verleend, met dien verstande dat maximaal 60 gasten zijn toegestaan;

1.32 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.33 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.34 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.35 kleinschalig kampeerterrein

een terrein voor maximaal 25 kampeermiddelen in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;

1.36 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.37 landschappelijk inpassingsplan:

een plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap. Het inpassingsplan dient door het kwaliteitsteam goedgekeurd te worden;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociale, medische, culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.39 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;

1.40 nevenactiviteit:

een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.41 ondersteunende detailhandel:

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.42 ondersteunende horeca:

horeca die onlosmakelijk is verbonden met de bestemming van een perceel en daaraan ondersteunend is, en dus niet geldt voor zelfstandige feesten, partijen en soortgelijke activiteiten;

1.43 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.44 peil:

gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 stacaravan:

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen dat, mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen over grotere afstanden als aanhangels van een auto te worden voortbewogen;

1.48 vervangende woning

een woning die de bestaande woning vervangt;

1.49 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.50 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.

1.52 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1 m bedraagt

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
  3. c. uitsluitend aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' [aeg];
  4. d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik';

met de daarbij behorende:

  1. e. erfbeplanting;
  2. f. tuinen, erven en terreinen;
  3. g. wegen en paden;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.

In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
    Bouwwerken Maximale goothoogte in m Maximale bouwhoogte in m Maximale oppervlakte in m² Maximale inhoud in
    Woning 4,5, tenzij anders is aangegeven. 9 750
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning 4 6 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd.
    Bijbehorende bouwwerken bij de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' 4 6 150, ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'
    Erf- en terreinafscheidingen
    2
    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2,5
  2. b. indien de bestaande bebouwing afwijkt van het bepaalde onder a dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht;
  3. c. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied, met uitzondering van erkers welke zijn toegestaan voor de voorgevel. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
    1. 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
    2. 2. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    3. 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
  4. d. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
  5. e. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
  6. f. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  7. g. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen de bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneen te worden gebouwd;

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2 sub d ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
    2. 2. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  2. b. lid 3.2 sub e ten behoeve van het herbouwen van de woning op minder dan 25 m vande bestaande locatie, met dien verstande dat:
    1. 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
    2. 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
    3. 3. de bestaande woning wordt gesloopt binnen drie maanden na oplevering van de herbouwde woning;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen aaneen dienen te worden gebouwd;

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
    1. 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
    2. 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
    3. 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
    4. 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
    5. 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    7. 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
    8. 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
  2. b. lid 3.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
    1. 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
    2. 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven';
    3. 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
    4. 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    5. 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
    6. 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
  3. c. in lid 3.1 jo 3.4 sub b ten behoeve van het toestaan van:
    1. 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven of,
    2. 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in bijlage 1 opgenomen 'Lijst aan huis verbonden bedrijven', mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,

mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:

      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  1. d. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    1. 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
    2. 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
    3. 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
    4. 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    5. 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    6. 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
    7. 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
    8. 8. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
    9. 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
    10. 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
    11. 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
    12. 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
      • de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
  2. e. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in bijlage 2 'Indicatieve bedrijvenlijst', met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 'Begrippen' lid 1.13 aanwezig waren op 27 april 2006;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme,en dagrecreatie/toerisme toegestaan;
    3. 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
    4. 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
    5. 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
    6. 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    2. 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    3. 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
    4. 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  1. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    1. 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    2. 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    3. 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
  1. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwen langs wegen en water

  1. a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
    1. 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
    2. 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
    3. 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
    4. 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
    5. 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;

zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;

  1. b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;

Afwijken bij een omgevingsvergunning

  1. c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
    1. 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
    2. 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofden en seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
    3. 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;

mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

  1. d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van gronden;
    2. 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
    3. 3. het aanleggen van geluidswallen;
    4. 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
  2. e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
  3. f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    1. 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    2. 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.

7.2 Ondergronds bouwen

Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Paardenbakken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in de artikelen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' en buiten het bouwvlak van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', met dien verstande dat:

  1. a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
  2. b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
  3. c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
  4. d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak geheel binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen onmogelijk is;
  5. e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijft dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  6. f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
  7. g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

9.2 Algemene afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  3. c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
    1. 1. de inhoud van wooneenheden;
    2. 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Vergroten oppervlakte bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming 'Wonen' in combinatie met de sloop van gebouwen op een andere locatie, met dien verstande dat:

  1. a. aan de herbouwlocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat deze oppervlakte maximaal 350 m2 mag zijn;
  2. b. aan de slooplocatie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' wordt toegevoegd, waarbij geldt dat de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen op de slooplocatie na sloop de maximaal toegestane oppervlakte is;
  3. c. er op de bouwlocatie geen functieverandering naar wonen is toegepast;
  4. d. maximaal 30% van de elders te slopen gebouwen herbouwd mag worden;
  5. e. er in totaal maximaal 350 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan
  6. f. indien het bijbehorende bouwwerk gebruikt gaat worden als bouwlocatie voor corso- of carnavalswagens kan een grotere oppervlakte dan 350 m2 worden toegestaan;
  7. g. voor zowel de slooplocatie als de herbouwlocatie geldt dat uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
  8. h. het te slopen gebouw geen karakteristiek gebouw is of aangewezen is als monument;
  9. i. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
  10. j. de afstand van het nieuwe gebouw tot het hoofdgebouw maximaal 25 m bedraagt;
  11. k. de oppervlakte per nieuw bijbehorend bouwwerk maximaal 200 m2 mag bedragen;
  12. l. in de nieuwe bijbehorende bouwwerken geen nevenactiviteiten zijn toegestaan;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Woningsplitsing 3 locaties buitengebied Oost Gelre.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven

Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst

Bijlage 3 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg

Bijlage 4 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg

Bijlage 5 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg

Bijlage 6 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Varsseveldseweg

Bijlage 7 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 8 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 9 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 10 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 11 Berekening 5 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 12 Berekening 6 Wegverkeerslawaai Droebertweg

Bijlage 13 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Kloezedijk

Bijlage 14 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Kloezedijk

Bijlage 15 Berekening 3 Wegverkeerslawaai Kloezedijk

Bijlage 16 Berekening 4 Wegverkeerslawaai Kloezedijk

Bijlage 17 Berekening 5 Wegverkeerslawaai Kloezedijk

Hoofdstuk 1 Gegevens Van Het Plan

Wijzigingsplan 'Woningsplitsing 3 locaties buitengebied Oost Gelre'
Juni 2018
Inlichtingen:
Afdeling Omgeving
Nardo Rondeel
tel.nr. 0544 - 393 482

Hoofdstuk 2 Inleiding

2.1 Aanleiding

Voor een drietal percelen in het buitengebied van de gemeente Oost Gelre is in het verleden een bouwvergunning verleend voor het bouwkundig aanpassen van de bestaande woning op het perceel waarbij deze woning werd opgesplitst in twee wooneenheden. Daarnaast heeft het Generaal Pardon in 1996 de woningsplitsingen gelegaliseerd. Deze woningsplitsingen zijn nooit opgenomen in een bestemmingsplan. Dit wordt nu gecorrigeerd. De drie woningsplitsingen worden nu opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Oost Gelre 2011 met bijbehorende Reparatieplannen. Omdat in deze genoemde bestemmingsplannen voor woningsplitsingen een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, worden deze woningsplitsingen met deze wijzigingsbevoegdheid geregeld.

Hetr gaat hierbij om de percelen Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld, Droebertweg 5, 5a Lievelde en Kloezedijk 4, 4a Lievelde.

2.2 Ligging En Begrenzing Plangebieden

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een drietal percelen.

Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0001.png"

Droebertweg 5, 5a Lievelde:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0002.png"

Kloezedijk 4, 4a Lievelde:

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0003.png"

2.3 Planbeschrijving

In deze paragraaf worden de uitgangspunten van het voorliggende plan beschreven.

2.3.1 Aanleiding

Voor de drie percelen is een bouwvergunning verleend of in het kader van het Generaal Pardon uit 1996 gelegaliseerd. Deze woningsplitsingen zijn dus wel vergund maar zijn nog niet opgenomen in een bestemmingsplan. Door middel van deze wijziging van het bestemmingsplan worden op deze drie locaties de woningsplitsingen planologisch geregeld.

2.3.2 Vigerende bestemde situatie

De drie percelen zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' met bijbehorende 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016'. De percelen zijn bestemd als:

Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld, 'Wonen' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en met een gebiedsaanduiding 'reconstructiezone - extensiveringsgebied'.

Uit een plattegrondtekening behorende bij het Generaal Pardon uit 1996 is melding gemaakt dat sprake is van een gesplitste woning in twee wooneenheden. Deze melding is destijds geaccepteerd.

Droebertweg 5, 5a Lievelde, 'Wonen' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' en met een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'.

Op 10 juli 2001 is een bouwvergunning verleend met bijbehorende vrijstelling van het bestemmingsplan voor het splitsen van een voormalige boerderij in twee aparte wooneenheden.

Kloezedijk 4, 4a Lievelde, 'Wonen' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Lichtenvoorde 1998' had het perceel de bestemming 'gesplitste voormalige boerderij'. In het geldende bestemmingsplan is echter sprake van de bestemming 'Wonen' waarin maar 1 woning is toegestaan. Deze omissie wordt nu gerepareerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0004.png"

plankaart uit vigerend bestemmingsplan voor Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0005.png"

plankaart uit vigerend bestemmingsplan voor Droebertweg 5, 5a Lievelde

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0006.png"plankaart uit vigerend bestemmingsplan voor Kloezedijk 4, 4a Lievelde

2.3.3 Gewenste situatie

Zoals aangegeven is op de drie percelen sprake van een legale woningsplitsing welke planologisch nog niet is opgenomen in een bestemmingsplan. Om planologisch te kunnen meewerken worden de woningsplitsingen getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan. In paragraaf 3.5.1 zijn de drie percelen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

2.3.4 Stedenbouw en welstand

De positie van de woning zal niet wijzigen zodat stedenbouwkundig geen beoordeling behoeft plaats te vinden. Eventuele veranderingen aan het uiterlijk van de boerderij en/of bijbehorende bouwwerken zal worden beoordeeld door de commissie welstand.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Op internationaal, nationaal en provinciaal niveau zijn een aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied. De belangrijkste worden in de volgende paragrafen beschreven.

3.2 Europese Wetgeving

Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regeling van de Europese Unie is de Europese natuurbeschermingsregelgeving rond Natura 2000-gebieden. Deze regels zijn verder uitgewerkt in de Natuurbeschermingswet en de aanwijzing van zogenaamde Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet is hier van toepassing. In december 2014 is het Korenburgerveen aangewezen als een Natura2000-gebied.

Het Korenburgerveen ligt op zeer ruime afstand van de plangebieden. Het Korenburgerveen is een komhoogveen in de Achterhoek, ten westen van Winterswijk. Het veencomplex bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de namen zijn ontleend aan de buurtschappen rondom het veen: het Meddose veen, het Vragenderveen en het Corlese Veen. Samen met het centraal gelegen Korenburgerveen vormen ze het Korenburgerveencomplex. Het is het enige gebied in Nederland waar een redelijk intacte hoogveenkern wordt omzoomd door een randzone, die doet denken aan de wat voedselrijkere laagzone van natuurlijke hoogvenen. De randzone bestaat uit nat schraalland, matig gebufferde vennen, broekbos en vochtige heide. In het Vragenderveen wordt het landschap bepaald door veendijkjes met daartussen langgerekte stroken regenererend hoogveen. Dit patroon is ontstaan tijdens de ontginning, waarbij de dijkjes zijn aangelegd om te voet de centrale delen van het hoogveen te kunnen bereiken.

Uit het aanwijzingsbesluit blijkt dat een groot deel van de habitattypen in het gebied gevoelig tot zeer gevoelig zijn voor vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat veehouderijen ammoniak (en daarmee stikstof) uitstoten moet het agrarisch bedrijf over een vergunning beschikken.

In onderhavig geval is geen sprake van inwerking zijnde veehouderijbedrijven of vinden op het perceel activiteiten plaats die bijdragen aan de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. De plannen passen dan ook binnen Europese wetgeving.

3.3 Nationaal Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tussen nu en 2040. Met deze visie trekt de Rijksoverheid een beleidslijn door die al met de Nota Ruimte werd ingezet, namelijk een verdere concentratie (voor wat betreft beleidsbemoeienis en investeringen) op de ruimtelijke ordening van de hoofdinfrastructuur van Nederland, te weten de havens, Schiphol, belangrijke wegen, spoorwegen, waterwegen en andere netwerken die van wezenlijk belang zijn voor het economisch functioneren van het land. Daaronder vallen verder industriële en agrarische complexen van nationaal belang. Verder wil het Rijk zich concentreren op de maatregelen die noodzakelijk zijn om het land te beschermen tegen de zee.

Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk nog steeds uit van de bundelingsstrategie. Daarbij wordt voldoende aanbod van ruimte gereserveerd voor stedelijke functies en bij de vraag aangesloten. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei.

De provincies en gemeenten zijn meer dan voorheen verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening met betrekking tot verstedelijking, de afbakening van de bebouwde kommen en het landelijk gebied en het veilig stellen en de verschillende waarden van het landelijk gebied.

In de Structuurvisie is een aantal nationale belangen benoemd. Voor dit wijzigingsplan is het belang 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Dit wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure voor wijzigingsplannen in de gemeente. Daarbij wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan te dienen.

De overige nationale belangen zijn voor dit wijzigingsplan niet van toepassing omdat het om belangen op een hoger schaalniveau dan het lokale schaalniveau gaat.

3.4 Provinciaal Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie vastgesteld. Nadien zijn in geconsolideerde versies wijzigingen verwerkt. De meest recente geconsolideerde versie is van januari 2018. De Omgevingsvisie Gelderland is doorvertaald in de Omgevingsverordening Gelderland. De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsvergunning op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen. Denk hierbij aan nieuwe woningbouw, het oprichten van bedrijventerreinen, et cetera.

Het plangebied is niet gelegen in een maatschappelijke opgave zoals genoemd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen op de diverse percelen.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Geldende bestemmingsplan

In paragraaf 2.3.2 is de geldende bestemde situatie beschreven. Ingevolge het geldende bestemmingsplan is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het splitsen van een voormalige boerderij.

Wijzigingsbevoegdheid woningsplitsing

In artikel 19.6.2 zijn regels opgenomen waaraan een woningsplitsing moet voldoen. Deze zijn:

a. vervallen

b. de inhoud van het te splitsen gebouw (dus zonder vrijstaande stallen, schuren en loodsen e.d.) niet minder bedraagt dan 900 m3;

c. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;

1. er sprake is van een landschappelijke inpassing door middel van een erfinrichtingsplan; uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;

d. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond;

e. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de sociale veiligheid.

f. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving.

De woningsplitsingen op genoemde drie locaties zijn al jaren gelegaliseerd en als zodanig in gebruik. Toetsing aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid is dan overbodig. Wel is getoetst aan de milieu-aspecten om te bezien of deze nog invloed hebben op het leefgebied.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen licht voor het landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

De drie plangebieden vallen ieders in hun eigen landschapsensemble. Nu al jaren sprake is van woningsplitsing is het niet redelijk om het perceel nu nog landschappelijk te laten inpassen en hiervoor een landschappelijk inpassingsplan te laten opstellen. Bij toekomstige ontwikkelingen op een van de drie percelen zal er wederom landschappelijk moeten worden ingepast.

Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten

4.1 Watertoets

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van drietrapsstrategie "vasthouden-bergen-afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Thema Toetsvraag V'veldseweg 92 Droebertweg 5 Kloezedijk 4
HOOFDTHEMA'S
Veiligheid
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee



Nee
Nee



Nee
Nee



Nee
Riolering en Afvalwaterketen 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?
Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee
Wateroverlast (oppervlakte- water)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan
500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?
Nee


Nee


Nee

Nee
Nee


Nee


Nee

Nee
Nee


Nee


Nee

Nee
Oppervlakte- water-kwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel) water op oppervlaktewater geloosd? Nee Nee Nee
Grondwater-
overlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee
Grondwater-
kwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een
drinkwateronttrekking?
Nee Nee Nee
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of
beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Nee


Nee
Ja


Nee
Nee


Nee
Volksgezond- heid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functie, in of nabij het plangebied die milieu- hygienische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee


Nee
Nee


Nee
Nee


Nee
Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee

Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee

Nee
Nee

Nee

Nee

Nee
Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? Nee Nee Nee
Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Nee Nee Nee
Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? Nee Nee Nee

Uit bovenstaande watertoets blijkt dat de voorgenomen planontwikkeling op de percelen Varsseveldseweg 92, 92a te Harreveld en Kloezedijk 4, 4a te Lievelde geen gevolgen heeft voor het water, zowel hemel-, afval- of oppervlaktewater.

Alleen op het perceel Droebertweg 5, 5a te Lievelde is in de directe nabijheid van het woonperceel en watergang van het Waterschap Rijn en IJssel gelegen. De voorgenomen planontwikkeling, het planologisch splitsen van een bestaande woning in twee wooneenheden, heeft geen gevolgen voor het reguliere beheer en onderhoud van deze watergang. Dit wil zeggen dat de planontwikkeling op dit perceel geen gevolgen heeft voor het water.

4.2 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet worden nagegaan of de bodemkwaliteit de planontwikkeling mogelijk maakt. Aan de hand van de beschikbare bodeminformatie moet onderbouwd worden wat de verwachte bodemkwaliteit is, of bodemonderzoek nodig is en of er maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Er is al jaren lang sprake van gesplitste woningen. Het uitvoeren van een verkenned bodemonderzoek zal geen meerwaarde meer hebben nu al jarenlang op de bodem wordt gewoond en geleefd. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet uitgevoerd op de drie percelen.

4.3 Natuurwaardenonderzoek

Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen.

De Wet natuurbescherming bestaat uit 3 onderdelen: de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van bosopstanden. Naast de natuurwetgeving bestaat het natuurbeleid, waarbij de kern wordt gevormd door het Natuur Netwerk Nederland, afgekort de NNN.

Bij de gerealiseerde woningsplitsingen vindt geen aan- en/of verbouw plaats en geen sloopwerkzaamheden. Het verstoren of beschadigen van flora en fauna is hier dus niet aan de orde. Een onderzoek is hier dan ook niet verplicht. Wel telt ten allen tijde een algemene zorgplicht.

Algemeen geldende voorwaarde

Ten aanzien van de ingrepen is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Wet natuurbescherming van toepassing: Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.

4.4 Cultuurhistorie En Archeologie

In het plangebied zijn de voormalige boerderijen niet aangemerkt als karakteristiek of monumentaal. Wel zijn voormalige boerderijen cultuurhistorisch waardevol en behoudenswaardig.

In de plangebieden geldt een matige archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een bodemoppervlakte van 2.500 m2 dient een inventariserend archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bij deze woningsplitsingen vinden geen bodemingrepen plaats die een oppervlakte groter dan 2.500 m2 bestrijken. Onderzoek naar archeologie is geen verplichting, heeft geen toegevoegde waarde en is dan ook niet uitgevoerd.

4.5 Leefomgeving

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat in verblijfsobjecten rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone met uitzondering van wegen waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.

In de Wet geluidhinder is aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen in een zone van een weg rekening wordt gehouden met de geluidsbelasting van deze weg op gevels van woningen, van andere geluidgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen. De daarvoor geldende geluidsbelastingen worden weergegeven in artikel 82 en 100 van de Wet geluidhinder. De zone van de weg is aangegeven in artikel 74 van de Wet geluidhinder.

De ontstane nieuwe woningen bij woningsplitsing van de voormalige boerderijen aan de Varsseveldseweg 92, 92a te Harreveld, Droebertweg 5, 5a te Lievelde en Kloezedijk 4, 4a te Lievelde liggen op geringe afstand van respectievelijk de N18, Droebertweg en Kloezedijk / Lievelderweg. De genoemde wegen zijn gelegen in het buitenstedelijk gebied en te omschrijven als wegen bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen. Hiervoor geldt een zone van 250 m.

Om de geluidbelasting van het wegverkeer op de gevels van de nieuwe wooneenheden te bepalen zijn indicatieve berekeningen gemaakt van de mogelijke geluidsbelasting op de gevel(s). Hierbij is uitgegaan van aannames van het aantal motorvoertuigen nu er geen actuele gegevens bekend zijn. Hierbij zijn berekeningen uitgevoerd van de omliggende wegen.

Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld

Voor het traject Varsseveldseweg Oost - Harreveld zijn in de periode 1 januari 2018 tot en met 28 februari 2018 telgegevens bekend voor wat betreft het aantal motorvoertuigen per uur en per etmaal.

Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de etmaalwaarde van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 1,5 m en op 4,5 m hoogte op de zijgevel van de voormalige boerderij wordt overschreden tot een etmaalwaarde van 54,6 dB(A) in de dagperiode op 4,5 m hoogte en 52,3 dB(A) op 1,5 m hoogte. Door het toepassen van geluidwerende maatregelen aan de woning zal de binnenwaarde in de woning aanzienlijk verlaagd kunnen worden. Nu er al jarenlang sprake is van een bestaande situatie zal het lawaai van het wegverkeer in de woning meer dan acceptabel zijn.

Uit een afzonderlijke berekening van het wegverkeerslawaai in alleen de spitsuren 07.00 en 08.00 en 08.00 en 09.00 en tussen 16.00 en 17.00 en 17.00 en 18.00 uur blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op zowel 1,5 m en 4,5 m niet wordt overschreden.

De voornoemde berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.

Droebertweg 5, 5a Lievelde

Voor de Droebertweg zijn geen verkeersgegevens bekend. Uitgegaan is van een doorgaande weg met 1000 verkeersbewegingen per etmaal.

Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de etmaalwaarde van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 1,5 m en op 4,5 m niet wordt overschreden.

De berekeningen zijn als bijlage bijgevoegd.

Kloezedijk 4, 4a Lievelde

Voor de Kloezedijk zijn geen verkeersgegevens bekend. De Kloezedijk is te omschrijven als een weg welke in hoofdzaak wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Uitgegaan is dan ook van een verkeersintensiteit van 55 verkeersbewegingen per etmaal.

Uit de indicatieve berekeningen is op te maken dat de etmaalwaarde van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op 1,5 m en op 4,5 m niet wordt overschreden.

Voor de Lievelderweg als doorgaande weg geldt een hoge verkeersintensiteit.Uitgegaan is dan ook van 3500 verkeersbewegingen per etmaal. Bij deze intensiteit blijkt dat de voorkeursgrenswaaarde van 48 dB op 1,5 m en 4,5 m niet wordt overschreden.

De 48 dB wordt gehaald bij een verkeersintensiteit van 9500 verkeersbewegingen per etmaal op 4,5 m meethoogte.

Ook hiervan zijn de berekeningen bijgevoegd.

Het wegverkeerslawaai zal dan ook geen belemmeringen opleveren voor de geplande planontwikkeling.

4.5.2 Woon- en leefklimaat

Bekeken is of de gewenste ontwikkeling past in haar omgeving ten opzichte van aanwezige bedrijven en omgekeerd of er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de woning.

Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld

In de directe omgeving van dit perceel zijn geen agrarische of andersoortige bedrijven gelegen waarvan overlast valt te verwachten. Vanwege de geluidsbelasting van het wegverkeerslawaai zou het woon- en leefklimaat als minder goed kunnen worden ervaren. Zoals in paragraaf 4.5.1 is aangegeven is al sprake van een lang bestaande situatie en er reeds maatregelen zijn getroffen tegen mogelijke overlast van het verkeerslawaai.

Droebertweg 5, 5a Lievelde

De directe omgeving van Droebertweg 5a is te omschrijven als gemengd gebied waarbij agrarische bedrijven in samenhang gaan met woonbestemmingen. Nu er al sprake is van een lang bestaande situatie, kan het woon- en leefklimaat als goed worden omschreven.

Kloezedijk 4, 4a Lievelde

De directe omgeving van Kloezedijk 4a is te omschrijven als woongebied. Op ruim 200 m is nog een enkel agrarisch bedrijf gelegen die geen negatieve invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat in de woning.

In het algemeen kan dan ook worden geconstateerd dat er bij de gesplitste woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

4.5.3 Toekomstige ontwikkelingen

De nieuwe woningen mogen geen beperkende factor zijn voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Voor alle drie locaties geldt dat zij op voldoende afstand van agrarische bedrijven zijn gelegen om deze bedrijven niet in haar toekomstige ontwikkelingen te beperken. Daarnaast zijn andere woonbestemmingen de eerst beperkende factor voor toekomstige ontwikkelingen van agrarische bedrijven.

4.6 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Deze stoffen zijn zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer geeft aan dat bestuursorganen bevoegdheden of wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de luchtkwaliteit kunnen uitoefenen of toepassen, tenzij:

  1. 1. het aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van deze bevoegdheden niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit opgenomen grenswaarde;
  2. 2. het aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft of bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
  3. 3. het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
  4. 4. de uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 of artikel 5.13 lid 1 vastgesteld programma.

De hierboven aangegeven grenswaarden zijn in de onder staande tabel aangegeven

Stof Grenswaarde
SO2 350 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
125 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
NO2 200 µg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010
PM10 40 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
50 µg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden
Lood 0,5 µg/ m³ als jaargemiddelde concentratie
CO 10.000 µg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie
C6H6 10 µg/ m³ tot 1-1-2010 en 5 µg/ m³ na 1-1-2010 als jaargemiddelde concentratie

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen):

Dit Besluit NIBM, legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen).

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een - getalsmatige - invulling aan de NIBM-grens. Het gaat ondermeer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarden nodig en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Voor woningbouw is het huidige 3% criterium 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er één woning toegevoegd. Het gaat hier dus om minder woningen dan het hier genoemde criterium, waardoor het aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening of toepassing niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit een grenswaarde is opgenomen. Er is geen sprake van ontoelaatbare luchtverontreiniging als gevolg van de ontwikkelingen op de diverse percelen.

4.7 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbeleid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico (PR) van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico (GR) wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Om in beeld te brengen of er in het plangebied of in de nabijheid daarvan risicobronnen aanwezig zijn, is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Een woning betreft geen risicobron. Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied Kloeedijk 4, 4a te Lievelde een risicobron aanwezig is namelijk de opslag en aflevering van LPG. Het plangebied is echter op dusdanig grote afstand gelegen (300 m) dat van deze LPG-opslag geen direkt gevaar wordt ondervonden.

Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is het plan dan ook uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0007.png"

Varsseveldseweg 92, 92a Harreveld

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0008.png"

Droebertweg 5, 5a Lievelde

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.WPBUI2005-VG01_0009.png"

Kloezedijk 4, 4a Lievelde

Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft hier een gemeentelijk initiatief. De uiteindelijke uitvoering van de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zijn wel voor rekening van de ondernemer. De gemeente werkt mee aan dit initiatief door het opstellen van het wijzigingsplan en door de procedures voor haar rekening te nemen.

Het wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro dient te worden vastgesteld. Burgemeester en wethouders achten het plan economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen van 15 juni 2018 tot en met26 juli 2018. In deze periode isgeen zienswijze ingediend.

5.2.2 Artikel 3.1.1.-overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Binnen het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Vrom-inspectie is dan ook geen verplichting. Daarnaast zijn er geen wateraspecten in het geding waardoor er vooroverleg moet worden gevoerd met het Waterschap Rijn en IJssel. Er wordt voldaan aan het provinciaal beleid zodat toezending naar de provincie Gelderland geen verplichting is.

In de ontwerpfase worden de diensten van provincie en het Waterschap door middel van een kennisgeving op de hoogte gebracht van het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de inzage termijn hebben beide diensten geen zienswijzen en/of op- en/of aanmerkingen ingedient.