Functieverandering naar Wonen Winterswijkseweg 68 icm Oorschotweg 3 Vragender
Wijzigingsplan - Gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 28-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan Functieverandering naar Wonen Winterswijkseweg 68 i.c.m. Oorschotweg 3 Vragender met identificatienummerNL.IMRO.1586.WPBUI2018-VG01 van de gemeente Oost Gelre;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, niet zijnde detailhandel uitgezonderd verkoop via internet en voor zover toegestaan, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken worden of wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben of heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, niet zijnde detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
1.8 afhankelijke woonruimte:
een deel van een woning, of een woonunit die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een percentage van een deel van een terrein dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bedrijfsgebouwen
Gebouwen die dienen voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit, inclusief bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning;
1.13 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (een huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
1.14 bestaand:
onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ welke op een legale wijze tot stand is gekomen en is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals de gemeente deze bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Functieverandering naar Wonen Winterswijkseweg 68 i.c.m. Oorschotweg 3 Vragender;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 chalet:
een gebouw, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en geen grotere oppervlakte heeft dan 55 m²;
1.26 erfinpassing
erfinpassing vindt plaats op het erf en omliggende gronden. Hiertoe behoort in ieder geval de situering van opstallen, de inrichting van het perceel en de aansluiting van het erf op de omgeving. Het gaat hierbij onder andere om aanleg van opgaande beplanting op of direct aangrenzend aan het erf.
1.27 extensieve dagrecreatie:
extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.28 functieverandering naar wonen
het toevoegen van een woning op een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf.
1.29 gebiedsgebonden bedrijven:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven, niet gebiedsgebonden bedrijven of particulieren door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, agrarische loonbedrijven, (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), drainagebedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, zaaizaad en pootgoedbedrijven, opslag agrarische producten, hoefsmederijen, dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, boomverzorgingsbedrijven, bosbouwbedrijven, bedrijven voor natuur- en landschapsbeheer en proefbedrijven of bedrijven die naar aard en omvang op de omgeving gelijk te stellen zijn met de gebiedsgebonden bedrijven, met uitzondering van mestbewerking;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn landbouwbedrijven die niet zijn aan te merken als intensieve veehouderijbedrijven waaronder in ieder geval worden verstaan: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden;
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;
1.34 kampeermiddelen:
tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.35 landschapsversterking
Landschapsversterking vindt plaats buiten het erf, met als doel de gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap te versterken. Het betreft bijvoorbeeld de aanleg van paden, lanen, bossen en houtwallen.
1.36 mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband, meer dan 8 uur per week en langer dan 6 maanden;
1.37 nevenactiviteit:
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.38 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;
1.39 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.40 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken of bestemmingsvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen waarmee die bouwvlakken of bestemmingsvlakken één vlak vormen;
1.43 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 teeltondersteunende voorzieningen:
voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
1.45 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van drie maanden per jaar;
1.46 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, die gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.47 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;
1.48 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel inwoning.
1.49 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel in tweeën delen van een woning (c.q. de woning met de aangrenzende deel) op zodanige wijze dat, met handhaving van de bestaande woning, een tweede zelfstandig functionerende woning ontstaat;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud van landschappelijke- en natuurwaarden;
- b. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
- c. extensieve dagrecreatie;
met de daarbij behorende:
- d. erfbeplanting;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. wegen en paden;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. in/-en uitritten, mede ten behoeve van de aangrenzende bestemming.
Onder het doel 'behoud van landschappelijke en natuurwaarden':
- is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstyperingen:
- 1. landbouwgronden met cultuurhistorisch bepaalde kleinschalige akkercomplexen, waaronder begrepen de Vragender es en Lievelder es, het natte en oude heide- en broekontginningenlandschap rond het Vragender Veld, Lievelder Veld en het Zwolsche Veld en het kampenlandschap rond Zwolle en rond Harreveld;
- 2. landbouwgronden met een oorspronkelijke kavelstructuur (strokenverkaveling), ontsloten via kronkelende wegen en gescheiden van andere kavels door middel van wallen of singels met opgaande eiken en hakhout van berk, els en eik en rijbeplanting in los plantverband van zomereik, soms beuk, berk of andere soorten als wilg of populier;
- 3. landbouwgronden grenzend aan waterafhankelijke natuurgebieden, waarbij het agrarisch gebruik van de gronden niet mag leiden tot veranderingen in de grondwatersituatie, oppervlaktewaterpeilen en waterkwaliteit;
- 4. (kleinschalige) hoogteverschillen, zoals steilranden (oude essen) en het terras en terrasrand Aalten–Eibergen;
- 5. de grotere open ruimtes, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 6. kleinschalige besloten ruimtes;
- 7. rustige omstandigheden en onverharde wegen;
- 8. beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;
- zijn de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Korenburgerveen' alsmede bouwwerken ten behoeve van onderhoud en beheer en het behouden en versterken van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap Winterswijk mede begrepen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen bij een direct op een bestemmingsvlak wonen aansluitend agrarisch perceel, met dien verstande dat:
- 1. binnen het bestemmingsvlak wonen aantoonbaar geen ruimte is;
- 2. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 3. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 4. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 5. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 6. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 7. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak wonen niet meer is dan 100 m;
- 8. de afstand tot de grens van de nabijgelegen bestemmingsvlakken voor 'wonen' niet minder dan 50 m bedraagt;
- 9. er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 10. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 11. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 12. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 13. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gebouwen binnen het bestemmingvlak wonen zijn gelegen;
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 3.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
- 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 4. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 5. het aanleggen van landschapselementen, indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
- 7. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
- 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen;
- 4. indien de gronden zijn gelegen binnen het bouwvlak.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen en is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op eenNatura 2000-gebied, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. uitsluitend aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' (aeg);
- c. uitsluiten bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' (bg);
- d. agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' (sw-am);
- e. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m²;
met de daarbij behorende:
- f. erfbeplanting;
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. in/-en uitritten.
Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is aangegeven:
Bouwwerken | Maximale goothoogte in m | Maximale bouwhoogte in m | Maximale oppervlakte in m² | Maximale inhoud in m³ |
Woning (Winterswijkseweg 68 Vragender) | 4,5, tenzij anders is aangegeven. | 9 | 850 | |
Aaneengebouwde woningen (Oorschotweg 3 Vragender) | 6 | 10 | 1.900 | |
Bijbehorende bouwwerken bij de woning | 4 | 6 | 150, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. | |
Bijbehorende bouwwerken bij één woning Oorschotweg 3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' | 4 | 6 | 250 | |
Bijbehorende bouwwerken bij de woning Winterswijkseweg 68 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' | bestaand | bestaand | 250 | |
Erf- en terreinafscheidingen | 2 | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2,5 |
- b. de afstand van de woning tot bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25 m;
- c. herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie;
- d. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient de woning met eventueel een aangebouwd bijgebouw binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
- e. indien de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' dienen de bijbehorende bouwwerken ter paatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd te worden;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen de woningen aaneen te worden gebouwd;
4.3 Voorwaardelijke verplichting
Het is verboden gronden in de bestemming 'Wonen' voor het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender als wonen te gebruiken indien de toegangsweg naar het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender niet duurzaam wordt afgedekt en de afdekking niet duurzaam in stand wordt gehouden.
Het duurzaam afdekken van de toegangsweg dient voor de bouwwerkzaamheden aan de woning en voor aanvang van de sloopwerkzaamheden op het perceel te zijn uitgevoerd.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2 sub a ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot 200 m2, met dien verstande dat:
- 1. de bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het achtererfgebied gebouwd mogen worden;
- 2. het achtererfgebied voor niet meer dan 25% mag worden bebouwd;
- 3. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden aan de Oorschotweg 3 te Vragender indien niet binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan de in het landschapsplan P202913 van juli 2021 opgenomen te slopen gebouwen op het perceel Winterswijkseweg 68 te Vragender volledig zijn gesloopt.
b. het gebruik van gronden wordt aangemerkt als strijdig gebruik als niet binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke inpassing is gerealiseerd conform het in bijlage 3 opgenomen landschapsplan voor Winterswijkseweg 68 te Vragender. Dit gebruik wordt ook aangemerkt als strijdig gebruik als de gerealiseerde inpassing niet of onvoldoende in stand wordt gehouden.
c. het gebruik van gronden wordt aangemerkt als strijdig gebruik als niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de landschappelijke inpassing is gerealiseerd conform het in bijlage 4 opgenomen landschapsplan voor Oorschotweg 3 te Vragender. Dit gebruik wordt ook aangemerkt als strijdig gebruik als de gerealiseerde inpassing niet of onvoldoende in stand wordt gehouden.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van mantelzorg in een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken dan wel voor het bouwen van een mantelzorgunit, onder de voorwaarden dat:
- 1. er aantoonbaar behoefte bestaat aan mantelzorg in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden, in welk kader een indicatie voor mantelzorg aanwezig is;
- 2. de totale oppervlakte ten behoeve van mantelzorg per bouwperceel niet meer dan 55 m² mag bedragen;
- 3. het bebouwingspercentage op het bouwperceel maximaal 60% mag bedragen na realisatie van de mantelzorg;
- 4. er maximaal sprake mag zijn van 1 bouwlaag;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- 6. een vrijstaande mantelzorgunit binnen een afstand van 10 m gerekend van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
- 7. in alle gevallen sprake is en blijft van afhankelijke woonruimte;
- 8. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen, de omgevingsvergunning wordt ingetrokken en de situatie in en om de woning wordt teruggebracht in de oude staat (voor units), dan wel in overeenstemming met het bestemmingsplan.
- b. lid 4.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden en onder de voorwaarden dat:
- 1. het medegebruik van ondergeschikte betekenis moet zijn en maximaal 30% mag beslaan van de totale nettovloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijk maximum van 50 m²;
- 2. slechts bedrijven toelaatbaar zijn, die behoren tot de categorie 1 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven;
- 3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop -als ondergeschikte nevenactiviteit- van producten die ter plaatse zijn vervaardigd, dan wel direct verband houden met het aan huis verbonden bedrijf;
- 4. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 5. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de leefomgeving;
- 6. op eigen terrein moet worden geparkeerd door eigenaar/huurder en bezoekers;
- c. in lid 4.1 jo 4.6 sub b ten behoeve van het toestaan van:
- 1. aan huis verbonden bedrijven welke niet zijn genoemd in de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aanhuis verbonden bedrijven of,
- 2. aan huis verbonden bedrijven die worden genoemd in categorie 2 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst aan huis verbonden bedrijven mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, geluid en gevaar, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1,
mits geen onevenredige aantasting ontstaat van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
- 1. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - gelders natuur netwerk', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'natte - natuur';
- 2. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied;
- 3. het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 25;
- 4. kleinschalig kamperen enkel is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- 5. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 6. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot het hoofdgebouw niet meer is dan 100 m;
- 7. de afstand tot de bestemmingsgrens van de nabijgelegen woningen niet minder dan 50 m bedraagt;
- 8. Er vanuit landschappelijk oogpunt gezien voldoende ruimte zit tussen het kleinschalige kampeerterrein en omliggende functies;
- 9. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
- 10. kleinschalig kamperen geen belemming oplevert voor de omliggende functies;
- 11. sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen;
- 12. indien het niet wenselijk is om sanitaire voorzieningen te realiseren in bestaande gebouwen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de nieuwbouw van sanitaire voorzieningen, mits:
- de gezamenlijke oppervlakte van deze voorzieningen niet meer bedraagt dan 50 m2;
- de bouwhoogte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 3,5 m.
- e. lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van de nevenactiviteiten welke zijn genoemd in de Indicatievebedrijvenlijst met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 350 m2 van de bestaande gebouwen per erf welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid Indicatieve bedrijvenlijst aanwezig waren op 27 april 2006;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' zijn enkel de functies verblijfsrecreatie/toerisme
,en dagrecreatie/toerisme toegestaan; - 3. buitenopslag en -uitstalling niet is toegestaan;
- 4. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling, casu quo niet onevenredig veel extra verkeer wordt aangetrokken;
- 6. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de milieusituatie.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 4.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
- 2. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
- 3. het aanleggen, verbreden, halfverharden (door middel van granulaat) en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² ten behoeve van de aangrenzende bestemming;
- 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
- 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
- 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
- 3. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
- c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologisch waardevol gebied 1' of 'Waarde- Archeologisch waardevol gebied 2' met de daarbij behorende regels, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwen langs wegen en water
- a. De gronden gelegen binnen de volgende afstanden:
- 1. rijkswegen tot 100 m uit de as van elke rijbaan;
- 2. provinciale wegen tot 50 m uit de as van elke rijbaan;
- 3. overige ontsluitingswegen tot 15 m uit de as van elke rijbaan;
- 4. de spoorweg tot 30 m uit de buitenste spoorstaaf;
- 5. de hoofdwatergangen tot 10 m uit de as van de waterloop, mits minimaal 4 m uit de insteek, met dien verstande dat voor 'de Slinge' een afstand geldt van 10 m uit de boveninsteek van de waterloop;
zijn tevens bestemd ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang;
- b. Op de in sub a bedoelde gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen geen nieuwe bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' en de bestemmingsvlakken van de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Nutsvoorziening', alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinomheiningen met een maximale bouwhoogte van 2 m; een en ander indien het uitzicht hierdoor niet wordt belemmerd;
Afwijken bij een omgevingsvergunning
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b voor wat betreft het oprichten van:
- 1. bebouwing, welke is toegestaan overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming, tot maximaal de helft van de voorgeschreven afstand, in verband waarmee gehoord wordt het waterschap en/of de wegbeheerder;
- 2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, verkeersborden brughoofdenen seinpalen ten behoeve van het verkeers- en/of waterschapsbelang met een maximale bouwhoogte van 10 m;
- 3. het plaatsen van reclameborden en informatiepanelen met een maximale bouwhoogte van 10 m;
mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en het verkeers- en/of waterschapsbelang
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
- d. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in sub a bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van gronden;
- 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting;
- 3. het aanleggen van geluidswallen;
- 4. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur;
- e. Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het water- en/of verkeersbelang en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee de wegbeheerder en/of het waterschap wordt gehoord;
- f. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
- 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
- 2. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende danwel aangevraagde vergunning.
7.2 Ondergronds bouwen
Binnen het plangebied mag, tenzij anders is aangegeven in de regels, onder gebouwen ondergronds worden gebouwd, onder de volgende voorwaarden:
- a. ondergrondse gebouwen gelegen buiten de buitenzijde van de gevels van de bovengrondse gebouwen niet zijn toegestaan;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken als seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Paardenbakken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels in Artikel 3 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
- a. de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- b. ten minste 25% van de oppervlakte van de paardenbak is gelegen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen';
- c. de paardenbak is gesitueerd op tenminste 50 m vanaf het bouwvlak of bestemmingsvlak van derden;
- d. er is aangetoond dat het realiseren van een paardenbak binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen onmogelijk is;
- e. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
- f. er geen sprake is van een significante aantasting van bestaande natuurwaarden en er geen belemmeringen voor de gewenste samenhang worden gecreëerd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone';
- g. is aangetoond dat de afwijking, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'openheid':
- 1. natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
- 2. de belangen van omliggende functies niet onevenredig worden aangetast;
9.2 Algemene afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van:
- a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
- b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
- c. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages. Deze afwijking geldt niet voor maten met betrekking tot:
- 1. de inhoud van wooneenheden;
- 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken.
Artikel 10 Parkeerregelgeving
In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels:
- a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
- c. afwijken van de regels, als bedoeld in sub b is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- 2. de woon- en leefsituatie.
- d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Functieverandering naar Wonen Winterswijkseweg 68 i.c.m. Oorschotweg 3 Vragender'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Er is een verzoek ingediend ten behoeve van het wijzigen van de bestemming aan de Winterswijkseweg 68 in Vragender. Op het perceel Winterswijkseweg 68 te Vragender vindt functieverandering naar wonen plaats. Het agrarische bedrijf is gestopt met de bedrijfsvoering. Een deel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande woning op het perceel wordt vergroot tot maximaal 850 m3 inhoud.
Daarnaast is een verzoek ingediend voor het perceel Oorschotweg 3 in Vragender. Op dit perceel worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, inclusief de bedrijfswoning, met uitzondering van een deel van de bebouwing welke wordt gerenoveerd en als woonhuis in gebruik wordt genomen. Aan dit nieuwe woonhuis wordt een voorhuis gebouwd welke ook als woning in gebruik wordt genomen (T-boerderij met twee wooneenheden). Daarnaast worden nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011', met bijbehorende Reparatieplannen, is de wijzigingsbevoegdheid 'functieverandering naar Wonen' opgenomen. Door sloop van alle agrarische bedrijfsbebouwing, met een minimum van 1.000 m2, mag er op hetzelfde perceel een woning worden teruggebouwd. Zowel op het perceel Oorschotweg 3 als op het perceel Winterswijkseweg 68 vindt te weinig sloop plaats om een woning te kunnen toevoegen (resp. 453 m2 + 865 m2). Tezamen vindt echter meer dan 1.000 m3 sloop plaats. Via maatwerk is het mogelijk om de sloop vierkantemeters van de Winterswijkseweg 68 over te hevelen naar Oorschotweg 3 zodat op dit perceel een nieuwe wooneenheid gebouwd kan worden. Hierbij geldt de eis dat op beide percelen ruimtelijke kwaliteit wordt verkregen.
Voor beide percelen ligt er een ambtelijk goedgekeurd landschappelijk inpassingsplan. Stedenbouwkundig is de nieuwe opzet van het erf op beide percelen akkoord bevonden.
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deellocaties. De twee deellocaties liggen op de volgende locaties:
Winterswijkseweg 68 Vragender
Het perceel ligt in het buitengebied ten zuidoosten van de bebouwde kom van Vragender.
Oorschotweg 3 Vragender
Het perceel ligt in het buitengebied ten noordoosten van de bebouwde kom Vragender.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Beide percelen zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 18 december 2012 met de daarbij bijbehorende Reparatieplannen 'Reparatieplan Buitengebied Oost Gelre' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 15 juli 2014 en 'Buitengebied, Reparatieplan 2016' vastgesteld door de gemeenteraad van Oost Gelre op 4 april 2017.
Voor de twee percelen gelden momenteel de volgende bestemmingen:
Winterswijkseweg 68 Vragender
Op het perceel ligt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op het perceel geldt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Oorschotweg 3 Vragender
Op het perceel ligt de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen op perceel niveau:
Winterswijkseweg 68 Vragender
Oorschotweg 3 Vragender
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het plan bestaat uit twee verschillende locaties met verschillende, met elkaar samenhangende, ontwikkelingen. Het gaat om de volgende locaties:
Winterswijkseweg 68 Vragender
Op het perceel Winterswijkseweg 68 te Vragender vindt functieverandering naar wonen plaats. Het agrarisch bedrijf is gestopt met de bedrijfsvoering. Een deel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande woning op het perceel wordt vergroot tot maximaal 850 m3 inhoud.
Oorschotweg 3 Vragender
Aan de Oorschotweg 3 in Vragender worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, inclusief de bedrijfswoning, met uitzondering van een deel van de bebouwing welke wordt gerenoveerd en als woonhuis in gebruik wordt genomen. Aan dit nieuwe woonhuis wordt een voorhuis gebouwd welke ook als woning in gebruik wordt genomen (T-boerderij met twee wooneenheden). Daarnaast worden nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd.
Het college heeft principemedewerking verleent aan dit plan. De landschappelijke inpassingsplannen zijn als bijlage bij deze toelichting bijgevoegd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn Regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.3 wordt dit nader toegelicht.
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering)
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 4 in paragraaf 4.5.
Algemene conclusie
De internationale regelgeving en/of de europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit wijzigingsplan betrokken.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Er is een verzoek ingediend ten behoeve van het wijzigen van de bestemming aan de Winterswijkseweg 68 in Vragender. Op het perceel Winterswijkseweg 68 te Vragender vindt functieverandering naar wonen plaats. Het agrarische bedrijf is gestopt met de bedrijfsvoering. Een deel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bestaande woning op het perceel wordt vergroot tot maximaal 850 m3 inhoud.
Daarnaast is een verzoek ingediend voor het perceel Oorschotweg 3 in Vragender. Op dit perceel worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, inclusief de bedrijfswoning, met uitzondering van een deel van de bebouwing welke wordt gerenoveerd en als woonhuis in gebruik wordt genomen. Aan dit nieuwe woonhuis wordt een voorhuis gebouwd welke ook als woning in gebruik wordt genomen (T-boerderij met twee wooneenheden). Daarnaast worden twee nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd.
Onderhavige ontwikkeling betreft op de ene locatie het wijzigen van de bestemming van agrarisch naar wonen, het vergroten van de inhoud van de woning tot maximaal 850 m3 en het slopen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Op de andere locatie worden alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, inclusief de bedrijfswoning, met uitzondering van een deel van de bebouwing welke wordt gerenoveerd en als woonhuis in gebruik wordt genomen. Aan dit nieuwe woonhuis wordt een voorhuis gebouwd welke ook als woning in gebruik wordt genomen (T-boerderij met twee wooneenheden). Daarnaast worden twee nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd.
In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier dus toevoeging van één woning op perceelsniveau. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft dus het toevoegen van één woning op perceelsniveau. Hierbij is sprake van een dusdanige kleinschalige woningbouwontwikkeling dat hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Afweging
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van één woning op perceelsniveau niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling, zodat gesteld kan worden dat er geen sprake is van een duurzame verstedelijking.
Conclusie
Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Algemene conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van kleinere kernen en dorpen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse Ladder opgenomen. De Gelderse Ladder wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Als juridische basis voor de Gelderse Ladder gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking, genoemd in de vorige paragraaf. De juridische borging van de ladder is geregeld in de Bro en is niet nogmaals opgenomen in de provinciale verordening. Consequenties met betrekking tot de voorliggende ontwikkeling zijn dan ook hetzelfde.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In hoofdzaak geeft de Omgevingsverordening regels bij nieuwe ontwikkelingen dus ook voor het toevoegen van woningen. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat er een regionale woonagenda door Gedeputeerde Staten moet zijn vastgesteld.
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld, om in te spelen op de veranderde behoefte. In het najaar van 2019 is de Regionale Woonagenda op onderdelen aangepast. Daarmee wordt vooruit gelopen op de nieuwe Regionale Woonagenda. Het beleidskader is in lijn met de Koers Ruimte voor goed wonen van de provincie en met het provinciale coalitieakkoord.
Daarnaast heeft de gemeente Oost Gelre een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 – 2025. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016. Inparagraaf 3.4.2wordt deze woonvisie nader toegelicht.
Conclusie
Het toevoegen van een woning na sloop van bedrijfsbebouwing op perceelniveau (functieveranderingsbeleid) en het vergroten van de inhoudsmaat van de woning passen in de regionale woonagenda en de daarbij opgesteld woonvisie voor de gemeente Oost Gelre. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening.
Omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen die deze omgevingsvergunning mogelijk maakt.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.
Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
- op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
- een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
- een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
- de identiteit onderstreept en versterkt.
Aan de Winterswijkseweg 68 in Vragender wordt een deel van de bedrijfsbebouwing gesloopt en de inhoudsmaat van de bestaande woning vergroot tot maximaal 850 m3. Aan de Oorschotweg 3 in Vragender wordt de bedrijfsbebouwing grotendeels gesloopt inclusief de bedrijfswoning waarbij, na renovatie van een deel van de aanwezige bebouwing, in deze bebouwing twee wooneenheden worden gerealiseerd.
De woningen op genoemde percelen en de aanwezige bedrijfsbebouwing zijn niet aangemerkt als monumentaal en/of karakteristiek.
3.4.2 Woonvisie Oost Gelre
De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.
De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.
De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.
Bij het opstellen van dit wijzigingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. In de woonvisie zijn reserveringen gemaakt voor wooncontingenten om woningen, welke worden gerealiseerd in het kader van functieverandering en bij woningsplitsingen, mogelijk te maken. De ontwikkeling past daarom in de woningbouwprogrammering. Hiermee wordt dan ook voldaan aan het gestelde in de Woonvisie.
3.4.3 Beleidsvisie Externe veiligheid
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.10.
3.4.4 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
3.4.5 Economische visie - Economie Voorop !
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
3.4.6 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.6.
3.4.7 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/- belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
3.4.8 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'
Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'
In het Visiedeel van het landschapsontwikkelingsplan is aangegeven dat Vragender in de zone 'Oost- Nederlands Plateau' valt. Binnen deze zone is het landschaps-ensemble aangemerkt als 'De marke Vragender'. Beide percelen vallen binnen dit landschaps-ensemble.
Hierbij geldt het motto: "Vragender verdient een kans! Pak de historische karakteristiek van 'esdorp in het veld en aan het veen' op en koppel deze aan het eigentijdse gemengd bedrijf van verbrede landbouw en buitenlui op het platteland. Werk aan een groenblauwe dooradering van het cultuurlandschap voor recreanten, maar zeker ook voor ommetjes voor mensen vanuit het dorp. Geef de es een kans met oude en nieuwe kranspaden. Van daaruit kunnen paden en wandelstroken voor mens, plant en dier door het veld en de beekdalen gaan".
Te beschermen of op te poetsen parels:
- het ensemble van afwisseling van dorp, es, beekdalen, veld en veen
- karakteristieke solitaire bomen
- de molen en de ruïne van de kapel
- holle wegen, leemkuilen en grintgroeven
- plekken om te verpozen eventueel met picknickbankjes
- het Vragenderveen en de Schaar
- typerende erfbeplantingen
- steilranden en beplantingen
Te stimuleren landschapselementen:
- bestaande karakteristieke beplantingen
- kranspaden rond de es: zandpad langs esrand eventueel met fruitbomen en/of eikenhakhoutsingel
- veldpaden: zandpaden door de ontginning langs kavelranden met eiken-berkensingel erlangs
- veldpaden door en langs de beekdalen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin hooilandstrook en zwarte els
Deze uitgangspunten zijn de basis geweest voor het door Pouderoyen Tonnaer opgestelde landschappelijke inpassingsplannen voor beide percelen. De geschiedenis van het landschap heeft hierbij als basis gediend voor de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. De plannen voor landschappelijke inpassing zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Milieu-effectrapportage En Ruimtelijke Planvorming
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage II van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorgekomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.Voor deze toetst wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toetst kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
AANMELDNOTITIE
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Een van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Afweging
Het plan maakt de sloop van bedrijfsbebouwing, de toevoeging van een woning en de verruiming van de inhoudsmaat van een woning mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met één woning ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
Uit de verrichte milieuonderzoeken, die hierna in de onderstaande paragrafen wordt beschreven, blijkt dat de effecten van het plan niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteiten is niet van die omvang dat er onevenredig nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.
Conclusie
Het plan is van relatief geringe omvang. Daarbij is het project qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.
4.2 Stikstof
De overheid wil de hoeveelheid stikstof in de natuur (stikstofdepositie) terugdringen. Daarvoor introduceerde zij in 2015 het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit programma was ook gericht op het versterken van de natuur en het maakte tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk. Dit deed het PAS door:
- te voorzien in natuurherstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden waar te veel stikstof is. Bijvoorbeeld door stikstof uit de bodem versneld te verwijderen door maaien of ploegen, of door het natuurlijke leefgebied te verbeteren door duinen weer te laten stuiven of hydrologische maatregelen te nemen;
- te voorzien in maatregelen waardoor er minder stikstof terecht komt in deze Natura 2000-gebieden. Bijvoorbeeld dor de aanscherping van normen voor de maximale uitstoot van ammoniak uit stallen.
Op deze manier bood het PAS ruimte aan nieuwe activiteiten die stikstof uitstoten.
Door recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de PAS vernietigt, met name het rekenprogramma Aerius, en niet meer bruikbaar. Dit wil zeggen dat, bij ruimtelijke initiatieven, waarbij een toename van stikstofuitstoot zal plaatsvinden, geen medewerking aan kan worden verleend.
Per 16 september 2019 is een aangepaste versie van het rekenprogramma Aerius beschikbaar. Met behulp hiervan kan de stikstofuitstoot van een planontwikkeling worden berekend. Heeft de planontwikkeling geen toename van stikstof op nabij gelegen natuurgebieden tot gevolg dan kan aan de planontwikkeling worden meegewerkt.
Er zijn voor beide locaties stikstofberekeningen met het Aerius-programma gemaakt. Deze zijn bijgevoegd in Bijlage 16, Bijlage 17, Bijlage 20 en Bijlage 21. De bijbehorende memo's zijn bijgevoegd in Bijlage 15 en Bijlage 19. Er wordt geconcludeerd dat het resultaat van de berekeningen luidt: er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee staat op voorhand vast dat de activiteiten, nodig voor de realisatie van beide gewenste plannen, geen nadelig effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende beschermde Natura-2000 gebieden. De stikstofdepositie, ten gevolge van de activiteiten op beide planlocatie's, vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het gewenste plan.
De ODA heeft de berekeningen en memo's beoordeeld. De beoordelingen zijn bijgevoegd in Bijlage 18 en Bijlage 22.
Conclusie
Redelijkerwijs zijn er geen gevolgen te verwachten voor omliggende Natura 2000 gebieden van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
De meest opvallende wijzigingen aan het kaartbeeld ten opzichte van het beleidskader uit 2008 is het toevoegen van historisch gezien belangrijke terreinen waarvan het op basis van historisch onderzoek zeer aannemelijk is dat zich hier archeologische en/of bouwhistorische resten bevinden of hebben bevonden.
Daarnaast zijn in deze actualisatie wijzigingen opgenomen voor wat betreft de mate van oppervlakte waarbij een verkennend archeologisch onderzoek nodig is. Dit nieuwe beleid is nog niet opgenomen in de geldende bestemmingsplannen zodat dit nieuwe beleid dient ter nadere motivering bij plannen die afwijken van het bestemmingsplan.
Winterswijkseweg 68 Vragender
Op dit perceel ligt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' voorzien van een 'bouwvlak' met nadere functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 moet een archeologisch onderzoek worden gedaan. Op het perceel vinden, ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, geen bodemingrepen plaats met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2.
Ingevolge de beleidskaart behorende bij het nieuwe Archeologiebeleid is een deel van het perceel gelegen in Archeologisch Waardevol Gebied categorie 4 (bekende archeologische vindplaats met rondom attentiezone van 50 m): bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv of dieper dan de bekende bodemverstoring en bij plangebieden groter dan 50 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek, conform KNA en Norm Archeologisch Vooronderzoek gemeenten Regio Achterhoek (vigerende versies).
Het overige deel van het perceel is gelegen in Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 6 (hoog): bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv of dieper dan de bekende bodemverstoring en bij plangebieden groter dan 250 m2 vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek, conform KNA en Norm Archeologisch Vooronderzoek gemeenten Regio Achterhoek (vigerende versies).
Oorschotweg 3 Vragender
Op het perceel ligt de bestemming 'Wonen' met functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik'. Op het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 moet een archeologisch onderzoek worden gedaan. Op het perceel vinden, ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling, geen bodemingrepen plaats met een oppervlakte van meer dan 2.500 m2.
Ingevolgde de beleidskaart behorende bij het nieuwe archeologiebeleid is het perceel gelegen in Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 8 (laag): bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv of dieper dan de bekende bodemverstoring en bij plangebieden groter dan 5000 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek, confom KNA en Norm Archeologisch Vooronderzoek gemeenten Regio Achterhoek (vigerende versies).
Conclusie archeologie
Dit plan wordt planologisch geregeld met een wijzigingsplan. De wijziging dient te voldoen aan de voorwaarden voor wijziging van de bestemming zoals deze zijn opgenomen in het geldend bestemmingsplan en nader zijn besproken in Hoofdstuk 6 van deze ruimtelijke onderbouwing. In deze voorwaarden is niet opgenomen dat er ook een wijziging van de dubbelbestemming kan plaatsvinden. Nu er ook geen archeologisch onderzoek is en hoeft te worden uitgevoerd is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2', zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan, nog van toepassing op dit perceel. Zoals hierboven omschreven blijven beide ontwikkelingen onder de bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwchtingswaarde 2' behorende oppervlaktemaat van 2.500 m2.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
- de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
- de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
- de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).
Beide locaties hebben geen historisch-geografische of stedenbouwkundige waarden. Architectuurhistorische waarden zijn niet aanwezig. De gemeentelijke erfgoednota is niet van toepassing bij de boogde ontwikkelingen op beide percelen. Het voorliggend wijzigingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Uitgevoerd bodemonderzoek Winterswijkseweg 68 Vragender
Door het onderzoeksbureau Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MT-200435 d.d. 11 december 2020. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Het onderzoeksbureau concludeert in dit rapport het volgende:
- In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor naderonderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
- De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
- De hypothese voor het bodemonderzoek van deellocatie A “Deellocatie A kan op basis van het vooronderzoek als een verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting worden beschouwd” wordt grotendeels verworpen.
- De hypothese voor het bodemonderzoek van deellocatie B “Deellocatie B kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.
- In het mengmonster ASMM01 van de fijne fractie is een gehalte van 160 mg/kg aangetoond. Dit is boven het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve noodzakelijk. Tijdens dit nader onderzoek dient ook een SEM-analyse op het monstermateriaal te worden uitgevoerd om de losse vezels in kaart te brengen.
- In de overige mengmonsters zijn gehalten aangetoond die significant onder de 50 mg/kg d.s. liggen. Het uitvoeren van een SEM-analyse ter plaatse van deze monsternamepunten wordt dan ook niet doelmatig geacht.
- Op de betonvloer onder het afdak aan de westzijde van het terrein (zie tekening in bijlage 3 van het bodemonderzoek) is asbestverdacht materiaal ASMV01 aangetroffen, na analyse bleek het om asbesthoudend materiaal te gaan. Vermoedelijk is het plaatmateriaal afkomstig van het asbestafdak. Aangezien er ter plaatse geen sprake is van contactmogelijkheden met de onderliggende bodem is ter plaatse geen asbestgat gegraven.
- De aangetroffen asbestgolfplaten dienen meegenomen te worden in een asbestinventarisatie en verwijderd te worden door een hiervoor gecertificeerd bedrijf om (verdere) verontreiniging als gevolg van verwering te voorkomen.
- De hypothese voor het asbestonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd” wordt aangenomen voor de met puin verharde inrit aan de westzijde van het terrein. Voor de rest van het terrein wordt de hypothese grotendeels verworpen.
Op basis van een overschrijding van het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) wordt gesteld dat er aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem ter plaatse van de aangetoonde asbestverontreiniging ASMM01. In het nader onderzoek dient door middel van het graven van sleuven bepaald te worden of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Opmerking
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3.
ODA beoordeling
Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met zaaknummer 2021EA0067, d.d. 14 januari 2021.
De ODA concludeerd het volgende:
"De bodemkwaliteit op de onderzochte locatie is niet geschikt voor een gebruik als woning en woonomgeving. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is noodzakelijk. Aan de vergunning/procedure moeten de volgende bodemspecifieke voorschriften worden verbonden:
- Een nader asbestonderzoek is noodzakelijk omdat in het mengmonster ASMM01 (puinlaag aan de westkant van het perceel) een asbestgehalte van 160 mg/kg ds is aangetoond. Dit is boven het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg ds). Tijdens dit nader onderzoek dient ook een SEM-analyse op het monstermateriaal te worden uitgevoerd om de losse vezels in kaart te brengen.
- Het aangetroffen losse asbestplaatmateriaal moet onder de juiste condities van het perceel afgevoerd worden.
- Geadviseerd wordt om het grondwater niet te gebruiken voor consumptiedoeleinden en het begieten van consumptiegewassen (moestuin), vanwege de aangetroffen lichte grondwaterverontreiniging".
Daarnaast vraagt de ODA aandacht voor hetvolgende:
- "Wij adviseren om de asbestdakbedekking door een erkend bureau te laten verwijderen om verdere besmetting van de omliggende bodem te voorkomen.
- Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de ODA worden overlegd.
- Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
- Wanneer tijdens de uitvoering van het werk grondwater wordt opgepompt en geloosd, moet eerst contact worden gelegd met het waterschap".
Sanering asbest
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is bevoegd voor wat betreft asbestwegen. Vanwege de asbesthoudende materialen in de toegangsweg van het perceel is een melding gedaan bij het ILT. Omdat deze weg al ouder is dan 1993 is er geen saneringsplicht. De eigenaar kiest ervoor om de weg duurzaam af te dekken, zodat er in elk geval geen contactrisico's zijn. Het ILT gaat hiermee akkoord.
Nu de toegangsweg duurzaam wordt afgedekt, wat als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit wijzigingsplan is opgenomen, levert de bodem verder geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de Winterswijkseweg 68 te Vragender.
Uitgevoerd bodemonderzoek Oorschotweg 3 Vragender
Door het onderzoeksbureau Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn verwoord in een bodemonderzoeksrapport met projectnummer MT-200433 d.d. 9 december 2020. Het bodemonderzoeksrapport is als bijlage bijgevoegd.
Het onderzoeksbureau concludeert in dit rapport het volgende:
- In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
- De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
- De hypothese “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels aangenomen.
Opmerking
Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.
Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4.
Dit verkennend bodemonderzoek is nader beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). De beoordeling is verwoord in een advies met zaaknummer 2021EA0038 , d.d. 8 januari 2021.
De ODA concludeerd het volgende:
"Het bodemonderzoek voldoet aan de kwaliteitseisen en is uitgevoerd door een erkend bureau. Uit de toetsing aan de normkaders volgt dat géén sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit op de onderzochte locatie is geschikt voor een gebruik als woning. Het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet nodig. Aan de vergunning hoeven geen bodemspecifieke voorwaarden te worden verbonden".
Daarnaast vraagt de ODA aandacht voor hetvolgende:
- "Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de ODA worden overlegd.
- Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit.
- Wanneer tijdens de uitvoering van het werk grondwater wordt opgepompt en geloosd, moet eerst contact worden gelegd met het waterschap".
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt er in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting voor Winterswijkseweg 68 Vragender opgenomen om de toegangsweg duurzaam af te dekken.
4.5 Water
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Ja |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Ja | |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
De met 'ja' beantwoorde vragen zijn hieronder nader uitgewerkt.
Riolering en Afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Voor onderhoud aan het persleidingenstelsel is bereikbaarheid van de leiding noodzakelijk. Tot slot mogen in de milieuzone van de RWZI geen hindergevoelige functies worden opgenomen.
Op het perceel Oorschotweg 3 Vragender zal het afvalwater wat op de gemeentelijke persriool wordt geloosd toenemen door het toevoegen van een extra huishouden. In de Oorschotweg is persriolering aanwezig. Het bestaande woonhuis is aangesloten op dit persriool. De dimensionering van de riolering in de Oorschotweg is dusdanig groot dat het afvalwater dat afkomstig is van de nieuwe wooneenheid op dit riool geloosd mag worden.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Door de ontwikkelingen op beide percelen zal het verhard oppervlak afnemen doordat veel oppervlakteverharding wordt gesaneerd. Wel komt er verharding bij door de gewenste bouwwerken cq. vergroting van een woning. Per saldo zal het totale oppervlakte op beide percelen aan verharding afnemen. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt op beide percelen ter plekke geïnfiltreerd in de bodem. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt geleid naar een in de nabijheid gelegen afwateringsgang waar het water de tijd krijgt om te infiltreren in de bodem.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Winterswijkseweg 68
Vanwege de directe nabijheid van de Winterswijkseweg is er voor de locatie Winterswijkseweg 68 door Econsultancy een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 14428.003, versie D2, d.d 9 december 2020 welke als bijlage 5 is bijgevoegd.
In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op de nieuwe uitbreiding van de woning maximaal 41 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Dit wordt door de omgevingsdienst Achterhoek (ODA) onderschreven.
Oorschotweg 3
Het perceel Oorschotweg 3 is op ruime afstand van een tweetal wegen gelegen: 100m van de Meddoseweg en 200 m van de Oorschotweg. Om te bepalen of er sprake kan zijn van wegverkeerslawaai op de twee wooneenheden zijn een tweetal indicatieve berekeningen gemaakt voor bovengenoemde wegen. Uit deze berekeningen is op te maken dat er geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de twee wooneenheden van 48 dB plaatsvindt.
De berekeningen zijn als bijlage 6 en 7 bijgevoegd.
Industrielawaai
In de directe omgeving van het perceel aan de Oorschotweg 3 is geen bedrijventerrein aanwezig of vinden andere bedrijvigheid plaats. Een berekening naar het industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Voor de locatie Winterswijkseweg 68 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 14428.004, versie D1, d.d 11 december 2020 welke als bijlage 8 is bijgevoegd. De conclusie hiervan is dat op de uit te breiden woning aan de Winterswijkseweg 68 als gevolg van de zuidelijk gelegen agrarische inrichting geen onaanvaardbare geluidsbelastingen optreden, en dat er derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het akoestisch onderzoek industrielawaai is uitgevoerd ten opzichte van de in de directe nabijheid gelegen agrarisch bedrijf Winterswijkseweg 66. De omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft het akoestisch onderzoek beoordeeld en geeft aan dat, alhoewel het in het onderzoeksrapport gehanteerde beoordelingskader niet geheel juist is, er wel wordt voldaan aan de standaardwaarden van het geluidbeleid. Hierdoor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar wordt geacht.
Berekend is (inclusief mobiele bronnen) een langtijdgemiddelde geluidniveau op de woning Winterswijkseweg 68 van hooguit 45 dB(A) en een maximaal geluidniveau van hooguit 49 dB(A).
Het beoordelingsrapport van de ODA met nummer 2021EA0446 van 7 mei 2021 is als bijlage 9 bijgevoegd.
Railverkeerlawaai
Railverkeerlawaai is niet van toepassing op dit plangebied nu er geen spoorlijn in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Het geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Situatie plangebied
Het plan biedt de mogelijkheid tot uitbreiden van een woning en het realiseren van een extra woning. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2, PM10 en PM2,5 in zowel 2011, 2015 als 2020 onder de grenswaarden liggen.
Voor de locatie Winterswijkseweg 68 is daarnaast een onderbouwing voor luchtkwaliteit aangeleverd door Econsultancy met nummer 14428.002, versie D1, d.d. 7 december 2020 welke is bijgevoegd in Bijlage 10. Conclusie hiervan is dat de uitbreiding van de woning binnen het plangebied niet binnen de maximale richtafstand van 10 meter voor stof ligt. Op basis van de vigerende omgevingsvergunningen voor de omliggende veehouderijen wordt voor onderhavig plan echter geen belemmering geconstateerd. Het plan zal niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van de resultaten van de monitoring wordt geconcludeerd dat zowel in de huidige (peiljaar 2020) als de toekomstige situaties (peiljaar 2030) geen overschrijdingen optreden ter hoogte van het plan. Gezien de dalende trend van de berekende concentraties luchtverontreinigende stoffen zal de luchtkwaliteit in de toekomst verbeteren. Voor het plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Ook voor de locatie Oorschotweg 3 is een onderbouwing voor luchtkwaliteit aangeleverd door Econsultancy met nummer 14444.002, versie D1, d.d. 8 december 2020. Deze is opgenomen in bijlage Bijlage 12. Conclusie daarvan is dat de woningen binnen het plangebied niet binnen de maximale richtafstand van 50 meter voor stof liggen. Op basis van de vigerende omgevingsvergunningen voor de omliggende veehouderijen worden voor onderhavig plan eveneens geen belemmering geconstateerd. Het plan zal niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van de resultaten van de monitoring wordt geconcludeerd dat zowel in de huidige (peiljaar 2020) als de toekomstige situaties (peiljaar 2030) geen overschrijdingen optreden ter hoogte van het plan. Gezien de dalende trend van de berekende concentraties luchtverontreinigende stoffen zal de luchtkwaliteit in de toekomst verbeteren. Voor het plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De ODA heeft beide rapporten beoordeeld en onderschrijft de conclusies uit beide onderzoeksrapporten. De beoordelingen zijn opgenomen in Bijlage 11 en Bijlage 13.
Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.8 Natuurbescherming
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Onderzoek Natuurwaarden
Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor een drietal ontwikkelingen waaronder Winterswijkseweg 68 en Oorschotweg 3 te Vragender. De resultaten van de quickscan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport met nummer 2625, versie 1.0 d.d. 6 juli 2020 welke als bijlage 14 is bijgevoegd. In het onderzoeksrapport is aandacht besteedt aan de onderstaande onderdelen.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Stikstof
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 uitgesproken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten gebruikt mag worden. Daarmee vervalt de in het PAS gehanteerde grenswaarde voor stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar. Gevolg hiervan is dat alle ingrepen die de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in de omgeving ook maar enigszins verhogen in principe niet zijn toegestaan.
Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om de bestemming te wijzigen van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen' voor het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender waarbij een deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de bestaande woning wordt uitgebreid tot een maximale inhoud van 850 m3. Voor Oorschotweg 3 Vragender geldt dat alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, inclusief de bedrijfswoning, met uitzondering van een deel van de bebouwing welke wordt gerenoveerd en als woonhuis in gebruik wordt genomen. Aan dit nieuwe woonhuis wordt een voorhuis gebouwd welke ook als woning in gebruik wordt genomen (T-boerderij met twee wooneenheden). Daarnaast worden twee nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd. Voor beide ontwikkelingen zijn stikstofberekeningen gemaakt met behulp van het Aerius-programma, versie okt. 2020.
Er zijn voor beide locaties stikstofberekeningen met het Aerius-programma gemaakt. Deze zijn bijgevoegd in Bijlage 16, Bijlage 17, Bijlage 20 en Bijlage 21. De bijbehorende memo's zijn bijgevoegd in Bijlage 15 en Bijlage 19. Er wordt geconcludeerd dat het resultaat van de berekeningen luidt: er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee staat op voorhand vast dat de activiteiten, nodig voor de realisatie van beide gewenste plannen, geen nadelig effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende beschermde Natura-2000 gebieden. De stikstofdepositie, ten gevolge van de activiteiten op beide planlocatie's, vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de gewenste ontwikkelimngen op perceel niveau.
De ODA heeft de berekeningen en memo's beoordeeld. De beoordelingen zijn bijgevoegd in Bijlage 18 en Bijlage 22.
Conclusie gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone geen externe bescherming kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen fysieke activiteiten, kan uitgesloten worden. De stikstofemissie, als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase, is na een stikstofberekening niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Conclusie soortenbescherming
De voorgenomen activiteiten op beide percelen worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Beschermde soorten mogen niet opzettelijk gedood worden. Voor beschermde soorten waarvoor die vrijstelling niet geldt, is een ontheffing vereist om ze te mogen doden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en amfibieën bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieen, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats bezetten in het plangebied, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden tijdens de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, dienen ze verjaagd of weggevangen te worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient er gewerkt te worden conform een toepasbare en door de Minister goedgekeurde Gedragscode. Een van de voorwaarden voor het werken volgens een Gedragscode, is het opstellen van een ecologisch werkprotocol en het werken buiten de kwetsbare periode.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.
Algehele conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Situatie plangebied
Voor de locatie Winterswijkseweg 68 geldt dat deze is gelegen binnen de richtafstand van een naastgelegen agrarisch bedrijf. Uit de in dit hoofdstuk 4 opgenomen onderzoeken blijkt dat er geen belemmering geldt voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Daarnaast is in de woning Winterswijkseweg 68 een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
De omgeving van het te ontwikkelen perceel aan de Oorschotweg 3 in Vragender is te beschouwen als een gemengd gebied met diverse woonbestemmingen en enkele agrarische bedrijven. Uit de in dit hoofdstuk 4 opgenomen onderzoeken blijkt dat er geen belemmering geldt voor toekomstige ontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven. Daarnaast is in de woning Oorschotweg 3 een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
Conclusie
De Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.10 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Situatie plangebied
Nabij het plangebied is geen weg gelegen die is aangemerkt als een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ook over het spoor vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Daarnaast zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken.
Op beide percelen worden ook geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld zodat aanvullend onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is.
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Geur
Wettelijk kader
Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) een toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgh) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning.Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor geldt minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008
De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.
Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:
- bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
- bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.
Situatie plangebied
Voor beide locaties is een geuronderzoek uitgevoerd. Deze zijn opgenomen in Bijlage 23 en Bijlage 25. De ODA heeft de geuronderzoeken beoordeeld. De beoordelingen zijn opgenomen in Bijlage 24 en Bijlage 26. Hieronder wordt per locatie de conclusie van de onderzoeken weergegeven.
Winterswijkseweg 68
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke verordening. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet verder beperkt. Het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe geurgevoelige bestemming wordt acceptabel geacht. Zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting op de te realiseren uitbreiding is lager dan de bestaande woning. Met de functiewijziging en het verdwijnen van de agrarische bestemming binnen het plangebied zal sprake zijn van een verbetering van het huidige woon- en leefklimaat.
Oorschotweg 3
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderijen en de gemeentelijke verordening. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet verder beperkt. Het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuwe geurgevoelige bestemmingen wordt acceptabel geacht. Met de functiewijziging en het verdwijnen van de agrarische bestemming binnen het plangebied zal sprake zijn van een verbetering van het huidige woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.12 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het ene plangebied wordt ontsloten via de Winterswijkseweg en de andere via de Oorschotweg.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Situatie plangebied
Ter plaatse geldt het Facetbestemmingsplan parkeren met identificatienummer NL.IMRO.1586.BPPAR1800-VG01 van de gemeente Oost Gelre. Binnen het Facetbestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Uitgangspunt is parkeren op eigen terrein. Dit is op beide percelen mogelijk. Binnen het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te kunnen voldoen aan de normen zoals opgenomen in de hierboven aangegeven Nota parkeernormen.
Conclusie
Op eigen terrein worden parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de woningen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan, waarbij gekozen is voor een gedetailleerde bestemmingsregeling passend bij de geplande ontwikkelingen. Dit biedt voldoende rechtszekerheid voor de burger.
5.2 Toelichting Op De Regels
Hierna volgt per deellocatie een toelichting op de planregels en plansystematiek.
Winterswijkseweg 68 Vragender
Het perceel krijgt grotendeels de bestemming 'Wonen'. Er is een woning toegestaan van maximaal 850 m3. De rest van het perceel krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarde - Landschapswaarden' zonder bouwvlak. Het gehele perceel behoudt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Oorschotweg 3 Vragender
Het perceel aan de Oorschotweg behoudt de bestemming 'Wonen'. Hier zijn twee aaneengebouwde woningen toegestaan. De plek van de woningen is aangeduid met een bouwvlak. Het gehele perceel behoudt daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.
Sloop voormalige agrarische bedrijfsbebouwing
In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat binnen 1 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingplan de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen moeten zijn gesloopt op het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender. Is binnen deze termijn van een jaar de voornoemde sloop niet gerealiseerd, dan is sprake van strijdig gebruik op het perceel Oorschotweg 3 Vragender.
Landschappelijke inpassing
Beide percelen dienen landschappelijk te worden ingepast. Ook hiervoor is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit houdt in dat de landschappelijke inpassing gerealiseerd en na de aanleg in stand moeten worden gehouden.
Hoofdstuk 6 Toetsing Van Het Plan Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Dit plan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van twee wijzigingsbevoegdheden alsmede een Algemene wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost Gelre 2011'. De ontwikkeling wordt hieronder getoetst aan de voorwaarden uit deze wijzigingsbevoegdheden.
Functieverandering naar Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Wonen' (artikel 34.4 Algemene wijzigingsbevoegdheid) voor het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender en Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van functieverandering (artikel 19.6.3 wijzigingsbevoegdheid) voor het perceel Oorschotweg 3 Vragender, met dien verstande dat:
- a. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel er geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering (art. 34.4);
Door middel van deze wijzigingsprocedure wordt op het perceel Winterswijkseweg 68 Vragender de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. Hierna mogen geen agrarische activiteiten op bedrijfsmatige wijze meer worden uitgeoefend. Op het perceel zal particulier worden gewoond.
Op het pereel Oorschotweg 3 Vragender is al geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.
- b. de voormalige bedrijfswoning, en het daaraan aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelte, mag worden gebruikt voor bewoning (art. 34.4);
De bestaande woning aan de Winterswijkseweg 68 blijft in gebruik als woning.
- c. het agrarische bouwvlak in zijn geheel komt te vervallen (art. 34.4);
Door wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming aan de Winterswijkseweg 68 zal het gehele agrarische bouwvlak komen te vervallen en worden herbestemd in 'Wonen' of 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'.
- d. splitsing van de voormalige boerderij in twee woningen uitsluitend is toegestaan wanneer de inhoud (exclusief bijbehorende bouwwerken) meer bedraagt dan 900 m3 (art. 34.4 en 19.6.3);
Splitsing van de woning is aan de orde bij Oorschotweg 3 Vragender. De beoogde woning krijgt een inhoud van ongeveer 1.900 m3.
- e. bij zowel hergebruik van de bestaande gebouwen zoals bedoeld in sub f als vervangende nieuwbouw zoals bedoeld in sub g, dient 50% van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, te worden gesloopt(art. 34.4 en 19.6.3);
Aan de Winterswijkseweg 68 is hergebruik niet aan de orde. Aan de Oorschotweg 3 is deels sprake van hergebruik. Daar wordt meer dan 50% gesloopt. Omdat echter een deel van het pand wordt hergebruikt en daarnaast sprake is van nieuwbouw, wordt dit beoordeeld als een nieuwbouwwoning.
- f. bij hergebruik van de bestaande gebouwen welke, in afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 1.16, aanwezig waren op 27 april 2006 en daaronder niet zijn begrepen de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, dient ten minste 600 m2 aan gebouwen te worden gesloopt, met een reductie van de gebouwen - de bestaande woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en de her te gebruiken bebouwing niet meegerekend van 100% (art. 34.4 en 19.6.3);
Aan de Winterswijkseweg 68 is hergebruik niet aan de orde. Aan de Oorschotweg 3 is deels sprake van hergebruik. Er wordt in totaal meer dan 600 m2 gesloopt. Omdat echter een deel van het pand wordt hergebruikt en daarnaast sprake is van nieuwbouw, wordt dit beoordeeld als een nieuwbouwwoning.
- g. bij hergebruik het totale aantal wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan 3, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vrijstaande woningen dan wel van een gebouw met niet meer dan 2 wooneenheden (art. 34.4 en 19.6.3);
Bij deze ontwikkeling is geen sprake van hergebruik van bestaande gebouwen voor een woning, zodat deze voorwaarde op de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing is.
- h. bij vervangende nieuwbouw het totale aantal toe te voegen wooneenheden na functieverandering niet meer mag bedragen dan (art. 34.4 en 19.6.3):
- a. 1, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.000 m2 aan gebouwen;
- b. 2, en wel in één gebouw, indien sprake is van de sloop van ten minste 1.500 m2 aan gebouwen;
- c. 2, en wel vrijstaand, indien sprake is van de sloop van ten minste 2.500 m2 aan gebouwen;
Aan de Oorschotweg 3 wordt de bestaande woning verplaatst en één extra woning gerealiseerd. Voor één woning extra dient minimaal 1.000 m2 te worden gesloopt. Op beide percelen samen wordt voldoende gesloopt. Aan de Winterswijkseweg wordt 865 m2 gesloopt en aan de Oorschotweg 522 m2 (inclusief bedrijfswoning) en daarnaast nog 292 m2 aan sleufsilo's en kelder.
i. bij toepassing van artikel 34.4 sub h niet de oppervlakte van de voormalige bedrijfswoningen met daarbij behorende bouwwerken bij de minimaal te slopen oppervlakte mag worden meegeteld (art. 34.4 en 19.6.3);
Wanneer de huidige bedrijfswoning aan de Oorschotweg 3 (ong. 130 m2) niet wordt meegeteld wordt in totaal uitgekomen op ongeveer 1.257 m2.
j. het totaal aantal wooneenheden op een perceel nooit meer mag bedragen dan 3 (art. 34.4 en 19.6.3);
Aan de Winterswijkseweg 68 wordt geen extra woning gerealiseerd, dus het aantal wooneenheden blijft daar één. Aan de Oorschotweg wordt één extra woning gerealiseerd, waardoor in totaal 2 woningen op het perceel aanwezig zijn.
k. bij alle woningen 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd (art. 34.4 en 19.6.3);
Op het perceel Winterswijkseweg 68 blijft, na sloop van een deel van de bedrijfsbebouwing, meer dan 150 m2 bij de woning aanwezig. Dit is akkoord bevonden omdat deze gebouwen mede dienst doen als afscherming richting het naast liggende agrarisch bedrijf. Daarnaast geldt 'agrarisch medegebruik' zodat in de regels is opgenomen dat 250 m2 bij de woning is toegestaan. De overige vierkante meters vallen dan onder het overgangsrecht.
Op het perceel Oorschotweg 3 worden nieuwe bijbehorende bouwwerken bij de woningen gebouwd die voldoen aan de regel dat 150 m2 per woning is toegestaan. Ook hier geldt de aanduiding 'agrarisch medegebruik' zodat in de regels is opgenomen dat voor 1 woning 250 m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan.
l. alle nieuwe woningen - de (herbouw van) de voormalige agrarische bedrijfswoningen daaronder niet begrepen - dienen te worden gerealiseerd als levensloopbestendige woning (art. 34.4 en 19.6.3);
Hieraan moet worden voldaan. Bij verlening van een omgevingsvergunning onderdeel bouwen zal hier aandacht aan worden besteed.
m. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing en landschapsversterking blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt; Indien geen woningen worden toegevoegd volstaat een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing (art. 34.4 en 19.6.3);
Voor beide percelen is er een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Deze is bijgevoegd in bijlage 1 en 2. Aan deze voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid wordt dus voldaan.
n. de wijziging mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond (art. 34.4 en 19.6.3);
Er is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd voor beide percelen, waaruit blijkt dat er geen sprake is van aantasting van natuurwaarden. Deze is opgenomen in Bijlage 14.
o. de wijziging geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor (art. 34.4 en 19.6.3):
- 1. de milieusituatie;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 4. de sociale veiligheid.
De genoemde aspecten zijn besproken in Hoofdstuk 4. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige aantasting is van deze aspecten.
p. het (wijzigings-)plan per saldo een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften verbinden aan het wijzigingsplan ter bevordering van de kwaliteit van de omgeving (art. 34.4 en 19.6.3).
Door sloop en uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan wordt op beide percelen ruimtelijke kwaliteitswinst behaald.
Verruiming inhoudsmaat woning - Winterswijkseweg 68 Vragender
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning tot 850 m3 dan wel het betrekken van de deel van de voormalige boerderij bij de woning (artikel 19.6.1 wijzigingsbevoegdheid), met dien verstande dat:
- a. het aantal woningen niet mag toenemen;
Het aantal woningen aan de Winterswijkseweg 68 Vragender neemt niet toe.
- b. uit een door het college goedgekeurd plan voor erfinpassing blijkt dat het erf en de omliggende gronden landschappelijk worden versterkt;
Voor beide percelen is een landschappelijk inpassingsplan ingediend. Deze zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2.
- c. er geen sprake is van een locatie waar functieverandering naar wonen is toegepast.
Dit wijzigingsplan maakt het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' voor het perceel Winterswijkseweg 68 te Vragender om te zetten naar de bestemming 'Wonen'. Daarnaast wordt gelijkertijd de inhoudsmaat van de woning vergroot naar 850 m3. Dit gebeurt alles in één procedure zodat, als dit wijzigingsplan onherroepelijk is, er sprake zal zijn van een locatie waar functieverandering naar wonen is toegepast.
Uit bovenstaande blijkt dat de beoogde planontwikkeling voldoet aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten die gemaakt worden voor het opstellen van het wijzigingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een anterieure overeenkomst met de gemeente afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Door deze overeenkomst is er geen financieel risico voor de gemeente.
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij de gewenste ontwikkelingen zijn geen rijks- en provinciaal belang in het geding. Ook het waterschapsbelang komt niet in het geding. Een voorontwerpbestemmingsplan wordt dan ook niet aan de overlegpartners toegezonden. De partners kunnen reageren op het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd.
Opmerkingen
Op het ontwerp wijzigingsplan zijn door verzoekers enkele opmerkingen gemaakt. Zo is op de verbeelding de aanduiding 'agrarisch medegebruik' bij Oorschotweg 3 niet opgenomen en valt een klein deel van een bestaande schuur bij Winterswijkseweg 68 buiten het aangegeven woonvlak. Dit is nu herstelt. Datzelfde geldt voor de bouwregels voor Oorschotweg 3 waarin het 'agrarisch medegebruik' nu in is opgenomen. Daarnaast hebben enkele ondergeschikte tekstuele wijzigingen plaatsgevonden.
Door deze aanvullingen cq. wijzigingen ten opzichte van het ontwerp wijzigingsplan dient het vast te stellen wijzigingsplan gewijzigd te worden vastgesteld.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade is in een anterieure overeenkomst afgewenteld naar initiatiefnemers.
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op verzoek van initiatiefnemers. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn dan ook voor rekening van initiatiefnemers. De economische uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd. Een exploitatieplan is niet nodig.
Bijlage 1 Lijst Aan Huis Verbonden Bedrijven
Bijlage 1 Lijst aan huis verbonden bedrijven
Bijlage 2 Indicatieve Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Indicatieve bedrijvenlijst
Bijlage 3 Landschapsplan Winterswijkseweg 68 Vragender
Bijlage 3 Landschapsplan Winterswijkseweg 68 Vragender
Bijlage 4 Landschapsplan Oorschotweg 3 Vragender
Bijlage 4 Landschapsplan Oorschotweg 3 Vragender
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan Winterswijkseweg 68
Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan Winterswijkseweg 68
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan Oorschotweg 3
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan Oorschotweg 3
Bijlage 3 Bodemonderzoek Winterswijkseweg 68
Bijlage 3 Bodemonderzoek Winterswijkseweg 68
Bijlage 4 Bodemonderzoek Oorschotweg 3
Bijlage 4 Bodemonderzoek Oorschotweg 3
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Winterswijkseweg 68
Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Winterswijkseweg 68
Bijlage 6 Berekening 1 Wegverkeerslawaai Oorschotweg 3
Bijlage 6 Berekening 1 wegverkeerslawaai Oorschotweg 3
Bijlage 7 Berekening 2 Wegverkeerslawaai Oorschotweg 3
Bijlage 7 Berekening 2 wegverkeerslawaai Oorschotweg 3
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai Winterswijkseweg 68
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek industrielawaai Winterswijkseweg 68
Bijlage 9 Oda Beoordeling Akoestiek Winterswijkseweg 68
Bijlage 9 ODA beoordeling akoestiek Winterswijkseweg 68
Bijlage 10 Onderbouwing Luchtkwaliteit Winterswijkseweg 68
Bijlage 10 Onderbouwing luchtkwaliteit Winterswijkseweg 68
Bijlage 11 Oda Beoordeling Luchtkwaliteit Winterswijkseweg 68
Bijlage 11 ODA beoordeling luchtkwaliteit Winterswijkseweg 68
Bijlage 12 Onderbouwing Luchtkwaliteit Oorschotweg 3
Bijlage 12 Onderbouwing luchtkwaliteit Oorschotweg 3
Bijlage 13 Oda Beoordeling Luchtkwaliteit Oorschotweg 3
Bijlage 13 ODA beoordeling luchtkwaliteit Oorschotweg 3
Bijlage 14 Quickscan Natuurwaarden
Bijlage 14 Quickscan natuurwaarden
Bijlage 15 Memo Beoordeling Stikstof Winterswijkseweg 68
Bijlage 15 Memo beoordeling stikstof Winterswijkseweg 68
Bijlage 16 Aerius-berekening Aanlegfase Winterswijkseweg 68
Bijlage 16 AERIUS-berekening aanlegfase Winterswijkseweg 68
Bijlage 17 Aerius-berekening Gebruiksfase Winterswijkseweg 68
Bijlage 17 AERIUS-berekening gebruiksfase Winterswijkseweg 68
Bijlage 18 Oda Beoordeling Stikstofberekening Winterswijkseweg 68
Bijlage 18 ODA beoordeling stikstofberekening Winterswijkseweg 68
Bijlage 19 Memo Beoordeling Stikstof Oorschotweg 3
Bijlage 19 Memo beoordeling stikstof Oorschotweg 3
Bijlage 20 Aerius-berekening Aanlegfase Oorschotweg 3
Bijlage 20 AERIUS-berekening aanlegfase Oorschotweg 3
Bijlage 21 Aerius-berekening Gebruiksfase Oorschotweg 3
Bijlage 21 AERIUS-berekening gebruiksfase Oorschotweg 3
Bijlage 22 Oda Beoordeling Stikstofberekening Oorschotweg 3
Bijlage 22 ODA beoordeling stikstofberekening Oorschotweg 3
Bijlage 23 Geuronderzoek Winterswijkseweg 68
Bijlage 23 Geuronderzoek Winterswijkseweg 68
Bijlage 24 Oda Beoordeling Geurrapport Winterswijkseweg 68
Bijlage 24 ODA beoordeling geurrapport Winterswijkseweg 68
Bijlage 25 Geuronderzoek Oorschotweg 3
Bijlage 25 Geuronderzoek Oorschotweg 3