Wijzigingsplan Papenweg 6 Lievelde
Wijzigingsplan - Gemeente Oost Gelre
Vastgesteld op 16-01-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Papenweg 6 Lievelde' van de gemeente Oost Gelre met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPLIE1002-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.3 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegenaan gebouwd gebouw;
1.4 aan huis verbonden bedrijf:
het uitsluitend door de bewoner(s) van een woning verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, die in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden bedrijf, wordt niet onder het aan huis verbonden bedrijf verstaan;
1.5 aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat uitsluitend door de bewoner(s) in een woning en/of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover behorend bij het aan huis verbonden beroep, wordt niet onder het aan huis verbonden beroep verstaan;
1.6 achtergevel:
de van de openbare weg afgekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.7 archeologisch deskundige:
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
1.8 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.9 archeologische verwachting:
een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.10 archeologische waarde:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
1.11 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein:
de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.14 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, produceren, bewerken/herstellen, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.16 bestaand:
legaal aanwezig ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.27 brutovloeroppervlakte (bvo.):
de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;
1.28 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van op publiek gerichte diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;
1.29 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidsgevoelige bebouwing:
geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patiënten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
1.32 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.33 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.34 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.35 nettovloeroppervlakte (nvo):
de som van de oppervlakten van de tot een gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimten, een en ander conform NEN 2580:2007;
1.36 nutsvoorzieningen:
de levering van elektriciteit, gas, water en warmte. De verzorging van telecommunicatie. De afvoer en verwerking van afvalstoffen;
1.37 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf of -voorziening;
1.38 ondersteunende horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondersteunende horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie;
1.39 overkapping:
een op de grond staand, afgedekt bouwwerk, bestaande uit tenminste een dak, niet zijnde een gebouw;
1.40 peil:
gemiddelde hoogte van aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.41 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.42 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 straatmeubilair:
bij de openbare weg behorende bouwwerken;
1.44 uitbouw:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.45 verkoopvloeroppervlakte:
de som van de vloeroppervlakte van ruimten die rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn (kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen), binnenwerks gemeten;
1.46 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede moeten worden verstaan keukens, slaapvertrekken, gangen, toiletten, bad- en doucheruimten en vlieringen welke gebruikt worden als berging, alsmede inpandige of aangebouwde bergingen die op grond van het bestemmingsplan verbouwd mogen worden tot woonruimte, binnenwerks gemeten;
1.47 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.48 wegen:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.49 wet/wettelijke regeling:
waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.50 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, waaronder schijnkappen met een maximum van 2 meter;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 breedte van een bouwwerk:
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingslijn;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor
- a. tuinen;
met daarbij horende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen
- b. uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de oriëntering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de wijze van afdekking van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op eigen terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' (vrij);
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en tuinen.
In de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt met een gezamenlijk maximum van 50 m². De activiteit mag niet leiden tot belemmeringen voor de omliggende functies en geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Ten behoeve van de activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:
- a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
- b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein.
De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologisch Rijksmonument
Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bouwregels bij overschrijden van de bouwgrenzen
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de bouwgrenzen is niet van toepassing op:
- a. toegangsbruggen en funderingen, waarbij de grens van de weg niet mag worden overschreden;
- b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden voor ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, bloemenkozijnen, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
- 1. 4,20 m boven een rijbaan of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijbaan;
- 2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de genoemde strook;
- d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden en daarbij de grens van de weg niet wordt overschreden;
- e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
- f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens, waaraan de voorgevel gelegen is, met meer dan 1 m overschrijden en voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan.
7.2 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 voor het overschrijden van bouwgrenzen met, voor zover niet nader aangegeven, ten hoogste 2,00 m, indien het betreft:
- a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken, mits de bouwwerken, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 7.1 sub c;
- b. toegangsbruggen en funderingen, die de grens van de weg overschrijden;
- c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van de weg overschrijden;
- d. gevels en kroonlijsten en overstekende daken, die de naar de weg gekeerde bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden, met inachtneming van het bepaalde in het bepaalde in artikel 7.1 sub c;
- e. bloemenkozijnen, balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van de weggrens voldoen aan het bepaalde in artikel 7.1 sub c;
- f. luifels, reclamezuilen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) en draagconstructies voor reclame, mits zij bij overschrijding van de weggrens, voor wat de hoogte boven de weg betreft, voldoen aan het bepaalde in artikel 7.1 sub c;
- g. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, die in enige stand de naar de weg gekeerde bouwgrens met ten hoogste 1,50 m overschrijden, mits zij niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van de rijbaan;
- h. kelderingangen en kelderkoekoeken;
- i. bouwwerken waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan:
- 1. de hoogte van de weg, voorzover de werken in de weg zijn gelegen;
- 2. de terreinhoogte bij voltooiing van de bouw, voorzover de werken niet in de weg gelegen zijn.
7.3 Bestaande maten
- a. In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud, van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, gelden deze bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.
- b. In die gevallen dat bestaande afstanden van legale bouwwerken minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven als minimum maatvoering, gelden deze bestaande afstanden als minimum.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik als:
- a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
- b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
- d. stortplaats voor puin, mest- of afvalstoffen;
- e. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden.
8.2 Uitzondering van verboden gebruik
Het bepaalde in artikel 8.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.
8.3 Meest doelmatige gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning van het bepaalde in artikel 8.1 afwijken indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 9 Algemene Parkeerregels
9.1 Algemene parkeerregel
Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren, stallen, laden en lossen.
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre, dan wel haar rechtsopvolger.
9.2 Afwijking van de parkeerregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 9.1. Burgemeester en wethouders nemen hierbij onder andere in overweging of:
- a. het bouwplan feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
- b. het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;
- c. er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
- a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes en gasregel- en drukstations), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4 m;
- b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, nettovloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%;
- c. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 10%;
- d. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
- e. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
10.2 Criteria
Een omgevingsvergunning voor een afwijking als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten en indien het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:
- 1. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5 m en de bouwgrens niet meer dan 10 m worden verschoven;
- 2. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een goothoogte van maximaal 4 m;
- 3. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, een en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 20% afwijkt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen of een omgevingsvergunning voor een afwijking of wijzigingsregel wordt de procedure als bedoeld in artikel 12.1 of 12.2 gevolgd.
12.1 Afwijking van de regels en nadere eisen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van het wijzigingsplan. De procedureregels, zoals bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn van toepassing op de afwijkingsregels.
12.2 Wijziging (conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)
Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging, opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Papenweg 6 Lievelde' van de gemeente Oost Gelre.
Bijlagen
Bijlage 1 "Staat Van Bedrijfsactiviteiten"
Bijlage 2 "Lijst Aan Huis Gebonden Bedrijven"
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Voor de perceel Papenweg 6 te Lievelde is een verzoek ingekomen voor wijziging van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Op het perceel Papenweg 6 te Lievelde is een bedrijfswoning aanwezig ten behoeve van het achterliggende bedrijf. De bedrijfswoning is echter niet meer als zodanig in gebruik en staat leeg. Om te voorkomen dat nieuwe bewoners in strijd met het bestemmingsplan in deze woning gaan wonen is verzocht om de bedrijfswoning af te splitsen van het bedrijf en deze te bestemmen als Wonen.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het perceel Papenweg 6 te Lievelde is gelegen binnen de bebouwde kom van Lievelde. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig die deel uitmaakt van het achterliggende bedrijf. De bedrijfswoning wordt omringd door particuliere woningen. Aan de achterzijde van het perceel is de spoorlijn Winterswijk - Zutphen gelegen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lichtenvoorde, sectie H, nummer 1002.
Omgeving plangebied
Perceel Papenweg 6 Lievelde
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het perceel Papenweg 6 Lievelde is gelegen in het geldende bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' welke op 6 februari 2018 door de gemeenteraad van Oost Gelre is vastgesteld. Daarnaast is het perceel opgenomen in het 'Wijzigingsplan Papenweg 8b, 8c en 10 Lievelde' welke op 28 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld. Dit voorliggende wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015'.
Voor de perceel aan de Papenweg 6 geldt de bestemming 'Bedrijf', voorzien van een bouwvlak met de maatvoeringen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)'. De aanwezige woning is aangeduid als 'bedrijfswoning'. Daarnaast geldt voor het perceel het 'Parapluplan Archeologie' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch Rijksmonument'.
Binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ingevolge artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De regels van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor de bestemming 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.
De wijziging van de bestemming kan onder de volgende voorwaarden worden verleend, waarbij geen onevenredige aantasting mag ontstaan van:
- het straat en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
- de woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
Uitsnede uit geldend 'Wijzigingsplan Papenweg 8b, 8c en 10 Lievelde'
1.4 Leeswijzer
In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bp uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.
2.1 Bestaande Situatie
Op het perceel Papenweg 6 is een woning aanwezig. Deze woning was als bedrijfswoning in gebruik ten behoeve van het achterliggende voormalig aannemersbedrijf. De woning staat leeg en is en wordt niet meer in gebruik genomen ten behoeve van het achterliggende bedrijf.
Naast het perceel Papenweg 6 is een tweede bedrijfswoning gelegen die niet als zodanig in gebruik is maar als kantoor dient voor het achterliggende bedrijf. Rondom het perceel Papenweg 6 zijn particuliere woningen gelegen welke allen zijn voorzien van een woonbestemming. Op ruim 50 m van de woning Papenweg 6 is ook een bedrijfsbestemming gelegen. In de directe nabijheid van het perceel is de spoorlijn Winterswijk - Zutphen gelegen.
2.2 Nieuwe Situatie
De bedrijfswoning Papenweg 6 staat leeg en wordt niet meer als bedrijfswoning gebruikt door het achterliggende bedrijf. Om deze woning particulier te laten bewonen is een woonbestemming noodzakelijk om strijdigheid met het gebruik, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, te voorkomen.
Door de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming zal moeten worden beoordeeld of in de nabijheid gelegen bedrijven, maar ook het achterliggende bedrijf, niet in hun toekomstge ontwikkelingen worden beperkt en omgekeerd of een goed woon- en leefklimaat in de woning kan worden gegarandeerd. Dit wordt in de hierna aangegeven paragrafen nader omschreven.
Hoofdstuk 3 Beleid
Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.
3.1 Internationaal Niveau
3.1.1 Vogelrichtlijn
De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.
De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.
3.1.2 Habitatrichtlijn
De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.
Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.
3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.
Ter bescherming van de archeologische waarden heeft de gemeente Oost Gelre een beleidsnota met -kaarten vastgesteld en deze doorvertaald en opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Nadien is er een 'Parapluplan Archeologie' vastgesteld welke nieuwe inzichten geeft in de archeologische verwachtingswaarden binnen het grondgebied van de gemeente Oost Gelre.
In paragraaf 4.1 wordt archeologie nader toegelicht.
3.1.4 Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:
- De vervuiler betaalt
- De gebruiker betaalt
- Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
- Resultaatsverplichting in 2015
- Stroomgebiedsbenadering
Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
In paragraaf 4.3 is de watertoets nader beschreven.
Conclusie Internationaal beleid
Het Internationaal beleid vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling op perceelniveau.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Woon- en Bouwagenda
In de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA) brengt het ministerie de oorzaken van de wooncrisis in beeld. De conclusie is dat de Rijksoverheid veel meer moet gaan sturen in de woningbouw. Als je het overlaat aan de bouwbedrijven en projectontwikkelaars, dan komt het niet van de grond, zo blijkt. En ook de provincies en de gemeenten kunnen samen het tekort aan woningen niet oplossen. Het rijk gaat nu bepalen dat we meer gaan bouwen en ook voor wie.
Er moeten genoeg goede en betaalbare woningen komen. Daar moeten alle partijen aan meedoen: het Rijk, de andere overheden, corporaties, bouwbedrijven en architecten, stedenbouwkundigen, vastgoedontwikkelaars, investeerders en alle andere betrokkenen.
Programma’s
Als vervolg op deze Nationale Woon- en Bouwagenda zijn zes programma’s opgesteld.
Programma Woningbouw gaat over hoe de woningbouw van initiatief tot oplevering kan worden versnelt. Dat vraagt een sterke regie vanuit de overheid. Daarbij is aandacht voor het bouwen op grote locaties. De Rijksoverheid helpt regio’s – ook financieel - om deze bouwopdracht uit te werken in regionale woondeals.
Programma Betaalbaar wonen wordt gekeken naar de bestaande woningvoorraad. Door het tekort aan woningen zijn de prijzen heel hoog. De prijzen zullen dalen als meer woningen worden gebouwd voor mensen met een middeninkomen. Dit programma wil ook voor de mensen met een laag inkomen minder woonlasten gaan betalen. Huurders en kopers moeten beter beschermd worden.
Programma Een thuis voor iedereen richt zich op genoeg betaalbare woningen voor aandachtsgroepen. Die groepen vragen om de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Daarom nemen verschillende gemeenten een deel van dit soort woningen voor hun rekening. Er zijn trouwens ook aandachtsgroepen die nauwelijks behoefte hebben aan zorg en ondersteuning. In deze agenda is extra aandacht voor het combineren van wonen, zorg, welzijn en werk. Gemeenten moeten het bouwen van woningen voor alle aandachtgroepen opnemen in de woonzorgvisie. Die woonzorgvisie zal voor Oost Gelre in het voorjaar van 2024 klaar zijn.
Programma Wonen en zorg richt zich speciaal op ouderen. Voor hen betekent goed wonen vooral dat er zorg en ondersteuning in de buurt is. En omdat er de komende jaren meer ouderen bij komen, is er ook meer vraag naar dit soort woningen. Ouderen verwachten in hun woning comfort en gebruiksgemak. Ze willen goede voorzieningen in de buurt, zoals openbaar vervoer, winkels en een plek om elkaar te ontmoeten en om te bewegen.
Programma Duurzaamheid richt zich op verduurzaming van woningen. Het programma wil dit proces, dat al enige tijd gaande is, versnellen. Dat gebeurt aan de hand van vijf programmalijnen, waarvan vooral de eerste twee voor deze woonvisie belangrijk zijn. Bij de eerste programmalijn gaat het om de gebiedsgerichte aanpak van warmtetransitie. Daarin spelen de gemeenten een centrale rol. Zij schrijven een ‘transitievisie warmte’. Die wordt vertaald naar een uitvoerings- en omgevingsplan. Met de tweede programmalijn wil de overheid woningeigenaren en verhuurders in actie laten komen. De overheid zorgt dat zij toegang hebben tot informatie, helpt hen in het hele proces en stelt subsidies en financiering beschikbaar. Het gemeentelijk energieloket speelt hierin een belangrijke rol.
Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid welke vooral is gericht op ‘kwetsbare gebieden’ in 19 gemeenten. Daar zijn geen Achterhoekse gemeenten bij. Dit zijn namelijk wijken en buurten waar veel mensen wonen die hulp en ondersteuning nodig hebben. Vaak zijn het arme mensen zonder werk, met psychische problemen.
3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
3.2.3 Klimaatadaptatie
Klimaatadaptatie heeft in het landelijke beleid een flinke impuls gekregen. Het Deltaprogramma 2018 bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte versnelt en intensiveert.
Daarnaast zijn er in de nabije toekomst diverse ontwikkelingen zoals het stimuleren van de bewustwording in relatie tot klimaatadaptatie, de invoering van de Klimaatwet en de invoering van de Omgevingswet.
De Klimaatwet hangt samen met het beleid dat in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is verwoord. In het regeerakkoord 2017 “Vertrouwen in de toekomst” staat dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een klimaatwet. Lessen die Planbureau voor de Leefomgeving (2016) uit de Britse klimaatwet heeft getrokken, zijn onder andere dat het geen probleem is om zowel mitigatie als adaptatie in deze wet te borgen. Naar verwachting volgt Nederland dat voorbeeld gezien de invoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verplichte klimaatstresstest voor gemeenten. Daarnaast werkt het Rijk momenteel aan een Aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en wordt nagedacht over regels in het Bouwbesluit voor klimaatadaptief bouwen.
De invoering van de Omgevingswet biedt, naast het al door de gemeente ingezette klimaatbeleid, mogelijkheden om klimaatadaptatie een basis te geven in (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen en zo te werken aan een leefbare en gezonde stad.
Hiervoor kunnen de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan als juridische instrumenten worden ingezet. We kunnen zo een afgewogen keuze maken, welke risico's we al dan niet accepteren. De invoering van de Omgevingswet is nu gepland op 1 januari 2024.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
3.2.5 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Onderhavige ontwikkeling betreft een wijziging van het gebruik van een al bestaande woning. Er komen geen nieuwe woningen bij. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, waarbij het gaat om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Nu het een bestaande woningbouwlocatie betreft voor één woning, is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke ook niet ladderplichting is.
Behoefte
Vanaf 2010 kreeg de gemeente Oost Gelre de stempel van krimpgemeente. De krimp heeft minder doorgezet dan verwacht waardoor er, net als in andere gemeenten, bevolkingsgroei heeft opgetreden. De voornaamste redenen zijn dat mensen ouder worden en door een positief migratiesaldo.
Binnen de regio Achterhoek zijn afspraken gemaakt voor woningbouw. Voor Oost Gelre geldt een woningbouwopgaaf van 895 woningen waarbij de lokale woonbehoefte in acht wordt gehouden. Omdat de vergrijzing toeneemt is het van belang om genoeg levensloopbestendige woningen te bouwen zodat de mensen langer thuis kunnen blijven wonen. Daarnaast moeten er voldoende woningen gebouwd worden voor jongeren en starters zodat zij in onze gemeente kunnen settelen.
Met de realisatie van dit project wordt een leegstaande bestaande woning weer geschikt gemaakt voor bewoning anders dan alleen ten behoeve van het achterliggende bedrijf.
De behoefte aan nieuwe woningen in onze gemeente is groot.
Bestaand stedelijk gebied
Het planvoornemen betreft de wijziging in het gebruik van een bestaande woning in de dorpskern Lievelde. Hiermee hoeft dit project niet te worden beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke wel binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen.
Conclusie
Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling maar dat de behoefte voor woningen wel degelijk aanwezig is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking.
Algemene conclusie Bro
De ladder van duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in de 'Omgevingsvisie Gelderland'. Deze is vastgesteld op 9 juli 2014. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben op 19 december 2018 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze doorvertaald in de Omgevingsverordening. De meest recente Omgevingsverordening is de geconsolideerde versie van 21 december 2022 met daarnaast een ontwerp wijzigingsplan omgevingsverordening van 18 april 2023. De provincie streeft onder andere naar het versterken en behouden van de vitaliteit van steden, dorpen en kleinere kernen. Om dit te bereiken dienen stedelijke functies waar mogelijk te worden gebundeld en geconcentreerd. Daarnaast ondersteunt de provincie bij de aanpak van leegstand in dorpen en kernen.
De omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing Omgevingsverordening
1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda, zoals opgenomen in artikel 2.2 uit de Omgevingsverordening : "Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda". In onderhavig geval gaat het op de wijziging in het gebruik van een al bestaande woning. Voornoemd artikel is op dit planvoornemen dan ook niet van toepassing. In de Omgevingsverordening zijn verder geen regels opgenomen voor bestaande woningen, uitgezonderd recreatiewoningen.
2. Voor het plangebied gelden daarnaast regels voor Glastuinbouw, Natuur - kaart 1 en Water en Milieu en, ingevolge het ontwerp wijzigingsplan omgevingsverordening, de regels voor Agrifood en Landschap 2.
a. Glastuinbouw is hier niet aan de orde waardoor verdere toetsing niet aan de orde is.
b. Natuur - kaart 1 geeft aan dat het perceel Papenweg 6 is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone. Nieuwe activiteiten of ontwikkelingen worden alleen toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. Nu het hier niet gaat om nieuwe activiteiten of ontwikkelingen, de bestaande woning gaat opnieuw bewoond worden, is aanvullend onderzoek zoals hierboven is aangegeven niet noodzakelijk.
c. Water en Milieu waarbij voor functies van water oftewel voor de realisatie van waterfuncties regels zijn opgesteld. Realisatie van waterfuncties is voor onderhavige wijziging van het gebruik voor een woning niet van toepassing.
d. Afgrifood heeft betrekking op Glastuinbouwbedrijf buiten een Glastuinbouwontwikkelingsgebied (2023) wat op dit plangebied niet van toepassing is.
e. Landschap 2 heeft betrekking op de 'Gelderse streek Achterhoek' waarbij compensatie in landschap en natuur wordt gevraagd bij grotere ontwikkelingen, met name in het buitengebied. Ook dit thema is niet op onderhavig plangebied van toepassing.
Conclusie
Bij het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing is zoveel mogelijk rekening gehouden met de regels uit de (ontwerp) Omgevingsverordening Gelderland. Nu de wijziging in het gebruik van de bestaande woning past binnen de provinciale omgevingsvisie en -verordening past het plan binnen het provinciaal beleid.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023 - 2030
In de regionale Woonagenda worden vier - uitdagende - opgaven benoemd:
- zorg dat je kan voldoen aan de grote én veranderende behoefte;
- zorg voor extra woningen voor arbeidskrachten en talenten;
- zorg voor voldoende woningen voor mensen van buiten de regio;
- blijf investeren in de woon- en leefomgeving.
En zijn drie ambities:
- een passende woning voor iedereen;
- goed wonen voor een gezonde en duurzame Achterhoekse economie en
- wonen als basis voor de leefbaarheid.
Om deze ambities te bereiken, werken overheden, woningcorporaties, maatschappelijke organisaties, de markt en de inwoners samen. Er wordt daarbij uitgegaan van vier regionale programmalijnen:
• Programmalijn 1:Vergroten woningvoorraad en versnelling productie. Om de doelstelling van 895 woningen in Oost Gelre in 2030 te halen is versnelling in de productie noodzakelijk. Dit zal een grote opgave zijn. Hoe die extra woningen gebouwd gaan worden hangt af van de situatie en de woningmarkt. Misschien wel zelfs tot voorbij 2030. Naast woningen gericht op jonge huishoudens en gezinnen van buiten de regio zijn er woningen nodig voor de binnenlandse en buitenlandse arbeidskrachten.
• Programmalijn 2:Investeren in kwaliteit bestaande woningvoorraad. De insteek hierbij is om zoveel mogelijk woningen in kwaliteit en energiegebruik te verbeteren. Dat betekent o.a. isoleren en voorzien van groene energie en levensloopbestendig maken. Maar denk daarbij ook aan het slopen en nieuw bouwen, het splitsen van woningen of bestaande gebouwen veranderen in woningen.
• Programmalijn 3:De Achterhoek, een plek voor iedereen. Het gaat hierin vooral om het bouwen van woningen voor jonge huishoudens en starters, levensloopbestendige woningen en de combinatie wonen en zorg. Met de Rijksoverheid is afgesproken dat in ieder geval 1/3 sociale huur- en 1/3 betaalbare koopwoningen komen. Er is extra aandacht voor (geclusterde) woonvormen tussen thuis en verpleeghuis.
• Programmalijn 4: Wonen als integrale gebiedsopgave. Met deze programmalijn wordt gestreefd naar het behoud en de versterking van brede welvaart voor alle Achterhoekers. Er moet meer geld komen voor betere wegen en openbaar vervoer. Daarmee is de regio goed bereikbaar. Daarnaast zal de komende tijd veel boerderijen en stallen vrijkomen. De kwaliteit van de natuur verdient aandacht, evenals het watersysteem en klimaatneutraliteit. Er dient variatie in het woningaanbod te zijn. Het is goed dat mensen gaan wonen in de buurt van trein- of busstations. Tot slot meer ruimte geven aan nieuwe woonconcepten in een toekomstbestendig landelijk gebied.
Conclusie
Door de wijziging in het gebruik van een bestaande woning wordt leegstand voorkomen en wordt voldaan aan de doelstellingen van het regionaal woonbeleid.
Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Woonvisie 2023 - 2027
Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre de 'Woonvisie 2023 - 2027' vastgesteld met als titel: 'Ruimte voor groei'. In deze woonvisie is een duidelijke opgave opgenomen: 'bouwen van woningen'. In de woonvisie wordt aangegeven hoeveel woningen er in Oost Gelre de komende jaren gebouwd gaan worden, wat voor een soort woningen en waarom.
In de Woonvisie zijn een drietal ambities omschreven.
Ambitie 1: Meer woningen bouwen
In de gemeente Oost Gelre zijn er te weinig woningen. Daarom is het streven om in negen jaar tijd 1.265 woningen te bouwen die passen bij wat de inwoners van Oost Gelre nodig hebben. Het gaat daarbij vooral om betaalbare woningen in de grote, maar ook in de kleine kernen. Die woningen zijn bestemd voor de eigen inwoners, binnen- en buitenlandse arbeidskrachten en mensen die van buiten de regio hier komen wonen. Als regio Achterhoek is met de rijksoverheid een afspraak gemaakt voor de jaren tot en met 2030. De gemeente Oost Gelre gaat tenminste 895 woningen bouwen. Dat zijn er elk jaar bijna 100. Maar de ambitie van Oost Gelre ligt dus hoger: 140 woningen per jaar. Dat zijn er meer dan de 60 woningen die gemiddeld in de afgelopen 6 jaar zijn gebouwd.
Ambitie 2: Meer variatie in woningen
Zoveel mensen, zoveel wensen. Want waar ga je bouwen? In welke stijl, voor welke prijs? Hoe groot moet die woning zijn? En zijn er misschien nog bijzondere aanpassingen nodig? Voor Oost Gelre is het vooral belangrijk dat er betaalbare woningen worden gebouwt. Daarom is een derde van de woningen die gebouwt gaan worden bedoeld voor de sociale huur. Nog eens een derde bestaat uit betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Verder is er aandacht voor woningen die vooral voor ouderen geschikt zijn. Denk daarbij aan huizen zonder drempels en trappen. Of aan het wonen in hofjes, zodat mensen elkaar gemakkelijk ontmoeten. En natuurlijk is er ook aandacht voor woningen voor mensen die zorg nodig hebben, zoals mensen met dementie.
Er is ook veel vraag naar woningen voor één of twee personen. Is dat voor een korte periode, dan komt ‘flexwonen’ in beeld. Dat zijn kleine betaalbare woningen die op zichzelf staan, met een eigen keuken, badkamer en toilet. Ze worden vaak gebouwd in groepen. Ze zijn geschikt voor mensen die snel en tijdelijk een woonplek nodig hebben. Maar ook voor mensen die voor langere tijd een woning zoeken, kan een klein formaat een oplossing zijn. Een uitkomst hiervoor zijn ‘small houses’ (van maximaal 70m2), boven- en benedenwoningen, kleinere appartementen en kleinere huizen met een tuintje, die geschikt zijn voor starters en ouderen.
Ambitie 3: Duurzaamheid, natuur en klimaat
Oost Gelre wil graag een ‘groene’ gemeente zijn. Dat betekent dat het klimaat en de natuur om ons heen belangrijk zijn. Oost Gelre sluit zich dan ook aan bij het advies van de Rijksoverheid. Het te veel aan regenwater wordt opgevangen om droogte te voorkomen. Als er te veel water is, wordt er gezorgd dat onze straten niet overstromen. In de zomer de hitte beperken. Dat kan bijvoorbeeld door tegels te vervangen door gras of boomschors en meer bomen te planten en meer struiken en bomen in de wijken. Dit zijn onderwerpen die in 2023 worden aangepakt. Door huizen goed te isoleren, wordt minder energie verbruikt. Ook is de ambitie om minder CO2 te laten vrijkomen en daarom overschakelen van aardgas naar elektriciteit. Daar moet rekening mee worden houden bij het ontwerpen van nieuwe woningen.
Dit geldt trouwens ook voor de bestaande huizen. Daarvoor is de Transitievisie Warmte voor geschreven. Daarin is onderzocht hoe je zonder aardgas je huis kunt verwarmen. Dat kan bijvoorbeeld met warmtepompen, zonnepanelen of andere groene energie. Een uitvoering hiervan wordt medio 2023 uitgevoerd in een tweetal wijken in Lichtenvoorde en Groenlo. Daar doen de belangrijkste partners in mee, zoals de woningcorporaties, Agem, Liander en uiteraard de bewoners. In het totaal worden hierbij 2.600 woningen verbetert. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bestaande subsidie mogelijkheden.
Bouwbedrijven worden aangemoedigd om biobased te bouwen waarbij zoveel gebruik wordt gemaakt van natuurlijke bouwmaterialen. Die blijken vaak bijzonder goed te isoleren. Het doel is om hierdoor minder gebruik te hoeven maken van aardolie en aardgas. Daardoor komt er minder CO2 in de atmosfeer. Met de Rijksoverheid is afgesproken om zuinig om te gaan met energie en grondstoffen zoals ook vermeld in de regionale woonagenda.
Conclusie:
De beoogde wijziging in het gebruik van een bestaande woning past binnen de doelstellingen van de vastgestelde Woonvisie 2023 - 2027.
3.5.2 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020
Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten. Het doel van de nota is het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:
- op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
- een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
- een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
- de identiteit onderstreept en versterkt.
3.5.3 Beleidsvisie Externe veiligheid
Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.
Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.
Externe veiligheid is nader beschreven in paragraaf 4.8.
3.5.4 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017
Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".
Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.
Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre
Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
3.5.5 Economische visie - Economie Voorop !
Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn.
De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden aangepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.
De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.
3.5.6 Geluidbeleid gemeente Oost Gelre
Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van het geluidbeleid.
Op 11 februari 2020 heeft de gemeenteraad het nieuwe 'Geluidbeleid Oost Gelre' vastgesteld. Met dit beleid worden de uitgangspunten en de normen van het Activiteitenbesluit als basis genomen voor het bepalen van de geluidsnormen. Uitzondering hierop zijn agrarische bedrijven.
Het Activiteitenbesluit kent wat betreft geluidnormering maar twee gebiedstypes (bedrijventerrein en al het overige) met twee bedrijfstypes (agrarisch en tankstations) als uitzondering. Dit staat in schril contrast met het 'oude' geluidbeleid van Oost Gelre waarin negen verschillende gebiedstypes en vele (streef-, grens- en plafond) waarden werden aangeduid. Het Activiteitenbesluit is nu voor het overgrote deel van de bedrijven van toepassing.
Het geluid is nader beschreven in paragraaf 4.4.
3.5.7 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024
Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.
Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.
De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
De Erfgoedwet bevat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het verdrag van Malta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verschillende EU-lidstaten is ondertekend). De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
IWAK en AMK
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IWAK) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.
Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.
Nieuw Archeologiebeleid
Op 14 april 2020 heeft de gemeenteraad van Oost Gelre nieuw archeologisch beleid vastgesteld met titel 'Archeologische monumentenzorg in de gemeente Oost Gelre, een actualisatie van de archeologische waarden-, verwachtings- en beleidskaart'.
Dit nieuwe beleid is opgenomen in het op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'. Onderhavig perceel is aan dit Parapluplan getoetst.
Situatie plangebied
Ingevolge het 'Parapluplan Archeologie' is het beoogd perceel Papenweg 6 gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'.
Waarde - Archeologisch rijksmonument
De voor 'Waarde - Archeologisch rijksmonument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van (te verwachten) archeologische waarden in de bodem.
Voor het bouwen van bouwwerken, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) noodzakelijk.
Toetsing
Op het perceel is een bestaande woning aanwezig. Door wijziging van het gebruik van de woning wordt strijdigheid met de regels uit het geldende bestemmingsplan en leegstand van de woning voorkomen. Op het perceel vinden vooralsnog geen bodemwerkzaamheden plaats. Een archeologisch onderzoek en een vergunning van de RCE is vooralsnog niet nodig.
Voor toekomstige bodemwerkzaamheden is dus een vergunning van de RCE noodzakelijk. Dit zal in de regels van dit wijzigingsplan worden opgenomen.
Wettelijke meldingsplicht
In de Erfgoedwet is in artikel 5.10 en 5.11 de wettelijke meldingsplicht beschreven. Dit is om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de RCE te Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oost Gelre hiervan per direct in kennis te stellen.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt vooralsnog voor deze wijziging van het geldend bestemmingsplan geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten allen tijde geldt de algehele zorgplicht waarin wordt aangegeven dat bij toevalsvondsten het bevoegd gezag op de hoogte moet worden gesteld.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:
- de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
- de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
- de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).
De intentie van het bevoegd gezag is gericht op behoud van bestaande traditionele boerderijen en/of monumentale en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken. De te wijzigen woning is niet aangemerkt als een gebouw met cultuurhistorische waarden.
Conclusie cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het gebruik.
4.2 Bodem
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.
Situatie plangebied
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op het perceel Papenweg 6 te Lievelde is een voormalige bedrijfswoning aanwezig die leeg staat. Om strijdigheid met het geldend bestemmingsplan tegen te gaan wordt de bestemming hiervan gewijzigd naar 'Wonen'. Het gebruik op het perceel zal niet worden gewijzigd.
Een verkennend bodemonderzoek voor deze locatie is dan ook niet noodzakelijk. Bij mogelijke verkoop van het perceel zal waarschijnlijk een schone grondverklaring nodig zijn en zal alsnog een verkennend bodemonderzoek moeten plaatsvinden.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
4.3 Water
Wettelijk kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.
De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:
- een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
- water meer ruimte geven;
- versterken van de ecologische waarden;
- creëren van een vitaal watersysteem
Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:
- De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
- Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
- Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.
Situatie plangebied
Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de bestemming. Het gebruik op het perceel zal niet wijzigen. Hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.
Thema | Toetsvraag | Rele- vant |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? | Nee | |
Riolering en afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? | Nee |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel? | Nee | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap? | Nee | |
Wateroverlast | 1. Is sprake van toename van verhard oppervlak? | Nee |
(oppervlaktewater) | 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee |
3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes? | Nee | |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? | Nee | |
3. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | |
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? | Nee | |
Oppervlaktewaterkwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? | Nee |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | |
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied? | Nee | |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? | Nee |
2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone? | Nee |
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? | Nee | |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap? | Nee |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's
In bovenstaand tabel is geen enkele vraag met 'ja' beantwoord. Hierdoor is het thema 'water' voor dit wijzigingsplan niet relevant.
Conclusie water
Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
4.4 Geluid
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.
Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.
Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.
Verkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:
- wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
- wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.
Het plangebied is gelegen aan de Papenweg te Lievelde. In de directe nabijheid van het plangebied is de Lievelderweg gelegen, de doorgaande weg door de kern Lievelde. Voor beide wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur waardoor deze wegen geen zone hebben en een onderzoek naar de optredende geluidsbelasting van het wegverkeer niet noodzakelijk is.
Railverkeerlawaai
De bovengenoemde voorwaarden gelden ook voor gevoelige objecten gelegen aan spoorlijnen. Ingevolge hoofdstuk VII, artikel 107 Wet geluidhinder, gelden de bepalingen zoals geregeld in hoofdstuk VI en bevindt zich er zich ook een zone aan weerszijden van een spoorlijn. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer bedraagt 55 dB.
De Wet geluidhinder maakt geen onderscheid tussen bedrijfswoningen en woningen van particulieren. Om te bepalen of woningen op het voormalige Dumeco-terrein (plan Vossenburcht) konden worden opgericht, heeft er in 2021 een akoestisch onderzoek inzake railverkeerlawaai plaatsgevonden.
Ter hoogte van het voormalige Dumeco terrein is berekend dat de invallende geluidbelasting voor railverkeer op ongeveer 46 meter uit het hart van het spoor 52 dB bedraagt. Ingevolge de Wet geluidhinder mag deze geluidbelasting 55 dB zijn.
De locatie Papenweg 6 is vergelijkbaar met de locatie voor de nieuw te realiseren woningen op het voormalige Dumeco-terrein voor wat betreft de snelheid van de treinen en gebruik van de spoorlijn. De conclusies uit het voornoemde akoestisch rapport zijn dan ook als uitgangspunt genomen voor bepaling van mogelijke geluidhinder afkomstig van het spoor op de bestaande woning Papenweg 6 te Lievelde.
De gerealiseerde woning aan de Papenweg is op ongeveer 58 meter van het spoor gelegen. De invallende geluidbelasting voor railverkeer zal op deze afstand de voorkeursgrenswaarde van 55 dB dan ook niet overschrijden. Aanvullend akoestisch onderzoek naar het railverkeerlawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (BOR) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidszone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidszone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).
Op het bedrijfsperceel Papenweg 6, 8 te Lievelde, waarop de bedrijfswoningen zich bevinden, zijn geen grote lawaaimakers toegestaan en hier is dan ook geen sprake van een gezoneerd industrieterrein (bedrijventerrein).
Het bestaande bedrijf Papenweg 6, 8 te Lievelde is een categorie 2 bedrijf die overeenkomstig de bestemming (bedrijven tot met categorie 2) daar is gevestigd. Om de toekomstige ontwikkelingen van dit bedrijf niet te belemmeren en om een goed woon- en leefklimaat in de te wijzigen bedrijfswoning te kunnen garanderen is er een akoestisch onderzoek door het onderzoeksburo Soundforce One uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in een akoestisch rapport met nummer Liev202240 v1.2, d.d. 13 maart 2023 welke als bijlage is bijgevoegd.
Het voornoemd akoestisch rapport is beoordeeld door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA). Het advies is verwoord in een beoordelingsrapportage met nummer 2023EA0019, d.d. 14 maart 2023 welke als bijlage is bijgevoegd.
De ODA geeft hierbij aan dat "het aangepaste akoestisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden. Het aspect geluid vormt, mits de bedrijfsvoering overeenkomt met het akoestisch onderzoek, geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging aan de Papenweg 6 in Lievelde."
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen directe belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
4.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Situatie plangebied
Het bestaande bedrijfsperceel met -woning Papenweg 6 te Lievelde wordt gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Het gebruik op het perceel zal ten opzichte van de huidige situatie niet wijzigen. Aan- en afvoerbewegingen van motorvoertuigen op het perceel wijzigen niet. De locatie ligt bovendien op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen. De achter het perceel liggende spoorlijn voor railverkeer wordt gebruikt voor personenvervoer en is bestaand. Er is dan ook geen sprake van feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden.
De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemming.
4.6 Natuurbescherming
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Darnaast dient rekening te worden gehouden met de provinciale omgevingsvisie en -verordening.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.
Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Voor een groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
Situatie plangebied
Op het perceel vinden geen wijzigingen plaats qua bebouwing. Ook vindt geen sloop plaats. De mogelijk voorkomende dier- en plantensoorten worden dan ook niet bedreigd. Het perceel is wel gelegen in de Groene Ontwikkelingszone zoals opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Door de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen' waarbij de aanduiding 'bedrijfswoning' komt te vervallen zal het gebruik op het perceel niet wijzigen. De aanwezige kernkwaliteiten worden hierdoor niet aangetast. Een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
Stikstof
Bij planologische ontwikkelingen moet worden aangetoond dat het project of plan geen significant schadelijke effecten heeft op de Natura 2000-gebieden. Met name de stikstofdepositie op deze natuurgebieden moet worden teruggedrongen.
Door wijziging van de bestemming 'Bedijf' naar 'Wonen' voor de bestaande (bedrijfs)woning zal de depositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Korenburgerveen, niet toenemen.
Aanvullend onderzoek naar de uitstoot van stikstof is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
Kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.
Belemmering bedrijven en woon- en leefklimaat
Om te bepalen of het achter de woning gelegen bedrijf door de wijziging van de bestemming voor de bedrijfswoning niet wordt belemmerd in haar toekomstige ontwikkelingen is bekeken naar de minimale afstand welke een dergelijk bedrijf aan moet houden ten opzichte van gevoelige objecten zoals woningen. In de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is een richtafstand opgenomen van 30 m om geen overlast in de woning van het onderliggend bedrijf te ondervinden en omgekeerd dat bij deze afstand de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf zijn gewaarborgd.
Daarnaast is in voornoemde Handreiking een richtafstand opgenomen van 30 m ten opzichte van een electriciteitsdistributiebedrijf nu er grenzend aan het perceel een electriciteitsdistributiegebouwtje is gelegen.
Gemotiveerd kan van genoemde afstanden worden afgeweken.
De bestaande woning Papenweg 6 te Lievelde is op enkele meters gelegen van de achterzijde van het bedrijfspand. Met name het aspect 'geluid' speelt een rol bij de toetsing of de toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf niet worden belemmerd en omgekeerd of er een goed woon- en leefklimaat in de woning kan worden gewaarborgd. Het aspect 'geluid' is omschreven in paragraaf 4.4. Daaruit werd geconcludeert dat het aspect 'Geluid' geen negatieve effecten heeft op de voorgenomen wijziging van de bestemming.
Het electriciteitsdistributiegebouwtje is gelegen op ongeveer 15 m van de bestaande woning Papenweg 6 te Lievelde. De omgeving van dit gebouwtje is te omschrijven als gemengd gebied nu er naast het wonen ook nog bedrijvigheid plaatsvindt. De genoemde richtafstand van 30 m mag hierdoor worden gehalveerd zodat de huidige afstand van 15 m voldoende is om van dit electriciteitsgebouwtje geen overlast te ervaren.
Ondanks dat niet wordt voldaan aan de minimale afstand van 30 m kan aan het verzoek worden meegewerkt nu de toekomstige ontwikkelingen van het achter de woning gelegen bedrijf niet worden belemmerd en er een goed woon- en leefklimaat in de woning kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van de bestemming.
4.8 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
- Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.
Gemeentelijk externe veiligheidsbeleid
De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.
Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen op het voormalige bedrijventerrein aan de Papenweg in Lievelde. In de directe nabijheid van het plangebied zijn andere bedrijven gelegen alsmede enkele burgerwoningen. De omliggende bedrijven zijn geen bedrijven welke gevaar, schade of hinder voor de leefomgeving zullen veroorzaken. In deze bedrijven worden geen gevaarlijke en/of ontplofbare stoffen opgeslagen of verhandeld.
De spoorlijn Winterswijk – Zutphen is geen spoorlijn voor de vervoer van gevaarlijke stoffen zodat ook hier geen gevaar van wordt ondervonden.
Onderzoek naar externe veiligheid is in onderhavig geval niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
4.9 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Papenweg. Dit is een ontsluitingsweg, gelegen in de kern van Lievelde, naar het buitengebied. Aan deze weg zijn enkele bedrijven gelegen met een redelijk aantal verkeersbewegingen. Het huidige verkeer voor de te wijzigen woning maakt hiervan deel uit. Door wijziging van de bestemming voor de (bedrijfs)woning zal het verkeer in de Papenweg niet toenemen.
Parkeren
Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre
De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.
In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.
Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeer-plaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.
De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. Bij de toekomstige werkwijze bij het aanvragen van een omgevingsvergunning wordt de gemiddelde norm gehanteerd voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Aanvulling
Binnen het plangebied is parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein.
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Expliciet is aangegeven dat ook een rechtsopvolger het kader kan vormen. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.
Conclusie
Verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande in- en uitrit ontsloten via de Papenweg. Parkeren geschiedt op eigen terrein.
4.10 Wijzigingsvoorwaarden Uit Bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan 'Kern Lievelde 2015' is binnen de regels van de bestemming 'Bedrijf' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, ingevolge artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De regels van de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor de bestemming 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.
De wijziging van de bestemming kan onder de volgende voorwaarden worden verleend, waarbij geen onevenredige aantasting mag ontstaan van:
- het straat en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
- de woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma.
In bovenstaande hoofdstukken en paragrafen is een omschrijving gegeven van de voorgenomen wijzigingen en de consequenties hiervan op vastgestelde beleidsnormen, bedrijvigheid en het woon- en leefomgeving in de directe omgeving van het te wijzigen plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen wijziging het straat en bebouwingsbeeld niet aantasten (er vinden geen wijzigingen in bebouwing plaats), er geen consequenties zijn voor het milieu, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en dat de woningen passen in het gemeentelijk woningbouwprogramma (er worden geen nieuwe woningen toegevoegd).
De voorgenomen wijziging van het bestemmingplan voldoet hierbij aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De planologisch-juridische regeling in dit wijzigingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.
5.2 Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan 'NL.IMRO.1586.WPLIE1002' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.WPLIE1002 met bijbehorende regels.
5.3 Plansystematiek
5.3.1 Indeling
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
- wijzigingsregels.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene parkeerregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.3.2 Bestemmingsregels
Tuin
Deze bestemming geldt met name voor de voortuinen van woningen. Op gronden met deze bestemming mag beperkt gebouwd worden, zoals een erker of een luifel.
Wonen
Deze bestemming geldt voor alle woningen in het plangebied en de bijbehorende achtertuinen. De hoofdfunctie in deze gebieden is wonen, maar een aan huis gebonden (dienstverlenend) beroep is ook toegestaan. Hierbij geldt dat de woning in overwegende mate de woonfunctie moet behouden en het beroep moet passen in de woonomgeving.
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw (de woning) en bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, terwijl bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan, op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning.
De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning is op de verbeelding aangeduid evenals de toegestane bouwwijze(n) (vrijstaand).
Archeologie
Bestemming 'Waarde - Archeologisch rijksmonument'.
Deze bestemming betreft de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op het vastgestelde 'Parapluplan Archeologie'.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.
Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.
Algemene parkeerregels
In artikel 'Algemene parkeerregels' is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m³. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan indien bij een definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat voor een juiste verwezenlijking van het plan de bestemmingsgrens of bouwgrens of bouwvlakken dient te verschuiven. Daarnaast kunnen hiermee gebouwen van openbare nut worden opgericht
Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld.
Parkeerregelgeving
In artikel 11 is de regeling voor parkeren opgenomen. Op basis hiervan kan als voorwaarde voor vergunningverlening een parkeernorm worden opgelegd. In de regeling wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In onderhavig plan zijn geen rijks- en/of provinciale belangen die rechtstreeks door dit wijzigingsplan worden geschaad. Een vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk. Wel wordt een ontwerp-wijzigingsplan aan de overlegpartners toegezonden.
Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan wordt op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het ontwerp wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van 11 augustus 2023tot en met 21 september 2023.Gedurende deze inzagetermijn is er een zienswijze ingekomen.
De ingekomen zienswijze is verwoord en beantwoord in een 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen' die als bijlage is bijgevoegd. De ingebrachte zienswijze geeft geen aanleiding om de gevraagde wijziging van het bestemmingsplan niet vast te stellen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan
Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Het plan is een particulier initiatief. De uitvoering van de mogelijkheden die dit wijzigingsplan biedt is voor rekening van de initiatiefnemers. Als het project aanleiding geeft tot vergoeding van planschade (artikel 6.1 Wro) zullen de kosten worden doorberekend aan verzoeker. Ten behoeve van het project is een anterieure overeenkomst afgesloten met verzoeker over planschade. Het is daarom niet meer nodig om een exploitatieplan op te stellen en vast te stellen.
Planschade
Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer(s).
Conclusie
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op verzoek van initiatiefnemer(s). De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten komen voor rekening van initiatiefnemer. Een exploitatieplan is niet nodig. Een planschade overeenkomst is overeengekomen.
Bijlage 1 Nota Inhoud En Beantwoording Zienswijzen
Bijlage 1 Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen
Bijlage 2 Aangepast Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Aangepast akoestisch onderzoek
Bijlage 3 1e Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 1e Akoestisch onderzoek