Obdam-Hensbroek, 3e herziening Hofland
Bestemmingsplan - Gemeente Koggenland
Vastgesteld op 18-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Obdam-Hensbroek, 3e herziening Hofland als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1598.BPKherzOBHB0012-va01 van de gemeente Koggenland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.4 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.5 bed and breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Hieronder wordt niet begrepen de huisvesting van buitenlandse werknemers;
1.6 bedrijfsmatige activiteiten in woonhuizen:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten c.q. een (dienstverlenend of detailhandels-) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.8 beroepsuitoefening aan huis:
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de voorschriften een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.18 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.21 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.22 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.23 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet met meer dan één wand is uitgevoerd;
1.24 peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld;
1.25 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.26 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen vorm van huisvesting;
1.27 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. speelvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. oplaadvoorzieningen (voor elektrische auto's);
met de daarbijbehorende:
- i. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor beroepsuitoefening aan huis c.q. bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bijbehorende bouwwerken;
met daaraan ondergeschikt:
- c. paden en stegen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. kleinschalige duurzame energiewinning;
met de daarbijbehorende:
- j. tuinen, erven en terreinen;
- k. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:
- de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden.
6.2 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:
- a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
- b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de bouwregels inzake de goothoogte, bouwhoogte en de oppervlakte van de gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10%;
- b. de bouwregels inzake het overschrijden van de bouwhoogte van andere bouwwerken met niet meer dan 20%.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Bij het bouwen van bouwwerken en bij functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- 1. Als norm geldt 1,8 parkeerplaats per woning;
- b. De parkeerbehoefte die voortvloeit uit de bouw van de woningen mag in ieder geval worden gerealiseerd in de openbare ruimte;
- c. Bij een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
- c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Obdam-Hensbroek , 3e herziening Hofland.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
Het voornemen bestaat om op een braakliggend bedrijventerrein ten noordoosten van de kern Obdam woningbouw realiseren (ligging zie figuur 1). Het plan is om 14 woningen, opgesplitst in twee blokken van elk 7 rijenwoningen, te bouwen.
De gemeente Koggenland heeft ingestemd met het plan. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Obdam-Hensbroek, 2e herziening Hofland' (lees strijdigheid in paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft een deel van de gronden van zone 2 van het bedrijventerrein Hofland in Obdam. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp (zie figuur 7 in paragraaf 2.2).
Figuur 1. Ligging plangebied (bron GeoWeb)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Obdam-Hensbroek, 2e herziening Hofland' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 24 oktober 2011 vastgesteld. De locatie heeft hierin de bestemming 'Bedrijventerrein'. De voorgenomen ontwikkeling ten behoeve van woningbouw is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergeven in figuur 2.
Figuur 2. Fragment plankaart vigerende bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de juridische regeling van het plan. Hoofdstuk 6 tot slot, gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. De huidige situatie is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan de oostrand van de kern Obdam op de gronden van het nog in ontwikkeling zijnde woon- en werklocatie Hofland. Behoudens het braakliggende gebied (figuur 3 vooraanzicht plangebied) waar het bestemmingsplan betrekking op heeft, is het gebied al gerealiseerd of in ontwikkeling. Aan de noord- (en oost-)zijde gaat het plangebied over in het open agrarisch landschap . Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorverbinding tussen Hoorn en Alkmaar. Aan de westzijde is een gebied met een menging van woon- en bedrijfsfuncties gelegen. De omgeving van het plangebied wordt dan ook gekenmerkt als een gemengd gebied. Het gebied wordt ontsloten op het Dubbelspoor. Deze weg wordt via de Overweg ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Dorpsstraat.
Figuur 3 Overzicht plangebied (bron: Google Maps)
2.2 Gewenste Situatie
Ambitie
Het doel van het plan is om het plangebied in te richten ten behoeve van betaalbare huurwoningen. Figuur 4 geeft een overzicht van de invulling van het plangebied.
Figuur 4 Invulling van het plangebied
Het programma
Het programma bestaat uit het realiseren van in totaal 14 wooneenheden. Deze worden gerealiseerd door 2 blokken van elk 7 rijenwoningen te bouwen. Figuur 5 geeft een impressie van de toekomstige woningen weer. De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met kap. Bij elke woning wordt daarnaast een schuur/berging gebouwd. Deze worden achter de voorgevel(s) van de woningen gebouwd. De woningen zijn haaks op de weg Dubbelspoor, en haaks op de spoorlijn gerealiseerd.
De woningen worden ontsloten door een doodlopende toegangsweg vanaf Dubbelspoor. Het parkeren gebeurt aan de overzijde van deze toegangsweg, ten opzichte van de woningen. Het parkeren wordt aan het zicht onttrokken door hagen rondom de parkeerkoffers. De woningen hebben een gezamenlijke voortuin.
Aan de oost en westzijde wordt tot slot ruimte gereserveerd voor een parkeerstrook ten behoeve van in totaal 26 parkeerplaatsen. Om de doorzichten richting het open agrarisch landschap te behouden worden tussen de parkeerplaatsen in, tevens groenstroken aangelegd. Het parkeren wordt aan het zicht onttrokken door hagen rondom de parkeerplaatsen.
Figuur 5 Impressie toekomstige woningen
Parkeerbehoefte
De gemeente Koggenland hanteert, op basis van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP), de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ als richtlijn bij het vaststellen van parkeernormen bij nieuwe ontwikkelingen. Daarbij kan het gebied worden gekenmerkt als 'niet stedelijk gebied' en 'rest bebouwde kom'. Voor de 14 nieuwe wooneenheden moeten volgens de daarvoor geldende parkeernormen (1,8 parkeerplaatsen per woning) in het plangebied 26 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
In totaal worden in het plangebied dan ook 26 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie figuur 4). Deze worden op korte afstand van de woningen gerealiseerd. Op deze manier wordt aan de parkeernorm voldaan en is sprake van voldoende parkeergelegenheid voor de woningen.
2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf
De herstructurering wordt ingepast in de bestaande stedelijke structuur van het noordelijke deel van Obdam. Van belang is dat het ontwerp zodanig is, dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Daarom is een beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling opgesteld. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Dit beeldkwaliteitsplan zal tevens dienen als welstandskader bij de uiteindelijke vormgeving van de woningen. In het beeldkwaliteitsplan is een aantal welstandscriteria opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de stedenbouwkundige structuur van de woningen aansluit op het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving.
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk staat het beleid beschreven dat mogelijk relevant is voor de gewenste ontwikkeling en/of het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt kort ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In dit ruimtelijk plan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, sprake van een stedelijke ontwikkeling. De onderbouwing van de behoefte is nog volgens de 'oude' ladder onderbouwd:
- 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte;
- 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
- 3. en een beoordeling of – indien het voorgaande niet het geval is – de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.
Toetsing
- 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
Het voorliggende plan omvat de bouw van 14 huurwoningen in de betaalbare voorraad door wooncorporatie De Woonschakel Westfriesland. De huur blijft onder de liberalisatiegrens, € 711,- per maand, op basis van de Wet op de huurtoeslag. De woningen worden gebouwd om te voldoen aan de toenemende vraag van huurwoningen voor de verschillende doelgroepen.
Regionale afstemming
De 7 gemeenten van de regio West-Friesland hebben de Kadernota Regionale Woonvisie 2011-2020 vastgesteld. Voor de jaren 2017-2027 werkt de regio West-Friesland aan de opvolger van de Kadernota Regionale Woonvisie 2011-2020.
In beide stukken is de doelstelling vastgelegd om te bouwen in de betaalbare voorraad zowel in de koop- als in de huursector. De bouw van de 14 huurwoningen draagt bij aan het behalen van dit doel.
In het Regionale Actieprogramma 2016-2020 is de locatie opgenomen. Omdat het plan nog niet planologisch is geregeld is het een zogenaamd zacht plan. Deze plannen moeten worden getoetst aan de regionaal vastgestelde toetsingsladder. Hieraan wordt aan voldaan zoals uit de volgende toets blijkt.
I. West-Friese Basis
1. Het plan past binnen het gemeentelijk randtotaal;
2. Het plan past kwantitatief binnen de regionale behoefte en past ook kwalitatief binnen de regionale behoefte;
3. Het plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied (zie paragraaf 3.2). Op een locatie waar bedrijvigheid mogelijk is wordt de bestemming en realisering omgezet in een woonlocatie.
Aan deze verplichte toetsingsgronden wordt voldaan.
II. West-Fries Vooruitdenken
- 1. Het plan voorziet in betaalbaar wonen. Het zijn sociale huurwoningen met een huurprijs van minder dan € 711,-;
- 2. Dit plan is gelegen binnen een straal van 1,2 km vanaf het station Obdam dat een knooppunt Openbaar Vervoer;
- 3. Het plan omvat huisvesting voor bijzondere doelgroepen.
Hiermee wordt positief gescoord op dit punt van de toetsing.
2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
De herstructurering vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie voorziet in een functiewijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonfunctie. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik en is het niet noodzakelijk om nieuwe uitbreidingslocaties uit te geven.
3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?
Deze derde trede is niet van toepassing op het plangebied omdat dit zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied. Desalniettemin is de huidige locatie multimodaal (zowel per auto, per fiets, als per voet) ontsloten en zal dit in de toekomst ook zo blijven. Het gebied is dan ook passend ontsloten.
Met multimodaal ontsloten wordt bedoeld in hoeverre de beoogde locatie kan worden bereikt met verschillende vervoermiddelen (multimodaal ontsloten) of dat deze 'passend ontsloten' kan worden gemaakt.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie en Provinciale Verordening
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening, vastgesteld op 12 december 2016 en in werking getreden op 1 maart 2017, zijn regels verbonden aan deze hoofdbelangen.
De Provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op die het kader biedt voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Stedelijk Gebied.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een binnenstedelijk gebied en valt volgens de Provinciale Ruimtelijke Verordening binnen het 'Bestaand Stedelijk Gebied' (BSG). Met het oog hierop is het voorgenomen ontwikkeling niet in strijd met het provinciaal beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland 2011-2020
In de Kadernota Regionale Woonvisie West -Friesland 2011-2020 vormt de eigen woningbehoefte van de gemeenten in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland ongeveer 850 tot 1020 woningen per jaar bouwen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied wordt gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters. De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:
- bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
- in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.
3.3.2 Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2016
In het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en de Regionale Woonvisie West-Friesland 2016 wordt benoemd welke richting de West-Friese gemeenten met de woningmarkt op willen en waar rekening mee gehouden moet worden. Relevante uitgangspunten met betrekking tot woningbouw zijn:
- vooral inzetten op onderscheidende en complementaire producten. Hierbij gaat het om het inzetten op unieke product-marktcombinaties in de woningmarkt met een goede prijs-kwaliteitsverhouding op sterke locaties;
- scheiden wonen en zorg: langer zelfstandig wonen bevorderen;
- ruimte bieden voor markt initiatieven. De vraag staat centraal;
- Vrijkomend vastgoed binnen de kernen, waarvoor herbestemming nodig is, wordt gefaciliteerd;
- Inbreiding voor uitbreiding.
Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2015 tot 2030 in totaal 8.400 woningen bouwen. Voor de gemeente Koggenland is dit kwantitatief vertaald in gemiddeld 71 woningen per jaar tot 2030. Dit betreffen echter geen harde cijfers. De woonvisie wil namelijk per situatie ruimte bieden voor creativiteit en maatwerk. Er is daarom ook geen vast programma opgesteld, maar er wordt gewerkt met het zogenaamde flexibel strategisch programmeren. Daardoor blijft voldoende ruimte voor marktinitiatieven. Wel worden vier concrete acties binnen de programmering opgenomen:
- 1. Elke gemeente heeft één onderscheidend nieuwbouwproject;
- 2. Platform voor marktpartijen opzetten om nieuwe initiatieven te ontwikkelen;
- 3. Vraaggestuurd bouwen: ook voor de oudere doelgroep;
- 4. Kansen bij transformatie van vrijkomend vastgoed.
Met dit bestemmingsplan worden woningen, ontstaan vanuit een marktinitiatief, voor de doelgroepen starters, alleenstaanden, doorstromers en senioren mogelijk gemaakt. De bouw van 14 woningen past binnen de genoemde aantallen van 71 woningen per jaar voor de gemeente Koggenland. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambitie van de Regionaal Actie Programma Wonen (RAP) en Woonvisie West-Friesland 2016.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie 2009 - 2020
De gemeenteraad van Koggenland heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 - 2020. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking.
De gemeente streeft niet naar een groei die groter is dan de eigen behoefte. Naast de bestaande uitbreidingswijken reserveert de gemeente op een aantal plekken ruimte voor toekomstige ontwikkelingen. Het is afhankelijk van de demografische ontwikkeling na 2020 en daarmee samenhangend de woningvraag wanneer die plekken daadwerkelijk tot ontwikkeling komen. De uitbreidingslocaties zijn niet de enige plekken waar woningen aan de voorraad worden toegevoegd. Binnen de bestaande kernen is sprake van een structurele, incidentele bouwopgave op plekken waar ruimte vrij komt in de bestaande bebouwingsstructuur, bijvoorbeeld door verplaatsing van bedrijven of door beëindiging van agrarische bedrijven. Daarbij zullen steeds criteria ten aanzien van vraag, ruimtelijke inpassing, beeldkwaliteit en parkeren worden gesteld.
Toetsing
Met dit bestemmingsplan worden woningen ontstaan vanuit de vraag vanuit de markt naar betaalbare huurwoningen. De locatie is in de structuurvisie aangewezen als woningbouwplan en daarmee passend binnen de structuurvisie.
3.4.2 Welstandsnota Koggenland
De welstandsnota van Koggenland van 2012 is van toepassing. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Toetsing
De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Bedrijventerrein'. Omdat dit bestemming voorziet in de bouw van woningen in plaats van bedrijven is voor de ontwikkeling een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 1 en paragraaf 2.3). Bij de beoordeling van het toekomstige bouwplan zal het beeldkwaliteitsplan als toetsingskader gelden.
3.4.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP). Het GVVP heeft een planperiode van 10 jaar (2013-2023). Ten aanzien van parkeren hanteert de gemeente de parkeernormen zoals die zijn weergeven in de CROW publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. De kencijfers betreffen richtlijnen en worden als zodanig ook door de gemeente gebruikt. Dat betekent dat de gemeente afhankelijk van de specifieke ontwikkelingen in samenspraak met betrokkenen tot vaststelling van een parkeernorm komt (maatwerk).
In paragraaf 2.2 is beschreven dat voldaan wordt aan de parkeernorm en dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor de woningen. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarmee voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd wordt. Hierbij zijn de parkeerkencijfers, ontleend aan de CROW, leidend. Daarom wordt voor dit plan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning gehanteerd.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen gevoelige functies. Het plangebied kan omschreven worden als 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt namelijk op een woon/kantoor locatie waar zowel woningen als bedrijven voorkomen. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd.
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype
Toetsing
In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere functies. Voor het plangebied zijn de ontwikkelde gronden ten westen van het plangebied alleen relevant. Hier kunnen zich op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 vestigen. Ten aanzien van dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van maximaal 10 meter in gemengd gebied. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met deze richtafstand door de woningen op meer dan 10 meter van het bouwvlak van de bedrijfsgronden te situeren. Overige bedrijvigheid bevindt zich op een dermate grote afstand, zodat deze niet relevant is voor het plangebied.
Ook eventuele beperkingen van agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied worden niet verwacht. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op meer dan 300 meter van het plangebied.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
4.2 Geur
Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden.
Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde veehouderij bevindt zich op circa 150 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft de intensieve veehouderij aan de Boerensluisweg 3. De beoogde ontwikkeling ligt op voldoende afstand van de veehouderij. De voorgestelde ontwikkeling levert daardoor geen beperkingen voor bestaande bedrijfsactiviteiten op. Van geurhinder van veehouderijen zal geen sprake zijn.
De gemeente Koggenland heeft op basis van de Wet geurhinder veehouderij een eigen geurverordening vastgesteld. De geurverordening geldt alleen voor dieren waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. De afstand die in de Wgv genoemd staat, is in de geurverordening gehalveerd. Voor bedrijven binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter (in plaats van 100). Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter (in plaats van 50). Hiermee zijn de meeste knelpunten binnen de gemeente opgelost.
4.3 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
De nieuwe woningen zijn geluidsgevoelige functie die gelegen zijn binnen de geluidszone van de spoorweg Alkmaar - Hoorn. Voor de ontwikkeling is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (Lden) ten hoogste 62 dB bedraagt. Dit geldt voor de twee of drie meest zuidelijke woningen van elk bouwblok. Hiermee wordt voldaan aan de maximale geluidgrenswaarde van 68 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt echter overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Teneinde de geplande woningen mogelijk te maken dient een hogere waarde te worden vastgesteld.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
4.4.1 Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden liggen op circa 9 kilometer afstand. Het gaat om de Eilandspolder en de Markermeer & IJmeer. Gezien deze afstand en het relatief kleinschalige karakter, omzetten bedrijfsmogelijkheden naar woningbouw, van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
NNN (EHS) en Weidevogelleefgebied
Het NNN wordt beschermd via het ruimtelijke spoor en is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ook de aanduiding Weidevogelleefgebied is opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe.
De locatie grenst niet aan het NNN. Wel ligt op korte afstand een Weidevogelleefgebied (zie 6). Ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van de weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe.
Gezien de kleinschalige ontwikkeling in relatie tot de bestaande planologische mogelijkheden (bedrijfsfunctie) worden negatieve effecten op deze gebieden niet verwacht.
Figuur 6 Uitsnede kaart NNN en Weidevogelleefgebied structuurvisie 2040 Noord-Holland
4.4.2 Soortenbescherming
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Het plangebied betreft een braakliggend stuk grond dat reeds bouwrijp is gemaakt ten behoeve van bedrijven. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen of vogels om te verblijven en is voor overige soort(groep)en verder volledig ongeschikt. Een (verkennend) veldonderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten is dan ook niet nodig. Effecten op beschermde planten- en diersoorten worden niet verwacht. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.
4.5 Water
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Watertoets
Het plan is aangemeld op de website www.dewatertoets.nl. Omdat het plangebied opgegeven zijn is bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat het hoogheemraadschap in overleg met de initiatiefnemers van het plan wil bespreken hoe in dit plan rekening kan worden gehouden met deze waterhuishoudkundige belangen. Op basis van de ingevoerde gegevens is een voorlopig en een aanvullend wateradvies gegenereerd, zie bijlage 3 en 4. Onderstaand is een vertaling van de uitgangspunten naar het voorliggende plan gemaakt. De belangrijkste aandachtspunten uit het advies zijn:
Verharding en compenserende maatregelen
Voor de toename van verhard oppervlak binnen stedelijk gebied geldt als uitgangspunt dat 11% moet worden gecompenseerd in de vorm van open water. Deze watercompensatie is geregeld in het bestemmingsplan Obdam - Hensbroek in de vorm van een waterberging aan de oostzijde van het bedrijventerrein Hofland. Deze wijze van compensatie is ook van de toepassing op de woningbouwontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast neemt de feitelijke verharding ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden in de gewenste situatie af.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
4.6 Bodem
Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten vanuit een goede ruimtelijke ordening - in het kader van de Wet bodembescherming - bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Voor het gebied is voor fase 2 (bedrijventerrein) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). De gemeente heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) gevraagd om te onderzoeken of de resultaten van dit onderzoek voldoende zijn voor de woningbouw. DE RUD heeft in zijn mail van 26 januari 2017 aangeven dat de het onderzoek bruikbaar is en geen belemmeringen voor de woningbouw vormen. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen nader onderzoek nodig.
In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning is echter wel een nieuw verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Hiermee wordt aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.
4.7.1 Archeologie
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Obdam - Hensbroek heeft een archeologisch onderzoek plaats gevonden. Uit dit onderzoek is geconcludeerd dat in Obdam een aantal archeologische waarden aanwezig zijn. In het bestemmingsplan hebben deze gebieden een archeologische dubbelbestemming gekregen. Op deze locaties dient bij bodem ingrepen rekening gehouden te worden met archeologische waarden, door bijvoorbeeld een bureauonderzoek. Op onderhavig plangebied is geen archeologische dubbelbestemming van toepassing. Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit gebied is slechts archeologisch onderzoek aan de orde bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 10.000 m². Het onderhavige plangebied overschrijdt deze drempelwaarde niet.
Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het aspect archeologie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
4.7.2 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Van cultuurhistorische waarde is in het plangebied geen sprake. Cultuurhistorie is geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.
4.8 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er worden slechts 14 wooneenheden mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 14 woningen mogelijk. Woningen zijn aan te merken als kwetsbaar object. In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en/of risicovolle leidingen aanwezig die van invloed zijn op het groepsrisico. Het spoor ten zuiden van het plangebied maakt ook geen deel uit van het basisnet vervoer voor gevaarlijke stoffen.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.
4.10 Kabels En Leidingen
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Bij de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
4.11 Trillingen
In verband met het feit dat in de nabijheid de spoorweg Alkmaar - Hoorn loopt is een onderzoek verricht naar de optredende trillingsniveaus ten gevolge van het railverkeer. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat aan de wettelijke normen voldaan wordt. Van ernstige hinder en slaapverstroing zal dan ook geen sprake zijn.
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Verkeer - Verblijfsgebied
De ontsluitingsweg in het plangebied is onder de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” gebracht. De ontsluitingsweg is bedoeld voor het afwikkelen van verkeer en heeft tevens het karakter van een verblijfsgebied. Binnen deze bestemming vallen ook fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen, parkeergelegenheden en speelvoorzieningen.
Wonen
De wooneenheden hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. De woonhuizen zijn vastgelegd in bouwvlakken. In de regels is aangegeven dat ter plaatse rijenwoningen zijn toegestaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.
6.1.1 Overleg
Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Op 16 maart heeft het HHNK een positief wateradvies afgegeven. Dit is reeds verwoord in paragraaf 4.5.
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is de mogelijkheid geboden inspraak te verlenen op het voorontwerpbestemmingsplan tijdens een inloopavond op 24 april 2017. Het verslag van deze inloopavond is in bijlage 6 toegevoegd. Tevens is een reactie binnengekomen van buurtgemeenschap Hofland Obdam (zie bijlage 7). De gemeente heeft de reactie samengevat en voorzien van een antwoord in een nota. De nota is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. In de Nota wordt verantwoording afgelegd van de aanpassingen aan het voorontwerp (toelichting, regels of verbeelding) naar de volgende stap, het ontwerp bestemmingsplan. Diegenen die in het kader van de inspraak een schriftelijke reactie hebben ingediend, zijn op de hoogte gebracht van de beantwoording van hun reactie. Het bestemmingsplan is aangepast conform de reacties uit de nota.
6.1.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tijdens deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend die door de gemeente zijn samengevat en voorzien van een antwoord in een zienswijzennota. Deze is als bijlage 9 bij de toelichting toegevoegd. De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassingen in de regels en verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan. Wel is een trillingsonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan. Het onderzoek is zelf als bijlage bij de toelichting toegevoegd.
6.1.3 Vervolg
Het bestemmingsplan is vervolgens op 18 december 2017 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
6.2.1 Financiële haalbaarheid
Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft.
6.2.2 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
De bouwlocatie is gemeentelijk eigendom en maakt onderdeel uit van een groter exploitatiegebied voor woningbouw en bedrijvigheid. De kosten van woon- en bouwrijpmaken en eventuele planschade van het bouwplan zijn in de grondexploitatie verwerkt en derhalve gedekt.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Wateradvies
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Verslag Informatieavond 4 April 2017
Bijlage 6 Verslag informatieavond 4 april 2017