Vredemakersweg 11, De Goorn
Bestemmingsplan - Gemeente Koggenland
Vastgesteld op 07-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Vredemakersweg 11, De Goorn met identificatienummer NL.IMRO.1598.BPLGVrdemakerswg11-va01 van de gemeente Koggenland.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;
1.6 agrarisch hulpbedrijf:
een bedrijf waarbinnen arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals een loonbedrijf of een hoefsmid, alsmede cultuurtechnische en grondverzetwerkzaamheden, waaronder werken en maatregelen ter verbetering van de condities van grond-, weg- en watersystemen, inclusief de waterbeheersing;
1.7 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
1.9 bed and breakfast:
een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte, toeristische activiteit. Onder een bed and breakfast wordt niet verstaan een overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf of een aan-huis-verbonden beroep, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.12 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 beroepsuitoefening aan huis:
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig en/of technisch dienstverlenend gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel en prostitutie, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
1.14 bestaand:
ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 inwoning:
het wonen, niet zijnde logeren, bij anderen;
1.28 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.29 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;
1.30 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.31 landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.32 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
1.33 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.34 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.35 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor gebouwen, gesitueerd op een dijk of talud, indien de voorgevel van een gebouw wordt gesitueerd binnen een afstand van 5,00 meter uit de grens van een bestemming 'Verkeer', de kruin van de dijk;
- 4. voor gebouwen gesitueerd langs een dijk of talud, indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van 5,00 meter uit de grens van de bestemming 'Verkeer', de bovenkant van de weg;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.36 perceelsgrens:
de grens van een perceel;
1.37 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.38 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.39 risicogevoelig bouwwerk cq. risicogevoelig object
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.40 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.41 tijdelijke werknemers:
werknemers die tijdelijk arbeid verrichten en het hoofdverblijf elders hebben;
1.42 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;
1.43 vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
1.44 wonen:
ergens een huis, appartement of etage hebben en daar permanent wonen;
1.45 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep personen;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.7 de bouwhoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.8 de doorvaarthoogte:
tussen het bouwwerk en het hoogste toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is;
2.9 de doorvaartbreedte:
tussen het bouwwerk en enig ander onderdeel daarvan, dan wel het talud of enig ander werk, en tussen het maximaal respectievelijk minimaal toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Agrarisch Hulpbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf'aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch hulpbedrijf, al dan niet in combinatie met een agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde een intensief kwekerijbedrijf, een intensief veehouderijbedrijf of een glastuinbouwbedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
- b. kleinschalige duurzame energiewinning;
- c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende:
- e. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor beroepsuitoefening aan huis c.q. bedrijfsmatige activiteiten;
- f. tuinen, erven en terreinen;
- g. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel tot een oppervlakte van 100 m² en anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- b. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat of er meer dan één huishouden in de bedrijfswoning woonachtig is;
- c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis c.q. bedrijfsmatige activiteiten in bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken, tenzij:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis c.q. bedrijfsmatige activiteiten minder bedraagt dan 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken binnen een bestemmingsvlak, met een maximum oppervlakte van 100 m²;
- 2. de woonfunctie behouden blijft;
- 3. degene die de activiteiten uitvoert, bewoner van de bedrijfswoning is;
- 4. er geen detailhandel plaatsvindt;
- 5. de activiteiten niet meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 6. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving niet onevenredig toeneemt;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
- f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardrijbak, anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
- g. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het figuur 6 in paragraaf Gewenste situatie opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- h. in afwijking van het bepaalde onder g mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het figuur 4 in paragraaf Gewenste situatie opgenomen inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) worden in of op deze gronden geen bouwwerken gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder;
- b. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld;
- c. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken niet meer dan 10.000 m² bedraagt;
- d. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken al dan niet in combinatie met een uitbreiding, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken meer bedraagt dan 10.000 m², maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,35 m onder het maaiveld.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
- b. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
- c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
- 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of een verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bouwregels in de gebiedsbestemmingen en de overige bestemmingen uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. tot de voorgevels van gebouwen behorende erkers onder de volgende voorwaarden:
- 1. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens zal ten minste 2,00 m bedragen;
- 2. de horizontale diepte van een erker zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
- 3. de oppervlakte van een erker zal ten hoogste 10,00 m² bedragen;
- 4. de breedte van een erker zal ten hoogste 75% van de breedte van de voorgevel van het gebouw waar tegen aan wordt gebouwd bedragen;
- 5. de goothoogte van een erker zal ten hoogste de bouwhoogte van de eerste verdiepingsvloer van het gebouw waar tegen aan wordt gebouwd bedragen;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of het uitoefenen van straatprostitutie;
- c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie;
- d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en/of bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering dan wel de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- e. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- g. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
- h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport en de gemotoriseerde modelsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen, het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen;
- i. het gebruik van de gronden en bouwwerken als standplaats voor doeleinden van (detail)handel of bedrijf alsmede als standplaats voor wagens geschikt en bestemd voor de uitoefening van (detail)handel ter plaatse.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken:
- de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 onder a met maximaal 10%.
- c. 10.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 10.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 10.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan
Vredemakersweg 11, De Goorn
van de gemeente Koggenland behorende bij het raadsbesluit van 7 september 2015.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aan de Vredemakersweg 11 in De Goorn zijn plannen voor de vestiging van een landbouwmechanisatiebedrijf. Momenteel is het bedrijf gevestigd aan de Oosteinde 117 in Berkhout. De vestiging van het bedrijf op de huidige locatie is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming. Inmiddels is een bedrijfsplan bij de gemeente ingediend. Extern onderzoek van het bedrijfsplan heeft uitgewezen, dat sprake is van een volwaardig bedrijf. Het bedrijf is economisch voldoende gezond om te verplaatsen. De voorgenoemde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Momenteel heeft de planlocatie de bestemming 'Agrarisch' met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Op de locatie ligt een agrarisch bouwblok. Momenteel zijn er een bedrijfswoning en een grote schuur aanwezig. De huidige functie is beëindigd. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.1 Nut En Noodzaak
Vanwege milieutechnische redenen is het bedrijf genoodzaakt te verplaatsen. Hiervoor zijn verschillende locaties afgewogen. Het is wenselijk een locatie te kiezen die los ligt van de bestaande woonlintenstructuur. Hiervoor is een beperkt aantal locaties beschikbaar. Binnen de huidige lintstructuur van Berkhout geeft het bedrijf veel verkeersbewegingen. De nieuwe locatie aan de Vredemakersweg is ideaal omdat de locatie in de nabijheid ligt van een goede ontsluiting los van woonlinten en woongebied en omdat de locatie goed gesitueerd is binnen het werkgebied van het bedrijf. Omdat het landbouwmechanisatiebedrijf dag en nacht bereikbaar en beschikbaar moet zijn is een bedrijfswoning bij het bedrijf nodig. Het bedrijf kan daarom niet op een bedrijventerrein in de omgeving terecht omdat daar de bouw van een bedrijfswoning niet is toegelaten en hiervoor geen ruimte meer is op bedrijventerreinen. De locatie aan de Vredemakersweg ligt in het werkgebied van het landbouw mechanisatiebedrijf. De vestiging van een nieuwe bedrijfsmatige functie aan de Vredemakersweg geeft een nieuwe invulling in het gebied die een aanvulling geeft aan het bedrijventerrein. Door de nieuwe invulling wordt het gebied toekomstbestendig en wordt verpaupering van de bedrijfsbebouwing aan de Vredemakersweg tegengegaan.
Figuur 1 Situering planlocatie (rode stip) binnen werkgebied
(West-Friesland en De Beemster), huidige locatie bedrijf (blauwe stip)
Figuur 2 Luchtfoto met deels bedrijfswoning en bedrijfsloodsen (bron Ruimtelijke plannen)
Figuur 3 Foto huidige situatie planlocatie
Hoofdstuk 2 Planuitgangspunten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. Het eerste is van belang voor de inpassing van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.
2.1 Huidige Situatie
Bestaande bedrijfslocatie
In de huidige situatie is het bedrijf gesitueerd in de kern van Berkhout, aan het Oosteinde 117 in Berkhout. De situering binnen de lintstructuur geeft beperkingen ten aanzien van de milieusituatie en verkeersoverlast. Daarnaast is er sprake van hinder door het zware materieel dat van en naar het bedrijf rijdt. De woonkwaliteit in het lint wordt aanzienlijk verbeterd door de verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf. De locatie wordt momenteel gehuurd, daarom wordt voor de bestaande locatie geen aanpassing van de bestemming opgenomen in dit bestemmingsplan, ook is de nieuwe functie nog niet bekend. Bij de ontwikkeling van een nieuwe functie op de bestaande locatie zal een nieuwe bestemming afgestemd worden op een nieuwe functie op de locatie. Deze dient afgestemd te worden op de milieueisen ten aanzien van de omgeving.
Figuur 4 Fragment bestemmingsplankaart dorpen kom, huidig landbouwmechanisatiebedrijf met agrarische bestemming (linker agrarische bestemming)
Figuur 5 Fragment huidige bestemming planlocatie (agrarische bestemming, bouwblok)
Huidige situatie op de beoogde planlocatie
Aan de Vredemakersweg 11 in Goorn is voorheen een bloembollenbedrijf geweest. Op de locatie staan nog een bedrijfsloods en een bedrijfswoning. Dit bedrijf is gestopt. Het is wenselijk om op de beoogde planlocatie een nieuwe functie te vestigen om verpaupering van de huidige bebouwing tegen te gaan. De locatie ligt in de nabijheid van het bedrijventerrein en bij een bestaand agrarisch bedrijf met bedrijfswoning.
2.2 Gewenste Situatie
In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfswoning behouden. De aanwezige bedrijfsgebouwen worden aan de achterzijde uitgebreid en voor de locatie worden twee bedrijfsloodsen toegevoegd. Het bedrijf wordt ingepast met beplanting aan de zijkanten. Langs de voorzijde van de verharding wordt een haag aangebracht. De bestaande aansluiting op de weg en de bestaande watergangen blijven behouden.
De nieuwe ruimtelijke invulling sluit sterk aan op de bestaande situatie. De situering van het erf en de situering van de bedrijfsgebouwen sluiten aan op de bestaande structuur. Voor de ontwikkeling en het behoud van het landschap wordt ingezet op het op een goede wijze inpassen van nieuwe ontwikkelingen in het landschap.
Het erf is in de dwarsrichting aan de weg gesitueerd. De huidige structuur van het erf blijft behouden. De bedrijfsgebouwen zijn teruggerooid ten opzichte van de bedrijfswoning. De nieuwe gebouwen worden aan de oostzijde van de bedrijfswoning gesitueerd. Aan de voorzijde vormt de sloot de erfscheiding. Opslag zal voornamelijk aan de achterzijde van de gebouwen of inpandig plaatsvinden. De breedte van de scheidende watergang tussen de weg en het erf wordt zo veel mogelijk gerespecteerd. De watergang aan de voorzijde wordt niet gedempt. De breedte van een dam of brug over de scheidende sloot bedraagt maximaal 5 meter. De bestaande toegangen van het erf blijven gelijk. De gebouwen staan voornamelijk dwars op de weg. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande situatie. Aan de achterzijde wordt een gebouw in de dwarsrichting geplaatst. Het voorste deel van het terrein krijgt een representatieve uitstraling door de situering van hagen langs grote oppervlakten verharding. De bestaande grasoevers vormen het uitgangspunt bij de inrichting van sloten langs de percelen, met uitzondering van het gebied rondom de woning (huidige situatie is hier richtinggevend). De erfbeplanting heeft een sobere uitstraling. De beplantingssoorten zijn inheems. Voor de beplanting kan gekozen worden uit beplantingstypologieën. Voor het voorste deel van het erf met het hoofdgebouw en de karakteristieke bebouwing: markering van de hoeken van het erf met solitaire bomen, bomenrijen langs de randen, hagen en boomgaarden.
Figuur 6 Gewenste situatie
Figuur 7 Foto's van de huidige situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
In dit hoofdstuk staat het beleid beschreven dat mogelijk relevant is voor de gewenste ontwikkeling en/of het plangebied van dit bestemmingsplan. Hierbij wordt kort ingegaan op rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet in het nationale ruimtelijke beleid het roer om. Om de bestuurlijke drukte te beperken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het Rijk resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het rijksbeleid doet geen uitspraken over functiewijzigingen op perceelsniveau en wordt daarom voor beide locaties niet verder besproken.
3.1.1 Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
1. In het voorliggende geval is er sprake van een concrete, lokale behoefte. Deze behoefte is enerzijds bedrijfseconomisch van aard; het bedrijf heeft een andere plek nodig om haar activiteiten te kunnen uitbreiden. Anderzijds ligt de behoefte in het verbeteren van het woon- en leefklimaat bij de bestaande locatie van het mechanisatie bedrijf. De locatie is daarnaast gebonden aan een lokaal werkgebied in deze omgeving, de functie kan niet gerealiseerd worden op een bestaand bedrijventerrein omdat er geen bedrijfswoningen toegestaan zijn.
2. Een bedrijf van dergelijke aard en omvang is niet goed in te passen binnen lintbebouwing. Een locatie met een goede ontsluiting naar landelijk gebied geniet de voorkeur. Omdat op het bedrijventerrein van de Goorn geen ruimte beschikbaar is voor het landbouwmechanisatiebedrijf met een bedrijfswoning, is plaatsing aan de rand van het bedrijventerrein de beste locatie. Voor de bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat er een bedrijfswoning aanwezig is. Deze is op bedrijventerreinen in de gemeente Koggenland niet toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de bestaande massastructuur van het naastgelegen bedrijventerrein. Overigens is er sprake van 'hergebruik' van een voormalig agrarisch erf, waardoor de uitbreiding van bouwmassa in landelijk gebied tot een minimum beperkt blijft.
3. Het mechanisatiebedrijf krijgt een situering aan een doorgaande weg en is hierdoor goed ontsloten.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op herziening 23 juli 2011). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.' Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De structuurvisie is uitgewerkt in de PRV.
Ten behoeve van de Noord-Hollandse economie wil de Provincie Noord-Holland dat kwalitatief en kwantitatief genoeg ruimte beschikbaar is voor nieuwe ontwikkelingen. De Provincie Noord-Holland wil dat gemeenten ruimte maken voor nieuwe ontwikkelingen door eerst de mogelijkheden om bestaande werklocaties te intensiveren en herstructureren te benutten. Daarnaast zal, tegelijk met het optimaliseren van het ruimtegebruik op bestaande locaties ook ruimte moeten worden gezocht voor nieuwe locaties. Die zijn nodig om te voorzien in specifieke behoeften van bedrijven, maar ook om met deze nieuwe locaties schuifruimte te creëren voor het in gang zetten van herstructurering op andere locaties. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied.
De provincie streeft met het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB beleid) naar een vitaal platteland. Het beleid is hetzelfde voor nieuwe functies (die gevestigd worden na beëindiging van het agrarisch bedrijf) als voor zogenaamde nevenfuncties (activiteiten in combinatie met of naast het agrarisch bedrijf zoals logeren bij de boer of een zorgboerderij).
In beide gevallen is het zaak dat de specifieke kwaliteiten van het buitengebied worden
beschermd en verbeterd, en dat waardevolle bebouwing gehandhaafd en opgeknapt wordt.
Voordat nieuwe functies of nevenfuncties worden toegestaan, moet gewaarborgd worden dat
landschappelijke, cultuurhistorische en monumentale waarden worden behouden, of zelfs
liever nog worden versterkt. Daarom mag de vrijkomende bebouwing zeker niet worden
gebruikt voor industrie, transport en distributie. Deze zouden het karakter van het
buitengebied immers ingrijpend kunnen veranderen. Kleinschalige bedrijvigheid is wel
mogelijk, net als wonen, zorg en recreëren. De bescherming van cultuurhistorische en
landschappelijke waarden zijn dus zeer belangrijke pijlers. Ook het behoud van de regionale
identiteit verdient speciale aandacht.
Toetsing
De wenselijke verplaatsing van het landbouwmechanisatiebedrijf past binnen het beleid van de provincie om binnen het gebied met grootschalige landbouw te streven naar structuurverbetering en het uitplaatsen van bedrijven uit kwetsbaar gebied. De functie van het landbouwmechanisatiebedrijf is gerelateerd aan het landelijk gebied en is daarmee lokaal georiënteerd. Het is noodzakelijk om bij het bedrijf te wonen. Omdat het hier gaat om een bedrijf dat gerelateerd is aan het agrarisch werkgebied, is het wenselijk dat het bedrijf gesitueerd is in het landelijk gebied en niet op bedrijventerrein. De ontwikkeling voldoet niet geheel aan het VAB beleid. Het VAB beleid is sterk gerelateerd aan doelstelling van het behoud en de versterking van een vitaal aantrekkelijk landelijk gebied. De ruimtelijke karakteristiek van deze locatie is niet sterk gebonden aan cultuurhistorie en landschap. Het naastgelegen bedrijventerrein schermt het gebied voor een groot gedeelte af.
Op de bestaande locatie van het landbouwmechanisatiebedrijf wordt deze doelstelling gehaald. De provincie is bezig met een wijziging van de verordening waarbij onder voorwaarden ruimte wordt geboden aan bestaande agrarisch verwante bedrijven in het landelijk gebied. Uitgangspunten hierbij wordt dat nadat de noodzaak tot verplaatsing gemotiveerd is aangetoond er vrijkomende agrarische bouwpercelen beschikbaar zijn. Hier voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan. Opgeteld sluit daarom de voorgenomen ontwikkeling aan de Vredemakersweg aan op de doelstellingen van de provincie ten aanzien van de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)zijn regels verbonden aan de provinciale hoofdbelangen.
Artikel 15 is van toepassing. In Artikel 15 is aangegeven dat een bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van: de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden, de bestaande dorpsstructuur, de openheid van het landschap (stilte en duisternis), historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met: de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken, inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving, de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond)
en de te nemen maatregelen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Voorafgaand aan advies van de provincie met betrekking tot de verstedelijking in het landelijk gebied dient de gemeente nut en noodzaak van de betreffende verstedelijking buiten Bestaand Bebouwd Gebied aan te tonen.
Toetsing
Artikel 15:
Daarnaast geldt volgens de verordening de Ruimtelijke kwaliteitseis in geval van verstedelijking in het landelijk gebied. Voor dit project is van belang dat geen afbreuk wordt gedaan aan de, voor het betreffende landschapstype geldende kernkwaliteiten. Omdat de locatie grotendeels een bestaand agrarisch erf vormt, wordt voor de locatie geen uitgebreid beeldkwaliteitplan gemaakt. De locatie is getoetst op het beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied waarin de aspecten die genoemd zijn bij de Ruimtelijke kwaliteitseis van de provincie aan de orde komen.
Bij de paragraaf Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland is kort ingegaan op de inpassing van de ontwikkeling in het landschap. Voor de locatie is in aansluiting op de bestaande situatie van het erf een erfinrichtingsplan is gemaakt. Op basis van de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan van het Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied is de erfinrichtingsschets ontwikkeld. Op deze wijze wordt voldaan aan de ruimtelijke kwaliteitseis van de provincie.
Nut en Noodzaak:
Het plangebied ligt in het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eis van Nut en Noodzaak omdat zowel programmatisch als ruimtelijk een verbetering plaatsvindt op de huidige locatie van het landbouwmechanisatiebedrijf en omdat op de nieuwe locatie momenteel een agrarische bestemming ligt waar bebouwing is toegestaan. Hierbij wordt aangesloten. Bij het onderdeel duurzame verstedelijking, paragraaf 3.1.1. is een afweging weergegeven zoals ook naar voren komt bij de afweging van nut en noodzaak. Op de voormalige locatie zal sprake zijn van sanering van de functie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie 2009 - 2020
De gemeenteraad heeft het ruimtelijk beleid voor de gemeente op 12 oktober 2009 vastgesteld in de Structuurvisie 2009 – 2020 en in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van 2013. Het ruimtelijk beleid geeft richting aan ontwikkelingen in de gemeente. Koggenland is primair een groene gemeente, waar de ruimtelijke opgaven samenhangen met de doorontwikkeling van de eigen kernen en het bouwen voor een kwantitatieve en kwalitatieve vraag van de eigen bevolking. Daarnaast is er ook sprake van ruimtelijke opgaven voor het landelijk gebied.
De gemeente biedt ruimte voor doorgroeiwensen van bestaande bedrijven op bedrijventerreinen. Niet-agrarische bedrijfsontwikkeling op vrijkomende locaties in het agrarisch gebied en in de dorpslinten vindt sinds enkele jaren plaats. Ook in de toekomst zal de gemeente bedrijfsontwikkeling op vrijkomende agrarische bouwpercelen toestaan. Voorwaarde is wel dat het om passende bedrijvigheid gaat en de bedrijfsontwikkeling ruimtelijk wordt ingepast. In het bestemmingsplan is aangegeven welke categorieën bedrijvigheid zijn toegestaan. In overleg met de gemeente wordt bepaald wat een gewenste ruimtelijke inpassing inhoudt. Dan kan onder meer gedacht worden aan een beplantingsplan en beperkingen ten aanzien van buitenopslag. Bij de noodzakelijke vergunningverlening zal hierover in overleg met de gemeente moeten worden getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat niet-agrarische bedrijfsontwikkeling op vrijkomende agrarische bouwpercelen wordt toegestaan onder de voorwaarde dat het om passende bedrijvigheid gaat en sprake is van goede ruimtelijke inpassing.
Toetsing
De bedrijfslocatie wordt verplaatst naar een locatie waar voorheen een agrarisch bouwperceel lag. Een landbouwmechanisatiebedrijf kan gezien worden als een passende bedrijvigheid omdat de functie sterk gelieerd is aan het landelijk gebied en op deze locatie goed ontsloten is. De functie sluit in milieucategorie aan op de omgeving van het bedrijventerrein. De ruimtelijke inpassing is gebaseerd op de huidige situatie, aangevuld met een beplanting rondom het perceel. Hiermee is het erf optimaal ingepast. De massa structuur valt binnen de lintstructuur van agrarische bedrijven aan de Vredemakersweg. Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast. Hiermee voldoet het plan aan de structuurvisie van de gemeente.
3.3.2 Welstandsnota Koggenland
De welstandsnota van Koggenland is vastgesteld in 2008. Het daarin beschreven beleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving moet en wil behartigen. Het beleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de aanwezige cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen. Daarnaast speelt de welstandsnota een rol bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Het plangebied ligt in een gebied met een regulier welstandsniveau en maakt deel uit van gebied 12; ' buitengebied'. Het buitengebied is regulier welstandsgevoelig, waarbij de nadruk ligt op de inpassing van de bebouwing in het landschap en de bescherming van de streekeigen landelijke bebouwing.
3.3.3 Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Koggenland
Voor het Landelijk gebied van de gemeente Koggenland is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Nieuwe ontwikkelingen worden hieraan getoetst. In het beeldkwaliteitplan zijn vanuit de verschillende landschapstypen binnen de gemeente Koggenland zes gebieden onderscheiden. Deze gebieden zijn op basis van het bestaande grondgebruik en het vastgelegde beleid globaal begrensd.
Toetsing
Voor de ontwikkeling en het behoud van het landschap wordt ingezet op het op een goede wijze inpassen van nieuwe ontwikkelingen in het landschap. Voor een groot aantal ruimtelijke ingrepen dient daarom een erfinrichtingsplan opgesteld te worden. De hierna genoemde aspecten zijn van toepassing op de locatie. Bij afwijking van het uitgangspunt is dit aangegeven. De volgende aspecten zijn van belang bij het opstellen en schetsen van een erfinrichtingsplan.
Situering erf
1. De boerderijerven zijn in de woon- en bebouwingslinten en agrarische bebouwingslinten voornamelijk in de dwarsrichting aan de weg gesitueerd. Bij vergroting van het erf wordt aangesloten op de huidige richting en dient rekening gehouden te worden met doorzichten vanuit het lint en afstand tot bestaande watergangen, kades en dijken. De huidige structuur van het erf blijft behouden.
Interne situering
2. Op het terrein is duidelijk sprake van één hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen. De hoofdgebouwen zijn in de rooilijn geplaatst. Er is één bedrijfswoning op de locatie. De bedrijfsgebouwen zijn teruggerooid ten opzichte van het hoofdgebouw, met uitzondering van het kantoorgedeelte dat in lijn staat met de bedrijfswoning.
3. Door beplantingen worden de verschillende onderdelen op het erf met elkaar verbonden. Rondom het erf en op de erfscheidingen wordt beplanting aangebracht. Aan de voorzijde vormt de sloot de erfscheiding. Verharde delen van het erf zijn ingepast met een haag. Opslag zal voornamelijk aan de achterzijde van de gebouwen of inpandig plaatsvinden.
4. Kleinschalige elementen zoals volières en buitenopslag horen op het achterste deel van het terrein en zijn ingepast door middel van hagen of opgaande beplanting.
Aansluiting van het erf op de omgeving
5. De breedte van de scheidende watergang tussen de weg en het erf wordt zo veel mogelijk gerespecteerd. De watergang aan de voorzijde wordt niet gedempt.
6. De breedte van een dam of brug over de scheidende sloot bedraagt maximaal 5 meter. De bestaande toegangen tot het perceel vormen het uitgangspunt.
Bebouwingskarakteristieken
7. De gebouwen staan voornamelijk dwars op de weg. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande situatie. Aan de achterzijde wordt een gebouw in de dwarsrichting geplaatst.
8. Op het perceel is samenhang tussen de dakhellingen van de verschillende gebouwen. De gebouwen hebben een kantige vormbehandeling. De woning heeft een eigenstandige uitstraling.
Landschappelijke aankleding
9. Het voorste deel van het terrein krijgt een representatieve uitstraling door de situering van hagen langs grote oppervlakten verharding.
10. De linten worden gekenmerkt door natuurlijke oevers. De bestaande grasoevers vormen het uitgangspunt bij de inrichting van de percelen, met uitzondering van het gebied rondom de woning (huidige situatie is hier richtinggevend).
11. De erfbeplanting heeft een sobere uitstraling. De beplantingssoorten zijn inheems. Voor de beplanting kan gekozen worden uit beplantingstypologieën. Voor het voorste deel van het erf met het hoofdgebouw en de karakteristieke bebouwing: markering van de hoeken van het erf met solitaire bomen, bomenrijen langs de randen, hagen en boomgaarden.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.
4.1 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
In het plangebied ligt buiten ecologisch waardevolle gebieden (zie figuur 5). De locatie ligt op ruime afstand tot weidevogelleefgebied, de genoemde ontwikkeling heeft geen invloed op de te beschermen gebieden. Een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Figuur 8 Situering in relatie tot ecologisch waardevolle gebieden.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen volgens de Flora- en faunawet niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, sloten gedempt en bomen gekapt. Overtreding van de Flora- en faunawet wordt daarmee uitgesloten.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang rekening te houden met aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. Waar nodig moet in het bestemmingsplan een regeling worden opgenomen om aangetroffen waarden te beschermen.
4.2.1 Archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De locatie heeft in het Bestemmingsplan Landelijk Gebied een dubbelbestemming met 'Waarde -Archeologie 5'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) worden in of op deze gronden geen bouwwerken gebouwd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder
Toetsing
De mogelijke toename van de bebouwing op de locatie is kleiner dan 10.000 m². Hiermee blijft de toename van de bedrijfsbebouwing onder de drempelwaarde voor archeologisch onderzoek. De locatie behoudt zijn dubbelbestemming. Bij vernieuwing van de bebouwing in combinatie met een uitbreiding van de bebouwing op de locatie groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,35 meter dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.2.2 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden en op het erfgoed onder de grond (archeologie).
Toetsing
De locatie vormt momenteel een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Op de locatie zijn geen (zichtbare) cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.3 Water
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.
Wateradvies
Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan De Goorn Vredemakersweg 11.
Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap. Deze aspecten heeft het waterschap benoemd in het eerste deel van het concept wateradvies. In het tweede deel komen de onderwerpen aan bod die slechts een beperkte invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap en die hierdoor ondervangen kunnen worden met standaard maatregelen.
DEEL I
Er is aangegeven dat de verhardingstoename ten gevolge van uw plan meer dan 2000 m2 bedraagt. Een dusdanige toename van het verharde oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Bij een verhardingstoename van meer dan 2000 m2 berekent het hoogheemraadschap aan de hand van diverse plangebiedkenmerken een specifiek compensatiepercentage. Het hoogheemraadschap neemt contact op om nadere afspraken te maken en te komen tot advies over bovenstaande waterbelangen.
In aanvulling op de digitale watertoets heeft het hoogheemraadschap de volgende richtlijnen meegegeven.
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is gelegen in peilgebied 6130W-3 in de polder Westerkogge. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –4,00 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van primaire waterlopen naar het gemaal Westerkogge. Daar wordt het water via dit gemaal op het Markermeer uitgeslagen.
Waterkwantiteit
Uit de ingediende gegevens bij de genoemde digitale watertoets blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de daarin aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 4.000 m2. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.
Het hoogheemraadschap gaat echter uit van een werkelijke verhardingtoename, ongeacht of deze binnen of buiten een bestaand bouwblok ligt. Er dienen in alle gevallen van verhardingtoename compenserende maatregelen te worden getroffen. Tenzij uiteraard kan worden aangetoond dat voor de geplande verhardingtoename in een eerder stadium al compenserende maatregelen zijn getroffen. Voor de volledige geplande verhardingtoename dienen compenserende maatregelen moeten worden getroffen.
De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 6130W-3 uitgebreid te worden met 520 m2 waterberging (13% van de verhardingstoename). Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,32 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemalingcapaciteit van 16,15 mm/dag, een drooglegging van 1,50 meter en grondsoort klei.
Eventuele dempingen dienen één op één te worden gecompenseerd.
Vergunningen en ontheffingen
Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m ² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Houdt u rekening met de noodzakelijke proceduretijd die hiermee is gemoeid.
Toetsing
Bij de benodigde compensatie wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur van sloten. Ter realisatie van eventueel nodige waterberging wordt één of enkele van de sloten in de omgeving verbreed. De initiatiefnemer geeft aan dat de compenserende maatregelen worden aangebracht in aansluiting op bestaande sloten. De initiatiefnemer is van plan op de achterste erfgrens een sloot aan te leggen. Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt de initiatiefnemer van het plan in overleg met het Hoogheemraadschap.
DEEL II
De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), het Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' bepalend voor het waterbeleid binnen het beheersgebied. Dit plan beschrijft het waterbeheer en vormt de basis voor de watertaken die het waterschap heeft: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2009. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die u op onze website kunt vinden (https://www.hhnk.nl/portaal/keur_41208/).
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Er is aangegeven dat er binnen het plan geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het hoogheemraadschap voor de nieuwe ontwikkeling adviseert om een gescheiden stelsel aan te leggen. Het hoogheemraadschap adviseert om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Persleiding
Binnen het plangebied bevindt zich binnen de signaleringszone van een rioolpersleiding van het hoogheemraadschap. Dit houdt in dat beperkingen kunnen gelden ten aanzien van eventuele (bouw)werkzaamheden. Het is binnen deze zone niet zonder overleg toegestaan om objecten te plaatsen of werkzaamheden uit te voeren die een risico vormen voor het functioneren van de rioolpersleiding, zoals: het planten van bomen en/of diepwortelende beplanting, het uitvoeren van zware transporten, het opstellen van materieel op het tracé van de leiding, de opslag van (zwaar) materiaal, het werken aan- en/of realiseren van werken boven het tracé van de leiding en het graven of heien nabij de leiding. Indien er wel sprake is van dergelijke werkzaamheden, of wanneer er andere activiteiten worden uitgevoerd die op enige wijze schade zouden kunnen toebrengen aan de rioolpersleiding, dient hierover met het hoogheemraadschap vroegtijdig contact te worden opgenomen.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden.
Toetsing
Een landbouwmechanisatiebedrijf behoort tot de milieucategorie 3.1 (bedrijfscategorie landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw, algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²). Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter, waarbij geluid het maatgevende aspect is.
Een bedrijfswoning is geen gevoelig object in relatie tot het bedrijf waarbij die bedrijfswoning hoort. Bedrijfswoningen van derden zijn evenals 'burgerwoningen' gevoelige objecten voor de bepaling van de milieuruimte van omliggende bedrijven en de toepassing van de milieuregelgeving. Aan bedrijfswoningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het (vaak eigen) bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Voor nieuwe bedrijventerreinen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat naast bedrijfswoningen, bedrijven uit maximaal categorie 2 toelaatbaar zijn. Omdat het in dit geval gaat om een bestaande situatie, wordt daar flexibeler mee omgegaan. Het naastgelegen bouwvlak van de agrarische bestemming ligt op een afstand van 42 meter tot de bedrijfswoning van het beoogde landbouwmechanisatiebedrijf. De locatie waar bedrijfsbebouwing gerealiseerd wordt ligt op meer dan 50 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 meter. De afstand van de bedrijfswoning van het beoogde landbouwmechanisatiebedrijf tot het naastgelegen bedrijventerrein ligt op 55 meter afstand. De bedrijfswoning in het plangebied is al aanwezig en wordt positief bestemd. De woning geeft geen nieuwe beperkingen ten opzichte van het bedrijventerrein in de omgeving van het plangebied en de huidige bedrijfswoning staat op voldoende afstand van het bouwblok van het beoogde landbouwmechanisatiebedrijf.
4.5 Bodem
Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig is, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten vanuit een goede ruimtelijke ordening - in het kader van de Wet bodembescherming - bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Toetsing
Op de locatie is momenteel al een bedrijfswoning gesitueerd. Aan nieuwe bedrijfsgebouwen worden minder eisen gesteld ten aanzien van bodemgevoeligheid. In het kader van de planologische procedure is aanvullend bodemonderzoek daarom niet noodzakelijk. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet wel een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. In en rond het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico. De externe veiligheid geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Toetsing
In de omgeving van de locatie komen geen risicovolle inrichtingen voor. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting staat op 660 meter afstand. Dit is een benzine/LPG station. Omdat het invloedgebied van een LPG-tankstation een omvang van 150 meter heeft, zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Kabels En Leidingen
In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
In het bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen opgenomen:
Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf
Voor het bedrijf wordt de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf' gehanteerd. Omdat dergelijke bedrijven vaak in het buitengebied liggen is een combinatie met een (niet intensieve) agrarische functie ook toegestaan. Om de bouwmassa in het buitengebied te beperken, worden gebouwen binnen een bouwvlak gebouwd.
Voor de bedrijfswoning en de daarbij horende bijgebouwen gelden aparte maatvoeringseisen. Daarbij is het ruimtelijk gewenst dat bijgebouwen ondergeschikt blijven aan de hoofdgebouwen.
Waarde - Archeologie 5
Ter bescherming van archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure.
6.1.1 Overleg
Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Deze zijn verwoord in de beantwoording op de ingekomen reacties en weergegeven in deze toelichting. Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens opgesteld.
6.1.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord en opgenomen in de toelichting.
6.1.3 Vervolg
Vervolgens is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld op 7 september 2015. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
6.2.1 Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Voor de financieel-economische onderbouwing is een bedrijfsplan gemaakt.
6.2.2 Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Bij dit bestemmingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten, waarin de gemaakte kosten zijn geregeld. Het plangebied ligt in bestaand gebied. Dit houdt in dat de gemeente geen kosten heeft aan de aanleg van wegen, riolering, et cetera. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening is van de initiatiefnemer. Aangezien de gemeentelijke kosten hiermee gedekt zijn, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.