KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Bestaande Regels
Artikel 3 Tuin
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Bestaande Regels
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Planvorm
1.5 Planproces
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Achtergronden
2.1 Inleiding
2.2 Beleidsaspecten
2.3 Sectorale Aspecten
Hoofdstuk 3 Inhoud Van De Herziening
3.1 Inleiding
3.2 Aanpassing In De Regels
3.3 Aanpassing Op De Verbeelding
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Economische Uitvoerbaarheid
4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 3 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Nota Overleg En Staat Van Wijzigingen
Bijlage 6 Nota Zienswijzen

Molenweg e.o, 2e partiele herziening Zuidersingel 102a

Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 26-04-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Molenweg e.o, 2e partiele herziening Zuidersingel 102a als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST van de gemeente Lansingerland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Bestaande Regels

De regels van het bestemmingsplan Molenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0098-VAST zijn op dit plan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Tuin

In aanvulling van artikel 9 van de regels van bestemmingsplan Molenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0098-VAST geldt dat de voor “Tuin” aangewezen gronden mede bestemd zijn voor water.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Bestaande Regels

De regels van het bestemmingsplan Molenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0098-VAST zijn op dit plan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

In afwijking van artikel 22 van de regels van bestemmingsplan Molenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0098-VAST gelden de volgende algemene bouwregels:

5.1 Hoogte

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van goot- en bouwhoogten worden ondergeschikte bouwonderdelen van bouwwerken, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, opbouwen voor technische systemen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 meter of 10%, buiten beschouwing gelaten.

5.2 Bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen en bij de bepaling van het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwonderdelen van bouwwerken, zoals:

  1. a. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 0,5 meter;
  2. b. luifels bij winkels waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer dan 1 meter bedraagt;

buiten beschouwing gelaten.

5.3 Bestaande ondergeschikte bouwonderdelen

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in de leden 5.1 en 5.2 zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

In aanvulling van artikel 23 van de regels van bestemmingsplan Molenweg e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0098-VAST geldt:

Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2 dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota parkeernormen gemeente Lansingerland', die op 29 april 2014 in werking is getreden, of de rechtsopvolger daarvan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Molenweg e.o, 2e partiele herziening Zuidersingel 102a'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het college heeft op 2 oktober 2014 besloten om in principe medewerking te verlenen aan het voornemen van de eigenaar van het perceel Zuidersingel 102a om op het perceel een woning te bouwen.

In het vigerende bestemmingsplan Molenweg e.o. hebben de percelen de bestemming “Wonen”. Ter plaatse van de loods is een bouwvlak en een functieaanduiding “opslag” opgenomen. De gronden waarvoor 'opslag' geldt is uitsluitend bestemd voor opslag. Het oprichten van een woning is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft de locatie Zuidersingel 102a ten zuidwesten van Berkel en Rodenrijs. Op dit moment is op het perceel reeds een schuur aanwezig. In figuur 1.1 is globaal de ligging van het plangebied aangegeven. De aanpassingen vinden alleen plaats op het perceel 4476, maar omdat het naastgelegen perceel 8449 van dezelfde eigenaar is wordt dit perceel ook meegenomen in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Molenweg e.o.' Dit bestemmingsplan is op 29 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Lansingerland. In het bestemmingsplan hebben de percelen de bestemming “Wonen”. Tevens gelden de dubbelbestemmingen Waterstaat (deels), Waarde-Archeologie en Vrijwaringszone Invliegfunnel. Ter plaatse van de loods is een bouwvlak en een functieaanduiding “opslag” opgenomen. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor opslag. Het oprichten van een woning is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

1.4 Planvorm

In de herziening is met name de verbeelding aangepast. In de herziening zijn dan ook geen complete bestemmingsregels weergegeven. De regeling van het reeds inwerking zijnde bestemmingsplan 'Molenweg e.o.' vormt de basis. Aanvullend zijn regelingen opgenomen die van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.

1.5 Planproces

De herziening wordt als conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Deze worden in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een overlegreactie. Deze overlegreacties zullen worden samengevat en beantwoord in de 'Nota overleg en staat van wijzigingen'.

Daarna zal het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gesteld tot het indienen van een zienswijze. De eventueel binnengekomen zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de 'Nota Zienswijzen en staat van wijzigingen', waarna het bestemmingsplan zal worden vastgesteld.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de aanpassingen die de herziening tot doel heeft beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een toelichting gegeven op de regeling. Hoofdstuk 4 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Achtergronden

2.1 Inleiding

Deze herziening heeft als doel een nieuwe vrijstaande woning toe te staan op een perceel waar nu alleen opslag mogelijk is binnen de aanwezige bebouwing. In Hoofdstuk 3 is nader ingegaan op de wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

2.2 Beleidsaspecten

In deze paragraaf worden de diverse beleidsdocumenten van het Rijk, provincie en de gemeente in het kort beschreven. De wijzigingen die worden voorgestaan met deze herziening zijn niet van dusdanige aard dat deze wijzigingen leiden tot een wezenlijk ander plan. De herziening past binnen deze beleidsdocumenten.

2.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro (2011/2012)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. De doelen uit de structuurvisie en de genoemde belangen uit het Barro zijn wel van belang maar gezien de regeling die deze herziening beoogd, hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan vrijwel geen consequenties.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' (artikel 3.1.6. van het Bro). Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De ladder heeft betrekking op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze herziening maakt één nieuwe woning mogelijk. De toevoeging van één extra woning is geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder kan daarbij achterwege blijven.

2.2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. Op een perceel waar nu een oude vervallen schuur staat wordt een nieuwe woning toegevoegd. Dit zorgt voor een aantrekkelijkere leefomgeving. De herziening past binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Provinciale Verordening Ruimte (2014)

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Met deze herziening wordt de bestaande situatie vastgelegd. Verder maakt deze herziening geen ontwikkelingen mogelijk en past daarmee binnen de Verordening ruimte.

Met de in werking treding van de Verordening Ruimte 2014 maakt ook de provincie medewerking aan het plan mogelijk. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft inpassen. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert doordat een (asbesthoudende) loods wordt gesloopt en wordt vervangen door een woning. Het plangebied is bovendien niet aangeduid als beschermingscategorie waardoor een beeldkwaliteitsparagraaf niet noodzakelijk is.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Lansingerland (2010)

Met de Structuurvisie Lansingerland wil de gemeente sturing geven aan 'aantrekkelijk wonen, werken, recreëren en leven'. Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als behoud cultuurhistorische waardevolle karakter linten. Meer specifiek betreft het in dit geval een landelijk lint. De sloop van de oude schuur en de bouw van een woning meer in lijn met de omliggende woningen past binnen de structuurvisie Lansingerland.

Nota parkeren Lansingerland en Nota parkeernormen

In deze nota zijn de hoofdlijnen voor het auto- en fietsparkeerbeleid voor de periode 2013 – 2020 vastgelegd. De parkeernota vloeit voort uit het “Visiedocument verkeer en vervoer 2009- 2020”, dat gaat voor duurzame bereikbaarheid en inzet op milieuvriendelijke vervoerwijzen, ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement. Uniformering van de parkeernormen voor de kernen van Lansingerland en het behoedzaam uitbreiden van parkeergelegenheid in verband met openbaar groen en buitenspeelruimte is de ambitie. Bij het auto- en fietsparkeren moet telkens gezocht worden naar de juiste balans tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en economie.

De te hanteren auto- en fietsparkeernormen zijn in een separate 'Nota parkeernormen' vervat. Binnen het plangebied zal rekening gehouden worden met de Nota parkeren Lansingerland en de Nota parkeernormen. Parkeren dient volledig op eigen terrein te worden opgelost. Er moeten ten minste drie parkeerplaatsen op het perceel worden gerealiseerd en in stand gehouden. Deze parkeerplaatsen dienen een minimale oppervlakte van 15 m2 te hebben, met een minimale diepte van 6 meter en een minimale breedte van 2,5 meter. De maatvoering van de parkeerplaatsen kan in overleg met de verkeerskundige eventueel aangepast worden.

2.3 Sectorale Aspecten

2.3.1 Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai

Het bestemmingsplan voorziet in een nieuwe woning aan de Zuidersingel 102a te Lansingerland. Een woning is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelige functie waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De locatie ligt binnen wettelijke geluidszone van de Oude Bovendijk, de Hofweg en de Rodenrijseweg. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie

Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de nieuwe woning ten gevolge van de Oude Bovendijk, Hofweg en Rodenrijseweg berekend. Daaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

2.3.2 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 2.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
Uurgemiddelde concentratie Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³
Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³
24-uurgemiddelde concentratie Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³
Fijn stof (PM2,5) Jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één woning. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rodenrijseweg (maatgevende weg ten zuiden van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 26,5 µg/m³ voor NO2, 22,6 µg/m³ voor PM10 en 14,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

2.3.3 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor en het water. Ten zuiden van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een hogedruk aardgasleiding.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door hogedruk aardgasleiding

Direct ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen. Het invloedsgebied voor externe veiligheid van de gasleiding bedraagt 140 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding. De beoogde ontwikkeling voorziet in een zeer beperkte toename van het aantal personen. Hierdoor zal naar verwachting het groepsrisico niet berekenbaar toenemen en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient het groepsrisico wel beknopt te worden verantwoord.

Verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is onderstaande verantwoording verwerkt.

Zelfredzaamheid zegt iets over de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een risicobron om zich in veiligheid te brengen, indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.

Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van een één woning. De personen binnen het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit zelfredzame personen. Binnen het plangebied zullen mogelijk wel kinderen aanwezig zijn. Kinderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen kunnen begeleiden, zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. Dit levert dan ook geen beperking op. Maatregelen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te vergroten zijn onder andere:

  • Zorg dragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
  • De woning zodanig construeren dat aanwezigen bij een fakkelbrand (maatgevend scenario bij hogedruk aardgasleiding) meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Voor het ontvluchten van objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af te richten en alle (nood)uitgangen in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.
  • Rekening houden met het verhogen van de brandwerendheid van de gevels;

Deze maatregelen hebben geen betrekking op de ruimtelijke kwaliteit van het bestemmingsplan maar komen met name aan de orde in het kader van de opvolgende Wabo procedure.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

2.3.4 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Na het in vooroverleg brengen van het voorontwerpbestemmingsplan zijn een aantal aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Er is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) en een nader asbest in grond onderzoek (zie bijlage 3). De schuur is in de zomer van 2016 gesloopt. De grond en het grondwater van de onderzoekslocatie zijn zwaar verontreinigd. Er is ter plaatse sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. De locatie is in milieuhygiënisch opzicht niet geschikt voor het beoogde gebruik (wonen en tuin). Er kan nu dan ook geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend. Er is derhalve een saneringsplan ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Zuid- Holland. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 10 augustus 2017 de beschikking afgegeven. De sanering kan conform het saneringsplan worden gestart. Omdat het huidige dan wel toekomstige gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging kan leiden tot zodanige risico’s voor mens, plant of dier is een spoedige sanering noodzakelijk. Vanwege de risico’s dient te worden begonnen met de sanering vóór september 2021. De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan pas verleend worden als uit de saneringsevaluatie blijkt dat gedeputeerde staten hebben ingestemd met de behaalde saneringsresultaten.

2.3.5 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen en agrarisch gebied aanwezig. Ten noorden van het plangebied is het bedrijfsperceel van Koppert BV gelegen. De bedrijfsvoering is gericht op het kweken van biologische gewasbeschermingsmiddelen. Qua aard en verschijningsvorm vertoont het bedrijf een gelijkenis met een specifiek glastuinbedrijf. Op basis van de VNG-uitgave geldt hiervoor een richtafstand van 30 m ten opzichte van milieugevoelige functies (woningen).

Bij de inrichting van het bedrijfsperceel van Koppert BV is rekening gehouden met de aanwezige milieugevoelige functies (woningen) langs de Zuidersingel en Molenweg. Aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel zijn geen kassen gesitueerd, maar bedrijfsbebouwing. De beoogde woning is is op een afstand van circa 60 meter van de (mogelijke) bedrijfsbebouwing van Koppert BV gesitueerd. Hiermee is er voldoende afstand tussen de woning en de bedrijfsbebouwing.

Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied of die door de beoogde ontwikkeling belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat Koppert BV door de beoogde ontwikkeling niet wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

2.3.6 Rotterdam The Hague Airport

Nabij het plangebied is de luchthaven Rotterdam The Hague Airport gelegen. Als gevolg van de nabije ligging van de luchthaven gelden er beperkingen in het plangebied.

Bouwhoogte

Het plangebied is gelegen in het toetsingsvlak waarvoor een toetsingshoogte geldt van 15,17 m boven NAP. De beoogde woning blijft ruim onder de toetsingshoogte van 15,17 m en vormt hierdoor geen belemmering.

Vliegverkeerslawaai

Voor de geluidsbelasting moet voldaan worden aan de huidige Omzettingsregeling. Op basis van de Omzettingsregeling gelden geluidcontouren, zoals weergegeven op de volgende afbeelding. Hierbij is de 56 dB(A) Lden-contour qua effecten vergelijkbaar met de voormalige 35 Ke-contour onder de oude wetgeving. Het plangebied (rode cirkel) ligt buiten de 56 dB(A) Lden-contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0003.png"

2.3.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Lansingerland

Op 29 april 2010 is het Waterplan Lansingerland vastgesteld. Het doel van het Waterplan is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie van Gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn:

  • een samenhangende beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en (water)problemen;
  • een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering;
  • een concreet maatregelenpakket voor de realisatie van maatregelen.

De doelgroep van het stedelijk Waterplan bestaat uit bestuurders (van de Gemeente en de hoogheemraadschappen), bewoners, beleidsmakers en beheerders. Het Waterplan heeft geen wettelijke status, maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen Gemeente en hoogheemraadschappen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2015-2020

In het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. De ambities voor de huidige planperiode concentreren zich met name op het in stand houden van het systeem, het vernieuwen van de basisrioleringsplannen (BRP's) en het uitbouwen van kennis over het functioneren van het systeem door meten en monitoren. Ook wordt de samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen Lansingerland, de twee hoogheemraadschappen en andere gemeenten in de regio voortgezet en versterkt.

Waar in de voorgaande planperiode de focus lag op maatregelen ter verbetering van het rioolstelsel zullen in deze planperiode nieuwe inzichten worden vergaard waar vervolgens weer nieuwe maatregelen uit zullen volgen. We hechten verder als gemeente belang aan duurzaam verwerken van hemelwater, zoals het scheiden van schone en vuile waterstromen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Zuidersingel 102a en bestaat uit een bestaande schuur. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m onder het maaiveld.

Op het perceel ligt een duiker die twee watergangen verbindt in verschillende peilgebieden. De duiker maakt deel uit van het watersysteem.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is een duiker aanwezig. Dit betreft secundair water. Het onderhoud hieraan wordt uitgevoerd door de eigenaren van de aangrenzende percelen. Er zijn ook secundaire watergangen in het plangebied aanwezig. Deze watergangen worden, net als duikers, onderhouden door de aangrenzende eigenaren.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuid en westen van het plangebied is een regionale waterkering aanwezig. Het plangebied ligt deels binnen de beschermingszone van deze waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Het bouwvlak van de woning ligt niet binnen deze zone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop van een bestaande schuur en de bouw van een woning. Ten gevolge hiervan is er geen toename in verharding en is er geen sprake van een verslechtering van het watersysteem.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Deze aanwezige duiker verbindt twee watergangen in verschillende peilgebieden en maakt deel uit van het watersysteem. De eigenaar van het perceel is verantwoordelijk voor het in goede staat houden van de duiker. De nieuwe woning mag niet over de bestaande duiker heen gebouwd worden. De huidige staat van de duiker noopt tot een vernieuwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0004.png"

Voor het hoogheemraadschap is het van belang dat het watersysteem blijft functioneren. Van de huidige duiker is bekend dat het niet optimaal functioneert. De duiker ligt tussen twee sloten met een verschillend waterpeil. Dat is niet gewenst. Bij slecht functioneren van een duiker, is de eigenaar verplicht om verbeteringen uit te voeren. De eigenaar wil de huidige duiker voor het grootste deel vervangen door een sloot (zie onderstaande tekening).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0005.png"

Voor het resterende deel (waarvan slechts een klein deel in het plangebied ligt) zal de duiker dan in stand worden gelaten of vervangen. Daarvoor behoeft in het bestemmingsplan niets te worden geregeld omdat in de Keur en Legger van het hoogheemraadschap de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de duiker juridisch is gewaarborgd. De aanleg van de sloot en het eventueel vervangen van een stuk duiker zal conform eisen van het hoogheemraadschap moeten plaatsvinden (o.a. breedte van de sloot en diameter duiker). Het watersysteem op het terrein van de eigenaar zal goed moeten aansluiten op het watersysteem op gemeentelijke grond. Ten behoeve van de mogelijkheid van de realisatie van een watergang wordt in de bestemming “Tuin” ‘water’ toegevoegd. Water is al mogelijk binnen de bestemming “Wonen”.

Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

2.3.8 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Binnen het plangebied staat een schuur.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening Ruimte

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen bes chermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten westen van het plangebied zijn belangrijke weidevogelgebieden aanwezig. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn gelegen op meer dan 15 km afstand vanaf het plangebied.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De ontwikkeling van een burgerwoning heeft een zeer beperkte toename van het verkeer tot gevolg. Vanwege de ruime afstand tot de natuurgebieden kan vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie dan ook worden uitgesloten. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten.

De kleinschalige ontwikkeling is daarnaast ook niet van invloed op het functioneren van de op enige afstand gelegen EHS en weidevogelgebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0098H02-VAST_0007.png"

Figuur 2.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 4). In tabel 2.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 2.2: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

Nader onderzoek nodig
Vrijstellingsrege-ling Ffw tabel 1 huismus, mol, bosmuis en huisspitsmuis

gewone pad
nee
Ontheffingsrege-ling Ffw tabel 2 - nee
tabel 3 bijlage 1 AMvB - nee
bijlage IV HR Vleermuizen (marginaal foerageergebied) nee
vogels cat. 1 t/m 4 - nee

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Het voorkomen van algemene broedvogels in het cultuurgroen is mogelijk. Tijdens werkzaamheden dient dan ook rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

2.3.9 Archeologie

Beleid en normstelling

Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. De gemeente Lansingerland heeft op 29 september 2016 archeologisch beleid vastgesteld.

Onderzoek en conclusie

Op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland is voor de gronden binnen het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde van toepassing. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 3 Inhoud Van De Herziening

3.1 Inleiding

De eigenaar van het perceel wil een bouwkavel voor een vrijstaande woning op een perceel waar een schuur met een opslagfunctie stond. De herziening heeft als doel de schuur weg te bestemmen en een nieuwe vrijstaande woning mogelijk te maken.

3.2 Aanpassing In De Regels

De regeling uit het bestemmingsplan Molenweg e.o. is in principe onverkort van toepassing. Daarnaast zijn er wijzigingen aangebracht in de algemene bouwregels en gebruiksregels, conform de huidige standaarden.

3.3 Aanpassing Op De Verbeelding

Op de verbeelding wordt een bouwvlak voor de nieuw op te richten woning vastgelegd. Uitgangspunt is de gemaakte afspraken in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarom is geen exploitatieplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening noodzakelijk. Op basis hiervan wordt vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid kan worden gewaarborgd.

4.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de herziening als conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Deze zijn in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een overlegreactie. Deze overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota overleg en staat van wijzigingen', zie bijlage 5. Daarnaast zijn in deze nota enkele ambtshalve wijzigingen opgenomen.

Daarna is het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld tot het indienen van een zienswijze. De eventueel binnengekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota zienswijzen en staat van wijzigingen', zie bijlage 6, waarna het bestemmingsplan zal worden vastgesteld.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 2 Nader bodemonderzoek

Bijlage 3 Nader Asbestonderzoek

Bijlage 3 Nader asbestonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna

Bijlage 5 Nota Overleg En Staat Van Wijzigingen

Bijlage 5 Nota overleg en Staat van wijzigingen

Bijlage 6 Nota Zienswijzen

Bijlage 6 Nota zienswijzen