Fietspad F228.5, 1e herz bp Oostland-Berkel
Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland
Vastgesteld op 28-05-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Fietspad F228.5, 1e herz bp Oostland-Berkel met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0120H01-VAST van de gemeente Lansingerland;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 afgraven en ophogen van de bodem:
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
- a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden);
1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsgrens:
de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
1.10 bestaand (in relatie tot bebouwing):
bebouwing dat op het moment van in werkingtreding van het bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.11 bestaand (in relatie tot gebruik):
gebruik dat op het moment van in werkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het vorheen geldend planologische regime;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 gevoelige bestemming:
woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen, waarbij geldt dat locaties waar zich wel kinderen bevinden maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, niet als gevoelige bestemming worden aangemerkt;
1.24 Keur:
wettelijke regels, opgesteld door het waterschap, waarin regels zijn opgenomen voor het bouwen en het gebruik van de gronden die aan een waterloop of (binnen een) waterkering zijn gelegen;
1.25 kunstwerk (beeldend):
voortbrengsel van de beeldende kunsten; kunstuiting;
1.26 kunstwerk (civiel):
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen,waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;
1.27 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.28 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan;
1.29 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.30 watergang:
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.31 waterkering:
een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam;
1.32 Wro:
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.6 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fietspaden en/of -stroken en voetpaden;
- b. verkeersvoorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken en opstelstroken;
- c. nutsvoorzieningen, beeldende kunstwerken en straatmeubilair;
- d. bermen, groenvoorzieningen en water;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers;
met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:
- a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het behoud van parkeervoorzieningen;
- e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- g. het milieu.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 9 wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van bouwwerken voor bewoning;
- b. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
- c. van ongebouwde parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
- d. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
- e. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- f. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, water aan- en afvoer en waterberging;
- d. dammen en duikers;
- e. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- f. extensief recreatief medegebruik;
- g. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:
- a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. het behoud van parkeervoorzieningen;
- e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- g. het milieu.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bruggen, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden dienen te worden verricht die dieper reiken dan 1 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkering;
- b. de waterhuishouding;
met de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals:
- a. schoorstenen, antennes, lift- en dakopbouwen, zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1 meter of 10%;
- b. plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, balkons, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1 meter;
buiten beschouwing gelaten.
8.2 Bestaande bouwwerken
Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in lid 8.1, zijn toegestaan voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
- d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
- e. de bouwwerken, welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend;
- f. de bouwwerken waarvan het gebruik slechts mogelijk was na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend.
9.2 Uitzonderingen strijdig gebruik
De volgende vormen van gebruik zijn niet strijdig:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 9.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Veiligheidszone - magneetveld
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - magneetveldzone' mogen de gronden niet bebouwd worden ten behoeve van een gevoelige bestemming.
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - magneetveldzone' mogen de gronden niet gebruikt worden ten behoeve van een gevoelige bestemming.
10.2 Ecologische waarde
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m3 mag bedragen;
- b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van beeldende kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen en aanwijzingen op de kaart in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%;
- e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in artikel 8, lid 8.1 onder a waarbij de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 meter;
- f. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de hoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op:
- 1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
- 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
- 3. een maximale “site-sharing” en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is;
- g. voor reclamemasten/objecten; afhankelijk van op te stellen beleid. Niet voor elk plan, alleen voor bedrijfsterreinen en infrastructuur.
11.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
- a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 11 niet kunnen worden gebouwd;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd;
- c. het wijzigen van de per aanduiding of in de planregels gegeven maten en afmetingen met ten hoogste 20%, indien, in verband met ingekomen bouwaanvragen, deze wijzigingen nodig of wenselijk zijn.
12.2 Wijzigingen bestemmingen en aanduidingen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het toevoegen op de kaart van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ of de aanduiding ‘archeologische waarden’, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een gebied met hoge oudheidkundige waarden die gehandhaafd dienen te blijven;
- b. het wijzigen van de bestemmingen ten behoeve van de aanleg van een (ondergrondse) leiding van welke aard dan ook. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, de Inspectie-VROM of de beheerder(s) van de leiding;
- c. het geheel verwijderen en/of wijzigen van bestaande op de kaart aangegeven aanduidingen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Fietspad F228.5, 1e herz bp Oostland-Berkel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Dit bestemmingsplan gaat in op de realisatie van het fietspad F228.5 in de gemeente Lansingerland.
1.1 Aanleiding En Doel
In maart 2008 is het fietsplan 'Zuid-Holland méér op de fiets' vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. Daarmee zet de provincie in op een beter fietsnetwerk, is er aandacht voor communicatie en gedrag en wordt er geïnvesteerd in stalling- en overstapfaciliteiten. Het gaat hierbij om verbindingen tussen stedelijke centra en OV-knooppunten, ontsluiting tussen stad en recreatieve gebieden en recreatieve routes in natuur, recreatief en cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
Voor het fietsnetwerk is in overleg met de gemeenten in de provincie vastgesteld op welke locaties behoeftes zijn en wensen bestaan om fietspaden te realiseren. Eén van de opgenomen fietspaden in het Fietsplan is de F228, welke een directe verbinding tussen de kernen van Zoetermeer en Pijnacker biedt. Het fietspad vormt een verbinding tussen de P. Bregmanlaan en Kleihoogt. In afbeelding 1.1 is een uitsnede van het Provinciaal Fietsplan te zien met de globale ligging van de F228.5.
De realisatie van het fietspad is niet mogelijk op basis van het op 27 juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Oostland- Berkel', daar ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan de ontwikkeling en locatie van het fietspad nog onvoldoende bekend was. Derhalve is ervoor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen, de eerste herziening van het bestemmingsplan 'Oostland – Berkel'.
Afbeelding 1.1: Uitsnede Fietsplan 2008 provincie Zuid-Holland met ligging F228.5
1.2 Gekozen Planopzet
Voor de realisatie van de F228.5 is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Daarmee is een passend juridisch-planologisch kader gecreëerd, waarbinnen het fietspad kan worden gerealiseerd. In Juridische planopzet (hoofdstuk 6) is aangegeven hoe de beoogde ontwikkelingen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.
1.3 Ligging En Begrenzing
Het gebied waarin het tracé van fietspad F228.5 is gepland, loopt van de P. Bregmanlaan naar de Kleihoogt, over een afstand van circa 680 meter. Het te realiseren fietspaddeel start vanaf de P. Bregmanlaan, waarna het langs een watertje zuidelijk gaat. Vervolgens kruist het fietspad een reeds bestaande watergang en gaat het over een agrarisch gebied in westelijke richting naar de Kleihoogt. Afbeelding 1.2 toont de globale ligging van het plangebied. Figuur 1.3 toont het ontwerp van het fietspad.
Afbeelding 1.2: Ligging F228.5 (kaart Google Maps)
1.4 Vigerend Planologisch Regime
Het plangebied van de F228.5 valt binnen het bestemmingsplan 'Oostland – Berkel' dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Het fietspad is gesitueerd op gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch' en 'Recreatie'. Daarnaast hebben de gronden gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering', 'Leiding – Hoogspanning' en 'Waarde – Archeologie 3', alsmede een wijzigingsbevoegdheid tot 'Agrarisch – Glastuinbouw'. Het geldende bestemmingsplan staat de realisatie van een fietspad niet direct toe.
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 2 beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het plan beschreven en worden de ontwikkelingen binnen het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 is gericht op de uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Een toelichting op de juridische systematiek is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Het beleid van de gemeente Lansingerland vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van Rijk en provincie vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor zover relevant voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het Rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.
2.1 Europese Regelgeving
2.1.1 Verdrag van Valetta (Malta)
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. De in het kader van dit bestemmingsplan relevante archeologische aspecten zijn weergegeven in paragraaf 5.1.1.
2.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn
De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.
Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het plangebied ligt niet in directe nabijheid van een gebied behorend tot het Natura 2000-gebied. De relevante aspecten vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn weergegeven in paragraaf 5.1.2.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit (2004) is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt. De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.
Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap.
De aanleg van de F228.5 past binnen de in de Nota uiteengezette beleidsuitgangspunten.
2.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Medio maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) betreft een actualisatie van het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid. De SVIR zet twee zaken helder neer. Een scherp kader voor prioritering in het Infrafonds en een selectief ruimtelijk beleid dat meer overlaat aan provincies en gemeenten. Minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Het beleid ten aanzien van landschap is niet langer een Rijksverantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.
2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) is met ingang van 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro, ook wel bekend geraakt als de AMvB Ruimte, is een besluit dat nadere regels geeft waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro bevat onder andere algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder andere dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren.
Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
De plannen voor de F228.5 zijn afgestemd op en passend binnen de uitgangspunten uit het Barro.
2.2.4 Rijksbeleid voor water
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet zijn alle vergunningen betreffende 'water' opgenomen. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Onderdeel van het Rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies. De gevolgen van de realisatie van de F228.5 voor de waterhuishouding staan beschreven in paragraaf 5.2.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Gedupeerde Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe Structuurvisie en de Verordening Ruimte zijn in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De structuurvisie is op 26 juli 2010 in werking getreden en inde jaren hierna verschillende keren geactualiseerd.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers.
Samengevat verwoord de Visie op Zuid-Holland de volgende vijf integrale hoofdopgaven:
- 1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- 2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- 3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- 4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- 5. stad en land verbonden.
De laatste drie hoofdopgaven geven richting aan de ruimtelijke hoofdstructuur van Zuid-Holland. Hierin staan het evenwicht en de samenhang tussen het stedelijk netwerk en het landelijk gebied centraal. De provinciale belangen bepalen de ruimtelijke koers van Zuid-Holland tot 2020. Vanuit de hoofdopgave Stad en Land verbonden, gaat de visie uit van een versterking van de samenhang tussen stad en land. Op die manier wil de provincie de leefbaarheid en aantrekkelijkheid vergroten van het stedelijk gebied en het landelijk gebied binnen de stedelijke invloedssfeer. Hoofddoel van een samenhangend landschappelijk netwerk is het verbeteren van de relatie stad-land in fysieke en economische zin. Daartoe behoort het verbeteren van de kwaliteit en het vergroten van de toegankelijkheid hiervan. De realisatie van de F228.5 draagt hieraan bij.
Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte (VR) is onderdeel van de structuurvisie. De regels in de VR zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de VR zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte in de provinciale VR opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De VR heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
In de VR geldt voor het tracé van de F228.5 dat de gronden zijn gelegen binnen het zogenaamde 'glastuinbouwbedrijvengebied'. Binnen de begrenzing van het 'glastuinbouwbedrijvengebied' is naast glastuinbouw de vestiging of uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw, zoals transportbedrijven, verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten. Echter, vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) Oostland/Groenzone Berkel-Pijnacker hebben de gemeenten Pijnacker-Nootdorp en Lansingerland tezamen met de Provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap Delfland gewerkt aan het substantieel verbeteren van het woon- en leefklimaat in beide gemeenten, door het bundelen van groenvoorzieningen, waterberging, herverkaveling en (recreatieve) ontsluiting. Niet alleen wordt het tekort aan recreatieve mogelijkheden teruggedrongen en wordt het FES-gebied klimaatbestendig gemaakt met toekomstbestendige waterbergingen, ook wordt een robuuste groene en recreatieve verbinding gerealiseerd tussen het Groene Hart en Midden-Delfland. Dit heeft geleid tot het opstellen van het Masterplan Oostland/Groenzone Berkel – Pijnacker.
Het FES-gebied met haar doelstellingen is onder andere planologisch-juridisch vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Oostland – Berkel'. Binnen het Masterplan Oostland/Groenzone Berkel-Pijnacker is het provinciale fietspad 228 wel opgenomen als recreatieve ontsluiting. Aangezien ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan de ontwikkeling en locatie van het fietspad echter nog onvoldoende bekend was, is ervoor gekozen het fietspad planologisch – juridisch mogelijk te maken middels een herziening (eerste) herziening van het bestemmingsplan 'Oostland – Berkel'.
Voor de realisatie van het fietspad dient tevens rekening gehouden te worden met de waterkeringen.
Afbeelding 2.1: uitsnede kaart waterkering Verordening Ruimte provincie Zuid-Holland
De aanduiding voor de kernzone rondom de waterkering is van toepassing op het voornemen voor realisatie van het fietspad. Gebieden met deze aanwijzing worden in een bestemmingsplan aangewezen voor onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die waterkeringen. Deze bescherming is vastgelegd in de dubbelbestemming Artikel 6Waterstaat - Waterkering in de regels van onderhavig bestemmingsplan. De overige aanwijzingen hebben geen betrekking op de realisatie van het fietspad.
2.3.2 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) biedt een overzicht op hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad.
In paragraaf 5.1.1 zijn de cultuurhistorisch relevante aspecten van het plangebied beschreven.
2.3.3 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan
Het Provinciale Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) is gebaseerd op de Nota Mobiliteit en bestaat uit twee delen; deel A bevat de hoofdlijnen van beleid terwijl deel B ingaat op de Beleidsagenda.
In het PVVP zijn in deel A voor het taakveld 'Fiets' een aantal beleidslijnen opgenomen. De provincie geeft aan dat het aanleggen van nieuwe fietsinfrastructuur soms onvermijdelijk zal zijn, met name wanneer er nieuwe ruimtelijke en economische ontwikkelingen in gang gezet moeten worden. Het investeren in fietsvoorzieningen wordt in dit verband gerelateerd aan de investeringen in hoogwaardig regionaal openbaar vervoer om de overstap tussen openbaar vervoer, auto en fiets soepeler te laten verlopen. Voor de fietsnetwerken is een aantal aspecten van belang:
- stevige intensivering utilitair en recreatief verkeer;
- toename van het fietsgebruik;
- verbeteren van de verkeersveiligheid;
- versterken van het vervoer per fiets in ketenmobiliteit.
De provincie Zuid-Holland wil het fietsnetwerk verder versterken door het aanleggen van nieuwe vrijliggende, bovenlokale en regionale fietsverbindingen. Deze fietspaden krijgen veelal een recreatieve en tegelijk een utilitaire functie. Er heeft een uitgebreide verkenning plaatsgevonden naar de ontbrekende schakels in het netwerk. Daarnaast is het nieuwe provinciale beleid gericht op het creëren van nieuwe verbindingen tussen kernen/steden. Het kruisen/doorbreken van (al dan niet natuurlijke) barrières is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Met de aanleg van de F228.5 wordt aangesloten bij de in het PVVP uiteengezette uitgangspunten.
2.3.4 Fietsplan 2008, Zuid-Holland méér op de fiets
Het fietsbeleid van provincie Zuid-Holland is vastgelegd in het Fietsplan 2008. De provincie wil hiermee het fietsgebruik stimuleren. Meer mensen op de fiets draagt bij aan de bereikbaarheid van de provincie en van kernen binnen de provincie. Daarnaast draagt goed fietsbeleid ook bij aan de doelstelling op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid. Bij het fietsplan is tevens een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende jaren opgesteld. Hierin zijn de hoofdprioriteiten voor nieuwe infrastructuur uitgewerkt. In de eerste plaats zijn dat de verbindingen tussen stedelijke centra en knooppunten. Daarnaast is aandacht voor ontsluitingen tussen de stad en recreatieve gebieden en recreatieve routes in natuur, recreatief en cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
Afbeelding 2.2: uitsnede kaart Fietsplan 2008
In het Fietsplan 2008 is de F228.5 opgenomen. Door de realisatie van het fietspad ontstaat een kwalitatief hoogwaardige fietsverbinding tussen Pijnacker-Nootdorp en Zoetermeer.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Beleidsregel veendijken (2008)
Naar aanleiding van het bezwijken van een veendijk in Wilnis en Rotterdam en grove scheurvorming in veendijken in Delfland in de zomer van 2003, is landelijk veel aandacht voor de sterkte van veendijken ontstaan. In 2005 is de Beleidsregel Niet bouwen op veendijken door Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. In 2007 is de werking van deze beleidsregel geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan is de Beleidsregel veendijken opgesteld. Sinds 2008 is deze beleidsregel in werking. De Beleidsregel veendijken vervangt de Beleidsregel Niet bouwen op veendijken.
De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veendijken te belemmeren. Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel.
De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:
- Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door Hoogheemraadschap van Delfland);
- Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).
Het onderscheid tussen deze twee doelstellingen is van belang omdat bij de aanbrenging van werken (als beoogde activiteit) beslag wordt gelegd op de nog aanwezige open ruimte voor toekomstige versterkingen. In geval de veendijken enkel worden versterkt, dus zonder aanbrenging van werken, wordt de open ruimte voor toekomstige versterkingen niet ingeperkt.
Het uitvoeren van kadeverbeteringen uitsluitend voor het vergroten van de veiligheid van het achterland is de taak die berust bij Hoogheemraadschap van Delfland als waterkeringbeheerder.
Afbeelding 2.3: Veendijken in en nabij het plangebied (rood omcirkeld)
In het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met de veiligheid in het kader van de veendijken. Rondom de waterkering in het plangebied is een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen, waarmee het behoud van de betreffende waterkering planologisch is vastgelegd.
2.4.2 Waterbeheerplan 2010-2015
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Tenslotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets.
In paragraaf 5.2 zijn de bijzonderheden vanuit het aspect water beschreven.
2.4.3 Masterplan Oostlan/Groenzone Berkel - Pijnacker
Om zowel de ruimtelijke, ecologische als recreatieve kwaliteiten van het landschap te realiseren waar de regio behoefte aan heeft en tegelijkertijd ook de toekomst van de glastuinbouw in dit gebied zeker te stellen, hebben de gemeenten Pijnacker-Nootdorp en Lansingerland besloten gezamenlijk een integrale gebiedsvisie op te stellen. Binnen de gebiedsvisie kunnen de doelstellingen van het Nota Ruimteproject Mooi en Vitaal Delfland worden verwezenlijkt. Het gaat hierbij onder andere om de structuurversterking van de glastuinbouw in combinatie met het versterken van de recreatieve ontsluiting. Ook de ruimtelijke en ecologische kwaliteit van het gebied en de onderlinge relatie tussen Oostland en Groenzone zijn doelstellingen die in het Nota Ruimteproject Mooi en Vitaal Delfland worden genoemd.
Uit deze visie blijkt dat er ruimte is voor glas én groen; een gezonde toekomst voor de glastuinbouw, die zich ruimtelijk en functioneel bovendien uitstekend verhoudt tot de stedelijke, recreatieve en ecologische ontwikkelingen in de Groenzone. Het integrale karakter van de visie uit zich in het bundelen van groenvoorziening, waterberging, herverkaveling en (recreatieve) ontsluiting. Dit leidt tot het substantieel verbeteren van het woon- en leefklimaat in de hele omgeving. Niet alleen wordt het tekort aan recreatieve mogelijkheden teruggedrongen en wordt het gebied klimaatbestendig gemaakt, ook wordt een robuuste groene en recreatieve verbinding gerealiseerd tussen het Groene Hart en Midden-Delfland. Verder kan het oppervlak glastuinbouw worden geoptimaliseerd. De herverkaveling leidt tot milieutechnisch en economisch duurzame bedrijven, die internationaal hun concurrentiepositie kunnen handhaven of verbeteren.
Het programma van de integrale visie, zoals deze in het Masterplan is geformuleerd, is gevat in een elftal modules. Naast de genoemde modules, is in het plan een aantal extra maatregelen opgenomen, die de gebiedsontwikkeling versterken en die de verschillende partijen als inspanningsverplichting meenemen in de toekomst. De genoemde modules zijn in de Business Case Oostland/Groenzone Berkel-Pijnacker financieel onderbouwd en vanuit het Rijk gesteund door het toekennen van een rijksbijdrage.
Met het juridisch-planologisch vastleggen van het fietspad F228.5 wordt de in het Masterplan doelstelling van het ontwikkelen van de recreatieve ontsluiting gerealiseerd.
Afbeelding 2.4: Visiekaart Masterplan
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Lansingerland Structuurvisie
In de Structuurvisie van Lansingerland (vastgesteld door de gemeenteraad van Lansin- gerland op 18 februari 2010) zet de gemeente de koers uit met ontwikkelingsrichtingen voor periode tot ca. 2025. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling van een groot aantal ontwikkelingen dat in de Toekomstvisie 2040 opgenomen is.
Veel van de ontwikkelingen tot 2025 komen voort uit bestaand beleid. Voor een zeer belangrijk deel ligt de ruimtelijke structuur van Lansingerland dan ook al vast. Bestaande ruimtelijke afspraken in beleid – landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk, zijn maatgevend voor de toekomstige ontwikkelingen in de gemeente. De opgave voor Lansingerland is waar mogelijk te sturen om de ruimtelijke ontwikkelingen bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit.
De koers voor de gemeente Lansingerland voor de lange termijn is:
- aantrekkelijk suburbaan wonen;
- leefbaar, zorgzaam en met eigen identiteit;
- ontspannen groene en recreatieve gemeente;
- een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en het verder ontwikkelen van de greenport. ?Duurzaamheid en een goede ontsluitingsstructuur zijn daarbij randvoorwaarden.
In de structuurvisiekaart het langetermijnperspectief voor de periode tot 2025 concreet ruimtelijk vertaald. Hierin is de omgeving van het plangebied opgenomen als 'studiezone herstructurering glas (naar nieuw glas, groen en water, bedrijven en wonen)'. Dit is het FES-gebied. Deze studiezone is uitgewerkt in het Masterplan Oostland/Groenzone Berkel – Pijnacker.
Afbeelding 2.5: uitsnede structuurvisiekaart en legenda Lansingerland Structuurvisie (RBOI, 2010).
2.5.2 Nota 'Groen en Recreatie Lansingerland'
In deze in 2008 vastgestelde visie worden de thema's uit het collegeprogramma 'Vrijetijdsgemeente' en 'Park- stad' uitgewerkt. Lansingerland heeft elf grotere groen- en recreatiegebieden, waarvan 8 in de fase van planvorming/ontwikkeling zijn. Er worden drie knelpunten gesignaleerd op het gebied van groen en recreatie in Lansingerland:
- het ontbreken van overzicht en centrale sturing op ontwikkeling van de groen- en recreatiegebieden;
- er is een disbalans tussen het oosten en het westen van Lansingerland in het aanbod van recreatieve voorzieningen;
- de groen-recreatieve structuur op het niveau van Lansingerland is te grofmazig en relatief onaantrekkelijk.
De elf groen- en recreatiegebieden worden in de visie samengebracht en teruggebracht tot vier onderscheidende typologieën:
- Stadspark 'Landscheidingspark';
- Regiopark 'Rottemeren';
- Landschapspark 'Berkel-Pijnacker';
- Groenzone 'Zuidrand Lansingerland'.
De visie geeft aan dat de onderscheidende karakteristieken van deze gebieden moeten worden gekoesterd. In elk van deze vier gebieden moet een recreatief concentratiepunt komen als trekker voor de gebieden. Het gaat dan om combinaties van meerdere re- creatievoorzieningen, voldoende parkeergelegenheid en goede toegankelijkheid van het gebied. Op regionaal niveau functioneren de groen- en recreatiegebieden goed. Op lokaal niveau is er een tekort aan aantrekkelijke recreatieve routes tussen de woonwijken en deze gebieden. De visie geeft een aantal opgaven aan die oplossing bieden voor de gesignaleerde knelpunten. Tevens is daaraan een prioritering gekoppeld. Een van deze prioteiten is de deelname aan het stadsregionale fietsknooppuntennetwerk, waarmee Lansingerland verbonden wordt met het regionale en recreatieve fietsroutenetwerk.
2.5.3 Gemeentelijk Mobiliteitsplan
Het mobiliteitsplan 'Lansingerland beweegt' bevat de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Lansingerland tot 2020. Het bestaat uit een visiedocument, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 mei 2009. Het visiedocument beschrijft de huidige situatie, analyseert de belangrijkste knelpunten en beschrijft oplossingsrichtingen. Tevens vormt het een kader voor uitwerkingsnota's. Indien nadere uitwerkingen van het beleid worden gemaakt, moeten zij passen binnen de oplossingsrichtingen van het mobiliteitsplan.
De inhoud van het plan kan worden samengevat in de volgende missie: Lansingerland wil voor alle vervoerswijzen veilige netwerken bieden die het verkeer snel en efficiënt afwikkelen, met zo klein mogelijke effecten op mens, natuur en milieu.
Verder is een maatregelenpakket opgesteld. Het maatregelpakket bevat de belangrijkste verkeers- en vervoerprojecten, met een prioriteitstelling en een planning. Het maatregelpakket zal met enige regelmaat geactualiseerd worden.
Het plan kent verschillende ambities, waarbij ambitie 12 aansluit bij de voorgenomen ontwikkeling van fietspad F228.5, namelijk: Voor fietsrelaties tussen kernen, ook naar de regio, wordt vooral daar geïnvesteerd waar geen hoogwaardige openbaar vervoerverbindingen zijn. Hierbij is sprake van een hoogwaardig fietspad indien het fietspad zo veel mogelijk zonder omwegen, vrijliggend, conflictvrij, uitgevoerd in asfalt, goed verlicht, vlak, zo mogelijk met beschutting en met een ‘hippe’ uitstraling is uitgevoerd. Op de kaart is het fietspad F228.5 als ontbrekende nieuwe schakel weergegeven.
Afbeelding 2.6: Uitsnede gemeentelijk mobiliteitsplan.
2.5.4 Milieubeleidsplan 2009-2010
In het milieubeleidsplan 2009-2010 is de visie voor een duurzaam Lansingerland vastgelegd. Doelstelling is het realiseren van duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en maatregelen waarmee de leefkwaliteit voor de huidige en toekomstige inwoners wordt verbeterd. ?Deze doelstelling kan worden samengevat in het verbeteren van de leefkwaliteit. Leef- kwaliteit betekent: een schone, veilige leefomgeving met sociale samenhang, waarbij de lokale, regionale en landelijke aspecten niet uit het oog worden verloren, nu en voor toekomstige generaties. Om dit te bereiken dient milieu een belangrijke afwegingsfactor te zijn bij alle gemeentelijke beleidsbeslissingen. Het doel van het milieubeleidsplan is inzicht bieden in en sturing geven aan het traject om duurzaamheid en leefkwaliteit in de gemeente verder te verbeteren.
Milieukundige randvoorwaarde ten aanzien van lucht, geur geluid en bodem (en externe veiligheid) is het wettelijk kader. Voor de structuurvisie is dit het uitgangspunt. Voor nieuwe ontwikkelingen kan dit één-op-één overgenomen worden. In bestaande gebieden kunnen er echter situaties gegroeid zijn die onwenselijk zijn. Oplossing van deze knelpunten kunnen aangepakt worden door bij nieuwe plannen en ontwikkelingen integraal bestaande knelpunten mee te nemen. Aandachtspunt blijft de financiële haalbaarheid.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Huidige Situatie
Landschap
In Berkel en Rodenrijs zijn in de periode tussen 1772 en 1776 de Noord-, West en Zuidpolder drooggemalen met behulp van windmolens. Tegelijkertijd met deze droogmakerijen vonden verveningen plaats, deze werd geïnitieerd vanuit verschillende wegen en de oevers. Deze vervening vond in het plangebied plaats tot aan de aanwezige kleiplateaus. Deze bleven in stand als schiereilanden, omgeven door kleine plassen. Met de droogmaking die hierop volgde kwamen de Voorafsche Polder en de Nieuwe Droogmaking tot stand.
Het plangebied ligt in de Voorafsche Polder in de kern Berkel en Rodenrijs. Het plangebied bestaat momenteel overwegend uit grasland en loopt parallel aan een van de vele watergangen in het gebied.
Grondgebruik
Het grondgebruik bestaat voor het grootste deel uit agrarisch grasland voor de grondgebonden veehouderijen, zie afbeelding 3.1 en 3.2.
Afbeelding 3.1: Zicht op het perceel waarop het fietspad is geprojecteerd, gezien vanaf het Kleihoogt in oostelijke richting. Op de achtergrond een aangrenzende kas met sloot.
Afbeelding 3.2: Zicht op het perceel waarop het fietspad is geprojecteerd, gezien vanaf de P. Bregmanlaan in zuidwestelijke richting.
Ecologie
Het tracé loopt niet over een gebied met beschermde status in het kader van de Natuurbeschermingswet (beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied) of een tracé van de ecologische hoofdstructuur. De bevindingen van de natuurtoets zijn in Hoofdstuk 5 beschreven.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Het Tracé
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van het fietspad F228.5. In de initiatieffase van dit project is een verkenningenstudie uitgevoerd naar een mogelijke fietsverbinding F288.5, dat een onderdeel is van fietsverbinding F228. De fietsverbinding F228 zorgt voor een rechtstreekse fietsverbinding Pijnacker - Zoetermeer. Een onderdeel van deze verbinding is al aangelegd.
Het plangebied 'Fietspad F228.5' ligt in het kassenlandschap tussen Pijnacker en Zoetermeer in de gemeente Lansingerland (Zuid-Holland). Het gedeelte van het fietspad waarop onderhavig bestemmingsplan betrekking heeft is ongeveer 680 meter lang en loopt van de P. Bregmanlaan naar de Kleihoogt. Het te realiseren fietspaddeel start vanaf de P. Bregmanlaan, waarna het langs een watertje zuidelijk gaat. Vervolgens kruist het fietspad een reeds bestaande sloot en gaat het over een agrarisch gebied in westelijk richting naar de Kleihoogt. In figuur 4.1 is de ligging van de fietsverbinding globaal weergegeven.
Afbeelding 4.1: ligging tracé fietsroute F228.5.
4.2 Programma Van Eisen
Uitgangspunt bij het programma van eisen is dezelfde als het recent aangelegde fietspad aan de noordzijde van F228.5.
De kwaliteit van het fietspad bepaalt in hoge mate het daadwerkelijke gebruik. Er is een functioneel Programma van Eisen (PvE) opgesteld, dat een beeld geeft van de kwaliteit waaraan het nieuwe fietspad moet voldoen. In de ontwerpfase zal dit functioneel PvE nader worden uitgewerkt in een technisch PvE.
Het fietspad wordt vrijliggend en is in twee richtingen te berijden. Daarnaast wordt het uitsluitend opengesteld voor bromfietsers, (snor)fietsers, wandelaars, skeelers en skaters. Het fietspad wordt een verplicht fiets/bromfietspad aangeduid met het bord G12.
Uit oogpunt van sociale en verkeersveiligheid dient het ontwerp te voldoen aan de CROW-aanbevelingen uit onder meer de publicaties nummer 164 “Handboek Wegontwerp” en nummer 230 “Ontwerpwijzer fietsverkeer”. De breedte van het nieuwe vrijliggende fietspad bedraagt 3,50 meter en het wordt uitgevoerd in asfalt. Deze breedte is een veilige en comfortabele maat voor afwikkeling van verkeer in twee richtingen. De breedte van de bermen tussen het talud en fietspad bedraagt minimaal 1 meter en maximaal 1,50 meter.
4.3 Voorlopig Ontwerp
In figuur 4.2 is het voorlopig ontwerp van de F228.5 weergegeven. Bij het opstellen van het ontwerp is rekening gehouden met het volgende:
- De breedte van het fietspad is 3,5 meter;
- Het fietstracé volgt de bestaande watergang en zorgt voor een directe verbinding;
- De watergang aan de noordzijde van het fietspad is een bestaande watergang;
- De aansluiting van de F228.5 op het fietspad Kleihoogt gebeurt zoveel mogelijk haaks en in een plat vlak. Het verkeersplateau bij aansluiting op Kleihoogt wordt aangelegd uit hoofde van verkeersveiligheid. De aansluiting op de P. Bregmanlaan gebeurt via een vloeiende bocht;
- De breedte van de berm aan weerszijde is 1,50 meter;
- In het voorlopig ontwerp staan twee duikers ingetekend. Beide duikers zijn bestaande duikers die aangepast moeten worden;
- Ter hoogte van de aansluiting op Kleihoogt is een brug gesitueerd;
- Ten zuiden van het fiestpad is ruimte gereserveerd voor de realisatie van een groenblauwe ontwikkeling.
Afbeelding 4.2: voorlopig ontwerp fietspad F228.5
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk zijn de realiserings- en uitvoeringsaspecten beschreven, die van invloed kunnen zijn op de realisatie van het fietspad.
5.1 Omgevingsaspecten
5.1.1 Archeologie en cultuurhistorie
Algemeen
Monumentenwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Archeologische beleidsadvieskaart
In Lansingerland worden niet overal archeologische resten verwacht. De meeste kans op archeologische resten bestaat in de drie dorpskernen, die alle ontstaan zijn in de Late Middeleeuwen. In de gebieden waar wel iets verwacht wordt, worden vrijstellingsgrenzen gehanteerd. Pas als een plan deze vrijstellingsgrens overschrijdt, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De gemeente Lansingerland heeft een archeologische beleidskaart en -nota opgesteld, zie de uitsnede voor het plangebied in figuur 5.3.
Onderzoek
De omgeving tussen Pijnacker en Lansingerland behoort niet tot één van de topgebieden cultureel erfgoed in Zuid-Holland. Wel ligt het plangebied grotendeels in een archeologische zone met redelijke tot grote kans op sporen uit de ijzertijd - nieuwe tijd (getij-/geulafzetting, zie hiervoor figuur 5.1). Voor deze zone geldt dat het uitvoeren van archeologisch onderzoek als verplichting wordt opgelegd bij vergunningverlening ter beoordeling aan het bevoegd gezag. Voor de rest van het plangebied (het noordoostelijk deel dat in een zone met een lage archeologische verwachting ligt, zie figuur 5.2) zijn er geen beperkende maatregelen. Dit deel is echter zo klein dat er archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd over het gehele fietspadtracé.
Afbeelding 5.1: detail Cultuur Historische Kaart Zuid-Holland, archeologische kenmerken F228.5 in rood
Afbeelding 5.2: archeologische/landschappelijke waarden (onder) met locatie fietspad F228.5 in rood
Afbeelding 5.3: archeologische beleidskaart gemeente Lansingerland
Conclusie
Ten behoeve van de bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden, is binnen onderhavig bestemmingsplan voor de te onderzoeken locaties een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' met bijbehorend vergunningstelsel opgenomen. De voorwaarden hiervan sluiten aan bij de eisen vanuit het archeologische beleid.
5.1.2 Ecologie
Algemeen
De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogelsoorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna. De gebiedsbescherming van beide richtlijnen valt in Nederland momenteel onder de Natuurbeschermingswet. De Soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en Faunawet.
Met de Flora- en faunawet worden dieren en planten beschermd. De bepalingen ten aanzien van de soortenbescherming uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn overgenomen in de Flora- en Faunawet. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. De Flora- en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit betekent dat genoemde handelingen ten aanzien van planten en dieren niet mogelijk zijn, behalve onder strikte voorwaarden. Het beschermingsregime is afhankelijk van de status van de soort. Sinds februari 2005 bestaat vrijstelling voor een lijst van veel voorkomende beschermde soorten (‘tabel 1’). Hiervoor hoeft bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden. Bij negatieve effecten op strikt beschermde soorten (‘tabel 3’) is het verplicht voor overtreding van de verbodsbepalingen een ontheffing met een uitgebreide toets van de Flora- en faunawet aan te vragen bij Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV. Voor effecten op soorten van ‘tabel 2’ (onder andere alle vogelsoorten) moet worden gewerkt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Zolang deze niet aanwezig is, is voor overtreding van de verbodsbepalingen een toets bij de ontheffingsaanvraag nodig.
Onderzoek
De werkzaamheden in het kader van de aanleg van de F228.5 kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde planten, dieren en gebieden, zoals geregeld in de Flora- en faunawet.
Beschermde soorten
Het plangebied bevindt zich in de gemeente Lansingerland, in kilometerhok x:91/y:448. Het gebied bevindt zich op de grens van de gemeente Lansingerland en de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
Voor de soorteninformatie zijn waarneming.nl, telmee.nl en de verspreidingsatlassen geraadpleegd. In de gemeente Lansingerland komen algemene soorten voor. Zeldzame tot zeer zeldzame soorten zijn niet aangegeven. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn diverse zeldzame tot zeer zeldzame soorten waargenomen (waarneming.nl). Het betreffen zeldzame tot zeer zeldzame soorten van de groepen vogels, vlinders, kevers en vaatplanten. Het voorkomen van wettelijk beschermde soorten in de omgeving betekent niet dat deze soorten zich in het plangebied bevinden. Het plangebied omvat slechts een klein deel van het gebied dat op waarneming.nl is bekeken. Met behulp van een terreinbezoek kunnen de biotopen en soorten die in het gebied voorkomen bekeken worden. Hierdoor kan meer duidelijkheid gegeven worden over de voorkomende dan wel verwachte soorten in het plangebied. Hierbij dienen, indien werkzaamheden aan de sloten plaatsvinden, de sloten bevist te worden met een schepnet.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Oostland-Berkel, waarvan onderhavig plan de eerste herziening is, is ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij het bestemmingsplan opgenomen. De natuurwaarden van het onderzoeksgebied zijn gering. De beperkte waarden concentreren zich in het nog open gebied in de gemeente Pijnacker-Nootdorp direct ten oosten van de bebouwing van Pijnacker tussen Hooge wetering en Strikkade. Dit betreft vooral slootplanten (met o.a. Holpijp en Smalle waterweegbree), weidevogels (Grutto, Tureluur en Kwartelkoning ?), vissen (Kleine modderkruiper), sprinkhanen (Zuidelijke boomsprinkhaan, Gewoon spitskopje). Buiten de broedvogels komen er weinig strenger beschermde (categorie 2 en 3) soorten voor. Dit zijn buiten de 4 vleermuissoorten alleen Kleine modderkruiper. De verspreiding hiervan is niet onderzocht. Aangenomen wordt dat Kleine modderkruiper in elke sloot in het plangebied kan voorkomen. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient nader onderzoek gedaan te worden uitgevoerd op basis van de Flora- en Faunawet naar o.a. de sloten. Dit is in onderhavig bestemmingsplan geborgd middels een vergunningstelsel behorende bij de aanduiding 'ecologische waarden' (artikel 11 van de planregels).
Beschermde gebieden
Voor wat betreft de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van de EHS. In de omgeving van het tracé zijn eveneens geen gebieden aanwezig die behoren tot de EHS. In de omgeving zijn geen beschermde gebieden gelegen. Het plangebied en omgeving ligt niet in een Natura2000 gebied, een Nationaal Landschap of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Van directe aantasting van de EHS is geen sprake. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (EHS).
Zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
Werken buiten kwetsbare periode
De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien voorbereidende werkzaamheden, bijvoorbeeld bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.
Werken in kwetsbare periode
Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen worden verwijderd, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen.
Conclusie
In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn er geen beperkingen vanuit het aspect ecologie. Wel dient in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning nader onderzoek te worden uitgevoerd op basis van de Flora- en Faunawet. Dit is in onderhavig bestemmingsplan geborgd middels een vergunningstelsel behorende bij de aanduiding 'ecologische waarden' (artikel 11 van de planregels) geldend voor het gehele bestemmingsplangebied.
5.1.3 Verkeer
Verkeersveiligheid
Het fietspad bestaat uit één onderdeel en heeft twee aansluitingen op bestaande infrastructuur. De westelijke aansluiting is op een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom (Kleihoogt) en de oostelijke aansluiting is op een bestaand fietspad / P. Bregmanlaan. Fietspad F228.5 krijgt dezelfde inrichting als het fietspad P. Bregmanlaan om op die manier eenduidigheid en herkenbaarheid in het gebied te creëren. Dit betekent dat het fietspad in twee richtingen te berijden is en een breedte heeft van 3,5 meter. Verder is het pad verlicht en mogen alleen fietsers en bromfietsers erop rijden.
Het fietspad dient wel op een verkeersveilige manier aangesloten te worden op de bestaande infrastructuur. Bij de aansluiting op de Kleihoogt dient een voorrangskruispunt gerealiseerd te worden. De maximum snelheid op de Kleihoogt is 60 km/u, gelet op de functie verschillen tussen de erftoegangsweg en het fietspad, heeft de Kleihoogt voorrang op het fietspad. Vanuit oogpunt van verkeersveiligheid dient op de Kleihoogt ter hoogte van de aansluiting met het fietspad een verkeersplateau te worden aangelegd. Het nieuwe fietspad en bestaande fietspad bij de kruising met de P. Bregmanlaan zijn gelijkwaardig aan elkaar en de aansluiting is ter hoogte van een bocht waardoor de snelheid lager ligt. Ter hoogte van de aansluitpunten op de bestaande infrastructuur zijn lichtmasten aanwezig ten behoeve van de accentuering van het fietspad en de verkeersveiligheid op deze punten.
Langs weerszijden van het fietspad liggen watergangen. Tussen het fietspad en watergangen bevindt zich een berm van maximaal anderhalve meter breed. Een fysieke afscheiding tussen het pad en het water is niet nodig.
Gebruik
Aanleg van het fietspad betekent een verdere verfijning van het recreatief fietspadennet. Gebruikers kunnen er over fietsen, hardlopen, skeeleren en wandelen.
Conclusie
Er worden geen knelpunten op het vlak van verkeers- of sociale veiligheid verwacht. Van het fietspad kunnen fietsers, skeeleraars, wandelaars en hardlopers gebruik maken.
5.1.4 Kabels en leidingen
Uit de klic-melding die is uitgevoerd is gebleken dat binnen het plangebied van de F228.5 geen directe kabels en leidingen onder de grond aanwezig zijn. Onder de P. Bregmanlaan en in het verlengde hiervan ligt een gasleiding vlakbij het fietspad. Er worden geen problemen verwacht ten aanzien van realisatie omdat het voorgenomen voorgenomen fietspad niet is gelegen binnen de beschermingszone van deze gasleiding.
Ten zuiden van het plangebied is een 380 KV hoogspanningsleiding gelegen, waarvoor door de provincie een inpassingsplan is opgesteld. Op basis van dit inpassingsplan is de magneetveldzone behorende bij deze hoogspanningsleiding overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In de magneetveldzone is het bouwen ten behoeve van een gevoelige bestemmingen verboden.
5.2 Water
Algemeen
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Kenmerken
Het plangebied van het fietspad valt onder beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap hanteert richtlijnen bij de inpassing van infrastructuur als een fietspad. Het traject van het fietspad ligt in de Voorafsche Polder van Lansingerland. Op het traject liggen geen waterkeringen. De aansluiting van het nieuwe fietspad op de P. Bregmanlaan is wel grenzend aan een waterkering en daarmee gelegen binnen de beschermingszone van deze waterkering.
In de nabijheid van het plangebied is eveneens een polderkade aanwezig. Deze kade heeft een kernzone van 9,5 m en een beschermingszone van 15 m. Het waterschap geeft aan dat voor werkzaamheden binnen deze zones een watervergunning noodzakelijk is. De hartlijn van de waterkering is weergegeven in figuur 5.4. De hartlijn met bijbehorende zones zorgt ervoor dat voor het fietspad een watervergunning noodzakelijk is. Deze watervergunning wordt aangevraagd na vaststelling van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 5.5 de polderkade (groene lijn)
Beheer en onderhoud
Watergangen dienen overeenkomstig de richtlijnen ook bereikbaar te zijn voor beheer en onderhoud. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van de hoofdwatergangen. De overige watergangen worden onderhouden door de aangelanden. Het Hoogheemraadschap controleert de staat van onderhoud van de overige watergangen. Het is dus van belang dat het mogelijk is om te schouwen. Vaak is dit al mogelijk doordat langs de kassen een strook onbebouwd blijft, mede voor het onderhoud van de kas.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de eisen van het Hoogheemraadschap inzake beheer en onderhoud (bermen etc. zijn eveneens gelegens binnen de bestemming 'Water).
Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan een formele watertoets. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft verder geen opmerkingen op het ontwerp wat betreft beleidseisen van de nieuwe watergang ten zuiden van het nieuwe fietspad. In dit bestemmingsplan wordt de beschermingszone overgenomen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Mogelijkheden compensatie toename verharding
De aanleg van het fietspad leidt tot een toename van verhard oppervlak. In verband met compensatie dient een bepaalde hoeveelheid (m3) water aangelegd te worden. Het Hoogheemraadschap van Delfland hanteert een watercompensatie eis van 325 m3 water per hectare bruto plangebied.
Het fietspad heeft een oppervlak van 0,25 hectare asfalt. Dit betekent dat 81,25 m3 watercompensatie gerealiseerd moet worden. Met een nieuwe watergang ten zuiden van het fietspad die nagenoeg de gehele lengte van het fietspad volgt, wordt voldaan aan de eis van het waterschap.
Conclusie
Vanwege de toename aan verharding dient compensatie plaats te vinden. Deze compensatie wordt gerealiseerd door een waterloop ten zuiden van het tracé te realiseren. Daarmee wordt voldoende compensatie gerealiseerd.
5.3 Milieu
5.3.1 Bodem
Algemeen
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor het bestemmingsplan heeft dit voornamelijk betekenis voor zover nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Oostland -Berkel heeft Tauw een inventarisatie gemaakt van de bij de gemeente beschikbare bodemonderzoeken die binnen het plangebied hebben plaatsgevonden (d.d. 22 november 2012). Tevens heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond een QuickScan uitgevoerd, waarvan de resultaten in het onderzoek zijn verwerkt. Het onderzoek is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn voor de functiewijziging die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt geen beperkingen.
5.3.2 Luchtkwaliteit
Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- 1. negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- 2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden. Verder is er met deze wet een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) opgesteld.
Op grond van art. 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriële Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als 'in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Onderzoek
De ontwikkeling van het plangebied bestaat uit de realisatie van een fietspad . Er is geen sprake van een toename van verkeersbewegingen. Nader onderzoek naar de invloed op de luchtkwaliteit is daarmee niet nodig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
5.3.3 Geluid
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaald dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden in het kader van de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:
- 1. nieuwe infrastructuur;
- 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.
De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien binnen deze zones een nieuwe geluidsgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Aangezien dit plan het mogelijk maakt een fietspad te realiseren, de bestaande infrastructuur niet wordt gewijzigd en daarmee het aantal autobewegingen gelijk blijft, hoeft geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Industrielawaai
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. In het bestemmingsplangebied worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt. Er hoeft geen onderzoek plaats te vinden in het kader van industrielawaai.
Railverkeer
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Omdat een fietspad geen gevoelige functie is, hoeft er in het kader van railverkeerslawaai geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Er worden geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt en er is geen sprake van aanleg van nieuwe infrastructuur die strijdig is met de richtlijnen uit de Wet geluidhinder.
5.3.4 Bedrijven en milieuzonering
Algemeen
Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Onderzoek
Invloed omgeving op de F228.5
De F228.5 is geen milieugevoelige functie. Eventuele omliggende milieuhinderlijke functies leiden dan ook niet tot beperkingen voor de aanleg van de F228.5.
Invloed F228.5 op omgeving
Het plangebied wordt ingevuld met een gecombineerde ontsluitingsweg met fietspad dat op het gebied van milieuhinder geen negatieve invloed heeft op eventuele gevoelige bestemmingen in de omgeving.
Conclusie
Het aan te leggen fietspad is geen milieubelastende dan wel milieugevoelige functie. Er zijn vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen consequenties voor het bestemmingsplan.
5.3.5 Externe veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen bestemmingen voor kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde, waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken.
Groepsrisico (GR) en invloedsgebied
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
Onderhavig plan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Tevens is het fietspad/ontsluitingsweg geen risicovolle activiteit die van invloed kan zijn op kwetsbare functies in de omgeving.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
5.3.6 M.e.r.-beoordeling
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer 'in lijn brengen' van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r.. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.-beoordelingsplicht dan wel een motivering dat geen m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt behoort niet tot de C-lijst, dus er is geen directe m.e.r.-plicht. De activiteit valt eveneens buiten de D-lijst omdat het niet om een oppervlakte gaat van 125 hectare of meer. Op grond van de in dit kader van het onderhavige bestemmingsplan beschreven aspecten (zie de voorafgaande paragrafen) en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredige nadelige milieueffecten voortkomen die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (voorheen: plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De omschrijving van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld (zie ook paragraaf 6.2 Bestemmingsregels.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierin staan de algemeen geldende regels, in aanvulling op de bestemmingsregels, welke voor meerdere of alle bestemmingen van toepassing zijn. Tevens zijn hier de algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.
6.2 Bestemmingsregels
In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent, te weten, 'Verkeer', 'Water', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering'.
De regels volgen een éénduidige opbouw, conform SVBP2012. De regels voor de bestemmingen zijn in de regel als volgt opgebouwd en bevatten tenminste:
- I. bestemmingsomschrijving;
- II. bouwregels.
In de bestemmingsomschrijving wordt aangegeven welke functies binnen de bestemming zijn toegelaten, en of gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en/of andere werken zijn toegelaten.
De bouwregels bevatten regels voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het betreft meestal regels inzake de situering en inzake de (maximale) bouwhoogte.
In sommige bestemmingen komt een 'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor. Dit houdt in dat binnen die bestemmingen bepaalde bouwwerken of andere werken niet mogen worden uitgevoerd zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag. Het kan hierbij enerzijds gaan om de bescherming van bijzondere waarden of belangen, zoals archeologische waarden of waterschapsbelangen e.d. Anderzijds kan door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een goede ruimtelijke inpassing van (gevoelige en/of kwetsbare) functies binnen milieu- en veiligheidszones worden gewaarborgd.
Bestemmingen en aanduidingen
Artikel 3 Verkeer
Dit artikel regelt het fietspad F228.5. Daarnaast bevat deze bestemming de aangrenzende gronden, waaronder bermen.
Artikel 4 Water
Ten noorden van het nieuwe fietspad ligt een bestaande watergang. Aan de zuidzijde wordt een watergang gerealiseerd in het kader van de groen/blauwe verbinding. Beide watergangen hebben de bestemming 'Water' op de verbeelding. Deze bestemming sluit het dichtst aan bij het feitelijke gebruik van de gronden en hiermee worden de belangen van de waterkering gewaarborgd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De in het gebied aanwezige waarden (archeologie) worden met deze dubbelbestemmingen beschermt. Bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden is beperkt en mag alleen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Aleer een dergelijke vergunning kan worden verleend, wint het bevoegd gezag advies in.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Voor de beschermingszone van de waterkering parallel aan het plangebied is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Hiermee wordt de instandhouding van de waterkering planologisch beschermd.
10.1 Veiligheidszone - magneetveld
Ten zuiden van het plangebied is een 380 KV hoogspanningsleiding gelegen, waarvoor door de provincie een inpassingsplan is opgesteld. Op basis van dit inpassingsplan is de magneetveldzone behorende bij de hoogspanningsleiding overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Binnen de aanduiding mageneetveldzone is het bouwen ten behoeve van een gevoelige bestemmingen verboden.
10.2 Ecologische waarde
Zoals beschreven in paragraaf 5.1.2 is voor het gehele plangebied de aanduiding ecologische waarden opgenomen. Ten tijde van het voorontwerp was nog geen natuurtoets uitgevoerd. Om te voorkomen dat eventueel aanwezige natuurwaarden worden verstoord of vernietigd is deze dubbelbestemming opgenomen. Alvorens het aanleggen van het fietspad is een natuurtoets noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor de realisatie van het fietspad (inclusief het verkeersplateau ter hoogte van de Kleihoogt) komen voor rekening van de initiatiefnemer, de provincie Zuid-Holland. Provinciale Staten hebben hiervoor budget beschikbaar gesteld.
Het toekomstig beheer en onderhoud van het tracé zal bij de gemeente Lansingerland berusten. De provincie Zuid-Holland verleent een eenmalige gewenningsbijdrage in de kosten voor onderhoud van het fietspad. De gemeente zal het fietspad bestemmen tot openbare weg in de zin van de Wegenwet. Bij de verdere uitwerking van het fietspad wordt een overeenkomst gesloten tussen de provincie Zuid-Holland en de gemeente Lansingerland waarin de overdracht van het fietspad naar de gemeente formeel wordt geregeld.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Voorbereidingsfase
8.1.1 Overleg 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt voor vooroverleg opgestuurd naar de overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De resultaten van de reacties van de overlegpartners worden in het ontwerpbestemmingsplan verwoord.
Het voorontwerp bestemmingsplan is verstuurd aan:
- De provincie Zuid-Holland
- DCMR
- Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond
- Gemeente pijnackernootdorp;
- Ministerie Economie zaken, Landbouw en Innovatie
- Vogelwacht Rotta
- Hoogheemraadschap Delfland
De provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap Delfland, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en de DCMR hebben aangegeven dat het plan voldoet aan het provinciaal beleid, danwel geen inhoudelijke opmerkingen te hebben op het plan.
8.1.2 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven.
In het weekblad "De Heraut" wordt bekend gemaakt dat met ingang van wanneer het voorontwerpbestemmingsplan 'Fietspad 228.5' vier weken voor inspraak op het gemeentehuis van Lansingerland ter visie zal. De stukken zullen in te zien zijn zowel bij de servicepunten in Bergschenhoek en Bleiswijk, als op de gemeentelijke website.
Gedurende deze termijn werd een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke inspraakreacties op het voornoemde voorontwerpbestemmingsplan in te dienen.
De gemeente heeft geen inloopavond georganiseerd.
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 17 september 2014 tot en met 14 oktober 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn drie reacties ontvangen. Onderstaand treft u een samenvatting van de reactie en de beantwoording erop aan.
De Wet bescherming persoonsgegevens laat niet toe dat de persoonsgegevens van de reclamanten van een zienswijze langs elektronische weg openbaar worden gemaakt. Om die reden zijn de door particulieren ingediende inspraakreacties geanonimiseerd.
Parochie O.L. Vrouwe Geboorte
Reactie
Het plan voorziet in de realisatie van een zeer brede watergang en groen. Dit is niet noodzakelijk voor de aanleg van het fietspad.
Beantwoording
De watergang en het groen is inderdaad niet noodzakelijke voor de aanleg van het fietspad. Derhalve is dan ook besloten om deze uit het bestemmingsplan te laten.
Inspreker 1
Reactie
Inspreker heeft geen inhoudelijke bezwaren. Wel vraagt hij of er een lantaarnpaal kan worden geplaatst bij de brug naar de Kleihoogt. En daarnaast of er een drempel kan worden gerealiseerd om de snelheid van racefietsers af te remmen.
Beantwoording
Het is fietspad is gelegen in het buitengebied waar een snelheidsregime van 60 km/u geldt en waar rechts voorrang heeft. Om de voorrangssituatie conform duurzaam veilig recht te blijven doen is het raadzaam om de fietser ook af te laten remmen. Conform het verzoek van inspreker worden een of meer (brom)fietsdrempel gerealiseerd. Daarnaast wordt een verkeersdrempel op de Kleihoogt gerealiseerd.
Ten aanzien van verlichting wordt opgemerkt dat langs het gehele fietspad verlichting wordt gerealiseerd.
Inspreker 2
Reactie
In november 2012 heeft inspreker zorgen geuit over het waterpeil in de naastliggende sloot, die grent aan het perceel van inspreker. Hierover is in de plannen niets terug te vinden. Inspreker vraagt of het huidige peil gehandhaafd blijft
Beantwoording
Aan de watergang aan de noordzijde van het fietspad vinden geen werkzaamheden plaats. Aan de zuidzijde van het fietspad wordt een nieuwe watergang gerealiseerd. Ook het waterpeil blijft zelfde niveau.
8.2 Ontwerpfase
8.2.1 Zienswijzen
In het kader van de zienswijzenprocedure wordt het ontwerpbestemmingsplan met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging wordt van tevoren aangekondigd in het gemeenteblad en in de Staatscourant. In deze publicaties wordt aangegeven dat gedurende de periode van tervisielegging voor een ieder de mogelijkheid bestaat om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft terinzage gelegen van 28 januari 2015 tot en met 10 maart 2015. Gedurende deze termijn is één zienswijzen ontvangen.
Zienswijze
De Parochie O.L. Vrouwe Geboorte is van mening dat een brede watergang niet noodzakelijk is voor de aanleg van het fietspad en dat deze gewenste scheidingssloot bovendien past binnen de vigerende bestemming.
Reactie
De aanleg van het fietspad leidt tot een toename van verhard oppervlak. In verband met de aanleg van het fietspad dient 81,25 m3 watercompensatie gerealiseerd te worden. Met de aanleg van de nieuwe watergang ten zuiden van het fietspad, over nagenoeg de gehele lengte van het fietspad, wordt invulling gegeven aan de watercompensatie opgave. Deze watergang maakt deel uit van het aanwezige watersysteem in het gebied. Bovendien zal deze watergang een natuurlijke afscheiding vormen tussen de gronden van reclamant en het openbare fietspad.
Om de watercompensatie planologisch te waarborgen, wordt deze planologisch vastgelegd met de bestemming Water.
Voor de realisatie van het fietspad worden de gronden binnen het plangebied verworven, zowel de gronden met de bestemming Verkeer als mede de bestemming Water.
Conclusie
Vanwege de toename aan verharding dient watercompensatie plaats te vinden. Deze compensatie wordt gerealiseerd door een waterloop ten zuiden van het tracé te realiseren. Daarmee wordt voldoende compensatie gerealiseerd. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
8.3 Vaststellingsfase
8.3.1 Beroep
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bijde Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.