Bergweg Zuid e.o
Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland
Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o." van de gemeente Lansingerland.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0121-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 agrarisch landschapsbeheer
agrarisch beheer met aanleg en behoud van landschapwaarden, zoals randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke.
1.9 agrarisch(e) bedrijf/bedrijvigheid
een bedrijf/bedrijvigheid die uitsluitend of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van een glastuinbouwbedrijf, een paardenhouderij, een manege en een paardenfokkerij.
1.10 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf
- 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2;
- 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
- a. het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak geautomatiseerd, of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
- b. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie, worden hieronder niet begrepen.
1.11 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.12 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van een bestemmings- of bouwvlak dat mag worden bebouwd.
1.15 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.16 bedrijf aan huis
het, onder voorwaarden, uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
- die in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als milieucategorie 1, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving; en
- geen horeca of detailhandel zijnde;
- geen sterke publieksaantrekkende werking hebben
in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
1.17 bedrijfsgebonden kantoor
het gedeelte van een bedrijf waarbinnen administratieve en daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten ten behoeve van dat bedrijf worden uitgeoefend.
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw, geen kas zijnde, dat blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
1.19 bedrijfsmatige activiteiten
een activiteit, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.20 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van alle bouwlagen van kantoren, winkels en/of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.21 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een bedrijf(sgebouw) of op dan wel bij een bedrijfsterrein bestemd voor één huishouden waarvan huisvesting daar, gelet op de aard, inrichting en omvang van het betreffende bedrijf, noodzakelijk is.
1.22 bedrijfsmatige werkruimte
een werkruimte waarbinnen beroeps- of bedrijfsmatig diensten worden verleend - geen dienstverlenend bedrijf zijnde - en ambachtelijke en/of verzorgende bedrijvigheid plaatsvindt, overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.23 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.24 beroep aan huis
het beroepsmatig uitoefenen van in hoofdzaak niet publieksaantrekkende en kleinschalige activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
1.25 beroepsmatige activiteiten
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, die door de aard (qua milieuplanologische hinder) en de omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.26 beroepsmatige werkruimte
een werkruimte waarbinnen beroepsmatig diensten worden verricht op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.27 bestaande bebouwing
bebouwing, die ten tijde van de terinzagelegging van het (ontwerp)bestemmingsplan is of wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens een vergunning.
1.28 bestaand gebruik
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.29 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.30 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.31 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.32 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.33 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.34 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.39 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.40 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen, het uitstallen ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.41 dienstverlening
persoonlijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes;
sociaal-culturele en/of educatieve dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zoals resocialisatie, therapie, gehandicaptenzorg, een zorgboerderij en kinderopvang, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.
zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, advies- en ingenieursbureaus en bankfilialen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.
1.42 eengezinswoning
een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.43 erf
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.44 erfafscheiding
schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst.
1.45 erfbebouwing
de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
1.46 evenemententerrein
een voor het publiek toegankelijk grondgebied waar verrichtingen van vermaak en gebeurtenissen op het gebied van recreatie, kunst, cultuur en sport plaatsvinden en waarbij de openbare orde, de normale loop van het verkeer of het reguliere gebruik van het terrein in het gedrang komt.
1.47 extensieve dagrecreatie
vormen van dagrecreatief medegebruik van het agrarisch gebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zowel wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen.
1.48 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.49 geluidsgevoelig object
een geluidsgevoelig gebouw, terrein en/of ruimte zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder.
1.50 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.
1.51 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het duurzaam en intensief telen van gewassen geheel met behulp van kassen en de daarbij behorende apparatuur en installaties.
meldingsplichtig glastuinbouwbedrijf:
een glastuinbouwbedrijf dat valt onder de Wet milieubeheer, maar meldingsplichtig is en valt onder het Besluit glastuinbouw;
vergunningplichtig glastuinbouwbedrijf:
een glastuinbouwbedrijf dat valt onder artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf
een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij, manege en paardenfokkerij.
1.53 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.
1.54 horeca
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.55 kantoor
een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie).
1.56 kap
een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 65% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.
1.57 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.58 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.59 kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (externe veiligheid)
kwetsbare objecten:
- 1. woningen, met uitzondering van:
- a. verspreid liggende vrijstaande woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per ha;
- b. dienst- en bedrijfswoningen behorende van derden;
- 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- a. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- b. scholen;
- c. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- 3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- a. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- b. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
beperkt kwetsbare objecten:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- 3. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
- 4. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
- 5. winkels, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
- 6. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- 7. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
- 8. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
- 9. objecten die met de onder 1 tot en met 5 en 7 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- 10. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.60 maatschappelijke voorziening
een overheids-, medische, educatieve-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en/of vergelijkbare maatschappelijke voorziening, een voorziening ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijf, kinderopvang, een voorziening ten behoeve van bejaarden, alsmede ondergeschikte vormen van niet zelfstandige detailhandel, niet zelfstandige dienstverlening en/of niet zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorziening.
1.61 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.62 overkapping
een kapconstructie over een ruimte of ander bouwwerk.
1.63 perifere detailhandel
detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers en grove bouwmaterialen.
1.64 peil
- 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
- 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- 4. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
- 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
- 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
- 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.
1.65 praktijkruimte
een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor beoefenaren van vrije (aan huis gebonden) beroepen, zoals medische, paramedische, administratieve en daarmee vergelijkbare beroepen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.
1.66 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden;
onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:
- 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
- 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
- 4. een seksclub of parenclub;
al dan niet in combinatie met elkaar.
1.67 standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.68 straatmeubilair
al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
- 1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
- 2. telefooncellen, abri's, kunstobjecten, gedenktekens, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
- 3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
- 4. afvalinzamelsystemen.
1.69 voorgevel
de gevel of gevels, exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, die georiënteerd is (zijn) op het openbaar gebied.
1.70 voorgevel(bouw)grens
de grens van een bouwvlak aan de zijde(n) vanwaar een gebouw of ander bouwwerk hoofdzakelijk toegankelijk is (zijn) en/of aan de zijde(n) die op openbaar gebied georiënteerd is (zijn).
1.71 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.72 Wet geluidhinder
de geldende wet houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder.
1.73 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.74 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van de gebruiksregels voor:
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermstroken;
- c. voet- en fietspaden;
- d. water;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. speelplaatsen en speelvoorzieningen;
- g. in- en uitritten;
- h. voorzieningen van algemene nut;
- i. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;
- j. geluidswerende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van bouwwerken voor bewoning anders dan bedoeld in 6.1;
- b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
- c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
- e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen;
- b. erven (paden);
- c. in- en uitritten;
- d. ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen;
met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20.1.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
- b. gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
- d. gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van bouwwerken voor bewoning;
- b. van gronden en/of bouwwerken voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
- c. van ongebouwde parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
- d. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
- e. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- f. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.
Artikel 9 Verkeer - Wegverkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20 'Algemene
Gebruiksregels' lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
- a. van bouwwerken voor bewoning;
- b. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
- c. van ongebouwde parkeervoorzieningen en overige gronden voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
- d. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
- e. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- f. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.
Artikel 10 Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
10.2 Bouwregels
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m, met dien verstande dat bruggen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'brug'.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
10.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20.1.2, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats voor en/of voor opslag van boten en overige zaken.
- b. Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een (Keur)vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Delfland.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:
- a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van de woning indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van de woning minder dan 9 m bedraagt;
- b. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw en/of garagebox op voorwaarde dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
- c. de bouw van andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
11.6 Algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de gebruiksregels
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
- a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
- b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu.
- c. de verkeersaantrekkende werking in overeenstemming is met de functie en vormgeving van de wegen in de nabije omgeving;
- d. voorzien wordt in de (extra) parkeerbehoefte.
Artikel 12 Leiding - Gas
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 4 m van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een gasleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.
12.2 Bouwregels
Op voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 3 m van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een rioolpersleiding.
13.2 Bouwregels
Op voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Archeologie - 1
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
Op de in artikel 14.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Waarde - Archeologie - 2
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
Op de in lid 15.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Op de in lid 16.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1.000 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:
- a. waterkering;
- b. de waterhuishouding.
17.2 Bouwregels
Op de in artikel 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 20.1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats en/of opslag van boten en overige zaken.
Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Ondergeschikte bouwdelen
19.2 Aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voor zover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
19.3 Bouw van geluidsgevoelige objecten
De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geldende normen en/of (vastgestelde hogere) waarden.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
20.1 Gebruik van onbebouwde gronden
20.2 Gebruik van bouwwerken
20.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de algemene gebruiksregels voor:
- a. het gebruik van een deel van de bedrijfswoningen, vrijstaande en/of aangebouwde bijgebouwen voor/als bedrijfsmatige werkruimten, mits:
- 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd;
- 2. de effecten van het bedrijf/de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals:
- ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven genoemd in milieucategorie 1 van de in als bijlage 1 bij deze planregels opgenomen 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee naar de aard (qua milieuplanologische hinder) gelijk te stellen bedrijven/bedrijfsactiviteiten;
- bedrijven/bedrijfsactiviteiten die, op basis van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet vergunningplichtig zijn;
- 3. de bedrijfsactiviteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
- 4. het bedrijf/de bedrijfsactiviteiten geen verkeersaantrekkende werking hebben;
- 5. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie;
- 6. er detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden op voorwaarde dat:
- er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
- het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
- de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
- b. het medegebruik van bedrijfswoningen voor detailhandel in beroepsmatige werkruimten, op voorwaarde, dat:
- 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
- 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
- 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente waarmee met name dient te worden gelet op het kernwinkelgebied.
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 Veiligheidszone - luchtvaart
Op de gronden binnen de aanduiding 'veiligheidszone - luchtvaart' geldt dat:
- a. Onverminderd het elders in dit plan bepaalde, geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden;
- b. het bepaalde onder a geldt niet voor bestaande kwetsbare objecten;
- c. het bepaalde onder a geldt niet voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen van de bebouwing voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, mits de omvang en situering van deze bebouwing als maximale maatvoering wordt aangehouden.
21.2 Veiligheidszone - lpg
Op de gronden binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat:
- a. onverminderd het elders in dit plan bepaalde, mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
- b. het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde onder a, indien dit op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan toelaatbaar wordt geacht.
21.3 Geluidszone - luchtvaart
21.4 Vrijwaringszone - radar
In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar' (met nummer) dat ten behoeve van de ontvangst van het radiobaken en de vliegveiligheid de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:
- a. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar - 1' de hoogtematen van -4,7 m en 0 m boven NAP;
- b. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar - 2' de hoogtematen van 0 m en 10 m boven NAP;
- c. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar - 3' de hoogtematen van 10 m en 20 m boven NAP;
in verband met de ontvangst van het radiobaken en de vliegveiligheid.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a t/m c voor een grote bouwhoogte, een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2, op voorwaarde dat daardoor geen verstoring optreedt van de goede werking Communicatie-, Navigatie- en Surveillance infrastructuur (CNS). Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling wint het bevoegd gezag vooraf advies in bij Luchtverkeersleiding Nederland of diens rechtsopvolger.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
22.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
- b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen en aanwijzingen op de verbeelding in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bebouwingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%;
- e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in artikel 19.1.1 en 19.1.2 waarbij de overschrijding van de bouwhoogte, bouwgrens en/of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 m;
- f. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de hoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op:
- 1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
- 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
- 3. een maximale 'site-sharing' en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.
- g. de bouw van andere bouwwerken tot 15 m.
22.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken
De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:
- a. voldaan kan worden aan het bepaalde in de artikelen 12 tot en met 17 en artikel 21;
- b. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
- c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 22 (afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd;
- c. het wijzigen van de per aanduiding of in de planregels gegeven maten en afmetingen met ten hoogste 20%, indien, in verband met ingekomen bouwaanvragen, deze wijzigingen nodig of wenselijk zijn.
23.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Het bevoegd gezag is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een gebied met hoge oudheidkundige waarden die gehandhaafd dienen te blijven;
- b. het verwijderen of wijzigen van de situering van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 2' en/of 'Waarde - Archeologie - 3' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat niet langer sprake is van een gebied met oudheidkundige waarden dan wel nadat er sprake is van opgravingen en documentatie waardoor de planologische bescherming niet langer gehandhaafd hoeft te blijven. Alvorens toepassing te geven aan deze regel, wint het bevoegd gezag advies in bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provinciale archeoloog of bij een ter zake deskundige instantie;
- c. het verwijderen of toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' of de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol', indien op basis van nadere inventarisatie zulks gewenst is. Alvorens toepassing te geven aan deze regel wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op cultuurhistorisch gebied;
- d. het verwijderen van en/of wijzigen van de situering van de dubbelbestemming 'Leiding' van welke aard dan ook en/of de daarbij behorende zone(s) met maximaal 25 m vanuit de hartlijn van de leiding naar beide zijden, indien dit in verband met de herinrichting van het gebied of in verband met (landelijke) veiligheidsrichtlijnen wenselijk of noodzakelijk is, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en er voldaan blijft worden aan de minimale toetsingsafstanden. Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel wint het bevoegd gezag advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, de Inspectie VROM en de beheerder(s) van de leiding;
- e. het wijzigen van de bestemmingen ten behoeve van de aanleg van een (ondergrondse) leiding van welke aard dan ook. Alvorens toepassing te geven aan deze regel wint het bevoegd gezag advies in bij een, ter zake de veiligheid van leidingen, deskundige instantie zoals het RIVM, de Inspectie VROM en de beheerder(s) van de leiding;
- f. het geheel verwijderen en/of wijzigen van gebiedsaanduidingen, indien dit:
- 1. in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven wenselijk en/of vereist is; en/of
- 2. in verband met gewijzigde milieuhinder, wetgeving en/of beschermingsregimes wenselijk en/of vereist is;
- g. het geheel verwijderen en/of wijzigen van functieaanduidingen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt.
23.3 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen
Het bevoegd gezag verleend slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de sociale veiligheid;
- 4. het aantal parkeervoorzieningen;
- 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
- 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- 7. het milieu;
- b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
- 1. luchtkwaliteit;
- 2. parkeerbehoefte;
- 3. mobiliteitstoets;
- 4. bodemkwaliteit;
- 5. watertoets;
- 6. archeologie;
- 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
- 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
- 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan
24.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan "Bergweg Zuid e.o.".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor het gebied Bergweg Zuid e.o. van de gemeente Lansingerland. Het plan heeft een conserverend karakter ten aanzien van de bestaande (juridische) situatie.
In de toekomst zijn er binnen het plangebied enkele ontwikkelingen voorzien. In het kader van dit conserverende bestemmingsplan worden deze ontwikkelingen nu niet meegenomen of mogelijk gemaakt. Deze, nu nog niet concrete, opgaven worden in een later stadium in een aparte procedure(s) afgewogen.
Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringverplichting vanuit de wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren.
De toegankelijkheid wordt vergroot door het bestemmingsplan in digitale vorm beschikbaar te stellen, conform de vereisten die voortvloeien uit de op 1 juli 2008 in werking getreden Wro. Het doel van de actualiseringoperatie is vóór 1 juli 2013 over digitale bestemmingsplannen te beschikken.
De opgave van dit bestemmingsplan omvat het vastleggen van (legaal) bestaand gebruik en bestaande functies in een actuele bestemmingsregeling. Het gaat om een consoliderend bestemmingsplan. Ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen worden in het plan niet opgenomen, met uitzondering van ontwikkelingen en initiatieven waarover planologische zekerheid bestaat (bijvoorbeeld doordat hiervoor eerder een vrijstellingsprocedure is doorlopen). Vanwege het consoliderende karakter vervalt de noodzaak tot het doen van uitgebreid onderzoek, toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid en financieel-economische uitvoerbaarheid van (onderdelen uit) het plan. Wel worden aanwezige waarden binnen het plangebied vermeld en benoemd, maar er behoeven geen ontwikkelingen te worden getoetst op mogelijke gevolgen voor deze waarden.
Voor dit bestemmingsplan zijn geen sectorale onderzoeken uitgevoerd en hebben evenmin nieuwe planologische afwegingen plaatsgevonden. De (sterk) verouderde planologische regeling is vervangen door een actuele. Dit heeft echter niet geleid tot structurele verruiming van mogelijkheden of het faciliteren van nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast heeft overeenkomstig de in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen verplichting de watertoets plaatsgevonden en zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten nagelopen en beoordeeld binnen de kaders van de actualisatie-opgave.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het bestemmingsplan Bergweg Zuid e.o. wordt in het zuiden begrensd door de Wildersekade (fietsverbinding is tevens gemeentegrens), in het westen en noorden door de Schiebroekseweg en N209 (Zestienhovenweg) en in het oosten door de lintbebouwing langs Bergweg Zuid. Binnen het plangebied ligt onder andere de aansluiting van de N209 op de Bergweg Zuid en Boterdorpseweg, het terrein waarop zorginstelling De Rustenburg was gevestigd, het zuidelijker gelegen bedrijvencomplex Noordrand (Rogam e.a.) en de lintbebouwing aan beide zijden van de Bergweg Zuid In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het bestemmingsplan Bergweg Zuid e.o. weergegeven.
1.3 Geldende Ruimtelijke Planregelingen
In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de vigerende bestemmingsplannen gelegen binnen het plangebied. Bij inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan vervangt dit bestemmingsplan deze plannen voor zover gelegen binnen het plangebied.
bestemmingsplan | vaststelling | goedkeuring |
Uitbreidingsplan in onderdelen Zuid | 22 juli 1957 | |
Weg en Land | 1 juli 1974 | 13 augustus 1975 |
Weg en land, uitwerking Verpleeghuis Rustenburg | 5 juli 1976 | 15 september 1976 |
Geluidszone Rotterdam Airport | 27 april 2004 | |
Verbreding tracé N209 | 24 september 2009 | n.v.t. |
10 september 2004 Wijzigingsplan Benzinepomp N209 | 28 juni 2011 | n.v.t. |
Geluidzones Rotterdam The Hague Airport | 5 juli 2012 | n.v.t. |
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: regels, verbeelding en toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding is geregeld.
In hoofdstuk 2 is een ruimtelijke analyse opgenomen van het plangebied. Daarop volgend is in hoofdstuk 3 een functionele analyse opgenomen. Vervolgens wordt de koppeling gemaakt naar het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels (hoofdstuk 4). De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt het plan getoetst aan de verschillende beleidskaders. Hoofdstuk 7 bevat de toetsing van het plan aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals cultuurhistorie, archeologie en ecologie.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Analyse
2.1 Historie En Huidige Situatie Plangebied
Het oorspronkelijke veenlandschap is ontgonnen en geschikt gemaakt voor agrarische activiteiten. De ontginningsassen vormden de basis voor menselijke activiteiten. Er zijn langs deze assen diverse dorpen en gehuchten ontstaan, waaronder Bleiswijk en Bergschenhoek. Het gebied verloor in de 17e eeuw zijn agrarische functie door het op grote schaal afgraven van het veen ten behoeve van de turfproductie. Hoewel de streek door de turfwinning een bloeiperiode doormaakte, bestond het grondgebied van de huidige gemeente Lansingerland aan het eind van de ontvening voor circa 80% uit water. Hierdoor was het gebied economisch gezien minder interessant geworden. Om toch weer nieuwe economische activiteiten, met name akkerbouw, te kunnen ontplooien werd in de 18e eeuw begonnen met het droogmaken van het gebied. Het proces van ontvening en de daaropvolgende drooglegging heeft ertoe geleid dat er een groot hoogteverschil is ontstaan tussen de historische lintstructuur (Bergweg Zuid), en het achterliggende land. Dit achterliggende land wordt gekenmerkt door een grootschalige rationele blokverkaveling met een bijbehorend netwerk van ontwateringsloten.
Kenmerkend voor de gemeente Lansingerland is de aanwezigheid van grootschalige glastuinbouwgebieden. Rond het eind van de 18e eeuw begon deze ontwikkeling en momenteel is een groot deel van het gemeentelijke grondgebied in gebruik als glastuinbouwgebied. Binnen het driehoekig plangebied van Bergweg Zuid e.o. is echter geen glastuinbouw meer aanwezig.
De structurerende elementen in het plangebied bestaan uit de Bergweg Zuid en de N209 (Zestienhovenweg). De Bergweg Zuid is onderdeel van een historische lintstructuur tussen de kern Bergschenhoek en de gemeente Rotterdam. Het lint bestaat uit een weg met 2 rijstroken, een parallel fietspad, een boezemvaart en aan beide zijden bebouwing in een afwisselende gesloten en open structuur. De N209 vormt een belangrijke schakel in het (boven)regionale verkeersnetwerk en wordt op dit moment verbreed naar 2 x 2 rijstroken tot aan de aansluiting Bergschenhoek. Ook de aansluiting zelf op de Bergweg Zuid en de Boterdorpseweg wordt verbeterd.
Het plangebied betreft een gemengd gebied, waarbij een grote diversiteit aan functies zich concerteert rondom de lintstructuur langs de Bergweg Zuid. In het noordelijke deel hebben een aantal functies zich van het lint af ontwikkeld. Het zuidelijke deel van het plangebied wordt gedomineerd door graslanden.
2.2 Omgeving Plangebied
Het plangebied wordt in westelijke (nu weilanden, geprojecteerde woonwijk Wilderszijde) en oostelijke richting (Lage Bergse Bos en Hoeksepark) omgeven door landelijk gebied. Aan de noordelijke zijde (Bergschenhoek) en zuidelijke zijde (Rotterdam) wordt het plangebied omgeven door stedelijk gebied. Ten noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Weg en Land. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de luchthaven 'Rotterdam The Hague Airport'. Tevens zijn in het plangebied beperkingen als gevolg van de ligging nabij deze luchthaven aanwezig. Zie figuur 1.2 voor de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving.
Hoofdstuk 3 Functionele Analyse
3.1 Algemeen
Het plangebied is een schakel in de groene, ecologische en recreatieve verbinding tussen Midden-Delfland en de Rottemeren. Dit geldt vooral voor het deel tussen de Wildersekade en de Duikertocht. Behalve in oost-westrichting, kan het plangebied ook de recreatieve en groene verbinding vormen in noord-zuidrichting, tussen de toekomstige Vinexwijk Wilderszijde en het Lage Bergse Bos.
3.2 Plangebied En Omgeving
In het plangebied zijn veel verschillende functies te vinden. In veel gevallen wordt wonen gecombineerd met bedrijfsactiviteiten. Deze functionele diversiteit is vrijwel langs de gehele Bergweg Zuid aanwezig. Alleen het zuidelijkste gedeelte dat binnen het plangebied valt, heeft overwegend een woonfunctie. Maar ook daar komen enkele niet-woonactiviteiten voor tussen of achter de woningen.
De bebouwing langs de Bergweg Zuid heeft een divers karakter. Er is een duidelijk verschil tussen de bebouwing aan de noordzijde en de zuidzijde van het plangebied. De bebouwing in het noordelijk deel van de Bergweg Zuid bestaat in veel gevallen uit traditionele erven met een woonhuis als hoofdgebouw en diverse ondergeschikte bijgebouwen. Tussen de erven door zijn diverse doorzichten richting het landelijk gebied. De bebouwing bestaat uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen.
De bebouwing langs het zuidelijke deel van de Bergweg Zuid is compacter en heeft een moderner karakter. Naast vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, is er tevens één blok met rijenwoningen te vinden in het uiterste zuiden van het plangebied. Hieronder worden de aanwezige functies binnen het plangebied omschreven.
Wonen
Woningen komen in het plangebied uitsluitend voor in of nabij de lintstructuur van Bergweg Zuid. Het betreft zowel vrijstaande woningen, woningen van het type twee-onder-een-kap en een enkele rij. Het zijn burgerwoningen, voormalige (agrarische) bedrijfswoningen en bedrijfswoningen. Aan de oostzijde van de Bergweg Zuid hebben de kavels ten opzichte van de weg een gedraaide positie. De oriëntatie van de woningen is hierdoor wisselend en kenmerkend voor de lintstructuur. Op de diepe percelen, die ten opzichte van de Bergweg Zuid lager liggen, is in een aantal gevallen een grote oppervlak aan bijgebouwen aanwezig.
Bedrijven en nutsvoorzieningen
Langs de gehele Bergweg Zuid komen diverse bedrijven voor. Deze bedrijvigheid wordt ontsloten via de Bergweg Zuid en maakt, door de verspreide ligging tussen de overige functies in de lintbebouwing, dat sprake is van een functioneel gemengd gebied. Aard en omvang van de voorkomende bedrijvigheid is zeer divers.
Aan de noordoostzijde ligt in het verlengde van bedrijventerrein Weg en Land een cluster van kleinschalige bedrijfjes. Hier zijn onder andere een standbouwer, aannemersbedrijf en parkethandel gevestigd. Bij de aansluiting van de Bergweg Zuid op de N209 is een tankstation met lpg gevestigd, alsmede een makelaarskantoor. Centraal in het plangebied, ten westen van de Bergweg Zuid, ligt een omvangrijk bedrijvencluster bedrijvencomplex Noordrand, waar transport- en garagebedrijven met bijbehorende voorzieningen en bouwwerken zijn gevestigd. Daaronder begrepen een opstelterrein voor vrachtauto's en enkele specifieke opstelplaatsen voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast komen verspreid in het lint nog diverse andere bedrijven voor, waaronder een kassenbouwbedrijf, een beddenspeciaalzaak, een autodealer, een schadeherstelbedrijf en een transportonderneming. Langs de Schiebroekseweg/N209 is een zogenaamd steunpunt van de provincie gevestigd. Tot slot komen verspreid in het gebied enkele nutsvoorzieningen voor, waaronder een warmtekrachtcentrale aan de Schiebroekseweg.
Maatschappelijk
Ten noorden van het centraal gelegen bedrijvencluster is in de noordelijke punt van het plangebied enige jaren geleden verzorgingstehuis De Rustenburg gesloopt. Op dit moment is nog onbekend op welke wijze de locatie wordt heringevuld.
Agrarisch
Een strook langs de N209 en nagenoeg het gehele zuidelijke deel van het plangebied ten westen van de Bergweg Zuid betreft onbebouwde agrarische gronden die als weiland/grasland in gebruik zijn. Kavelsloten en watergangen bepalen de perceelstructuur. Ook langs het de Bergweg Zuid zijn enkele percelen die als weiland/grasland zijn ingericht.
Op het perceel achter de Bergweg Zuid 134 a en b worden, naast de opslag van auto's en bouwmateriaal, agrarische activiteiten uitgevoerd.
Water en waterkering
Door het agrarische gebied lopen diverse hoofdwatergangen en naast de Bergweg Zuid ligt de Vaart Bleiswijk. De vaart vormt met het omliggende dijklichaam een regionale waterkering.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. De procedureregels voor het afwijken bij een omgevingsvergunning, wijzigen of het stellen van nadere eisen zijn niet opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Voor deze procedureregels wordt verwezen naar de Wabo/Wro.
4.2 Inleidende Regels
Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de Begripsbepalingen (Artikel 1) en de Wijze van meten (Artikel 2).
4.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Naast reguliere bestemmingen zijn ook dubbelbestemmingen opgenomen. De gronden met een dubbelbestemming zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de dubbelbestemming. In voorkomende gevallen dat dubbelbestemmingen elkaar overlappen, gelden hier de regels van alle voorkomende (dubbel)bestemmingen. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
Agrarisch (Artikel 3)
De als 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebonden bedrijven c.q. agrarisch grondgebonden bedrijfsactiviteiten, alsmede ook voor agrarisch landschapsbeheer, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie, paden en beplanting. Tevens zijn de daarbij behorende voorzieningen zoals weilanden en/of landbouwgronden, parkeervoorzieningen, erven en terreinen, in- en uitritten, verhardingen en bermen, bermsloten en greppels toegestaan. De bestemming is toegekend aan de voorkomende wei- en graslanden in het gebied.
Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming toegestaan. Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak. Voor zover binnen deze bestemming legale bouwwerken voorkomen die niet passen in de regels van de bestemming is een regeling opgenomen dat voor deze bouwwerken de bestaande maatvoering als maximale maatvoering geldt, daaronder begrepen de situering van deze bouwwerken.
Bedrijf (Artikel 4)
Voor deze gronden is gekozen voor gedetailleerde bestemmingen en bouwvlakken, mede vanwege de voorkomende functiemenging in het plangebied. De verzamelbestemming heeft ook betrekking op enkele in het gebied voorkomende nutsvoorzieningen.
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden in zijn algemeenheid bestemd voor bedrijven uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten (voor toelichting op de Staat, zie bijlage 1, milieucategorie 1 en 2) en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en bedrijfsgebonden kantoren, met daaraan ondergeschikt: verhardingen, wegen en paden, in- en uitritten, tuinen, erven en terreinen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Binnen de bestemming is bedrijvigheid uitwisselbaar mits het bedrijven betreft die voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, milieucategorie 1 en 2 en niet in strijd zijn met de gebruiksregels.
Aanvullend hierop zijn voor een aantal bestaande bedrijven/bedrijfstypen, specifieke aanduidingen op de plankaart opgenomen om tevens/uitsluitend voor deze bedrijven een afwijkende functie toe te staan. Voor nutsvoorzieningen geldt zonder meer een exclusief gebruik er zijn ter plaatse uitsluitend nutsvoorzieningen toegestaan.
Datzelfde geldt voor een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief lpg. Andere vormen van bedrijvigheid zijn ter plaatse niet gewenst.
Voor het overige zijn specifieke bedrijfsvormen aangeduid die vanwege de aard en omvang niet passen binnen de algemeen aanvaardbare bedrijven in milieucategorie 1 en 2. Het gaat dan om zwaarder bedrijfstypen dan milieucategorie 1 en 2 of bijvoorbeeld specifieke vormen van (perifere) detailhandel. Voor die bedrijven is een specifieke aanduiding toegevoegd. De reguliere bedrijvigheid in categorie 1 en 2 is in die gevallen tevens toegestaan.
Bedrijfswoningen zijn met een aparte aanduiding op de plankaart aangegeven. Binnen deze aanduiding mag 1 woning gebouwd worden, tenzij op de verbeelding een ander aantal is vermeld. Eventuele aan- en uitbouwen kunnen buiten de aanduiding worden gerealiseerd indien voldaan wordt aan de overige regels van aan- en bijgebouwen.
Met een specifieke aanduiding zijn cultuurhistorische panden aangeduid, waarbij bestaande instandhouding van de bestaande bouwmassa (goot- en bouwhoogten) wordt beoogd.
De maximale goot- en/of bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.
Groen (Artikel 5)
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermstroken, voet- en fietspaden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelplaatsen en speelvoorzieningen, in- en uitritten (ten dienste van aanliggende bestemmingen), voorzieningen van algemeen nut, ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer en geluidswerende voorzieningen.
De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m² en 3 m. Op de gronden mogen andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3 m ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.
Maatschappelijk (Artikel 6)
De als 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt; wegen en paden, tuinen en erven, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. De gronden hebben de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - verpleeginrichting' en zijn dan ook uitsluitend bestemd voor een verpleeginrichting.
Hoofdgebouwen en maximaal 2 dienstwoningen worden binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd. De inhoud van dienstwoningen bedraagt maximaal 500 m³. De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is met een aanduiding op de plankaart aangegeven. De goothoogte van de dienstwoning is maximaal 6 m.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.
Tuin (Artikel 7)
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven (paden), in- en uitritten en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Specifieke gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.
Verkeer (Artikel 8)
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten, woonerven en pleinen, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, overdekte fietsenstallingen, voorzieningen van algemeen nut, bermen, groenvoorzieningen en water, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelplaatsen en speelvoorzieningen en in- en uitritten.
Specifiek zijn ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' de gronden tevens bestemd voor een onderdoorgang ten behoeve van een recreatieve (langzaamverkeers)verbinding. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor een ecologische verbinding (ecopassage) met een minimale afmeting van 1,75 m breed en 1,25 m hoog.
De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m² en 3 m. De oppervlakte en bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 12 m² en 3 m.
Verkeer - Wegverkeer (Artikel 9)
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een lokale/regionale/landelijke ontsluitingsfunctie bestaande uit 2 rijstroken voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van de N209 waar 4 rijstroken zijn toegestaan en daarnaast in- en uitvoegstroken en opstelstroken, woonstraten, woonerven en pleinen, voorzieningen voor het openbaar vervoer, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, overdekte fietsenstallingen, geluidsafschermende voorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, kruisende wegen en water, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelplaatsen en speelvoorzieningen, in- en uitritten, bermen, groenvoorzieningen en water.
Specifiek zijn ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' de gronden tevens bestemd voor een onderdoorgang ten behoeve van een recreatieve (langzaamverkeers)verbinding. Ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor een ecologische verbinding (ecopassage) met een minimale afmeting van 1,75 m breed en 1,25 m hoog.
De oppervlakte en bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogen niet meer bedragen dan 25 m² en 3 m. De oppervlakte en bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 12 m² en 3 m.
Water (Artikel 10)
De bestemming 'Water' is toegekend aan de Vaart Bleiswijk, de hoofdwatergangen en overige structurele waterpartijen in het gebied. Kleine berm- en/of kavelsloten zijn niet specifiek bestemd, maar zijn toegestaan in de daarvoor geldende bestemmingen.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: water, de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en -afvoer, (hoofd)watergangen en dergelijke) en taluds, keerwanden en beschoeiingen. Specifiek is ter plaatse van de aanduiding 'brug' een brug toegestaan.
Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van niet meer dan 1 m.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de specifieke bouw- en gebruiksregels.
Wonen (Artikel 11)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen (bestaande aantallen), al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en water. Met een specifieke aanduiding zijn cultuurhistorische panden aangeduid, waarbij (bij vervangende nieuwbouw) bestaande goot- en bouwhoogte niet veranderd mogen worden.
Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. De goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen is op de verbeelding aangegeven. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kunnen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De toegestane oppervlakte voor bijgebouwen is gestaffeld naar rato van de oppervlakte van het perceel/c.q. de bestemming 'Wonen'.
Voor zover de legale oppervlakte, situering en maatvoering van de woning, aanbouw en/of bijgebouwen meer bedraagt dan is toegestaan is die bestaande oppervlakte situatie de maximale maatvoering.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en gebruiksregels. Specifieke gebruiksregels, nadere eisen en algemene randvoorwaarden voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels maken deel uit van deze bestemming.
Leiding - Gas (Artikel 12)
De in het plangebied liggende gasleiding is bestemd middels een dubbelbestemming. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 4 m van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een gasleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.
Op voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten dienste van de onderliggende bestemming(en). Daarnaast geldt voor deze bestemming een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning en zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen.
Leiding - Riool (Artikel 13)
De bestemming is toegekend aan gronden waarin een hoofdpersrioolleiding ligt. De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 4 m van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een rioolleiding.
Op voor 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
Het bevoegd gezag kan onder een aantal voorwaarden bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten dienste van de onderliggende bestemming(en). Daarnaast geldt voor deze bestemming een aanlegverbod zonder omgevingsvergunning en zijn voorwaarden voor een omgevingsvergunning opgenomen.
Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 14)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. De gronden zijn - behalve de daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor behoud van de (potentieel aanwezige) archeologische waarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht. Voor bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 100 m² en dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm kan worden geplaatst geldt geen omgevingsvergunningplicht.
Waarde - Archeologie - 2 (Artikel 15)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gronden zijn - behalve de daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor behoud van de (potentieel aanwezige) archeologische waarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht. Voor bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 500 m² en dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm kan worden geplaatst geldt geen omgevingsvergunningplicht.
Waarde - Archeologie - 3 (Artikel 16)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. De gronden zijn - behalve de daar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor behoud van de (potentieel aanwezige) archeologische waarden. Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Daarnaast geldt voor diverse werken en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht. Voor bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² en dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 m kan worden geplaatst geldt geen omgevingsvergunningplicht.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 17)
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden binnen de kern en beschermingszone van de waterkering van de Vaart Bleiswijk. Deze gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering en waterhuishouding. Op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van niet meer dan 1 m.
Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen - op enkele uitzonderingen na - uitsluitend met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag worden gebouwd. Daarbij dienen de bij de bestemming betrokken bouwregels in acht te worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig te worden geschaad.
4.4 Algemene Regels
In de algemene regels (Artikel 18 t/m 23) zijn de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels opgenomen.
De specifieke aanduidingsregels omvatten bouw- en gebruiksbeperkingen (als gevolg van externe veiligheid, radarzone, en/of geluidscontouren). Deze beperkingen gelden voor de op de verbeelding aangeduide gebieden (gebiedsaanduidingen) en kunnen in een aantal gevallen middels een afwijking door het bevoegd gezag worden doorbroken nadat deskundig advies is ingewonnen en/of onderzoek is verricht. Twee soorten gebiedsaanduidingen worden hieronder nog nader toegelicht.
Voor wat betreft de geluidscontour komen twee zones voor met een apart regime. De gebiedsaanduiding 'geluidszone - luchtvaart 35 Ke' heeft betrekking op het gebied tot de 40 Ke-zone. Binnen deze geluidszone zijn verschillende (bedrijfs)woningen aanwezig. Voor deze bestaande geluidsgevoelige objecten, gelegen tussen de 35 en 40 Ke-contouren, gelden geen specifieke beperkingen (artikel 7 Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart). Op basis van de beschikbare informatie is vastgesteld dat het voormalig verpleeghuis De Rustenburg, ten tijde van de vaststelling van het aanwijzingsbesluit was gesloopt en derhalve niet als bestaand geluidsgevoelig object dient te worden aangemerkt.
Daarnaast komt in het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidszone - luchtvaart 40 Ke' voor. Deze gebiedsaanduiding komt voor in het zuidwestelijke deel van het plangebied en binnen deze geluidszone zijn geen (bedrijfs)woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig.
De planologische regeling is erop gericht nieuwe bedrijfswoningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en objecten binnen deze zones niet toe te staan.
De gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar' is opgebouwd uit drie cirkelvormige toetsingsvlakken: -4,7 m tot 0 m boven NAP, 0 m tot 10 m boven NAP en 10 m tot 20 m boven NAP. De toetsingsvlakken liggen derhalve niet horizontaal, maar lopen op naarmate de afstand tot het radarbaken toeneemt. Voor toepassing van het artikel kan lineaire interpolatie worden toegepast. Voor het bepalen van de werkelijke hoogteligging in het toetsingsvlak, dient een lijn te worden getrokken tussen de laagste en de hoogste grens van het betreffende toetsingsvlak. Dit geeft de exacte hoogtebeperking ten opzichte van NAP ter plaatse van een bouwplan.
Er geldt in beginsel een bouwverbod voor bouwwerken die deze toetsingsvlakken doorsnijden. Dat kan worden doorbroken middels een omgevingsvergunning waarbij eerst de Luchtverkeersleiding Nederland (of diens rechtsopvolger) om advies dient te worden gevraagd.
De algemene afwijkings- en wijzigingsregels bieden, net als enkele bestemmingsgerelateerde afwijkingsmogelijkheden, flexibiliteit binnen de planperiode. De opgenomen mogelijkheden betreffen geen recht, maar vragen in alle gevallen om een nadere afweging. In het plan zijn daarvoor de randvoorwaarden opgenomen. Deze dienen naast de beleidsafweging te worden afgewogen bij de besluitvorming omtrent een afwijking- of wijzigingsverzoek.
4.5 Overgangsrecht En Slotregel
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan (Artikel 24).
In de slotregel (Artikel 25) is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande situatie en er worden geen nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er bestaat, gelet op de aard van het bestemmingsplan, dan ook geen aanleiding tot kostenverhaal of een nadere verantwoording van de economische uitvoerbaarheid van het plan.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente Lansingerland heeft het voorontwerpbestemmingsplan voor vier weken ter inzage gelegen en is een inloopavond georganiseerd. Daarnaast heeft in het kader artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg plaatsgevonden met diverse overheden en instanties. In totaal zijn 8 reacties ingediend.
In bijlage 5 is het verslag van de inspraak en het vooroverleg gevoegd. Hierin is een overzicht opgenomen van de ontvangen reacties en de beoordeling ervan door de gemeente. Op onderdelen heeft dat geleid tot aanpassingen die zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 5.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen voor de duur van zes weken. Binnen die termijn zijn vijf zienswijzen ingediend. Dit heeft, met enkele ambtshalve wijzigingen, geleid tot een gewijzigde vaststelling. Van de procedure, de zienswijzen en de beoordeling daarvan is een nota opgesteld. Deze is als bijlage 6 toegevoegd aan de plantoelichting.
Hoofdstuk 6 Ruimtelijk Beleid
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Bergweg Zuid e.o.. Dit overzicht is niet uitputtend, maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.
6.2 Rijksbeleid
6.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn - direct of indirect - ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied.
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 4. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarwegen.
- 5. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 6. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 7. Ruimte voor behoud en versterking van (inter) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 8. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
6.2.2 Structuurvisie Buisleidingen
Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In de Structuurvisie Buisleidingen zijn leidingstroken aangewezen waar nieuwe buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen over lange afstand kunnen worden gelegd. Door buisleidingen te bundelen wordt er efficiënt met ruimte omgesprongen. Het beleid uit de Structuurvisie Buisleidingen bindt de lagere overheden niet bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Omdat het Rijk dit wel gewenst vindt, wordt de doorwerking van de Structuurvisie juridisch bindend vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het ligt in de bedoeling dat de gemeenten hierin de verplichting krijgen om bij het wijzigen van bestemmingsplannen rekening te houden met toekomstige leidingen op hun grondgebied. Dat wordt op dit moment uitgewerkt. Een van de leidingstroken uit de Structuurvisie Buisleidingen loopt door het plangebied.
Nu het Barro op dit onderdeel nog niet in werking is getreden, bestaat er nog geen juridische doorwerking c.q. verplichting voor het opnemen van de betreffende leidingstrook met bijbehorende ruimtelijke beperkingen. Het bestemmingsplan bevat hiervoor geen juridische regeling. Dit is feitelijk ook niet nodig nu het bestemmingsplan in zijn geheel en specifiek ter plaatse van de leidingenstrook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ook het, vooruitlopend hierop, planologisch vastleggen van de leidingenstrook is niet gewenst.
6.2.3 Conclusie rijksbeleid
Dit consoliderend bestemmingsplan past binnen de beleidskeuzen en de leidende principes uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en het Barro.
6.3 Provinciaal Beleid
6.3.1 Provinciale Structuurvisie (2010, herziening 2011, actualisering 2012)
De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
De provincie Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken.
6.3.2 Verordening Ruimte
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Het plangebied is aangeduid als 'gebied buiten de bebouwingscontour'. Binnen deze gronden sluiten bestemmingsplannen in principe bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve mogelijk maken.
Tevens is binnen het plangebied een ecologische verbinding opgenomen. In het bestemmingsplan mogen derhalve geen ontwikkelingen worden toegestaan die de aanleg/instandhouding van de ecologische verbinding in de weg staan.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan dat slechts de huidige situatie/mogelijkheden vastlegt.
6.3.3 Conclusie rijksbeleid
Dit consoliderend bestemmingsplan past binnen de beleidskeuzen en de leidende principes uit de provinciale verordening en de Verordening Ruimte.
6.4 Gemeentelijk Beleid
6.4.1 Structuurvisie Lansingerland (2010)
In de structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Studiezone Triangelpark'. Over dit gebied is onderstaande paragraaf opgenomen:
'Studiezone Triangelpark
Het gebied tussen de N209, de Wildersekade en de Bergweg-Zuid krijgt een hoofdzakelijk groene inrichting. Het is een belangrijke schakel in de groene, ecologische en recreatieve verbinding tussen Midden-Delfland en de Rottemeren. Dit geldt vooral voor het deel tussen de Wildersekade en de Duikertocht. De Duikertocht krijgt aan weerszijden een natuurvriendelijke oever en begeleidt een ecologische verbindingszone. Behalve in oost-west richting kan het Triangelpark ook recreatieve en groene verbinding vormen in noord-zuid richting, tussen de toekomstige Vinexwijk Wilderszijde en het Lage Bergsebos. Dwars door het gebied is echter ook het tracé van de A13-A16 gepland. Bovendien bestaat een deel van het gebied uit wonen, bedrijfsfuncties en maatschappelijke voorzieningen. Studie naar de inpassing van de A13-A16, langzaamverkeersroutes, ecologische verbinding, woningen, bestaande bedrijven en maatschappelijke voorzieningen is noodzakelijk. Het Triangelpark heeft vooral een verbindende functie. De inrichting van het gebied met recreatieve verbindingen is nog onderwerp van studie. Hetzelfde geldt voor de financiële consequenties van deze verbindingen. Het oppervlaktewatergemaal Bergweg-Zuid wordt ook in de studie betrokken. Dit gemaal krijgt in de toekomst een belangrijke functie in de waterafvoer van het zuidelijk deel van de polder Bleiswijk.'
De Bergweg Zuid is aangeduid als cultuurhistorisch lint. Het behoud van (het waardevolle) karakter staat hierbij voorop. Dit conserverende bestemmingsplan, dat geen ruimte bied aan bovengenoemde planologische ontwikkelingen, voorziet in het behoud van het historische lint. Tevens zijn binnen het plangebied op de visiekaart aanduidingen opgenomen voor de 'uitbouw groene recreatieve routes', 'aanleg ecologische verbinding' en 'studie A13-A16'. Deze ruimtelijke opgaven/ambities worden door de gemeente en andere overheden in een later stadium afgewogen op een moment dat deze meer concreet zijn. Daarvoor zal dan een aparte planologische procedure worden doorlopen. Voorliggend plan is conserverend van aard en voorziet niet in de mogelijkheid deze toekomstige ontwikkelingen te realiseren. Anderzijds levert onderhavig plan geen nieuwe beperkingen die toekomstige ontwikkelingen moeilijker of onuitvoerbaar maken. Dit vanwege het conserverende karakter.
6.4.2 Bomenverordening 2012
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad de 'Bomenverordening Lansingerland 2012' vastgesteld.
Met de vaststelling van deze verordening zijn de betreffende artikelen in de APV vervallen. De verordening regelt voor bijzondere bomen en ander houtopstanden een specifiek beschermingsregime door middel van een ontheffing- en een kapvergunningstelsel.
De bomenverordening voorziet in een eigen beschermingsregime dat los staat van het bestemmingsplan en gericht is op de instandhouding van waardevolle houtopstanden. De lijsten en kaarten met beschermingswaardige en waardevolle houtopstanden worden voortdurend geactualiseerd.
6.4.3 Welstand
Op 26 april 2012 is de Welstandsnota vastgesteld. De nota vervangt de gezamenlijke Welstandsnota van de voormalige gemeenten Bleiswijk, Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs uit 2004. De nieuwe welstandsnota gaat uit van gebiedsgerichte en objectgerichte criteria die worden gehanteerd bij het realiseren en/of verbouwen van objecten. De welstandscriteria vormen de relatie met de omgeving, het bouwplan en de detaillering.
In het plangebied komen twee welstandsniveaus voor. Voor de lintstructuur van de Bergweg Zuid, het aansluitende bedrijvencomplex Noordrand en de locatie waar 'De Rustenburg' was gevestigd geldt een bijzonder welstandsniveau. In gebieden met dit welstandsniveau is sprake van een duidelijke regie op de ruimtelijke kwaliteit en is de welstandsbeoordeling gericht op het stimuleren van de beeldkwaliteit in alle facetten.
Het overige (onbebouwde) gebied is welstandsvrij met een excessenregeling. Bij dit welstandsniveau zijn enkele minimale welstandscriteria van toepassing, gericht op het voorkomen van uitwassen.
Bij nieuwe ontwikkelingen en/of verbouwingen worden bouwplannen getoetst aan de Welstandsnota. Voor de uitvoering van dit bestemmingsplan is de Welstandsnota niet direct van belang.
6.4.4 Milieubeleidsplan
Het milieubeleidsplan biedt een kader voor de milieuwerkzaamheden, bevat concrete doelstellingen en zorgt dat de milieuwerkzaamheden voor de komende 4 jaar gestructureerd uitgevoerd gaan worden. De gemeente Lansingerland streeft naar duurzame ontwikkeling. Er is sprake van duurzame ontwikkeling als bij elke beslissing op elk niveau een evenwichtige afweging wordt gemaakt ten aanzien van de gevolgen voor mens, milieu en economie. Daarbij komt dat het totaal aan beslissingen continu zou moeten leiden tot een balans tussen deze belangen. Duurzame ontwikkeling kent drie invalshoeken: het houdt rekening met de mens ('people'), met het milieu ('planet') en met de economie ('profit'). Duurzame ontwikkeling betekent: duurzaam inrichten, duurzaam ondernemen en duurzaam handelen. Wat betreft deze beleidslijn hoeft de gemeente niet op nul te beginnen, op veel vlakken is er al aandacht voor duurzame ontwikkeling.
De beleidsdoelstellingen uit het milieubeleidsplan kunnen worden uitgevoerd binnen onderhavig bestemmingsplan.
6.4.5 Overig gemeentelijk beleid
Overig gemeentelijk beleid met betrekking tot dit bestemmingsplan is onder meer:
- Visie Groen en Recreatie;
- Lansingerland op weg naar 2040;
- Archeologiebeleid;
- Nota Cultuurhistorie Plus;
- Waterplan Lansingerland;
In de toelichting wordt bij de betreffende thema's, voor zover relevant, ingegaan op bovenstaand beleid.
Hoofdstuk 7 Onderzoek
7.1 Verkeer En Parkeren
Algemeen
In 2009 is het Mobiliteitsplan 2008-2020, 'Lansingerland beweegt', door de raad vastgesteld. Dit visiedocument beschrijft de visie op het verkeer en vervoer in en rond Lansingerland tot 2020 en vormt, samen met een op te stellen maatregelenpakket, het Mobiliteitsplan Lansingerland. Verder treft het Rijk in overleg met de regio voorbereidingen voor een doortrekking van de A16, ook wel bekend als de A13/A16. Deze toekomstige ontwikkeling volgt een eigen planvormingsproces, is nog onvoldoende concreet en valt derhalve buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan.
Ontsluiting autoverkeer
Binnen het plangebied zijn twee gebiedsontsluitingswegen aanwezig: de Grindweg/Bergweg Zuid en de N209 Zestienhovenweg). Beide wegen komen in het noordoosten van het plangebied bij elkaar ter hoogte van de ongelijkvloerse aansluiting op de N209. De N209 is een belangrijke ontsluitende route voor de kernen Bergschenhoek en Bleiswijk en vormt een verbinding tussen de A12 (Den Haag-Utrecht) en de A13 (Rijswijk-Rotterdam). Voor een verbetering van de doorstroming wordt de N209 vanaf de aansluiting Bergschenhoek in zuidelijke richting verbreed. Met de uitvoering hiervan is in 2011 gestart. De Grindweg/Bergweg Zuid verbindt Rotterdam-Schiebroek en Bergschenhoek en ontsluit de functies in de lintbebouwing.
In het plangebied worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Derhalve kan gesteld worden dat er geen grote veranderingen worden verwacht van de hoeveelheid verkeer. Het plangebied wordt direct via gebiedsontsluitingswegen ontsloten. De ontsluiting voor autoverkeer is goed.
Ontsluiting fietsverkeer
Langs het plangebied loopt de Wildersekade, een fietsverbinding die onderdeel uitmaakt van hoofdfietsroutenetwerk van het kwaliteitsnetwerk van de Stadsregio. Langs de N209 loopt eveneens een fietsverbinding die behoort tot het kwaliteitsnetwerk. Dit is echter geen vrijliggend fietspad, maar een fietsverbinding onderdeel uitmakend van een parallel liggende erftoegangsweg. Langs de Bergweg Zuid/Grindweg ligt eveneens een vrijliggend fietspad. Het fietsnetwerk is door de kwaliteit en structuur van de fietsvoorzieningen goed te noemen.
Ontsluiting openbaar vervoer
De Bergweg Zuid/Grindweg maakt onderdeel uit van het openbaar vervoersnetwerk. Er is een halfuursdienst met een busverbinding tussen Rotterdam Noord en Westpolder Bolwerk (Berkel en Rodenrijs). Er zijn op de route, binnen en direct nabij het plangebied, 3 halteplaatsen.
Parkeren
Er doen zich geen noemenswaardige parkeerproblemen voor in het plangebied. De betrekkelijk smalle structuur van de Bergweg Zuid maakt dat parkeren op en langs de openbare weg niet goed mogelijk is. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Door de open lintstructuur en ruime kavels is daarvoor voldoende ruimte beschikbaar.
Zoals al eerder aangegeven, maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is er ten aanzien van parkeren geen aanvullende noodzaak tot regulering. Bij toekomstige nieuwe ontwikkelingen dient voldaan te worden aan de parkeerkengetallen van het CROW (publicatie 182, 2008).
7.2 Geluid
7.2.1 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen of aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek kan hierdoor achterwege blijven.
7.2.2 Vliegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de 35 Ke-contour en 40 Ke-contour van Rotterdam - The Hague airport. Deze contouren zijn in 2010 middels een wijzigingsbesluit van de minister aangepast. Ten uitvoer van een gelijktijdig genomen aanwijzingsbesluit, heeft de gemeenteraad op 5 juli 2012 het facetbestemmingsplan 'Geluidzones Rotterdam The Hague Airport' vastgesteld. De contouren en bijbehorende beperkende regelgeving op basis van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Bggl) uit dat bestemmingsplan zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Binnen deze contour mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd. Omdat dit plan consoliderend van aard is, staat de aanwezige geluidscontour de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Figuur 3 35 Ke-contour (Gebruiksplan 2012)
7.3 Bedrijven En Milieuzonering
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Onderzoek
Staat van Bedrijfsactiviteiten
In de genoemde VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt in een SvB gebaseerd op richtafstanden ('standaard' SvB) en een SvB die specifiek gericht is op gebieden met functiemenging. Ook de eerstgenoemde 'standaard' SvB is echter toe te passen voor gemengde gebieden, door de richtafstanden die gelden ten opzichte van een 'rustige woonwijk' met een afstandsstap te verkleinen. In het plangebied Bergweg Zuid e.o. is weliswaar sprake van functiemenging, maar de aard van het plangebied, de omvang van de bedrijfspercelen en de situering ten opzichte van de omliggende woningen is zodanig, dat is gekozen voor het toepassen van de 'standaard' SvB. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB wordt verwezen naar bijlage 1 van de toelichting. In dit bestemmingsplan is gekozen voor een aangepaste SvB. In de SvB zijn bedrijven met een hogere milieucategorie dan toelaatbaar (categorie 2) uit de SvB geschrapt. Tevens zijn tuinbouwbedrijven niet opgenomen, doordat de vestiging van deze bedrijven niet wenselijk is binnen dit bestemmingsplan.
Algemene toelaatbaarheid
Het lint langs de Bergweg Zuid is te karakteriseren als een gemengd gebied. Daarnaast is sprake van een verhoogd achtergrondniveau vanwege de ligging aan de relatief drukke verkeersverbinding en de aanvliegroute van de luchthaven. In een dergelijk gebied zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 algemeen toelaatbaar op korte afstand van woningen. Dit zijn bedrijfsactiviteiten met een relatief beperkte milieubelasting.
Inventarisatie bedrijven
Het rapport in bijlage 2 van de toelichting geeft een globaal overzicht van de bedrijven binnen het plangebied op het moment van inventarisatie. Deze inventarisatie is gebruikt als hulpmiddel bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan. Aan de inventarisatie zelf kunnen geen planologische rechten worden ontleend.
Aan de hand van de SvB is in de inventarisatie bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bedrijven die niet binnen de algemene toelaatbaarheid passen krijgen in het nieuwe bestemmingsplan een specifieke aanduiding. Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen.
Afwijken van de gebruiksregels
De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten die niet zijn opgenomen in de SvB in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Ingeval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën.
Conclusie
Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen. Met de bestemmingsplanregeling worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en kan ter plaatse van omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
7.4 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ook de waterbeheerder betrokken. De opmerkingen van de waterbeheerder (zie bijlage 5 van de plantoelichting) zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
Het doel van het stedelijk waterplan Lansingerland is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem voldoet aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn:
- een samenhangende beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en (water)problemen;
- een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en riolering;
- een concreet maatregelenpakket voor de realisatie van maatregelen.
De doelgroep van het stedelijk Waterplan bestaat uit bestuurders (van de gemeente en de hoogheemraadschappen), bewoners, beleidsmakers en beheerders. Het Waterplan heeft geen wettelijke status, maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen gemeente en hoogheemraadschappen. Op 30 juni 2011 is de eindrapportage van het Waterplan vastgesteld.
- Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 (GRP) staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP zijn niet alleen maatregelen opgenomen voor het voorkomen van water op straat, maar ook om emissie vanuit de riolering naar het oppervlaktewater te reduceren. Daarnaast heeft de gemeente aanvullende maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit (het 'waterkwaliteitsspoor'). De gemeente is voornemens in de planperiode een afkoppelplan op te stellen om de mogelijkheden voor afkoppelen in beeld te brengen. De gemeente stelt in de komende planperiode van het GRP een meetplan op voor de monitoring van de riolering en voert deze monitoring ook uit. De intentie van het GRP is gericht op samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen gemeente en de twee hoogheemraadschappen. Maatregelen uit het GRP die leiden tot verbetering van de waterkwaliteit, maken ook integraal onderdeel uit van uitvoeringsmaatregelen die zijn opgenomen in de eindrapportage van het Waterplan dat op 30 juni 2011 is vastgesteld.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de Bergweg Zuid en omgeving. Het plangebied wordt grofweg begrensd door de Schiebroekseweg in het westen, de N472 in het noorden, de Bergweg Zuid in het oosten en de Wildersekade in het zuiden. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit bedrijven, woningen en weilanden.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigronden. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,5 m en de 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse ligt tussen circa NAP -4,8 m en -7,1 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied zijn meerdere sloten van polderwater aanwezig die dienen voor de afwatering van het gebied. Langs de Bergweg is een binnenboezem gelegen. De poldergemalen voeren overtollig water uit de polder af op deze hoger gelegen binnenboezem en vervolgens op de Rotte. In het plangebied is nog een gemaal gepland aan de Bergweg Zuid.
(Bron: Waterplan Lansingerland, d.d. 21 oktober 2009)
Waterkwaliteit
In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig.
(Bron: Waterplan Lansingerland, d.d. 21 oktober 2009)
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied is het water met het omliggende dijklichaam langs de Bergweg Zuid aangewezen als primaire waterkering. Deze loopt door het plangebied en betreft een boezemwatergang en boezemwaterkering. Ter bescherming van deze functie is een zone van toepassing. Deze zone bestaat uit een kern- en een beschermingszone die zijn vastgelegd in de Legger van het Hoogheemraadschap. Voor de gehele zone is, zoals voorgeschreven in de provinciale Verordening Ruimte, een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen in het plan en beoogt het water en veiligheidsbelang te beschermen. Voor de kernzone en de beschermingszone hanteert het Hoogheemraadschap verschillende toetsings- en toelatingscriteria.
Afvalwaterketen en riolering
Panden binnen het plangebied zijn aangesloten op drukriolering, waarbij alleen afvalwater (en geen hemelwater) wordt afgevoerd richting de zuivering. Er is 1 pand aan de Schiebroekseweg wat nog ongerioleerd is. Het voornemen is dit pand uiterlijk 2013 aan te sluiten op de riolering.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn voorzien waarbij tevens de watersituatie kan worden verbetert. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om vervangende nieuwbouw, het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden.
Voor structurele verbeteringen van het watersysteem in het gebied, waarbij ook nieuwe hoofdwatergangen worden gegraven, dient op basis van een concreet plan een toetsing aan de regels van dit bestemmingsplan plaats te vinden. Als in de toekomst andere ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies, zoals groen en recreatie, liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Bij toekomstige ontwikkelingen is geen mogelijkheid om met het huidige drukrioolstelsel relatief schoon afstromend regenwater te ontvangen en te transporten naar de zuivering. De capaciteit van het drukrioolstelsel binnen dit gebied, is hierop niet ontworpen.
Waterbeheer en Keur
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater.
In de Keur is ook geregeld dat een onderhoudsstrook langs watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen deze strook niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor hoofdwatergangen is de breedte van deze onderhoudstrook 5 m voor de overige watergangen 1 m.
Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het structurele oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Kleine afwateringssloten in het overwegend agrarische gebied zijn niet specifiek bestemd, maar toegestaan binnen de agrarische bestemming en/of overige voorkomende bestemmingen. Voor de in het gebied voorkomende waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones, geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
Gezien de consoliderende aard van dit bestemmingsplan zijn geen compenserende maatregelen noodzakelijk. Bestaande waterkeringen en oppervlaktewater zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
7.5 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a) of de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de toekomst de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de ontsluitende wegen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is binnen het plangebied sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse.
7.6 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit is aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Door DCMR is een inventarisatie uitgevoerd van de risicobronnen in en rond het plangebied. Het rapport is opgenomen in bijlage 2.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van het Bevi is binnen het plangebied een risicovolle inrichting gelegen met een 'uitstraling' tot buiten de inrichting. Het gaat hierbij om het benzineservicestation aan de Bergweg Zuid 70 met lpg-verkoop (vergunde jaardoorzet 1.000 m³ lpg). Het bestemmingsplan biedt geen bouwmogelijkheden binnen de PR 10-6-contour rondom het vulpunt, het reservoir en de afleverzuil. Op de plankaart is hiervoor de veiligheidszone - lpg opgenomen.
Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 150 m, gemeten vanaf het vulpunt. In het rapport in bijlage 2 is een berekening van het GR opgenomen. Het GR bedraagt 0,027 maal de oriëntatiewaarde. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot een toename van het GR. Om deze reden kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Deze verantwoording is aan het eind van deze paragraaf opgenomen.
Buiten het plangebied is het bedrijf Van de Spek loon- en grondwerk gevestigd op het perceel Schiebroekseweg 20. Ter plaatse is sprake van een propaantank. De bijbehorende risicocontour reikt niet tot het plangebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In of nabij het plangebied bevindt zich ook een aantal vaste transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Dit zijn:
- hogedruk aardgasleiding W521-01;
- de Provinciale weg N209.
Vervoer van gevaarlijke stoffen (anders dan benzine en diesel) over andere wegen in of langs het plangebied is uitsluitend met ontheffing mogelijk.
De gasleiding W521-01 loopt net door het noordelijk deel van het plangebied (uitwendige diameter: 12 inch, maximale werkdruk: 40 bar). Ter plaatse van het plangebied heeft de leiding geen PR 10-6-contour. Met het rekenprogramma Carola heeft de DCMR een berekening van het GR gemaakt als gevolg van deze leiding ter hoogte van het plangebied. Het hoogste GR wordt gevonden ter hoogte van de Boterdorpseweg tot aan de kruising van de buisleiding met de Leeuwenakkerweg. In de berekening is tevens rekening gehouden met de toekomstige populatie als gevolg van de ontwikkelingen ten westen van het plan (school en gemeentehuis). Het GR bedraagt 0,05 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het GR lager is dan 0,1 maal die oriëntatiewaarde en er geen toename is als gevolg van dit plan, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Deze verantwoording is aan het einde van de paragraaf opgenomen.
De N209 is (nog) geen officieel aangewezen route voor gevaarlijke stoffen, maar deze weg wordt wel gebruikt voor de bevoorrading van tankstations (met LPG) en de diverse propaantanks in het buitengebied waardoor deze weg een mogelijk risico vormt voor het plangebied. De PR 10-6-contour ligt binnen de weg. Het invloedsgebied van deze transportroute bedraagt 900 m (op basis van het toxisch scenario, LT2). Voor het GR is het Bleve-scenario het belangrijkst, als gevolg van het transport van lpg of propaan (GF3). Op grond van PGS 3 geldt dat het GR-criterium niet wordt overschreden bij een bevolkingsdichtheid van minder dan 90 personen per hectare. Aan weerszijden van de weg is er sprake van agrarisch gebied, zodat kan worden aangenomen dat de bevolkingsdichtheid ter plaatse lager is dan 90 personen per hectare. Een berekening van het GR is daardoor niet nodig. Omdat het een conserverend bestemmingsplan is, zal er geen toename zijn van het GR, zodat op dit punt geen GR-verantwoording noodzakelijk is in het bestemmingsplan.
Rotterdam - The Hague Airport
Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. In het rapport in bijlage 2 wordt inzicht gegeven in de relevante risicocontouren rond het vliegveld. Omdat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan, waarbij geen planologische ontwikkelingen binnen het verantwoordingsgebied zullen worden gerealiseerd, is het niet nodig om een verantwoording voor het GR als gevolg van de luchthaven op te stellen. Wel is de aanduiding 'veiligheidszone - luchtvaart' opgenomen binnen de 10-6-risicocontour van het vliegveld.
Verantwoording groepsrisico
De volledige verantwoording van het groepsrisico, opgesteld door DCMR, is opgenomen in Bijlage 3. Uit de verantwoording blijkt dat het GR als gevolg van de risicobronnen tankstation GS den IJssel en de hogedruk gasleiding in de huidige situatie ruimschoots minder bedraagt dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Hieruit blijkt voorts dat de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten voldoende is en dat de primaire bluswatervoorziening is echter onvoldoende en voor de zelfredzaamheid zijn er verschillende aandachtspunten.
Omdat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, zijn er geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die de bluswatervoorzieningen en inrichting van het gebied met betrekking tot de zelfredzaamheid kunnen verbeteren.
Op de verbeelding en in de regels zijn een veiligheidszone en vrijwaringszones vastgelegd, waarbinnen ruimtelijke beperkingen gelden. Op deze wijze wordt voorkomen dat er onaanvaardbare risicosituaties ontstaan als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
7.7 Bodemkwaliteit
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Lansingerland blijkt dat een groot deel van het plangebied gelegen is in de zone 'weiland/glastuinbouw vanaf 1970'. Het meest oostelijke deel is gelegen in de bodemkwaliteitszone '(lint)bebouwing voor 1930'. Ten westen van de Bergweg Zuid is de bodem grotendeels onderzocht op bodemvervuiling. Ook zijn in het plangebied verschillende historische activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het bestemmingsplan is echter consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vindt dus geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.
7.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied is een hoofdpersrioolleiding gelegen. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 3 m aan weerszijden van de leiding. Daarnaast ligt binnen het plangebied een hoofdaardgastransportleiding (zie paragraaf 5.6). Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden. Beide leidingen zijn met de bijbehorende belemmeringenstrook als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding.
Overige planologisch relevante leidingen zijn in of nabij het plangebied niet aanwezig.
Het aspect kabels en leidingen staat daarom de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
7.9 Rotterdam The Hague Airport
In het plangebied zijn beperkingen als gevolg van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport aanwezig.
Een invliegfunnel is bedoeld om de aanvlieg- en vertrekroute vrij te houden van (hoge) obstakels, zodat vliegtuigen de landingsbaan veilig kunnen naderen c.q. kunnen vertrekken. De vrijwaringszone radar is voor de onbelemmerde werking van de radar. Beide zones liggen over het plangebied en er gelden toetsingsvlakken met diverse hoogtebeperkingen. Deze hoogtebeperkingen kunnen middels aan afwijking worden doorbroken nadat advies is gevraagd aan de deskundige instantie (Luchtverkeersleiding Nederland) Deze toetst of een doorsnijding van hoogtevlakken de werking van navigatieaparatuur negatief beïnvloed.
De hoogtebeperkingen zijn ten opzichte van NAP en worden minder naarmate de afstand tot de luchthaven groter wordt. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen circa NAP -4,8 m en -7,1 m beneden maaiveld.
De hoogtebeperkingen van de radar en invliegfunnel zijn in het bestemmingsplan niet allebei opgenomen. De toetsingsvlakken van het DVOR/DME-baken (radar), direct ten zuidoosten van het plangebied, hebben de laagste hoogte en zijn derhalve maatgevend voor de bouwhoogtebeperkingen in het gebied. Bij doorsnijding hiervan dient overleg te worden gevoerd met de luchtverkeersleiding. De toestingsvlakken zijn overgenomen door middel van de aanduidingen Vrijwaringszone - radar (1 t/m 3).
De gevolgen van de aanwezigheid van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport voor geluid en externe veiligheid zijn in paragraaf 7.2.2 en 7.6 opgenomen.
Het vliegveld Rotterdam The Hague Airport staat daarom de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
7.10 Ecologie
Samenvatting
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in bijlage 4.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een gemengd gebied met woningen, bedrijven en weilanden.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de realisatie van de ecologische verbindingszone (zie paragraaf 6.3.2) in de weg staat. Er liggen geen andere beschermde natuurgebieden in of nabij het plangebied. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora en- en faunawet (Ffw) niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Concrete ontwikkelingen zijn niet voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Een bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om vervangende nieuwbouw, uit- en aanbouwen of benutting van (nog) niet gebruikte rechten. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
Ingeval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.
7.11 Archeologie En Cultuurhistorie
7.11.1 Archeologie
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valetta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Volgens de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland (concept) heeft het plangebied een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruikgemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek.
Conclusie
In het bestemmingsplan is zowel voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde als voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde een aparte archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dat betekent dat, voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied, een nadere archeologische beoordeling en eventueel aanvullend onderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,5 m. Voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 500 m² of 1.000 m² en dieper dan 0,3 m of 2,5 m. Dit is vertaald in drie typen dubbelbestemmingen. Het merendeel van de gronden binnen het plangebied hebben geen archeologische verwachtingswaarde.
Met behulp van aanvullend archeologisch onderzoek kan het gebied van deze beschermende dubbelbestemming verkleind worden of kan de diepte worden aangepast. Voor de gronden met een lage kans op het aantreffen van archeologische sporen is geen onderzoek nodig. De gemeente Lansingerland wijkt gemotiveerd af van het landelijk beleid voor kleine bouwplannen. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt namelijk de uitzondering dat voor projecten kleiner dan 100 m² (ongeacht de geldende verwachtingswaarde), geen archeologisch (voor)onderzoek nodig is. De gemeenteraad van Lansingerland heeft deze ondergrens op 200 m²vastgesteld. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering, vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
7.11.2 Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarde van Bergweg Zuid e.o. is beperkt. De oude linten zijn nog steeds aanwezig in het landschap, maar de oorspronkelijke ontginningspatronen zijn grotendeels verdwenen door schaalvergroting, aanleg van grote complexen en infrastructuur.
Historische kaart uit circa 1900 (bron: www.kich.nl)
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland hebben de De Grindweg en de Bergweg Zuid een hoge landschappelijke waarde. Het lint van de Grindweg heeft vanaf de Wildersekade richting de Molenlaan ook redelijk hoge waarde.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Cultuurhistorisch waardevolle objecten
Door de gemeente Lansingerland is de Nota Cultuurhistorie Plus opgesteld. Deze nota is op 26 april 2012 vastgesteld en in de nota zijn naast de rijks- en gemeentelijke monumenten een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle objecten benoemd. Het betreft objecten zonder monumentale status, maar deze zijn wel van aanzienlijke betekenis voor de cultuurhistorie en/of van belang voor de beeldkwaliteit. De objecten leveren een grote bijdrage aan de ruimtelijke oriëntatie en herkenbaarheid van een plek. Een aantal daarvan liggen in het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het gaat om de volgende objecten:
- een modelboerderij/winkel op het adres Bergweg Zuid 140/144;
- een boerderij op het adres Bergweg Zuid 139;
- de woonhuizen op het adres Bergweg Zuid 156-166.
Deze cultuurhistorisch waardevolle objecten worden, net als de monumenten, in het bestemmingsplan specifiek aangeduid en kennen bouwregelgeving die is afgestemd op de instandhouding van bestaande maatvoering. Beoogd is daarmee de instandhouding van de bestaande objecten. Vervangende nieuwbouw in deze bestaande maatvoering is toegestaan. Het plan voorziet daarnaast in de mogelijkheid om de betreffende aanduiding te verwijderen indien bijvoorbeeld de beleidsinzichten veranderen of het object door een calamiteit te niet is gedaan. In voorkomende gevallen kan worden teruggevallen op de reguliere maatvoering.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Toelichting Standaard Staat Van Bedrijvenlijst
Bijlage 1 Toelichting standaard Staat van Bedrijvenlijst
Bijlage 2 Gebiedsinventarisatie Dcmr
Bijlage 2 Gebiedsinventarisatie DCMR
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Bureauonderzoek Flora En Fauna
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een gemengd gebied met woningen, bedrijven en weilanden.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. In het plangebied is een ecologische verbindingszone gepland.
Figuur: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaar beschermde soorten worden gezien de verspreidingsgegevens en kenmerken van het plangebied niet verwacht.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B4.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker | |
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied is consoliderend van aard, er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de realisatie van de ecologische verbindingszone in de weg staat. Er liggen geen andere beschermde natuurgebieden in of nabij het plangebied.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Concrete ontwikkelingen zijn niet voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Een bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Ingeval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.
Bijlage 5 Notitie Inspraak En Overleg
Bijlage 5 Notitie inspraak en overleg