KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Weide
Artikel 5 Bedrijf
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Horeca
Artikel 8 Maatschappelijk
Artikel 9 Recreatie
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer
Artikel 12 Water
Artikel 13 Wonen
Artikel 14 Leiding - Gas
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 3
Artikel 19 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Antidubbeltelregel
Artikel 21 Algemene Bouwregels
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
Artikel 27 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsomschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Recreatie
2.3 Natuur
2.4 Horeca
2.5 Wonen
2.6 Bedrijvigheid
2.7 Overige Functies
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleidende Regels
3.2 Bestemmingsregels
3.3 Algemene Regels
3.4 Overgangsrecht En Slotregels
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Inspraak En Overleg
4.2 Zienswijzen
4.3 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Beleid
5.1 Inleiding
5.2 Rijksbeleid
5.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
5.4 Gemeentelijk Beleid
5.5 Overig Beleid
5.6 Conclusie
Hoofdstuk 6 Onderzoek
6.1 Inleiding
6.2 Verkeer En Infrastructuur
6.3 Bodem
6.4 Water
6.5 Ecologie
6.6 Archeologie En Cultuurhistorie
6.7 Bedrijven En Milieuzonering
6.8 Horeca
6.9 Externe Veiligheid
6.10 Planologisch Relevante Leidingen
6.11 Luchtkwaliteit
6.12 Akoestisch Onderzoek
6.13 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'
Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage 2 Nota Zienswijzen
Bijlage 3 Bureauonderzoek Flora En Fauna
Bijlage 4 Risicoberekening
Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico

Hoge en Lage Bergse Bos

Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Hoge en Lage Bergse Bos van de gemeente Lansingerland.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0122-VAST met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.6 beperkte overnachtingsmogelijkheden

als een niet zelfstandig ondergeschikt onderdeel van binnen de bestemming toegelaten overige activiteiten.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.10 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.11 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 evenemententerrein

een terrein waarop een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur plaatsvind.

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 grondgebonden agrarisch bedrijf

een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, met uitzondering van paardenhouderij, manege en paardenfokkerij.

1.18 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.19 horeca

een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie. In deze regels worden de volgende indeling in categorieën aangehouden.

  1. 1. Horecabedrijven met geen of beperkte invloed op de woon- en leefomgeving, waaronder:
    1. a. daghoreca: winkelondersteunende horecabedrijven, die als regel dezelfde openingstijden hebben als winkels en zich richten op het winkelend publiek, zoals croissanteries, ijssalons, tearooms en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
    2. b. avondhoreca: restaurants, bedrijven die zich in hoofdzaak richten op het ter plaatse nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren en voor gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische dranken, waarvan de sluitingstijd voor middernacht ligt.
  2. 2. Nachthoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of gelegenheid bieden voor dansen en waarvan de sluitingstijd na middernacht ligt, waaronder cafés, bars, partycentra, dancings, discotheken en daarmee gelijk te stellen bedrijven.
  3. 3. Verblijfshoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals hotels en pensions.

(zie ook artikel 1.31 ondersteunende horeca)

1.20 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend of tijdelijk zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.21 kampeerseizoen

15 maart tot en met 31 oktober.

1.22 kas

Een bouwwerk grotendeels bestaand uit een permanente opstand van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, zoals bedoeld in het Besluit Glastuinbouw, voor het kweken of telen van gewassen.

1.23 kleinschalige (dag)recreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.24 kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (externe veiligheid)

kwetsbare objecten:

  1. a. woningen, met uitzondering van:
    1. 1. verspreid liggende vrijstaande woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. 2. dienst- en bedrijfswoningen behorende aan derden;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

beperkt kwetsbare objecten:

  1. a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
  2. b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  3. c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  4. d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  5. e. winkels, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  6. f. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  7. g. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  8. h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder kwetsbare objecten vallen;
  9. i. objecten die met de onder 1 tot en met 5 en 7 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  10. j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.25 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.26 maatschappelijke voorziening

een overheids-, medische, educatieve-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en/of vergelijkbare maatschappelijke voorziening, een voorziening ten behoeve van sportbeoefening, kinderdagverblijf, kinderopvang, een voorziening ten behoeve van bejaarden, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel, niet-zelfstandige dienstverlening en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorziening.

1.27 manege

een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, ondergeschikte niet-zelfstandige horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen gerelateerd aan de hippische sport.

1.28 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

1.29 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.30 natuur- en vogelwacht

een organisatie die zich bezighoudt met vogelstudie en -bescherming.

1.31 ondersteunende horeca

horeca zonder zelfstandig karakter die in organisatorisch, functioneel en economisch opzicht volledig gericht is op ondersteuning van de hoofdactiviteiten op het perceel.

1.32 overkapping

een kapconstructie over een ruimte of ander bouwwerk.

1.33 outdoorsports

in de open lucht beoefende sporten.

1.34 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
  5. e. een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.35 prostitutie

het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.36 recreatie

vormen van recreatief (mede)gebruik van een gebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie in de openlucht plaatsvindt en geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes.

1.37 recreatief gebruik

gebruik van gronden voor dagrecreatieve en sportieve voorzieningen, zoals speelweiden en veldsporten.

1.38 recreatiewoning

een gebouw, woonkeet, stacaravan of een ander bouwwerk al dan niet op wielen, dat één of meerdere woning(en) bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is/zijn en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden door personen die elders een vaste woon- of verblijfplaats hebben, hetgeen onder meer kan blijken uit het feit dat zij elders zijn ingeschreven in de administratie als bedoeld in de wet Gemeentelijke Basis Administratie.

1.39 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden;

onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  3. c. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  4. d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.40 showroom

een ruimte welke uitsluitend is bestemd en ingericht voor de uitstalling van goederen.

1.41 straatmeubilair

al dan niet zijnde bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals:

  1. a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. b. telefooncellen, abri's, kunstobjecten, gedenktekens, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. d. afvalinzamelsystemen.

1.42 verblijfsrecreatie

recreatie met overnachting in ruimten, waarbij het recreatieve gebruik een bestendig karakter draagt, zoals bij een logeergebouw, pension of recreatiewoning of bij kampeermiddelen die langer dan gedurende het kampeerseizoen een standplaats innemen op hetzelfde terrein, door personen die elders een vaste woon- of verblijfplaats hebben, hetgeen onder meer kan blijken uit het feit dat zij elders zijn ingeschreven in de administratie als bedoeld in de wet Gemeentelijke Basis Administratie.

1.43 wet geluidhinder

de geldende wet houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidshinder.

1.44 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en/of bouwwerken voor de uitoefening van enige tak van handel, bedrijf (waaronder begrepen een intensieve veehouderij) of dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in lid 3.1.1 is toegestaan;
  2. b. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken en/of herstellen van goederen en/of producten, uitgezonderd goederen en/of producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  3. c. gronden en/of bouwwerken voor het verkopen of ter verkoop aanbieden van goederen en/of producten, uitgezonderd de verkoop of het ter verkoop aanbieden van agrarische producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  4. d. bouwwerken, niet zijnde de bedrijfswoning, voor bewoning;
  5. e. gronden en/of bouwwerken voor de stalling van caravans;
  6. f. gronden en/of bouwwerken voor recreatieve doeleinden;
  7. g. gronden en/of bouwwerken voor recreatieve doeleinden of verblijfsrecreatie anders dan bedoeld in 3.4 sub b en c, waaronder begrepen recreatiewoningen en stacaravans;
  8. h. gronden en/of bouwwerken als sport- en/of wedstrijdterrein.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Artikel 4 Agrarisch - Weide

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels voor:

  1. a. de vestiging van bedrijven en bedrijfsactiviteiten die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in lid 5.1 onder a bedoelde bedrijven;
  2. b. het gebruik van bouwwerken voor bedrijfsgebonden detailhandel, met uitzondering van voedingsmiddelen en genotsmiddelen, op voorwaarde dat:
    1. 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    2. 2. het detailhandel betreft als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering, waarbij de winkelvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 200 m²;
    3. 3. de detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan de distributiestructuur binnen de gemeente waarmee met name dient te worden gelet op het kernwinkelgebied.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water;
  4. d. bruggen;
  5. e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. speelplaatsen en speelvoorzieningen;
  7. g. in- en uitritten;
  8. h. voorzieningen van algemeen nut;
  9. i. ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer;

met de daarbij behorende:

  1. j. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  3. c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  3. c. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. d. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor:

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. gebouwen ten dienste van de in lid 9.1 genoemde functies zoals waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletten, schuilhutten, educatief steunpunt en kiosken voor de verkoop van frisdranken, ijs en andere naar de aard vergelijkbare artikelen;
  2. b. de grondoppervlakte van de onder a genoemde gebouwen mag per cluster niet meer dan in totaal 50 m² bedragen; de grondoppervlakte van de gebouwen voor een educatief steunpunt mag in totaal niet meer bedragen dan 200 m²;
  3. c. de oprichting van niet-geclusterde gebouwen met een maximale oppervlakte van 30 m2.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van gronden en/of bouwwerken een andere vorm van horeca als bedoeld in lid 9.1.2;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken een andere vorm van recreatie of bedrijfsvoering als bedoeld in lid 9.1.2.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. van onbebouwde terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  4. d. van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22 Algemenegebruiksregels lid 1, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  1. a. van bouwwerken voor bewoning;
  2. b. van gronden en/of bouwwerken voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  3. c. van ongebouwde parkeervoorzieningen en terreinen voor de opslag van caravans, boten en overige zaken;
  4. d. van gronden en/of bouwwerken voor prostitutie;
  5. e. van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  6. f. van gronden en/of bouwwerken voor het opslaan van vuurwerk.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. de waterhuishouding (waterberging,-aanvoer en –afvoer, (hoofd)watergangen en dergelijke);
  3. c. taluds;
  4. d. bruggen voor langzaam verkeer en toegang tot woonerf.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bruggen, dammen (al dan niet met duikers), vlonders, aanlegplaatsen en/of kaden, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling, dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

12.4 Specifieke gebruiksregels

12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. behoud van doorzichten vanaf de Rottekade richting achterliggende gebied;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor:

  1. a. de bouw van een vrijstaand bijgebouw en/of overkapping op een kortere afstand tot de achtergevel van de woning indien de diepte van het perceel gemeten uit de achtergevel van de woning minder dan 9 m bedraagt;
  2. b. de bouw van een kap op een aanbouw waarbij:
    1. 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van de bijbehorende woning;
    2. 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bijbehorende woning;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende woning;
  3. c. de bouw van een kap op een vrijstaand bijgebouw op voorwaarde dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken zoals borstweringen met een hoogte van maximaal 1 m, gemeten vanaf het betreedbaar oppervlak, op een aanbouw.

13.5 Specifieke gebruiksregels

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 4 meter van de aanduiding 'hartlijn leiding - Gas' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een gasleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.

14.2 Bouwregels

Op voor 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Op de in lid 16.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

16.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 1' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

17.2 Bouwregels

Op de in lid 17.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 2' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 3

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

18.2 Bouwregels

Op de in lid 18.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1000 m2 en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 3' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. waterkering;
  2. b. de waterhuishouding;

19.2 Bouwregels

Op de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 22.1 wordt in ieder geval gerekend het gebruik van water als ligplaats en/of opslag van boten en overige zaken.

Voor werkzaamheden aan of in deze bestemming, niet behorende tot het normale onderhoud, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik van water als ligplaats voor boten, indien de waterstaatkundige belangen dit gedogen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 20 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene Bouwregels

21.1 Ondergeschikte bouwdelen

21.2 Aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voor zover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

21.3 Bouw van geluidsgevoelige objecten

De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder geldende normen of vastgestelde hogere waarden.

Artikel 22 Algemene Gebruiksregels

22.1 Gebruik van onbebouwde gronden

22.2 Gebruik van bouwwerken

22.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels

Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels

23.1 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening

Op de gronden binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening' geldt dat:

  1. a. onverminderd het elders in dit plan bepaalde, de hoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan +10 m NAP.
  2. b. Burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van bouwwerken met een maximale hoogte van + 70 m NAP op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de ontvangst van het radiobaken en de vliegveiligheid. Alvorens de omgevingsvergunning wordt afgegeven winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Luchtverkeersleiding Nederland of diens rechtsopvolger. Burgemeester en wethouders doen binnen 2 weken nadat een besluit ten aanzien van de omgevingsvergunning is genomen schriftelijk mededeling van hun besluit aan de Luchtverkeersleiding Nederland of diens rechtsopvolger.

23.2 Vrijwaringszone - DVOR/DME

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwarigszone - DVOR/DME' (met nummer) dat ten behoeve van de navigatie-infrastructuur de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer mag bedragen dan de hoogte die wordt verkregen door lineaire interpolatie van:

  1. a. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 1' de hoogtematen van 10 m en 20 m boven NAP;
  2. b. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 2' de hoogtematen van 20 m en 30 m boven NAP;
  3. c. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 3' de hoogtematen van 30 m en 40 m boven NAP;
  4. d. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 4' de hoogtematen van 40 m en 50 m boven NAP;
  5. e. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 5' de hoogtematen van 50 m en 60 m boven NAP;
  6. f. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 6' de hoogtematen van 60 m en 70 m boven NAP;
  7. g. binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - DVOR/DME - 7' de hoogtematen van 70 m en 80 m boven NAP;

in verband met het beschermingsgebied van koers- en afstandsinformatie van vliegtuigen.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a t/m g voor een grote bouwhoogte, een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2, op voorwaarde dat geen verstoring optreedt van de veiligheid van het luchtverkeer. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling wint het bevoegd gezag vooraf advies in bij Luchtverkeersleiding Nederland of diens rechtsopvolger.

Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels

24.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding, zoals gasdrukregelstations, duikers, keermuren en bruggen, gemalen, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 m en de inhoud niet meer dan 75 m³ mag bedragen;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  3. c. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen en aanwijzingen op de verbeelding in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. d. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken en wegprofielen (waaronder goothoogte, bouwhoogte, bebouwingsoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen) met ten hoogste 10%;
  5. e. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor ondergeschikte bouwdelen zoals bepaald in artikel 21 Algemene bouwregels leden 1.1 en 1.2 waarbij de overschrijding van de bouwhoogte, bouwgrens en/of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 3 m;
  6. f. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de hoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op:
    1. 1. een landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische inpassing van deze voorzieningen waarbij geldt dat geen onevenredige afbreuk mag plaatsvinden van de visuele kwaliteit van gebouw en omgeving en landschappelijke gebieden, open landschappen en monumenten zoveel mogelijk vrij moeten blijven van bebouwing;
    2. 2. een situering bij voorkeur bij sportcomplexen, op of aan de randen van bedrijventerreinen, aan de randen van woonwijken en in de tussengebieden tussen woonwijken en bedrijventerreinen;
    3. 3. een maximale 'site sharing' en gebruik van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.
  7. g. de bouw van andere bouwwerken tot 15 m.

24.2 Algemene randvoorwaarden voor afwijken

De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits:

  1. a. de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde uit de Wet geluidhinder of de vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu.

Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels

25.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van het openbaar nut en de waterhuishouding met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 24 niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 20% zal worden gewijzigd;
  3. c. het wijzigen van de per aanduiding of in de planregels gegeven maten en afmetingen met ten hoogste 20%, indien, in verband met ingekomen bouwaanvragen, deze wijzigingen nodig of wenselijk zijn.

25.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van een gebied met hoge oudheidkundige waarden die gehandhaafd dienen te blijven;
  2. b. het verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' of de aanduiding 'archeologische waarden', indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat niet langer sprake is van een gebied met oudheidkundige waarden dan wel nadat er sprake is van opgravingen en documentatie waardoor de planologische bescherming niet langer gehandhaafd hoeft te blijven. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provinciale archeoloog of bij een ter zake deskundige instantie;
  3. c. het verwijderen van en/of wijzigen van de situering van de dubbelbestemming 'Leiding' van welke aard dan ook en/of de daarbij behorende zone(s) met maximaal 25 m vanuit de hartlijn van de leiding naar beide zijden, indien dit in verband met de herinrichting van het gebied of in verband met (landelijke) veiligheidsrichtlijnen wenselijk of noodzakelijk is, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en er voldaan blijft worden aan de minimale toetsingsafstanden. Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder en indien noodzakelijk een andere deskundige instantie inzake de veiligheid van leidingen;
  4. d. het wijzigen van de bestemmingen ten behoeve van de aanleg van een (ondergrondse) leiding van welke aard dan ook. Alvorens toepassing te geven aan deze regel winnen burgemeester en wethouders advies in bij de leidingbeheerder en indien noodzakelijk een andere deskundige instantie inzake de veiligheid van leidingen zoals DCMR;
  5. e. het geheel verwijderen en/of wijzigen van gebiedsaanduidingen, indien dit:
    1. 1. in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven wenselijk en/of vereist is; en/of
    2. 2. in verband met gewijzigde milieuhinder, wetgeving en/of beschermingsregimes wenselijk en/of vereist is;
  6. f. het geheel verwijderen en/of wijzigen van functieaanduidingen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven vereist is en dit geen verruiming van de bouw- of gebruiksmogelijkheden inhoudt;
  7. g. het wijzigen van de bestemming van agrarische woningen naar burgerwoningen, indien dit in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven of herinrichting van het gebied wenselijk of noodzakelijk is geworden;
  8. h. het wijzigingen van bestemmingen ten behoeve van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling, zoals opgenomen in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

25.3 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu:
  2. b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. 1. luchtkwaliteit;
    2. 2. parkeerbehoefte;
    3. 3. mobiliteitstoets;
    4. 4. bodemkwaliteit;
    5. 5. watertoets;
    6. 6. archeologie;
    7. 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    9. 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Hoge en Lage Bergse Bos'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische regeling voor het gebied Lage en Hoge Bergse Bos van de gemeente Lansingerland. Het plan heeft een conserverend karakter ten aanzien van de bestaande (juridische) situatie.

In de toekomst is in het plangebied de aanleg van de A13-16 voorzien. Hiervoor zal in een later stadium een aparte procedure worden afgewogen.

Met dit bestemmingsplan wordt aan de actualiseringsverplichting vanuit de wetgeving voldaan. Deze wetgeving verplicht om eens in de 10 jaar een bestemmingsplan te actualiseren.

De toegankelijkheid wordt vergroot door het bestemmingsplan in digitale vorm beschikbaar te stellen, conform de vereisten die voortvloeien uit de op 1 juli 2008 in werking getreden Wro. Het doel van de actualiseringoperatie is vóór 2013 over digitale bestemmingsplannen te beschikken.

De opgave van dit bestemmingsplan omvat het vastleggen van (legaal) bestaand gebruik en bestaande functies in een actuele bestemmingsregeling.

Het gaat om een consoliderend bestemmingsplan. Ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen worden in het plan niet opgenomen met uitzondering van ontwikkelingen en initiatieven waarover planologische zekerheid bestaat (bijvoorbeeld doordat hiervoor een vrijstellingsprocedure is doorlopen). Bij een dergelijk consoliderend bestemmingsplan vervalt de noodzaak van onderzoek en toetsing met betrekking tot de planologische haalbaarheid en financieel-economische uitvoerbaarheid van (onderdelen uit) het plan. Wel zullen aanwezige waarden binnen het plangebied moeten worden vermeld en benoemd, maar er behoeven geen ontwikkelingen te worden getoetst op mogelijke gevolgen voor deze waarden.

Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook geen sectorale onderzoeken uitgevoerd en hebben evenmin nadere planologische afwegingen plaatsgevonden. Wel heeft overeenkomstig de in het Besluit op de ruimtelijke ordening opgenomen verplichting de watertoets plaatsgevonden, zijn in relatie tot de bestemmingsregeling enkele milieuaspecten nagelopen en beoordeeld en is getoetst of er een onderzoeksverplichting bestaat vanwege mer-wetgeving.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Bergschenhoek, ten noorden van Rotterdam.

Het bestemmingsplan Lage en Hoge Bergse Bos wordt in het oosten, zuiden en westen begrensd door de gemeentegrens. In het noorden vormt de 'natuurlijke' overgang tussen bos en open landschap in grote lijnen de planbegrenzing. Onderdeel van het bestemmingsplan zijn diverse recreatieve voorzieningen, lintbebouwing aan de Rottekade en enkele verspreid liggende woningen en andere functies. In figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0001.jpg"

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Binnen het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Vastgesteld Goedgekeurd
Lage en Hoge Bergse Bos 4 november 1974 25 juni 1975
Lage en Hoge Bergse Bos, 1e uitwerking 22 juli 1980 7 oktober 1980
Buitengebied, 2e herziening (Bleiswijk) 29 november 1979 3 februari 1981
Rottekade 45 e.o 21 mei 1990 23 oktober 1990
Rottekade 8 31 maart 2011 n.v.t.

Bij inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan vervangt dit bestemmingsplan deze plannen voor zover gelegen binnen het plangebied. Tevens zijn de reeds vergunde ontwikkelingen opgenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: regels, verbeelding en toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding is geregeld.

In hoofdstuk 2 is een beschrijving opgenomen van het plangebied. Vervolgens wordt de koppeling gemaakt naar het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels (hoofdstuk 3). De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de verschillende beleidskaders. Hoofdstuk 6 bevat de toetsing van het plan aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals cultuurhistorie, archeologie en ecologie.

Hoofdstuk 2 Gebiedsomschrijving

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving.

Het plangebied bestaat uit het Hoge en Lage Bergse Bos en een deel van de Kooilaan. Het Lage Bergse Bos is een recreatiebos met waterpartijen die dwars door het bos slingeren. Het Hoge Bergse Bos was voorheen een puinstortplaats en is nu een sportief recreatief gebied met vele hoogteverschillen.

In het plangebied zijn een aantal belangenverenigingen actief, hieronder worden enkele van deze verenigingen kort omschreven:

  • Natuur- en Vogelwacht Rotta is een natuurbeschermingsvereniging die werkzaam is in het recreatiegebied De Rottemeren (en de omliggende gemeenten Moerkapelle, Zevenhuizen, Lansingerland en Rotterdam) en
  • De Stichting Rotte-Verband zet zich in voor het behoud van het Rottemerengebied.
  • Het Recreatieschap Rottemeren is eigenaar van het grootste deel van het recreatiegebied. Ze beheert de bestaande recreatiegebieden en vervult een trekkersrol voor de ontwikkeling van bestaande en nieuwe recreatiegebieden.

Binnen het plangebied zijn diverse functies gevestigd, deze worden hieronder per functie beschreven.

2.2 Recreatie

Binnen het plangebied zijn vele recreatieve activiteiten mogelijk. Binnen vrijwel het gehele plangebied lopen diverse wandel-, mountainbike-, ruiter- en kanoroutes. Ook zijn er enkele dagkampeerterreinen aanwezig en wordt het gebied in de winter door velen gebruikt om te schaatsen. Daarnaast zijn er diverse recreatieve voorzieningen gevestigd, hieronder worden deze toegelicht.

Manege Hillegersberg

De manege bevindt zich in het westen van het plangebied in het Lage Bergse Bos aan de bosweg. Er staan ongeveer zestig paarden en pony's op stal. Er wordt elke dag les gegeven in verschillende disciplines zoals dressuur, springen en carrousel rijden. Tevens worden er buitenritten in het bos en in het recreatiegebied Rottemeren gemaakt en worden regelmatig evenementen georganiseerd. De manege beschikt over 2 buitenrijbanen en 2 binnenbanen. Ook is een dienstwoning aanwezig.

Outdoor Valley

In het noorden van het plangebied ligt Outdoor Valley. Outdoor Valley is een ontmoetingspunt voor mensen, die sportief en actief bezig willen zijn in de omliggende omgeving. Op het terrein is een klimberg aanwezig “De Monte Cervino”, een 34 meter hoge klimrots, die zowel van binnen als buiten te beklimmen is. Ook is een survivalpark aanwezig en een outdoorshop. Outdoor Valley biedt diverse bedrijfsuitjes aan en er kan overnacht worden in een waterhut, slaapzaal of tipitent. Tevens worden diverse workshops gegeven. Vanuit Outdoor Valley lopen diverse mountainbike-, wandel-, kano- en kajakroutes.

Nationaal Noords Centrum

Ten westen van Outdoor Valley ligt het Nationaal Noords Centrum dat in Noorse stijl gebouwd is. Hier ligt onder andere een rolskiwedstrijd circuit. Maar ook zijn er mogelijkheden voor langlauf, biathlon, schansspringen en Nordic walking. In het weekend worden hier proeflessen gegeven.

Cock Keramiek

Ten zuiden van het Noords Nationaal Centrum en Outdoor Valley is Cock Keramiek gevestigd. Het betreft een winkel en galerie voor keramiek. Tevens worden hier workshops en cursussen gegeven. Cock is ook bekend onder de nieuwe naam 'Klei enzovoort'.

Artihove

Artihove ligt in het midden van het plangebied aan de noordzijde. Artihove is een kunstgalerij waar kunstobjecten op kleine schaal worden vervaardigd. Het is mogelijk deze te bezichtigen en te kopen. Naast een standaard assortiment worden ook geschenken op maat gemaakt. Op het terrein is zowel binnen als buiten kunst opgesteld. Daarnaast worden cursussen en workshops gegeven.

Golfbaan De Rottebergen

Golfbaan De Rottebergen is een 18-holes golfbaan, centraal in het plangebied gelegen. Het terrein van circa 60 hectare bevat een aantal vijvers en veel volwassen bos- en struikpartijen. Op het hoogste punt is het paviljoen gelegen.

In het verleden zijn hier diverse vrijstellingen verleend om de bouw van verschillende (tijdelijke) gebouwtjes mogelijk te maken. Deze vrijstellingen worden in dit bestemmingsplan ingepast.

Ski en Skate Centrum Bergschenhoek

Het Ski en Skate Centrum is een outdoor sportcentrum met een kunstskibaan. Skiën, snowboarden en tubing wordt beoefend vanaf de skibaan. Onderaan de skibaan is een shop en een café restaurant gevestigd.

Evenemententerrein

Aan de Rottebanddreef is een evenemententerrein gevestigd dat ruimte biedt aan diverse kleinschalige en middelgrote evenementen.

Parkeerplaatsen

Ten behoeve van bovenstaande recreatieve voorzieningen liggen er binnen het gehele plangebied vele parkeerplaatsen. Vanaf deze parkeerplaatsen zijn de vele recreatieve voorzieningen te bereiken. Ook zijn de parkeerplaatsen startpunt van de vele recreatieve routes die door het plangebied lopen.

2.3 Natuur

Het Lage Bergse Bos is een bosrijk gebied afgewisseld met open gedeelten (water en land). Het Lage Bergse Bos is aangelegd in 1970. De heuvels van het Hoge Bergse Bos zijn in de jaren zestig ontstaan door de stort van bouw- en sloopafval. Daarna is het in belangrijke mate ingericht voor de actieve recreant. Voorts zijn er natuur- en stiltegebieden die het gebied aantrekkelijk maken voor de passieve recreant.

De bossen in het Hoge en Lage Bergse bos zijn al ruim veertig jaar oud. Vandaar dat er oudere bosflora zoals varens en de brede wespen orchis voorkomen. In de meer natte, drassige gedeeltes staan de wilg, berk en els. Enkele notenbomen staan verspreid door het gebied. Schotse Hooglanders lopen op het eiland te grazen om te zorgen voor een meer natuurlijke ontwikkeling in het gebied.

Het gebied met 'wybertjesvormige' eilanden aan de noordzijde van het Hoge Bergse Bos is naast een doolhof voor kanoërs ook een natuurgebied. Dit moeras is een onderdeel van het project 'Stille Wateren' waarin fonteinen, bruggen en beelden gestalte geven aan de vele vormen van water. Het gebied kent een geweldige rijkdom aan vogels die gebonden zijn rietvelden. In het voorjaar wemelt het er van kleine zangers, zoals rietzangers, kleine karekieten, sprinkhaanzangers en blauwborsten. In de winter zijn er altijd roerdompen aanwezig. Ook de bruine kiekendief wordt regelmatig gesignaleerd, maar nog niet broedend. Voor andere kleine zangers zijn de zuidwestelijke hellingen van de Skiberg en de Tussenbult in het Hoge Bergse Bos van groot belang. Dicht begroeit met struiken en ruigtevegetatie herbergen ze in het voorjaar veel fitissen, zwartkoppen en tjiftjafs. De natuurvriendelijke oevers van de grote watergang in het Hoge Bergse Bos langs de Rottebandreef vormen een oeverbiotoop voor water- en rietvogels. Zoals de waterral hier aanwezig maar zeker geen alledaagse soort.

Aan de Hoeksekade is het Informatiecentrum Natuur- en Vogelwacht Rotta gevestigd. Dit betreft het voormalige steunpunt van Groenservice Zuid-Holland en is heringericht als onderkomen voor Natuur- en Vogelwacht Rotta. (zie verder par. 6.5).

2.4 Horeca

Bergse Plas

Een café / restaurant met een terras in het zuiden van het Lage Bergse Bos. Tevens is het mogelijk feesten te organiseren.

Hoekse Hout

Deze horecagelegenheid betreft een café / restaurant met terras in het noorden van het Lage Bergse Bos. Het is tevens mogelijk feesten te organiseren, te vergaderen of workshops te geven.

Lindehoeve

Dit betreft een restaurant aan de Rottekade met terras. Ook feesten en zakelijke bijeenkomsten worden georganiseerd. De horecamogelijkheden worden tevens aangeboden op een partyboot die in de Rotte ligt, ter hoogte van de Lindehoeve.

Overig

Tevens is er ondergeschikte of ondersteunende horeca aanwezig bij Outdoor Valley, golfbaan De Rottebergen, manege Hillegersberg, Cock Keramiek, de natuur en vogelwacht Rotta het Nationaal Noords Centrum en bij de skiberg.

2.5 Wonen

De meeste woningen binnen het plangebied bevinden zich aan het lint langs de Rottekade. De lintbebouwing aan de Rottekade volgt het verloop van de Rotte en bestaat uit vrijstaande, twee-onder-één kap en rijtjes woningen. De woningen hebben over het algemeen 1 of 2 bouwlagen met een kap, maar er zijn ook enkele woningen met plat dak gebouwd.

Naast de lintbebouwing zijn ook verspreid over het plangebied enkele woningen gebouwd. Dit betreffen met name vrijstaande woningen met kap.

2.6 Bedrijvigheid

Binnen het plangebied zijn een aantal bedrijven gevestigd:

  • Botenonderhoud en botenopslag aan de Rottekade in het oosten van het plangebied (voormalige jachthaven).
  • Autohandel tussen de Rottebandreef en de Rottekade.
    Showroom met occasions en een werkplaats voor onderhoud en reparatie.
  • Interieurgroep, kantoorinrichting en interieurafbouw aan de Rottekade.
  • Agrarisch loonbedrijf aan de Rottebandreef 29.

2.7 Overige Functies

De overige functies binnen het plangebied zijn:

  • Buurthuis 't schooltje aan de Rottekade
  • Gemaal aan de Vaandragerdreef
  • Kassencomplex tussen de Rottebandreef en de Rottekade
  • Volkstuinencomplex tussen de Rottebandreef en Rottekade in het zuiden van het plangebied
  • overige agrarische en maatschappelijke functies

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in hoofdstuk 2 beschreven

elementen en de verbeelding met bijbehorende regels. De verbeelding en de regels

vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008 bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP 2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

3.1 Inleidende Regels

Conform SVBP 2008 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze zijn opgenomen in de artikelen 1 en 2.

3.2 Bestemmingsregels

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de bestemmingsregels zijn eventuele nadere eisen, afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden vindt plaats door het hanteren van bouwvlakken met eventueel bijbehorende bebouwingspercentages, bouwvolumes en/of aanduidingen. Verticale begrenzing van de bouwmogelijkheden geschiedt door het aangeven van de maximale goot- en bouwhoogte. Onderstaand volgt een toelichting per bestemmingsartikel.

Artikel 3 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische grondgebonden bedrijven c.q. agrarische grondgebonden bedrijfsactiviteiten en voor agrarisch landschapsbeheer, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen met de daarbij behorende voorzieningen zoals weilanden en/of landbouwgronden, parkeervoorzieningen, erven en terreinen, in- en uitritten, verhardingen, bermen, bermsloten en greppels. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas' mag een kas gebouwd worden. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Artikel 4 Agrarisch - weide

De voor 'Agrarisch - weide' aangewezen gronden zijn bestemd voor kleine weides (schapen), boomgaarden, volkstuinen en/of sierteeltvelden, objecten van beeldende kunst, lokale openbare speelvoorzieningen of een onderkomen ten behoeve van kleinvee.

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal' is tevens een paardenstal toegestaan en uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding paardenbakken' is tevens een paardenbak toegestaan.

De oppervlakte van het onderkomen ten behoeve van kleinvee mag niet meer bedragen dan 25 m2 en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bedrijf tot en met milieucategorie B1 zoals bedoeld in de als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en bedrijfsgebonden kantoren. Met daaraan ondergeschikt verhardingen, wegen en paden, in- en uitritten, tuinen, erven en terreinen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn de gronden tevens bestemd voor één bedrijfswoning per bedrijf en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- bedrijfswoningen' zijn drie bedrijfswoningen toegestaan. Enkele bedrijven hebben een specifieke aanduiding toegewezen gekregen.

Een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Het bebouwingspercentage en de goot- en bouwhoogte per bouwvlak mogen niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 6 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water, bruggen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelplaatsen en speelvoorzieningen, in- en uitritten, voorzieningen van algemeen nut, ontsluitingen ten behoeve van calamiteitenverkeer met de daarbij behorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m² en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 7 Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven van categorie 1b uit de begripsomschrijving met bijbehorend(e) terras(sen) met daaraan ondergeschikt wegen en paden, tuinen en erven, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en straatmeubilair. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor parkeren.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

De maximale goothoogte (m) en/of maximale bouwhoogte (m) mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 8 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt wegen en paden, tuinen en erven, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

De maximale goothoogte (m) en/of maximale bouwhoogte (m) mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 9 Recreatie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen, groenvoorzieningen, speel- en ligweiden en trapvelden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluitingswegen daarvoor, bruggen en overige kunstwerken, uitritten en verhardingen, wandel-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen.

Tevens zijn diverse functies toegestaan ter plaatse van specifieke aanduidingen. Bij enkele van deze functies is ondersteunende horeca toegestaan.

Binnen het gebied dat aangeduid is als 'natuur en landschapswaarde' is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden.

Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale goothoogte (m) en/of maximale bouwhoogte (m) mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 10 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en ongebouwde parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen met de daarbij behorende andere bouwwerken, werken en werkzaamheden.

Artikel 11 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten, woonerven en pleinen, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, ongebouwde parkeervoorzieningen, overdekte fietsenstallingen, voorzieningen van algemeen nut, bermen, groenvoorzieningen en water, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, speelplaatsen en speelvoorzieningen en in- en uitritten.

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m² en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 12 Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water, de waterhuishouding (waterberging,-aanvoer en –afvoer, (hoofd)watergangen en dergelijke), taluds en bruggen voor langzaam verkeer en toegang tot woonerven.

Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is tevens een brug voor gemotoriseerd verkeer toegestaan.

Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

Artikel 13 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, tuinen en erven, parkeervoorzieningen en water. De regeling sluit qua (erf) bebouwing aan bij de vigerende regeling.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding paardenstal' is tevens een paardenstal toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle pand. De bestaande goot- en bouwhoogten mogen niet worden veranderd.

Een hoofdgebouw (de woning) mag uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Het aantal woningen binnen dit vlak mag niet worden vergroot of verkleind. De maximale goothoogte (m) en/of maximale bouwhoogte (m) mag niet meer bedragen dan is aangegeven.

Artikel 14 Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de binnen een afstand aan weerszijden van 4 meter van de aanduiding 'hartlijn leiding - Gas' de aanleg, het herstel en de instandhouding van een gasleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.

Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Artikel 15 Leiding - Riool

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding.

Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Artikel 16 Waarde - Archeologie - 1

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone III, met een hoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 2

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone IV, met een middelhoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 500 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 3

Met deze bestemming worden de gronden beschermd die op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland zijn aangeduid als zone VI, met een middelhoge verwachting.

Op deze gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1000 m2. Tevens moet worden voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterkering en de waterhuishouding.

Op de gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 1 m.

3.3 Algemene Regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen. Dit hoofdstuk bevat antidubbeltelregeling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels (vrijwaringszone luchtvaartvoorziening en vrijwaringszone DVOR/DME), algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels. Deze regels zijn opgenomen in de artikelen 20 t/m 25.

3.4 Overgangsrecht En Slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Ook is een strafbepaling opgenomen voor overtreding van de gebruiksbepalingen. Deze regels zijn opgenomen in artikel 26. In artikel 27 is de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Inspraak En Overleg

Met ingang van 28 augustus 2012 heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Hoge en Lage Bergse Bos' vier weken voor inspraak ter visie gelegen. De stukken waren in te zien zowel bij het servicepunt in het gemeentehuis, het servicepunt Bleiswijk, als op de gemeentelijke website. Gedurende deze termijn werd een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijke inspraakreacties op het voornoemde voorontwerpbestemmingsplan in te dienen. Tevens heeft een inspraakavond plaatsgevonden op 3 september 2012. Ook deze is aangekondigd in het weekblad 'De Heraut' van 22 augustus 2012. Op deze avond werd een ieder in de gelegenheid gesteld mondelinge inspraakreacties in te dienen.

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is gelegenheid tot overleg geboden met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Hoge en Lage Bergse Bos”. Hiervoor zijn de gebruikelijke overleginstanties per mail van 16 juli 2012 benaderd met het verzoek voor 3 september 2012 te reageren.

In de 'nota inspraak- en overlegreacties' (bijlage 1) zijn de inspraak- en overlegreacties samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of de reactie aanleiding geeft tot het aanpassen van het voorontwerpbestemmingsplan.

4.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.

De nota zienswijzen (bijlage 2) bevat een overzicht van de gevolgde procedure, een weergave van de zienswijzen en een gemeentelijke reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het bestemmingsplan wordt overgegaan. Op basis van een ambtshalve beoordeling van het ontwerpbestemmingsplan zijn een aantal onvolkomenheden geconstateerd, deze zijn opgenomen in de Staat van wijzigingen (bijlage 2).

4.3 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. De bestaande situatie heeft als uitgangspunt voor het bestemmingsplan gediend. Gelet op het voorgaande is onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid achterwege gelaten.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk Beleid

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Hoge en Lage Bergse Bos. Allereerst wordt een overzicht gegeven van het externe beleid, daarna volgt een overzicht van het interne beleid. Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.

5.2 Rijksbeleid

5.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  2. 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  3. 3. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  4. 4. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  5. 5. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  6. 6. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  7. 7. Ruimte voor behoud en versterking van (inter) nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  8. 8. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

5.2.2 Structuurvisie Buisleidingen

Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In de Structuurvisie Buisleidingen zijn leidingstroken aangewezen waar nieuwe buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen over lange afstand kunnen worden gelegd. Door buisleidingen te bundelen wordt er efficiënt met ruimte omgesprongen. Het beleid uit de Structuurvisie Buisleidingen bindt de lagere overheden niet bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Omdat het Rijk dit wel gewenst vindt, wordt de doorwerking van de Structuurvisie juridisch bindend vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het ligt in de bedoeling dat de gemeenten hierin de verplichting krijgen om bij het wijzigen van bestemmingsplannen rekening te houden met toekomstige leidingen op hun grondgebied. Dat wordt op dit moment uitgewerkt

Een van de leidingstroken uit de Structuurvisie Buisleidingen loopt door het plangebied (zie rode lijn in onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0002.png"

Nu het Barro op dit onderdeel nog niet in werking is getreden bestaat er nog geen juridische doorwerking c.q. verplichting voor het opnemen van de betreffende leidingstrook met bijbehorende ruimtelijke beperkingen. Het bestemmingsplan bevat hiervoor geen juridische regeling. Ook het vooruitlopend hierop planologisch vastleggen van de leidingenstrook is niet gewenst.

5.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

5.3.1 Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is aangewezen als recreatiegebied en provinciaal landschap. Tevens betreft het plangebied een waterbergingslocatie. Dit consoliderende plan past binnen de doelstellingen van de Provinciale Structuurvisie.

5.3.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Het plangebied is aangeduid als 'gebied buiten de bebouwingscontour'. Binnen deze gronden sluiten bestemmingsplannen in principe bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve mogelijk maken. Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan dat slechts de huidige situatie/mogelijkheden vastlegt.

Binnen het plangebied is tevens de aanduiding 'regionale waterkering' aangeduid. De primaire en regionale waterkeringen worden als zodanig bestemd en worden in de bestemming regels opgenomen voor onbelemmerde werking, instandhouding en

onderhoud van die keringen. De regionale waterkering is op de verbeelding aangeduid met de bestemming Waterstaat - waterkering en de bescherming ervan is opgenomen in de regels.

5.4 Gemeentelijk Beleid

5.4.1 Structuurvisie Lansingerland (2010)

De Rottekade is aangeduid als cultuurhistorisch lint. Het behoud van (het waardevolle) karakter staat hierbij voorop. In de structuurvisie is opgenomen dat het vrije doorzicht op het plangebied vanaf de Rottekade gehandhaafd moet blijven. Tevens zijn binnen het plangebied aanduidingen opgenomen die geen directe invloed hebben op onderhavige actualisatieopgave. Dit betreft 'versterken groen en recreatiegebied', 'versterken recreatieconcentratiepunten' en een 'zoekgebied nieuwe recreatieconcentratiepunten'. Deze opgaven worden door de gemeente in een later stadium afgewogen.

5.4.2 Evenementenbeleid

Deze nota maakt voor iedereen duidelijk onder welke voorwaarden een evenement in

Lansingerland kan plaatsvinden. De nota draagt bij aan een soepel verloop van de vergunningaanvraag, een efficiënte samenwerking tussen alle betrokken partijen en daarmee aan een veilig en ongestoord verloop van het evenement.

Binnen het plangebied is een evenemententerrein aangewezen, deze is met een aanduiding opgenomen op de verbeelding.

5.4.3 Bomenverordening 2012

Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad de “Bomenverordening Lansingerland 2012” vastgesteld.

Met de vaststelling van deze verordening zijn de betreffende artikelen in de APV vervallen. De verordening regelt voor bijzondere bomen en ander houtopstanden een specifiek beschermingsregime door middel van een ontheffing- en een kapvergunningstelsel. De bijzondere bomen en andere houtopstanden zijn door middel van een lijst aangewezen. Naast de lijst behoort bij de verordening een vijftal kaarten met hierop aangegeven zogenoemde beschermingswaardige bomen.

De bomenverordening voorziet in een eigen beschermingsregime dat los staat van het bestemmingsplan en gericht is op de instandhouding van waardevolle houtopstanden. De lijsten en kaarten met beschermingswaardige en waardevolle houtopstanden worden voortdurend geactualiseerd.

5.4.4 Overig gemeentelijk beleid

Overig gemeentelijk beleid met betrekking tot dit bestemmingsplan is onder meer:

  • Visie Groen en Recreatie;
  • Welstandsnota;
  • Lansingerland op weg naar 2040;
  • Archeologiebeleid;
  • Nota Cultuurhistorie Plus;
  • Waterplan Lansingerland;
  • Milieubeleidsplan;

In de toelichting wordt bij de betreffende thema's, voor zover relevant, ingegaan op bovenstaand beleid.

5.5 Overig Beleid

Schapsplan Recreatieschap Rottemeren

In het schapsplan zijn de ambities van het recreatieschap voor de periode tot 2020 opgenomen. Deze ambities zijn uitgewerkt in ontwikkelingsrichtingen per deelgebied. Voor deze ontwikkelingsrichtingen zijn concrete projecten en acties benoemd waarbij tevens is aangegeven welk beheerregime daarbij van toepassing is. Hiermee biedt het schapsplan een afwegingskader voor het bestuur waarbij ambities en doelen enerzijds en beschikbare middelen voor ontwikkeling en beheer anderzijds in overweging worden genomen.

5.6 Conclusie

Dit consoliderend bestemmingsplan past binnen het rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 6 Onderzoek

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan, gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.

In de bijlagen is het volledige onderzoek opgenomen met een korte weergave van het relevante toetsingskader (de wettelijke normstelling en het beleid) en een verantwoording van het uitgevoerde onderzoek met de onderzoeksconclusies.

6.2 Verkeer En Infrastructuur

Algemeen

In 2008 is het Mobiliteitsplan 2008-2020, 'Lansingerland beweegt', door de raad vastgesteld. Dit visiedocument beschrijft de visie op het verkeer en vervoer in en rond Lansingerland tot 2020 en vormt samen met een op te stellen maatregelenpakket het Mobiliteitsplan Lansingerland. Verder wordt momenteel een planvormingsproces doorlopen ten behoeve van de doortrekking van de A16, ook wel bekend als de A13/A16. Deze ontwikkeling is relevant voor het plangebied, maar volgt een eigen planvormingsproces en valt derhalve buiten de scope van dit bestemmingsplan. Niet de gemeente maar de rijksoverheid neemt hierover een besluit.

Ontsluiting autoverkeer

Alle wegen in het plangebied zijn aangemerkt als erftoegangswegen, waardoor binnen de bebouwde kom een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en buiten de bebouwde kom een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt. De Kooilaan, de Rottebandreef en de Hoeksekade zijn de belangrijkste erftoegangswegen binnen het plangebied. Via deze wegen wordt het gebied ontsloten naar de omliggende gebiedsontsluitingswegen, zoals de Grindweg/Bergweg-Zuid en de Zestienhovenseweg (N209). Deze wegen liggen buiten het plangebied en bieden ontsluiting naar Rotterdam, Bergschenhoek, Bleiswijk en Zoetermeer. Gezien de goede interne en externe ontsluiting van het plangebied is een goede ontsluiting voor autoverkeer gewaarborgd.

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor extra verkeer als gevolg hiervan niet verwacht wordt.

Ontsluiting fietsverkeer

De hoofdfietsstructuur wordt gevormd door de Hoeksekade, Rottebandreef, Anthony Lionweg en Bergsebosdreef (fietsroute door het Lage Bergse Bos). Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt fietsverkeer op erftoegangswegen gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. De Hoeksekade en de Rottebandreef beschikken echter over vrijliggende fietspaden. Omdat binnen het plangebied veel recreatief fietsverkeer aanwezig is, past deze inrichting bij een verkeersveilige ontsluiting voor fietsverkeer. Verder zijn binnen het plangebied solitaire fietspaden aanwezig. Diverse fietsroutes binnen het gebied maken onderdeel uit van het kwaliteitsnetwerk binnen de Stadsregio Rotterdam op grond van het regionaal verkeers- en vervoersplan (RVVP). De ontsluiting voor fietsverkeer is goed.

Ontsluiting openbaar vervoer

Door het plangebied rijdt geen openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushaltes bevinden zich langs de Grindweg/Bergweg-Zuid (lijndienst Rotterdam – Zoetermeer) en langs de Molenlaan in Rotterdam (stadsbus en tram). Deze haltes liggen in de nabijheid van de randen van het plangebied en kunnen als uitgangspunt dienen voor recreatief verkeer. De ontsluiting door middel van openbaar vervoer is matig.

Verkeersveiligheid

Voor langzaam verkeer zijn binnen het plangebied vrijliggende en solitaire fiets- en wandelpaden aanwezig. De verkeersstructuur voor langzaam verkeer binnen het plangebied is daarom goed. Verder zijn binnen het plangebied geen grote ongevalconcentraties (zogenaamde 'black spots') aanwezig. De verkeersveiligheid binnen het plangebied is derhalve goed.

Parkeren

Er worden in onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een negatieve invloed kunnen hebben op het parkeren in het plangebied. Voor recreatief verkeer zijn diverse openbare parkeerplaatsen aanwezig binnen het plangebied.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen of knelpunten binnen het plangebied.

6.3 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Lansingerland blijkt dat het plangebied gelegen is in de zone 'weiland/glastuinbouw vanaf 1970'. Uit bodemloket blijkt dat de bodem ten oosten van de Kromme Tochtweg grotendeels is onderzocht op bodemvervuiling. Ten westen van de Hoeksekade is een deel van de bodem gesaneerd en in het westen van het plangebied zijn verschillende historische activiteiten bekend die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Het bestemmingsplan is echter consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vindt dus geen feitelijke functieverandering plaats waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk.

In het plangebied is een percolatieleidingsysteem gelegen. Dit systeem dient voor de afvoer van verontreinigd grondwater uit het Hoge Bergse Bos. Dit water is afkomstig uit de voormalige stortplaats. Dit systeem voorkomt vervuiling naar de omgeving.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.

6.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Het Europees, nationaal en provinciaal beleid vormen de kaders voor het regionale waterbeleid van het hoogheemraadschap en de gemeente. Dit regionale beleid geeft gedetailleerd weer hoe het waterbeheer wordt aangepakt. Door het gedetailleerde niveau van dit regionale waterbeleid vormt dit beleid concrete kaders voor de planlocatie. Daarom wordt het beleid van het waterschap en de gemeente nader behandeld.

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Waterplan Lansingerland
Op 29 april 2010 is het Waterplan Lansingerland vastgesteld. Het doel van het Waterplan is het maken van afspraken, waarmee een robuust, veilig en duurzaam watersysteem gerealiseerd kan worden. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschappen. Onderdelen hiervan zijn:

  1. a. een samenhangende beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en (water)problemen;
  2. b. een integrale (ruimtelijke) visie op het grondwater, oppervlaktewater en de riolering;
  3. c. een concreet maatregelenpakket voor de realisatie van maatregelen.

De doelgroep van het stedelijk Waterplan bestaat uit bestuurders (van de gemeente en de hoogheemraadschappen), bewoners, beleidsmakers en beheerders. Het Waterplan heeft geen wettelijke status, maar fungeert als koepelplan en integraal kader voor afspraken over watermaatregelen tussen gemeente en hoogheemraadschappen. Op 30 juni 2011 is de eindrapportage van het Waterplan vastgesteld.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 (GRP) staat beschreven hoe de gemeente omgaat met afvalwater, hemelwater en grondwater. In het GRP zijn niet alleen maatregelen opgenomen voor het voorkomen van water op straat, maar ook om emissie vanuit de riolering naar het oppervlaktewater te reduceren. Daarnaast heeft de gemeente aanvullende maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit (het 'waterkwaliteitsspoor'). De gemeente is voornemens in de planperiode een afkoppelplan op te stellen om de mogelijkheden voor afkoppelen in beeld te brengen. De gemeente stelt in de komende planperiode van het GRP een meetplan op voor de monitoring van de riolering en voert deze monitoring ook uit. De intentie van het GRP is gericht op samenwerking en afstemming binnen de (afval)waterketen tussen gemeente en de twee hoogheemraadschappen. Maatregelen uit het GRP die leiden tot verbetering van de waterkwaliteit, maken ook integraal onderdeel uit van uitvoeringsmaatregelen die zijn opgenomen in de eindrapportage van het Waterplan dat op 30 juni 2011 is vastgesteld.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit de Lage en Hoge Bergse Bossen. In de huidige situatie bestaat het plangebied grotendeels uit recreatiegebied (bos en water). Verspreid staan enkele woningen en zijn enkele recreatievoorzieningen aanwezig (restaurant, manege, Outdoor Valley).

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het westen van het plangebied uit zeekleigronden en in het oosten uit veengronden. In het westen is er sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 m en de 1,20 m beneden maaiveld. In het oosten is er sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 0,40 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,50 m en de 0,80 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse varieert sterk. De laagste maaiveldhoogte is circa NAP – 6,9 m beneden maaiveld direct langs de verschillende meren. De hoogste maaiveldhoogte is circa +27,10 m boven maaiveld ter hoogte van het Honingzwampad.

Waterkwantiteit

Het plangebied is zeer waterrijk, er liggen meerdere meren met polderwater. Het plangebied wordt in het zuiden en het oosten begrensd door de Rotte, boezemwater. De poldergemalen voeren overtollig water uit de polder af op deze hoger gelegen boezem.

(Bron: Waterplan Lansingerland, d.d. 21 oktober 2009)

Waterkwaliteit

De waterlichamen in het Lage en Hoge Bergse Bos behoren tot de KRW-waterlichamen.

(Bron: Waterbeheerplan HHSK 2010-2015, d.d. 25 november 2009)

Veiligheid en waterkeringen

Langs de Rotte, die het plangebied deels begrensd, is een waterkering aanwezig die ervoor zorgt dat het gebied wordt beschermd tegen overstromingen. Een deel van het plangebied ligt binnen de kern- en beschermingszone van deze waterkering. In het overige plangebied zijn geen waterkeringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is voor afvoer van (huishoudelijk)afvalwater aangesloten op een drukrioleringssyteem dat is gelegen binnen het rioolwaterafvoergebied naar AWZI Kralingseveer. Voor de afvoer van hemelwater is geen gemeentelijk hemelwaterriool aanwezig waarop hemelwater kan worden aangesloten. In het plangebied is ten noorden van de Hoeksekade nabij de Berkenzwamplaats nog één woonhuis aanwezig die nog gerioleerd moeten worden. Aanleg van de gemeentelijke drukriolering om te kunnen aansluiten is gepland in 2013.

Toekomstige situatie

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterkwantiteit

Met het voorliggende plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename aan verhard oppervlak in het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor het plan niet behoeft te worden voorzien in (extra) compenserende waterberging.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het gemeentelijke GRP en het waterschapsbeleid en is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat hemelwater niet bij een rioolwaterzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel. Voor deelgebieden waar nog geen riolering aanwezig is moet een rioolplan worden opgesteld.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt het afvalwater geloosd in overeenstemming met de wet- en regelgeving en de gemeentelijke eisen en randvoorwaarden. Hieraan wordt voldaan door het toepassen van een gescheiden rioleringsstelsel. De aansluitleiding voor afvalwater van dit stelsel sluit via pompputjes aan op het bestaande drukrioleringssyteem van het plangebied.

Mede omdat sprake is van een drukrioleringssysteem wordt het hemelwater afgekoppeld. Dit door het afkoppelen van schone oppervlakten van de riolering en het waar mogelijk infiltreren van dit water in de bodem of het lozen van dit water op het oppervlaktewater. Daarbij dienen wel maatregelen te worden genomen die en mogelijke verontreinig van het oppervlaktewater door onder meer zware metalen, meststoffen, bestrijdingsmiddelen of anderszins voorkomen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

Met het realiseren van extra waterberging heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem.

6.5 Ecologie

Samenvatting

Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek (van RBOI) zoals opgenomen in bijlage 3.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het Lage en Hoge Bergse Bos en de Kooilaan. Een recreatief groengebied aan de zuidoostkant van de gemeente Lansingerland.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

De relatief ver weg gelegen natuurgebieden en de geplande verbindingszone ten westen van het plangebied worden niet beïnvloed door het consoliderende plan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Concrete ontwikkelingen zijn niet voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.6 Archeologie En Cultuurhistorie

6.6.1 Archeologie

Regelgeving en beleid

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Valetta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op de archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Lansingerland komen binnen het plangebied middelhoge en hoge verwachtingswaarde voor. De beschreven verwachtingszones zijn op de archeologische beleidskaart vertaald naar concrete beleidslijnen. Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogenaamd vrijstellingsregime, waarbij ruimtelijke ingrepen tot een bepaalde omvang en diepte worden ontheven van archeologisch onderzoek.

Conclusie

In het bestemmingsplan is zowel voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde als voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde een aparte archeologische dubbelbestemming opgenomen. Dat betekent dat voorafgaand aan eventuele toekomstige werkzaamheden in deze delen van het plangebied archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor de gebieden met een hoge verwachtingswaarde (zone III) zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 100 m² en dieper dan 0,5 m. Voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (zone IV) zijn dit ingrepen met een oppervlak van meer dan 500 m² en dieper dan 0,3 m of gebieden (zone VI) met een oppervlakte van 1000 m2 en dieper dan 2,5 m.

Met behulp van aanvullend archeologisch onderzoek kan het gebied van deze beschermende dubbelbestemming verkleind worden of kan de diepte worden aangepast. Voor de gronden met een lage kans op het aantreffen van archeologische sporen is geen onderzoek nodig. De gemeente Lansingerland wijkt gemotiveerd af van het landelijk beleid voor kleine bouwplannen. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt namelijk de uitzondering dat voor projecten kleiner dan 100 m2 (ongeacht de geldende verwachtingswaarde), geen archeologisch (voor)onderzoek nodig is. De gemeenteraad van Lansingerland heeft deze ondergrens op 200 m2 vastgesteld. Eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen wel onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

6.6.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarde van het Lage en Hoge Bergse Bos is vrij beperkt. De gebieden zijn dan ook pas relatief kort geleden ontstaan. Het Lage Bergse Bos is in de jaren zeventig van de vorige eeuw aangelegd als recreatief uitloopgebied voor het aangrenzende Rotterdamse woongebied. De heuvels van het Hoge Bergse Bos zijn in de jaren zestig ontstaan door de stort van bouw- en sloopafval. Daarna is het volledig ingericht voor de actieve recreant.

De Rotte aan de oostkant van het plangebied is een oude veenstroom die nu hoog door het landschap loopt. De droogmakerijen liggen 3 tot 5 meter lager dan het aangrenzende veengebied of boezemwater en zijn veelal in de 18e eeuw drooggelegd. Het landschap rond de Rotte is in het plangebied sterk veranderd en de hoofdstructuur van de Rotte en droogmakerijen is nauwelijks meer herkenbaar. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland hebben de Rotte, Boezemvaart en Limiettocht een hoge landschappelijke waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0004.png"

Figuur 6.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Monumenten

Rijksmonumenten

In de zuidpunt van het Lage Bergsebos, op adres Rottebandreef 60, staat Watermolen nr.4 van de G-gang van de Bleiswijkse droogmakerij. Deze molenstomp is een rijksmonument. Op de Rottekade 121 is eveneens een rijksmonument binnen het plangebied aanwezig. Dit betreft een boerderijcomplex.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten

Tevens is door de gemeente Lansingerland de Nota Cultuurhistorie Plus opgesteld. In de nota zijn binnen het plangebied 2 panden aangewezen als Cultuurhistorisch waardevolle objecten. Dit betreft een molenstomp op het adres Fazantenpad 56 en een woonhuis met trapgevel op het adres Rottekade 126.

Zowel de rijksmonumenten als de Cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn opgenomen met een specifieke aanduiding en bijbehorende regeling.

6.7 Bedrijven En Milieuzonering

Beleid en regelgeving

Wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen, wordt gebruik gemaakt van milieuzonering aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dat is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging' die tevens in de planregels van het bestemmingsplan wordt opgenomen. In deze Staat wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar Bijlage 1 van de regels.

Afwijkingsbevoegdheid

De toelaatbaarheid zoals hierboven beschreven betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere milieucategorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB geeft namelijk een grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Zo komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. Om bedrijfsactiviteiten toe te laten uit de milieucategorie die hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid, kunnen burgemeester en wethouders gebruikmaken van een afwijkingsmogelijkheid. Ingeval van afwijking dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in de algemeen toelaatbare milieucategorieën.

Onderzoek

In het plangebied zijn naast woningen andere functies aanwezig zoals recreatieactiviteiten en horeca. Functiemenging is in dit geval wenselijk gezien reeds diverse functies in het plangebied direct naast elkaar bestaan. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 van de SvB algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast, onder of boven woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid vallen.

Huidige situatie

De in het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Een aantal bedrijven in het plangebied valt in een hogere categorie dan de algemeen toelaatbare categorie. Aangezien het een bestaande situatie betreft wordt de huidige situatie gecontinueerd en mogelijk gemaakt via een specifieke bedrijfsbestemming.

Bij bedrijfsbeëindiging of verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder uitgesloten.

Ontwikkelingen

Wanneer op korte afstand van bedrijven nieuwe gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat het bedrijf door deze ontwikkelingen niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige functies sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt dan wel de nieuwe ontwikkelingen worden afzonderlijk onderbouwd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.8 Horeca

Beleid en regelgeving

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van de een indeling van de horeca-activiteiten. De indeling is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. De indeling is opgenomen in artikel 1.19 van de regels.

Onderzoek

In het plangebied bevinden zich verscheidene horecavoorzieningen en wordt de concentratie van horeca ook wenselijk geacht. In het bestemmingsplan is aangegeven dat horeca-activiteiten uit categorie 1b zijn toegestaan. Het gaat hierbij om lichte horeca zoals een restaurant.

Het voorgaande is in dit bestemmingsplan vertaald door horeca uit categorie 1b ter plaatse van de huidige vestigingen algemeen toe te staan. Bestaande horecavestigingen uit een hogere categorie dan de algemene toelaatbaarheid wordt mogelijk gemaakt via een specifieke horecabestemming. Dit houdt in dat ter plaatse het bestaande bedrijf is toegestaan, maar dat bij vertrek van dit bedrijf uitsluitend eenzelfde soort bedrijf dan wel een bedrijf uit ten hoogste categorie 1b is toegestaan.

Conclusie

De bestaande Horeca-inrichtingen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de indeling, zoals opgenomen in artikel 1.19 van de regels.

Geconcludeerd wordt dat er ter plaatse van woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dat past bij het gebied. Het aspect horeca en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.9 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Kabels en leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Het voorliggend bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan. Dit houdt in dat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het bestemmingsplan voorziet slechts in het positief bestemmen van reeds bestaande (planologische) situaties. De vaststelling van dit plan heeft dus geen invloed op de hoogte van eventueel GR.

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen risicorelevante inrichtingen gevestigd en deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Ook in de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Transport gevaarlijke stoffen over wegen

Op een afstand van circa 800 m van het plangebied vindt over de N209 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De N209 heeft geen PR 10-6 risicocontour. Het invloedsgebied is 900 m en is gebaseerd op het toxisch scenario. De hoogte van het groepsrisico wordt echter vrijwel geheel bepaald door het transport van LPG (Bleve-scenario), waarvoor een veel kleiner invloedsgebied geldt. Hierdoor kan aangenomen worden dat de bijdrage aan het groepsrisico als gevolg van de populatie binnen het plangebied nihil is. Voor dit bestemmingsplan behoeft het groepsrisico dan ook niet te worden berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0005.png"

Figuur 6.2 risicorelevante objecten (bron: Gebiedsinventarisatie DCMR)

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een risicoberekening uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleiding die is gelegen in het plangebied en directe omgeving. Het gaat om de hogedruk aardgasleiding W-521-01 in het noordoosten van het plangebied. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 12.52 inch en een maximale werkdruk van 40 bar.

In figuur 6.3 is de leiding inclusief het invloedsgebied voor het groepsrisico op een ondergrond weergegeven. Het volledige rapport van de risicoberekening is opgenomen in bijlage 4. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0006.png"

Figuur 6.3 Invloedsgebied voor het groepsrisico

Uit de risicoberekening blijkt dat de PR 10-6 contour niet buiten de leidingen is gelegen. Voor de leidingen wordt in het bestemmingsplan evenwel een belemmerende strook van 5 m aan weerszijden van de leidingen opgenomen waarbinnen de ontwikkeling van gebouwen (en daarmee ook kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) in beginsel niet is toegestaan teneinde een ongestoorde ligging van de leidingen zeker te stellen. Aan deze dubbelbestemming is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarvan enkel met instemming van de leidingbeheerder gebruik kan worden gemaakt.

Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico ruimschoots beneden de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde is gelegen. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, de personendichtheid zal als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet toenemen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid rond buisleidingen zijn daarom geen maatregelen nodig.

Rotterdam-The Hague Airport

Op circa 2 km van het plangebied is Rotterdam-The Hague airport gelegen. Langs de vliegroutes is sprake van een PR 10-6 risicocontour. Daarnaast gelden als gevolg van de nabijheid van dit vliegveld hoogtebeperkingen in verband met de vliegveiligheid en in verband met correcte werking van apparatuur.

Uit figuur 6.4 blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van Rotterdam The Hague Airport niet over het plangebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0007.png"

Figuur 6.4 PR-contouren Rotterdam The Hague Airport (bron: MER RTHA 2008)

Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met hoogtebeperkingen (zie figuur 6.5). Op de westelijke plangrens mag niet hoger gebouwd worden dan 40 m. Binnen het plangebied is een maximale bouwhoogte toegestaan van 34 m (klimberg Outdoor Valley). Voor de radar geldt een hoogtebeperking van 10-20 m op de westelijke plangrens en een hoogte van 75 m ter plaatse van de klimberg van Outdoor Valley.

Voor de hoogtebeperkingen voor de DVOR/DME (zie figuur 6.6) geldt een hoogtebeperking van 10-20 m op de westelijke plangrens en een hoogte van 45 m ter plaatse van de klimberg van Outdoor Valley.

De toegestane bouwhoogtes binnen het bestemmingsplan zijn lager dan de hoogtebeperkingen van Rotterdam The Hague Airport.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0008.png"

Figuur 6.5 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport (bron: Inspectie Verkeer- en Waterstaat)

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0009.png"

Figuur 6.6 Hoogtebeperkingen Rotterdam The Hague Airport t.b.v. DVOR/DME

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. In dit verband wordt gewezen op de in de bijlage opgenomen verantwoording van het groepsrisico.

6.10 Planologisch Relevante Leidingen

In de paragraaf externe veiligheid is ingegaan op de hoofdaardgastransportleiding binnen het plangebied. Verder is in het gebied een hoofdtransportrioolpersleiding van het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard gelegen. De leidingen zijn met de bijbehorende belemmeringenstrook opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Ook is in het plangebied een percolatieleidingsysteem gelegen. Dit systeem dient voor de afvoer van verontreinigd grondwater uit het Hoge Bergse Bos. Dit water is afkomstig uit de voormalige stortplaats. Dit systeem is nog in beheer bij GZH, maar zal worden overgedragen aan de Stichting Nazorg van de provincie Zuid Holland. Dit systeem voorkomt vervuiling naar de omgeving.

Hoofdtransportpersriool

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft in dit gebied een hoofdtransportrioolpersleiding. Deze komt vanaf Leeuwenhoekweg 20 en kruist het gebied en gaat vervolgens onder de Rotte richting Rotterdam-Alexander. De leiding wordt door middel van een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

6.11 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a) of de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Bergweg-Zuid (als maatgevende doorgaande weg direct langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse de rest van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse.

6.12 Akoestisch Onderzoek

Industrielawaai

Normstelling en beleid

Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Tot de geluidszone behoort het gebied tussen de grens van een industrieterrein en de grens van de zone, zoals in de wet is vastgelegd. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor nieuwe woningen die binnen de geluidszone liggen, is in het algemeen de vaststelling van een hogere waarde tot 55 dB(A) mogelijk. Op grond van de Wgh kan het college van burgemeester en wethouders de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Onderzoek en conclusie

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat er in het plangebied geen gesaneerde bedrijventerreinen liggen. Het plangebied is geheel gelegen buiten de geluidszones van de omliggende bedrijventerreinen. Ter plaatse van het plangebied is dan ook een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect industrielawaai staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0010.png"

Figuur 6.7 Gesaneerde bedrijventerreinen (bron: kaart Bedrijventerreinen Provincie Zuid Holland)

6.13 Onderzoeksplicht Vanwege Mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Op verzoek van de gemeente Lansingerland is door adviesbureau RBOI een analyse opgesteld over de mer-(beoordelings)plicht voor de activiteiten die worden uitgevoerd in het Hoge Bergse Bos. Binnen dit gebied zijn diverse recreatieve voorzieningen ondergebracht (klimmen, mountainbiken, survival, skaten, golfen, kanoën). In de analyse is bekeken in hoeverre het opnemen van deze voorzieningen in een nieuw bestemmingsplan kan leiden tot een mer(beoordelings)plicht.

De mer-(beoordelings)plicht voor toeristisch-recreatieve voorzieningen is gekoppeld aan het ruimtelijke plan waarmee de voorziening wordt mogelijk gemaakt. Dit betekent dat wanneer in het verleden een vrijstellingsprocedure is doorlopen voor activiteiten boven de drempelwaarden uit het toen geldende Besluit mer, in dat kader een mer-(beoordelings)procedure is doorlopen. Het vastleggen van met vrijstellingsprocedures mogelijk gemaakte voorzieningen in een bestemmingsplan, leidt in geen geval tot een mer-(beoordelings)plicht.

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard waarbij slechts op zeer beperkte schaal ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Bij de uitbreiding of wijziging van een voorziening, dient te worden bekeken of deze wijziging betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar of een oppervlakte van 25 hectare of meer (of 10 hectare in gevoelig gebied). Gezien de aard van de activiteiten en de hoogte van de drempels uit het Besluit mer zal echter geen sprake zijn van een mer-(beoordelings)plicht.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Functiemenging'

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'

Bijlage 1 Nota Inspraak En Overleg

Bijlage 1 Nota inspraak en overleg

Bijlage 2 Nota Zienswijzen

Bijlage 2 Nota zienswijzen

Bijlage 3 Bureauonderzoek Flora En Fauna

In dit bureauonderzoek, uitgevoerd door RBOI, is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het Lage en Hoge Bergse Bos en Kooilaan. Een recreatief groengebied aan de zuidoostkant van de gemeente Lansingerland.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  1. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  2. 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  3. 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  4. 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  1. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied. Ten westen van het plangebied is een ecologische verbindingszone gepland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.1621.BP0122-VAST_0012.png"

Figuur b1: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

Vogels

Uit informatie van de Vogelwacht en op waarneming.nl blijkt dat het plangebied rijk is aan vogels. In het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. Maar in het plangebied komen ook meer bijzondere soorten voor. In het noordwestelijke gedeelte van het Lage Bergse Bos dat veel populieren bevat broeden elk jaar enkele wielewalen. In deze omgeving worden ook elk jaar boomvalken gesignaleerd. De (dode) bomen, zoals op het centrale eiland in het Lage Bergse Bos, bieden nestgelegenheid aan de sperwer, bosuil, buizerd, kraai, groene specht en grote bonte specht. De ooievaar is alleen foeragerend en overvliegend waargenomen. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend, waterhoen en ijsvogel. De golfbaan herbergt door de natuurlijke aanleg en door de rust in de randen heel veel vogels en vormt broedgebied voor onder andere buizerd en sperwer. Het golfbaanplasje is in de winter rustgebied voor verschillende soorten watervogels, zoals wintertalingen. In de rand van het plasje broedt soms een ijsvogel.

Meer naar het noordoosten kennen de Wybertjes een geweldige rijkdom aan vogels die gebonden zijn rietvelden. In het voorjaar wemelt het er van kleine zangers, zoals rietzangers, kleine karekieten, sprinkhaanzangers en blauwborsten. In de winter zijn er altijd roerdompen aanwezig. Ook de bruine kiekendief wordt regelmatig gesignaleerd, maar nog niet broedend. Voor andere kleine zangers zijn de zuidwestelijke hellingen van de Skiberg en de Tussenbult in het Hoge Bergse Bos van groot belang. Dicht begroeit met struiken en ruigtevegetatie herbergen ze in het voorjaar veel fitissen, zwartkoppen en tjiftjafs. De natuurvriendelijke oevers van de grote watergang in het Hoge Bergse Bos langs de Rottebandreef vormen een oeverbiotoop voor water- en rietvogels. Zoals de waterral hier aanwezig maar zeker geen alledaagse soort.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Waarneming.nl laat ook zien dat de vos is waargenomen. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. In het gebied zijn soorten als de grootoorvleermuis, rosse vleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis te verwachten.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Zwaar beschermde soorten worden gezien de verspreidingsgegevens en kenmerken van het gebied niet verwacht.

Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

Overige soorten

De golfbaan herbergt door de natuurlijke aanleg en door de rust in de randen heel veel vlinders, evenals de zuidwestelijke hellingen van de Skiberg en de Tussenbult.

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, echter geen beschermde reptielen en/of insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel b1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel b1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw tabel 1 grote kaardenbol, brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas, konijn en vos

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
ontheffingsregeling Ffw tabel 2 kleine modderkruiper
tabel 3 bijlage 1 AMvB Geen
bijlage IV HR vleermuizen
vogels cat. 1 t/m 4 boomvalk, buizerd, sperwer, gierzwaluw en huismus

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De relatief ver weg gelegen natuurgebieden en de geplande verbindingszone ten westen van het plangebied worden niet beïnvloed door het consoliderende plan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Concrete ontwikkelingen zijn niet voorzien. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Een bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

Bijlage 4 Risicoberekening

Bijlage 4 Risicoberekening

Bijlage 5 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 5 Verantwoording groepsrisico