150 kV Zuidplaspolder
Bestemmingsplan - Gemeente Lansingerland
Vastgesteld op 24-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 ander bouwwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 bestaand
- a. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
- b. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels.
1.7 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.8 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.9 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.10 plan
het bestemmingsplan Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder-Lansingerland met identificatienummer NL.IMRO.1621.BP0206-VAST .
1.11 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.12 verbeelding
de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan “Transformatiestation Zuidplaspolder”, bestaande uit de kaart waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Leiding - Hoogspanning
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV en de belemmeringenstrook;
- b. ondergrondse kabels en leidingen;
- c. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van
inspectie en onderhoud van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 0,3 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 100 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 3' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor behoud van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden is uitsluitend bebouwing toegestaan voor zover geen bouwwerkzaamheden, niet zijnde heiwerkzaamheden, dienen te worden verricht die dieper reiken dan 2,5 m beneden het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijken die groter is dan 1.000 m² en tevens wordt voldaan aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstige het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 6' te wijzigen door de bestemmingsvlakken aan te passen, toe te voegen en/of te verwijderen, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er (geen) sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde(n).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Van toepassing verklaring
Voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan, samenvallen met de onderliggende bestemmingsplannen blijven de regels van die bestemmingen van toepassing met inachtneming van de aanvullingen die in dit plan voor de gronden zijn opgenomen.
Het betreft de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | IMRO | Bevoegd gezag |
Hoefweg-Zuid 2016 | NL.IMRO.1621.BP0164-VAST | Gemeente Lansingerland |
Rottezoom | NL.IMRO.1621.BP0094-VAST | Gemeente Lansingerland |
Parapluherziening parkeernormering Lansingerland | NL.IMRO.1621.BP0173-VAST | Gemeente Lansingerland |
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Lansingerland'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet in Nederland en regionale netbeheerders Liander en Stedin werken aan de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder en in de provincie Zuid-Holland. Op korte termijn behoeft de bestaande energie-infrastructuur in de Zuidplaspolder een netuitbreiding, mede vanwege een sterke groei van het aantal en de omvang van de reeds aanwezige logistieke bedrijven, glastuinbouw en woningbouw en het verder (willen) vormgeven van de energietransitie. Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.
De netuitbreiding omvat de realisatie van twee nieuwe hoogspanningstations in Bleiswijk (gemeente Lansingerland) en nabij Zevenhuizen (gemeente Zuidplas) en de aanleg van een 150kV-verbinding tussen deze twee hoogspanningstations. Het nieuwe station in Bleiswijk, wordt gebouwd naast het bestaande hoogspanningstation op het terrein dat in eigendom is van TenneT. Het nieuwe station Bleiswijk binnen gemeente Lasingerland past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan Hoefweg-Zuid 2016 (onherroepelijk, vastgesteld 13 mei 2018). De drie netbeheerders hebben ervoor gekozen om één nieuw gezamenlijk 150/20kV-hoogspanningstation te realiseren in de Zuidplaspolder nabij Zevenhuizen. Hiervoor is een separaat bestemmingsplan vastgesteld (d.d. 29 juni 2021).
Vanuit de nieuwe hoogspanningsstations worden de kabeltracés richting de klanten aangelegd. Ter plaatse van het beoogde tracé van de 150kV-verbinding dient het bestemmingsplan te worden herzien. Voorliggend facetbestemmingsplan is opgesteld met als doelstelling de 150kV-verbinding juridisch-planologisch mogelijk te maken op het grondgebied van de gemeente Lansingerland. Voor het gedeelte van de ondergrondse verbinding binnen de gemeente Zuidplas is een separaat bestemmingsplan opgesteld. Beide plannen worden gelijktijdig in procedure gebracht.
Het bestemmingsplan 'Hoogspanningsverbinding Zuidplaspolder Lansingerland' bestaat uit drie delen: een (digitale) verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels, waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen, en een toelichting, waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het (juridisch) bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het ontwikkelgebied betreft het poldergebied tussen het bestaande 380kV hoogspanningsstation Bleiswijk aan de Violierenweg in Bleiswijk (gemeente Lansingerland) aan de westzijde en aan de oostzijde het bedrijventerrein Distripark A12 in Waddinxveen. Het betreft grotendeels een open poldergebied met agrarische functies, kassencomplexen en verspreid aanwezige bebouwing. Het totale plangebied voor de netuitbreiding ligt zowel ten noorden van de A12 als ten zuiden ervan en ligt deels in de gemeente Lansingerland en deels in de gemeente Zuidplas. Onderstaande afbeelding toont de globale ligging van de totale ontwikkeling.
Afbeelding 1.1: Uitbreiding hoogspanningsnet Lansingerland en Zuidplas (plangebied: rood omlijnd, bron: Google Maps)
Dit bestemmingsplan heeft enkel betrekking op de netuitbreiding op het grondgebied van de gemeente Lansingerland (westzijde van het plangebied). Voor het gedeelte van de ondergrondse verbindingen en het beoogde hoogspanningsstation op het grondgebied van de gemeente Zuidplas, is een separaat bestemmingsplan opgesteld, dat door de gemeenteraad van Zuidplas wordt vastgesteld. Beide plannen worden gelijktijdig in procedure gebracht. Navolgende afbeelding toont de globale begrenzing van het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan in de gemeente Lansingerland.
Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied Lansingerland (plangebied: wit omkaderd, bron: Google Maps)
Voor de exacte locatie en begrenzing van het plangebied kan de digitale verbeelding behorende bij het bestemmingsplan worden geraadpleegd.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor onderhavig plangebied zijn in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen vigerend:
Bestemmingsplan | IMRO | Bevoegd gezag |
Hoefweg-Zuid 2016, vastgesteld (31 mei 2018) | NL.IMRO.1621.BP0164-VAST | Gemeente Lansingerland |
Rottezoom, onherroepelijk (27 september 2012) | NL.IMRO.1621.BP0094-VAST | Gemeente Lansingerland |
Klappolder, onherroepelijk (29 oktober 2009) | NL.IMRO.16210000BP0081- | Gemente Lansingerland |
Parapluherziening parkeernormering Lansingerland, vastgesteld (30 maart 2017) | NL.IMRO.1621.BP0173-VAST | Gemeente Lansingerland |
Tabel 1.1: Overzicht vigerende bestemmingsplannen
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse.
Afbeelding 1.3: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (plangebied: rood omkaderd, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De netuitbreiding past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Er is sprake van verschillende strijdigheden met de vigerende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Strijdigheid met bestemming |
Hoefweg-Zuid 2016 | De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding |
Rottezoom | De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding |
Klappolder | De gronden zijn niet bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbinding |
Parapluherziening parkeernormering Lansingerland | Geen strijdigheid |
Tabel 1.2: Overzicht strijdigheden met vigerende plannen
Voor de gronden van het tracé voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding zijn diverse enkel- en dubbelbestemmingen van toepassing. Omdat de beoogde ontwikkeling, de aanleg van een ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding, niet binnen de betreffende bestemmingsplannen past, is onderhavig facetplan opgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding in de gemeente Lansingerland juridisch-planologisch mogelijk.
1.4 Leeswijzer
Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hierin wordt een beschrijving van het planvoornemen gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid op zowel nationaal, provinciaal als lokaal niveau. In hoofdstuk 4 wordt, mede aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken, de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel economisch als maatschappelijk.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
De gronden waarin de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding beoogd is, bestaan grotendeels uit agrarische gronden. In de huidige situatie worden de gronden ook gebruikt voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding die vanaf het hoogspanningsstation aan de Violierenweg in Bleiswijk in oostelijke richting de A12 kruist. Het beoogde ondergrondse tracé komt grotendeels overeen met dit tracé.
2.2 Beschrijving Toekomstige Situatie
Nut en noodzaak voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation en bijhorende kabelverbinding
In de Zuidplaspolder zijn, naast netbeheerder TenneT, twee regionale netbeheerders actief; Liander en Stedin. Zij leveren elektriciteit aan huishoudens en bedrijven in de omgeving. Het is de verwachting dat Stedin op termijn onvoldoende capaciteit beschikbaar heeft om aan aanvragen van bestaande en nieuwe klanten te kunnen voldoen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de aansluiting van nieuw te ontwikkelen woonwijken, nieuw ontwikkelde bedrijfslocaties, bestaande bedrijven met uitbreidingsplannen en zonneparken in gemeente Zuidplas en wijde omgeving. Liander heeft reeds onvoldoende capaciteit beschikbaar om aan nieuwe aanvragen te kunnen voldoen. Dit is met name voor bedrijven in dit gebied een lastige situatie.
Het bestaande hoogspanningsstation Zevenhuizen van netbeheerder Liander heeft inmiddels de maximale capaciteit bereikt. Dit station voorziet de kernen Zevenhuizen, Moerkapelle, Boskoop en een industrieterrein in gemeente Hazerswoude-dorp van elektriciteit. Daarnaast is capaciteit van de huidige kabelverbindingen van netbeheerders Stedin en TenneT in de gemeenten Gouda, Zoetermeer en Lansingerland op termijn niet toereikend om in de groeiende elektriciteitsvraag te voorzien.
TenneT, Liander en Stedin werken aan de uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder. Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door het bijtijds inspelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen. De netuitbreiding omvat de realisatie van twee nieuwe hoogspanningsstations, één bij het bestaande hoogspanningsstation in Bleiswijk en één in gemeente Zuidplas (hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder). Laatst genoemde hoogspanningsstation dient gevoed te worden door het nieuw te bouwen station in Bleiswijk. Hiervoor moet een ondergrondse 150kV-kabelverbinding, bestaande uit drie circuits, tussen de hoogspanningsstations worden aangelegd.
Onderbouwing voorkeurstracé ondergrondse 150kV-verbinding
In opdracht van TenneT is in 2019 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de haalbaarheid van een ondergrondse 150kV-verbinding die het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder moet voeden (bijgevoegd als bijlage bij Bijlage 1). Uit deze studie kwamen de haalbare tracévarianten tussen Bleiswijk en het nieuwe hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder naar voren.
In de verrichte haalbaarheidsstudie zijn showstoppers beschreven en is een aantal varianten afgevallen. Naar aanleiding van gesprekken met de omgeving en ruimtelijke ontwikkelingen die nog niet bekend waren tijdens de haalbaarheidsstudies, zijn in een afwegingsnotitie alle varianten uit de haalbaarheidsstudie afgewogen om te komen tot een voorkeurstracé (Bijlage 1).
In onderstaande afbeelding zijn de tracévarianten uit de verrichte haalbaarheidsstudie weergegeven.
Afbeelding 2.1: Weergave mogelijke haalbare tracévarianten tussen hoogspanningsstation Bleiswijk en hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder
Naar aanleiding van gesprekken met stakeholders is informatie naar voren gekomen die van invloed is geweest op de haalbaarheid van de tracévarianten. Het gaat om diverse ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied, waaronder:
- 1. Bleizo;
- 2. Swanladriehoek;
- 3. Knibbelweg Oost;
- 4. uitbreiding tuincentrum.
De ontwikkelingen zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 2.2: Weergave ruimtelijke ontwikkelingen in het zoekgebied (A= Bleizo, B= Swanladriehoek, C= Knibbelweg Oost, D= uitbreiding tuincentrum)
Aan de hand van de ruimtelijke ontwikkelingen zijn de tracévarianten in deelgebied 1 en deelgebied 4 geoptimaliseerd. De geoptimaliseerde tracévarianten zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 2.3: Weergave geoptimaliseerde tracévarianten in het zoekgebied
De afwegingen die per deelgebied zijn gemaakt zijn weergegeven in onderstaande tabel. Op basis van de afwegingen per deelgebied is gekomen tot een voorkeursvariant.
In onderstaande tabel is beschreven hoe de haalbare tracévarianten per deelgebied zijn afgewogen om te komen tot een voorkeursalternatief.
Deelgebied | Haalbare varianten | Afweging haalbare varianten per deelgebied | Gekozen variant per deelgebied |
Deelgebied I (gemeente Lansingerland) | Variant 1 | Binnen deelgebied I is sprake van één haalbare tracévariant die besproken is met gemeente Lansingerland en Bleizo. Door de vele ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied is er één haalbare variant overgebleven. | Variant 1 |
Deelgebied II (gemeente Lansingerland en gemeente Zuidplas) | Variant 2a Variant 2b | Variant 2a / variant 2b: Zowel variant 2a als variant 2b zijn afgestemd met de gemeente Lansingerland. Er wordt gestreefd naar een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik, waarbij - waar mogelijk - wordt gebundeld met bestaande infrastructuur. Bij de tracering binnen de gemeente Lansingerland is het bundelingsprincipe dominant. Er is al een belemmering van de bovengrondse hoogspanningsverbinding. De kabel kan in de bestaande ZRO-strook van de bovengrondse verbinding worden gepland waardoor er geen nieuwe belemmering ontstaat. Dit is mogelijk bij variant 2b. De lengte van het ondergrondse hoogspanningsverbinding in variant 2a is langer en neemt daardoor meer ruimte in beslag in de gemeente Lansingerland. TenneT heeft de verplichting om de maatschappelijke kosten laag te houden. | Variant 2b |
Deelgebied III (gemeente Zuidplas) | Variant 3y Variant 3c Variant 3x | Uit de haalbaarheidsstudie volgen in dit deelgebied drie haalbare varianten, te weten de varianten 3y, 3c en 3x. Doordat in deelgebied 4 de afweging is gemaakt dat het noordelijke tracé de voorkeur heeft, sluit het tracé aan op variant 2b. Hierdoor hoeft er geen tracé meer gevonden te worden in deelgebied 3. Dit betekent dat in deelgebied 3 geen afweging meer hoeft te worden gemaakt. | Geen |
Deelgebied IV (gemeente Zuidplas) | Variant 3a Variant 3b Variant 3c | De varianten 3a, 3b en 3c zijn afgewogen aan de hand van de verschillende ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De gemeente Zuidplas heeft TenneT als aandachtspunt meegegeven voor de afweging of zo veel rekening te houden met een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik in verband met de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Hierom hebben TenneT en de gemeente Zuidplas de voorkeur voor variant 3a, de noordelijke variant. Deze variant heeft het minste ruimtebeslag, omdat deze parallel aan de A12 is gesitueerd en geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen doorkruist. Daarbij is tracélengte van de noordelijke variant kleiner dan de zuidelijke varianten als de totale lengte (alle deelgebieden) van het tracé wordt beschouwd. | Variant 3a |
Tabel 2.1: Afweging tracévarianten
Bovenstaande afwegingen leiden tot het in onderstaande afbeelding weergegeven voorkeurstracé van de 150kV-verbinding.
Afbeelding 2.4: Weergave voorkeursalternatief, blauw is open ontgraving en geel is horizontaal gestuurde boring
Het tracé van de voorkeursvariant verlaat het nieuw te bouwen hoogspanningsstation Bleiswijk, gelegen aan de zuidzijde van de A12 westelijk van de N209 in de gemeente Lansingerland, in eerste instantie in westelijke richting naar het bestaande station Bleiswijk. Vanaf daar gaat het tracé met lange gestuurde boringen in noord/oostelijke richting naar de noordzijde van de A12. Hierbij worden achtereenvolgens het terrein van Bleizo, de N209 (Hoefweg), het Craenenborgpad, het spoor Gouda-Den Haag en de A12 inclusief op- en afritten gekruist.
Vanaf daar volgt het tracé de bovengrondse hoogspanningslijn langs het fietspad parallel aan de A12 in oostelijke richting waarbij de watergang 'De Rotte' met horizontaal gestuurde boringen wordt gekruist, waarna het tracé in oostelijke richting wordt vervolgd. Ter hoogte van hoogspanningsmast 37 buigt het tracé in noord/oostelijke richting af en gaat dan in horizontale boringen ten noordelijk langs het autobedrijventerrein aan het Noordeinde langs. Hierbij worden achtereenvolgens een watergang en het Noordeinde en de Julianaweg gekruist. Na deze kruising buigt het tracé af in zuidelijk richting naar de A12 en vervolgt vervolgens weer in oostelijk richting langs de randen van de percelen parallel aan de A12. Vervolgens worden een watergang, waterbassins, zoetwaterinfiltratie/-onttrekkingssysteem en de Noordelijke Dwarsweg gekruist met horizontaal gestuurde boringen. Het tracé buigt dan af in zuidelijke richting met horizontaal gestuurde boringen. Hierbij worden de A12 inclusief op- en afritten gekruist, het spoor Gouda-Den Haag en een drietal watergangen waaronder de Vierde Tocht (NNN-gebied). Het tracé gaat dan verder in horizontaal gestuurde boringen langs de randen van de percelen parallel aan de Vierde Tocht en sluit dan aan op het hoogspanningsstation Zevenhuizen/Zuidplaspolder. Hierbij wordt dan nog de Vierde Tocht en de N219 gekruist.
Het deel van het geoptimaliseerde voorkeurstracé dat binnen de gemeente Lansingerland valt, wordt planologisch geregeld met onderhavig bestemmingsplan. Het tracé wordt als facetbestemmingsplan opgenomen binnen de onderliggende vigerende bestemmingsplannen. Aan deze bestemmingsplannen wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning toegevoegd. De onderliggende bestemmingsplannen worden met dit bestemmingsplan opnieuw van toepassing verklaard. Voor de breedte van de belemmeringenstrook wordt de zogenaamde zakelijkrechtstrook (ZRO-strook) gehanteerd. Deze verschilt per locatie, omdat delen van het tracé zowel in open ontgraving als als boring aangelegd worden.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in ruimte voor energietransitie en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende bestaande nota's op het gebied van ruimtelijke ordening, waaronder de Nota Ruimte.
Het Rijk stelt in de SVIR heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, leefbaar en veilig maakt, is volgens het Rijk een gewijzigde aanpak noodzakelijk. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegenen brengen die het aangaan (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeentes en provincies ('decentraal, tenzij - principe'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.
Op basis van de genoemde ambities komt het Rijk tot drie rijksdoelen:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen geformuleerd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is. Het gaat hier om het volgende:
- een excellente ruimtelijke-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
- een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding mogelijk gemaakt. Hiermee draagt het bestemmingsplan bij aan één van de nationale belangen: het bieden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor energievoorziening. Verder is het bestemmingsplan niet in strijd met één van de overige nationale belangen uit de SVIR.
3.2.3 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd, is in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
- een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe;
- een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan;
- in afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150kV planologisch mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.
3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.
Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: een nieuwe, ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt in gebruik genomen. De ondergrondse verbinding stelt beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van de bovengrond, om de elektriciteitsvoorziening te beschermen. Deze bescherming wordt vastgelegd in dit plan, na een zorgvuldige afweging van de belangen.
De aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding geldt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.3 Provinciaal / Regionaal Beleid
3.3.1 Beleid provincie Zuid-Holland
Omgevingsvisie Zuid-Holland (2019)
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
- de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
- het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
- het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
- het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
- de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.
Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
- 1. Ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- 2. Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijventerreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- 3. Allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- 4. Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan worden de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Voornoemd initiatief past bij de grotere vraag naar elektriciteit in gemeente Lansingerland en omgeving. Dat komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen en aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Omgevingsverordening Zuid-Holland (2019)
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De volgende onderdelen zijn relevant voor het bestemmingsplan:
Artikel 6.24 Natuurnetwerk Nederland en strategische reservering natuur
Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Provincie Zuid-Holland past geen externe werking toe. Volgens de Provincie Zuid-Holland geldt er geen speciaal beleid voor het NNN, maar dient er wel rekening gehouden te worden met de soortbescherming, gebiedsbescherming en bescherming van houtopstanden binnen de Wet natuurbescherming (voorheen de onderdelen FF-wet, Nbwet en Boswet). Daarom dienen de werkzaamheden buiten het NNN plaats te vinden. Er is dan geen noodzaak voor een compensatieplan. Deze aspecten zijn opgenomen in paragraaf 4.7 Ecologie
Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
Bij de realisatie van het ondergrondse 150kV-kabeltracé is rekening gehouden met de archeologische waarden. Dit wordt beschreven in paragraaf 4.14 Archeologie
Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van cultureel erfgoed. In de nabijheid van het plangebied zijn wel enkele molenbiotopen aangewezen waar het tracé vlak langs gaat. Omdat er met het tracé geen sprake is van (opgaande) bebouwing, is geen sprake van nadelige gevolgen met betrekking tot de molenbiotoop. De ontwikkeling heeft ook geen effect op andere cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Wel is rekening gehouden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Dit wordt nog eens nader onderbouwd in paragraaf 4.14 Archeologie.
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening van Zuid-Holland.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Lansingerland 2025
De Structuurvisie Lansingerland 2025 is een kader voor de gebieds- en ruimtelijke opgaven die de gemeente de komende jaren wil realiseren. De gemeente Lansingerland wil een gemeente zijn waar het aantrekkelijk is om suburbaan te wonen, waar volop ruimte is voor ondernemerschap en bedrijvigheid en aantrekkelijke recreatiemogelijkheden in een groene omgeving. Dit alles met een goede bereikbaarheid en oog voor milieu en duurzaamheid.
De kwaliteit van de woon- en leefomgeving wordt specifiek bepaald door de inkadering van de stedelijke omgeving in groene landschappen. De ambitie van de gemeente is gericht op de ontwikkeling tot een herkenbare, samenhangende gemeente, met oog voor leefbaarheid, zorgzaamheid met een eigen identiteit. Het vestigingsklimaat voor bedrijven en nieuwe inwoners moet aantrekkelijk blijven, door een goede balans tussen bedrijvigheid en leefbaarheid te creëren. Voor de woonkernen wordt gestreefd naar het bewaren van het aantrekkelijke woonklimaat en het behouden van de groene omgeving. Duurzaamheid en een goede ontsluitingsstructuur zijn daarbij randvoorwaarden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan leidt niet tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door de ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbinding, wordt de levering van elektriciteit afgestemd op de toekomstige verwachting ten aanzien van de vraag naar elektriciteit. Voorts ligt het toekomstige tracé zoveel mogelijk in de buurt van bestaande ondergrondse en bovengrondse infrastructuur, waarmee de omgeving niet onevenredig gehinderd wordt door de ligging van het ondergrondse kabeltracé. Daarmee draagt de voorgenomen ontwikkeling ook bij aan het vestigingsklimaat: een leveringszekere energievoorziening is hierbij een basisvoorwaarde. Het planvoornemen past daarmee binnen de gemeentelijke structuurvisie.
3.5 Conclusie Beleidskader
Het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen van alle overheidsniveaus met als belangrijkste doel het streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik waarbij adequate en voldoende levering van elektriciteit in de toekomst kan worden geborgd.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt de verantwoording voor de realisatie van de ondergrondse 150-kV hoogspanningsverbinding aan de hand van de relevante milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Milieueffectrapportage
Relevant kader
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om bij besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage kan worden bepaald welke m.e.r.-procedure van toepassing is.
Voor het bestemmingsplan is op grond van het Besluit milieueffectrapportage een vormvrije m.e.r. aanmeldingsnotitie noodzakelijk.
Aanmeldingsnotitie
Onderhavig plan omvat de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding. Hierdoor is het een project (kolom 4) in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling valt onder activiteit D24.2 uit het Besluit milieueffectrapportage: "de aanleg, wijziging, of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding".
De drempelwaarden bij deze activiteit zijn:
1. een spanning van 150 kV of meer; en
2. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d van punt 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Er is sprake van het aanleggen van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van 150 kV. De aanleg vindt niet voor minstens 5 kilometer plaats in een gevoelig gebied. Hiermee worden de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage niet gehaald.
Voor de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding zal grondwater aan de bodem onttrokken worden. Daarmee is er ook sprake van de activiteit voor onttrekking van grondwater aan de bodem opgenomen onder categorie C15.1 en D 15.2 van het Besluit m.e.r.
De drempelwaarden bij deze activiteit zijn:
- Voor C15.1: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 10 miljoen m³ of meer per jaar.
- Voor D15.2: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5 miljoen m³ of meer per jaar.
De onttrekking van grondwater voor de beoogde ontwikkeling blijft onder bovengenoemde drempelwaarden.
Voor elk van de activiteiten die van toepassing zijn, wordt de drempelwaarde niet gehaald. Daarom kan worden volstaan met het doorlopen van vormvrije m.e.r. procedure. Voor dit bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld. Deze aanmeldingsnotitie is bijgevoegd in Bijlage 2.
Conclusie
Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Nadere analyse in een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk. Omgevingsdienst DCMR Rijnmond heeft het M.e.r.-beoordelingsbesluit afgegeven aan gemeente Lansingerland Bijlage 3. Zij concludeert eveneens dat geen MER behoeft te worden opgesteld, omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het project.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding is er geen sprake van een milieugevoelige functie. Tevens heeft de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding geen betrekking op milieuhinderlijke functies. Een nadere toetsing voor bedrijven en milieuzonering is niet aan de orde.
4.4 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10 en PM2,5). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten gevolge van dit bestemmingsplan zal het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toenemen. De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding genereren tijdelijk extra verkeer. In de gebruiksfase is de ondergrondse hoogspanningsverbinding onbemand en vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats door toezicht en onderhoud. Een ondergrondse hoogspanningsverbinding stoot zelf geen stoffen uit die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.
Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan op basis van de gegevens van NSL-monitoring (nsl-monitoring.nl). De gemiddelde achtergrondconcentratie over 2020 voor NO2 varieert in het plangebied van 22,4 tot 30,4 µg/m³. Voor fijnstof PM10 ligt de gemiddelde achtergrondconcentratie over 2020 tussen de 17,5 tot 18,1 µg/m³ en voor PM2,5 variëren de waarden tussen de 10.3 en 10.5 µg/m³.
De grenswaarden voor de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Stof | soort norm | concentratie |
NO2 | jaargemiddelde | 40 µg/m³ |
PM10 | jaargemiddelde | 40 µg/m³ |
PM2,5 | jaargemiddelde | 25 µg/m³ |
Voor elk van de concentratie (NO2, PM10 en PM2,5) wordt de grenswaarde niet overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.5 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De ondergrondse hoogspanningsverbinding betreft geen geluidsbelastende ontwikkeling of geluidsgevoelig object. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In verband met de netuitbreiding in de Zuidplaspolder is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem noodzakelijk. Er is daarom een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Op basis van de bevindingen uit het onderzoek kan voor het plangebied van de ondergrondse verbinding het volgende geconcludeerd worden:
- (Historisch) bodemgebruik: Agrarisch, (erven van) lintbebouwing, kassen.
- Bodemkwaliteitskaart: Grotendeels landbouw/natuur.
- Bodemonderzoeken: De meeste locaties zijn voldoende onderzocht of gesaneerd.
Over het algemeen zijn de agrarische percelen onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging. De kans op het aantreffen van verontreinigingen in de grond en het grondwater is op basis van dit onderzoek het grootst nabij de lintbebouwing.
Voor aanleg van de ondergrondse kabelverbinding is ter plaatse van de open ontgravingen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (Bijlage 5). Dit deel heeft echter alleen betrekking op een deel van het tracé dat binnen de gemeente Zuidplas valt. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er voor de aanleg van het kabeltracé ter plaatse van open ontgraving 6, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen beperkingen te worden gesteld aan de geplande werkzaamheden.
De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied vormt geen belemmering voor de aanleg van het beoogde kabeltracé.
4.7 Ecologie
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
- a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
- b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
- c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
- 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
- 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan. Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
- a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen. - b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen. - c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.
Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
- a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
- b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daaropvolgende gebruik van het betreffende gebied;
- c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland (NNN).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten voor beschermde plant- of diersoorten en beschermde gebieden (Bijlage 6).
Gebiedsbescherming
Er liggen twee Natura 2000-gebieden binnen 10 kilometer van het kabeltracé en de locatie van het nieuwe hoogspanningsstation in Zuidplas, namelijk De Wilck op circa 8,2 kilometer en Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa 9,2 kilometer. Het eerstvolgende Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op circa 13,3 kilometer. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging of verdroging. Negatieve effecten van geluid, beweging en trilling op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uit te sluiten. De werkzaamheden kunnen in de aanlegfase gepaard gaan met emissie van stikstof. Deze emissie kan zich over een afstand van meerdere kilometers verplaatsen en zodoende van invloed zijn op stikstofgevoelige habitats en/of leefgebieden op Natura 2000-gebieden. Om de hoeveelheid stikstofdepositie tijdens de aanlegfase met zekerheid vast te stellen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.8.
De werkzaamheden voor het kabeltracé liggen deels binnen een ecologische verbindingszone die tevens is aangeduid als NNN-gebied. Deze verbindingszone bevindt zich echter binnen gemeente Zuidplas en ligt daarmee niet binnen de grenzen van onderhavig bestemmingsplan. Binnen de grenzen van onderhavig plangebied is geen NNN aanwezig.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op beschermde planten, overige zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De te slopen gebouwen en te kappen bomen zijn geen onderdeel van vaste rust- en voortplantingsplaatsen, belangrijk foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Wel is het noodzakelijk om verstoring van de mogelijk wel aanwezige vleermuizen te voorkomen. Gedurende de actieve periode van vleermuizen (april – november) dient tussen zonsondergang en zonsopkomst de gebruikte (bouw)verlichting niet gericht te zijn op groenstructuren en watergangen.
De steenuil is waargenomen bij de Noordelijke Dwarsweg nr. 116, hier is een territorium vastgesteld. De steenuilen zullen niet verstoord worden indien er op deze locatie alleen overdag gewerkt wordt en buiten het broedseizoen. Bovendien ligt deze locatie in de gemeente Zuidplas op grote afstand van onderhavig plangebied in Lansingerland.
Algemene vogels kunnen op verschillende plekken gaan broeden in het plangebied, zowel op de grond in bermen en slootkanten als in struweel en bomen. De merel, koolmees, pimpelmees en ekster kunnen gebruik maken van bomen en struweel in en in de omgeving van het plangebied. Watervogels zoals de meerkoet en wilde eend kunnen gebruik maken van het riet langs de watergang en oevers om tussen te broeden. Alle in Nederland voorkomende broedvogels zijn beschermd gedurende het broeden. Bij uitvoering van verstorende werkzaamheden in het zomerhalfjaar (circa half maart – half juli) is een check op aanwezigheid van nesten of nestindicerende vogels nodig. Wanneer er één of meerdere nesten aanwezig zijn van algemene broedvogels dient er gewacht te worden tot de jongen het plangebied hebben verlaten deze klaar zijn met broeden voordat er gemaaid kan worden.
Bij werkzaamheden die effect hebben op watergangen is het noodzakelijk om rekening te houden met dieren die in de watergang en omgeving voorkomen. In de sloten in het plangebied kunnen algemene amfibieën en vissen voorkomen. Hierbij kan eraan gedacht worden aan het werken vanuit één richting, het verplaatsen van kikkerdril en eisnoeren en het wegvangen en verplaatsen van aanwezige dieren en het toepassen van een zachte start. In de omgeving van het plangebied kan de rugstreeppad voorkomen, binnen het plangebied is momenteel niet het juiste habitat aanwezig voor deze soort. Het bouwrijp maken resulteert mogelijk in een geschikt habitat voor deze soort. Om kolonisatie van de rugstreeppad te voorkomen wordt geadviseerd om een amfibieënscherm te plaatsen indien er in het voorjaar of zomer tijdelijk geschikt leefgebied aanwezig is.
Alvorens de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin de geadviseerde mitigerende maatregelen nader worden uitgewerkt. Met toepassing van de mitigerende maatregelen vormen gebieds- en soortenbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Stikstofdepositie
Een (wijziging van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval indien uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op reeds overbelaste habitattypen is net als bij projecten meestal een passende beoordeling nodig en tenminste een voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten, of als de ADC-toets met succes is doorlopen, mag het bestemmingsplan vastgesteld worden. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.
In afwijking van voornoemde hebben Rijk en provincies recent een beleidslijn afgesproken dat projecten met tijdelijke stikstofdeposities van transport en mobiele werktuigen in de aanlegfase kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar als vergunningvrij afgedaan kunnen worden voor de Wet natuurbescherming.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Om de stikstofdepositie van de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsleiding in beeld te brengen is er een AERIUS-berekening uitgevoerd (Bijlage 7). De AERIUS-berekening heeft betrekking op de totale ontwikkeling van de ondergrondse 150kV-verbinding en het beoogde hoogspanningsstation in Zuidplas.
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering4 voorziet in een partiële vrijstelling voor de tijdelijke emissies gedurende de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. De datum van de inwerkingtreding is 1 juli 2021. Desondanks is de aanlegfase van de voorgenomen planontwikkeling in deze notitie volledigheidshalve wel beschouwd. De berekeningen voor de aanleg zijn de in te zetten voertuigen, mobiele werktuigen en draaiuren als input gebruikt. In de gebruiksfase is sprake van transport van opgewekte energie. Hierbij is geen sprake van enige vorm van stikstofemissie. Wel zijn incidenteel onderhoud en reparaties benodigd, waarbij sprake is van incidentele voertuigbewegingen. Dit is echter dusdanig weinig dat dit met zekerheid niet leidt tot negatieve effecten. De gebruiksfase is daarom niet beschouwd.
Uit de berekeningen volgt dat de aanlegfase van de bouw van een nieuw 150/20kV-station en aanleg van het kabeltracé leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol/ha/jaar in de Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Meijendel & Berkhelde. Dit geldt voor de werkzaamheden in het jaar 2024.
Bij de werkzaamheden in 2022 en 2023 geldt dat er geen toename van stikstofdepositie is > 0,00 mol/ha/jaar is.
Rijk en provincies hebben recent een beleidslijn afgesproken dat projecten met tijdelijke stikstofdeposities van transport en mobiele werktuigen in de aanlegfase kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar als vergunningvrij afgedaan kunnen worden voor de Wet natuurbescherming. Op basis van deze beleidslijn is dit project niet vergunningplichtig.
Ten tijde van de uitvoering wordt mogelijk gekozen voor de inzet van elektrisch/hybride materieel (bijvoorbeeld elektrische kraan). Hierdoor zou de feitelijke emissie lager kunnen uitvallen.
Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoering van de beoogde werkzaamheden.
4.9 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en kampeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedsfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Een onderdeel van het Bevt houdt in dat voor sommige transportassen rekening moet worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor de inventarisatie van de aanwezigheid van risicobronnen in de omgeving van het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van de beoogde ondergrondse hoogspanningsverbinding in zowel de gemeente Lansingerland als Zuidplas.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (plangebied: zwarte lijn, bron: Risicokaart.nl)
Uit de risicokaart volgt dat in de nabijheid van het plangebied verschillende risicobronnen aanwezig zijn. Het ondergrondse kaveltracé doorkruist geen risicovolle inrichtingen. Wel kruist het kabeltracé een brandstofleiding van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Omdat met de ontwikkeling geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd, en geen grote groepen mensen zich langere tijd op de terreinen ophouden, behoeft het groepsrisico niet onderbouwd te worden. De ligging van het kabeltracé nabij of in gebieden waar een leiding voor transport van gevaarlijke stoffen aanwezig is, zorgt niet voor extra veiligheidsrisico's.
De 150kV-kabelverbinding valt niet onder één van de categorieën van inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Een toets aan het Bevi is dan ook niet van toepassing.
De ondergrondse kabelverbinding zorgt niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen als de ondergrondse brandstofleiding parallel aan de snelweg. Ook zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van de effecten van een mogelijk incident. Er is daarmee geen verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico in meerdere opzichten. Met betrekking tot de ligging in de nabijheid van en kruising met de brandstofleiding, wordt voor aanvang van de werkzaamheden afstemming gezocht met de leidingeigenaren. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.10 Niet Gesprongen Explosieven
Voor het ondergrondse kabeltracé en het hoogspanningsstation (in de gemeente Zuidplas) is een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven verricht (Bijlage 8). Het onderzoeksgebied bestaat uit de onderzochte potentiële kabeltracés en de locatie waarbinnen het nieuwe hoogspanningsstation kan worden gerealiseerd. In Bijlage 9 is volledigheidshalve ook het rapport van het aanvullende onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten toegevoegd, welke is uitgevoerd in het kader van de tracéwijziging langs de noordzijde van de snelweg A12. Deze wijziging heeft echter geen betrekking op onderhavig plangebied binnen de grenzen van de gemeente Lansingerland.
In de studie naar niet gesprongen explosieven (NGE) is antwoord gegeven op drie kernvragen:
1. Is het onderzoeksgebied of delen hiervan betrokken geweest bij oorlogshandelingen en is er daardoor sprake van een verhoogd risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven oftewel verdacht gebied?
Op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal zijn er feitelijke en positioneerbare gegevens achterhaald die erop wijzen dat delen van het onderzoeksgebied betrokken zijn geweest bij oorlogshandelingen. Vanwege de vele bombardementen op de spoorlijn en Rijksweg parallel aan het onderzoeksgebied, is een gedeelte van het onderzoeksgebied aangemerkt als verdacht op het aantreffen van afgeworpen munitie. De als verdacht aangemerkte locaties zijn weergegeven in afbeelding 4.2.
2. Zijn er gebeurtenissen (contra-indicaties) die een aanwijzing vormen dat een (mogelijk verdacht) gebied als onverdacht kan worden aangemerkt?
Voor de onderzoekstracés en onderzoeksgebieden zijn geen contra-indicaties achterhaald.
3. Indien er sprake is van verdacht gebied wat is dan de (sub)soort, hoeveelheid, verschijningsvorm van de vermoede Conventionele Explosieven?
Binnen de afgebakende risicogebieden is de mogelijkheid op het aantreffen van afwerpmunitie met de kalibers 250lbs, 500lbs en 1000lbs.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt ondergronds hoogspanningstracé planologisch mogelijk gemaakt. Dit betreft een verdacht verklaarde locatie. Bij uitvoering van het project wordt het opsporing proces van het plangebied voortgezet middels een risicoanalyse, waarin de definitieve ontwikkelingsplannen, de naoorlogse opsporingswerkzaamheden en tenslotte de verticale afbakening kunnen worden vastgesteld.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven binnen het plangebied, vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden, wordt nader onderzoek verricht naar de feitelijke aanwezigheid en ligging van niet-gesprongen explosieven en de wijze waarop omgegaan moet worden met eventueel aangetroffen explosieven.
4.11 Magneetvelden
De spanning op de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt onder andere een magnetisch veld. De sterkte van het magnetische veld in de buurt van een hoogspanningsverbinding hangt af van de stroom door de draden, de afstand tot de draden en de fasevolgorde van de draden. De magnetische veldsterkte wordt uitgedrukt in tesla of microtesla (één miljoenste deel van een tesla). Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen heeft TenneT zich geconformeerd aan:
- 1. het beleidsadvies van de Staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118; Advies met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen,
en;
- 2. verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664.
Deze documenten zijn te vinden op de website van het RIVM. Het advies is om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0-15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen (aangeduid als: gevoelige bestemmingen).
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het beleidsadvies omtrent magneetvelden (VROM 2005) is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Op ondergrondse verbindingen, hoogspanningsstations en opstijgpunten is het beleidsadvies niet van toepassing. Op verzoek van het bevoegd gezag kan de netbeheerder door een daarvoor geaccrediteerd bureau de 0,4 microtesla zone van een nieuw station en/of ondergrondse kabelverbinding in beeld laten brengen. Uit vergelijkbare projecten is gebleken dat bij ondergrondse hoogspanningsverbindingen op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter geen sprake meer is van overschrijding van een waarde van 0,4 microTesla. Voor dit bestemmingsplan geldt dat zich binnen een zone van 15 meter ter weerszijden van de verbinding geen gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) zijn gelegen.
Hiermee vormt het aspect magneetvelden geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
4.12 Verkeer En Parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De hoogspanningsverbinding heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. In de gebruiksfase vinden enkel beperkt verkeersbewegingen plaats voor toezicht en onderhoud. Hiervoor zijn geen parkeerplaatsen benodigd.
Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de 150kV-kabelverbinding.
4.13 Water
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
- 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten. In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem.
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag.
Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
- 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
- 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het voorgenomen tracé kruist een aantal watergangen waaronder De Rotte. In het kader van de beoogde ontwikkeling vindt overleg plaats met het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard.
Geohydrologie
Ten behoeve van de geplande uitbreiding van het hoogspanningsnet in de Zuidplaspolder en omgeving is er een geohydrologische quickscan uitgevoerd voor zowel het hoogspanningsstation als de ondergrondse kabelverbinding (Bijlage 10). Op basis van dit onderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Voor de aanleg van de leidingen en kelders bij de stations is bemaling noodzakelijk zijn. In de quickscan is een eerste indeling gemaakt in gebieden. Daarbij is onderscheid gemaakt in vier klassen:
- A. Alleen freatische bemaling in voornamelijk slecht doorlatende lagen;
- B. Alleen freatische verlaging in gebieden met een relatief dik pakket ondiep zand;
- C. Alleen freatische verlaging in gebieden met een relatief dun pakket ondiep zand;
- D. Freatische verlaging in voornamelijk slecht doorlatende lagen maar met spanningsbemaling.
Voor het beoogde tracé is klasse A, C en D van toepassing. Opbarsten dient voorkomen te worden. Om dit risico beter af te kaderen, is aanvullend onderzoek en zijn aanvullend locatiespecifieke berekeningen noodzakelijk. Met name de spanningsbemaling levert een hoog debiet op. Bovendien is het spanningswater ijzerrijk waardoor dit niet zomaar geloosd kan worden.
Bovendien betreft dit een gebied met zoetwater. Een retourbemaling voor het spanningswater ligt voor de hand. Zowel een lozing met ontijzering als een retourbemaling brengt duidelijk hoge kosten met zich mee. Door voldoende onderzoek kan enerzijds het risico beter worden ingeschat en beheerst, anderzijds levert dit een optimalisatie op waardoor onnodig hoge kosten worden voorkomen.
Verder zijn er gebiedsdelen aanwezig met ondiep zand. Ook in deze gebieden wordt een verhoogd waterbezwaar verwacht. Daarnaast zal in deze gebieden de invloedstraal van de bemaling groter zijn dan in gebieden met een dik slecht doorlatende toppakket. Door de grotere invloedstraal kunnen meer belangen van derden worden geschaad. In een effectenstudie dienen deze effecten in kaart te worden gebracht.
Geconcludeerd wordt dat, voor een definitieve toetsing of een melding volstaat, een effectenstudie noodzakelijk is. Daarnaast kan het mogelijk zijn om het project te splitsen in kabelaanleg en aanleg kelders hoogspanningsstation, dit mede ter beoordeling van het Hoogheemraadschap.
4.14 Archeologie
Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Cultuurhistorie
Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van de ondergrondse hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation Zuidplaspolder is er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage11).
Uit het onderzoek blijkt dat voor de gehele Zuidplaspolder een hoge verwachting voor archeologische resten geldt ter hoogte van de ligging van de stroomruggen Gouderak en Zuidplas, evenals de historische bewoningslinten langs ontginningsassen.
Voor de ondergrondse verbinding is vastgesteld dat delen van het tracé door zones met hoge verwachting voor prehistorische resten vanaf 2,5/3 meter beneden maaiveld lopen. Daarnaast lopen delen door zones met hoge verwachting voor resten vanaf de Late Middeleeuwen, die in verband staan met historische bewoningslinten.
Mogelijk zijn prehistorische resten aanwezig op de stroomruggen, deze liggen waarschijnlijk dieper dan de voorgenomen ingrepen en worden daarom niet bedreigd. Middeleeuwse bewoningsresten kunnen aanwezig zijn ter hoogte van de historische bewoningslinten langs de Rotte, ter hoogte van Noordeinde/Zuideinde en ter hoogte van de Hoefweg/Nieuwe Hoefweg. Deze resten kunnen binnen de te verstoren zone aanwezig zijn.
De zones met een lage verwachting voor archeologie zijn voldoende onderzocht met in achtneming van de aard, diepte en omvang van de geplande werkzaamheden. Ter hoogte van de zones van hoge verwachting kunnen de voorgenomen ingrepen de daar mogelijk aanwezige archeologische resten verstoren. In het onderzoek is geadviseerd geen bodemingrepen uit te voeren dieper dan de vrijstelde dieptes. Daar waar deze aanpassing niet of maar deels mogelijk is, wordt het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
Wat betreft de uitvoering van werkzaamheden binnen het plangebied wordt geadviseerd om ter plekke van zones met een hoge archeologische verwachting geen bodemingrepen uit te voeren dieper dan de vrijgestelde dieptes. Hierdoor zullen eventueel aanwezige archeologische waarden in situ behouden blijven. Ter hoogte van de stroomruggen betekent dit geen bodemingrepen dieper dan 2,5 meter beneden maaiveld en met een groter oppervlak dan 1.000 m2. Ter hoogte van de historische bewoningslinten betekent dit geen ingrepen dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld en geen groter oppervlak dan 100 m2.
Daar waar deze aanpassing niet of maar deels mogelijk blijkt, dient in de zones met een hoge archeologische verwachting en met bodemingrepen die verwachte archeologische waarden zullen verstoren dan wel vernietigen een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd te worden.
In het kader van dit bestemmingsplan wordt nog geen verkennend booronderzoek uitgevoerd. Voor de gronden van onderhavig plan binnen de gemeente Lansingerland zijn ter plaatse van het tracé geen archeologische dubbelbestemmingen in vigerende plannen opgenomen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet derhalve in archeologische dubbelbestemmingen ter plaatse van de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarmee is geborgd dat voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting verkennend booronderzoek moet worden uitgevoerd indien de vrijgestelde dieptes en oppervlaktes worden overschreden.
De beoogde ontwikkeling heeft geen effecten op cultuurhistorisch waardevolle elementen in de nabijheid van het plangebied.
4.15 Kabels En Leidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.
Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling.
Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kan in bestemmingsplannen een passende regeling worden opgenomen.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het tracé van de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding kruist een leidingstrook met daarin een gasleiding en waterleiding. Bij de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt rekening gehouden met de belangen van de aanwezige kabels en leidingen in het plangebied. Hierover is afstemming geweest met de beheerders van de betreffende kabels en leidingen.
4.16 Conclusie
De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Onderhavig bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
5.2 Regels
De regels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat artikelen waarin regels zijn opgenomen betreffende de op de verbeelding voorkomende bestemmingen en de op de verbeelding aangegeven aanduidingen met betrekking tot de toegestane (hoofd)bebouwing. Bij de opbouw van deze regels is, voor zover voorkomend binnen de verschillende bestemmingen, de indeling overeenkomstig de SVBP 2012 aangehouden:
- Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven: de functies die binnen de bestemming “bij recht” zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste “toetssteen” voor bouwactiviteiten en/of gebruiksvormen. Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving. - Bouwregels
Dit onderdeel geeft aan welke bouwwerken mogen worden opgericht. Voorop staat dat slechts mag worden gebouwd ten behoeve van de voor de bestemming aangegeven bestemmingsomschrijving.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Leiding - Hoogspanning 150 kV
Deze dubbelbestemming in Artikel 3 is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.
Waarde - Archeologie - 3
Deze dubbelbestemming in Artikel 4 is opgenomen om de (potentieel) aanwezig archeologische waarden te beschermen in het plangebied. Wanneer bouwwerkzaamheden dieper reiken dan 0,3 m beneden maaiveld en een grondoppervlakte bestrijken van meer dan 100 m² is een archeologisch onderzoek vereist.
Waarde - Archeologie - 6
Deze dubbelbestemming in Artikel 5 is opgenomen om de (potentieel) aanwezig archeologische waarden te beschermen in het plangebied. Wanneer bouwwerkzaamheden dieper reiken dan 2,5 m beneden maaiveld en een grondoppervlakte bestrijken van meer dan 1.000 m² is een archeologisch onderzoek vereist.
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Overige regels
Dit artikel bevat de van toepassing verklaring. Dit betekent dat, voor zover de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan samenvallen met de onderliggende bestemmingsplannen, de regels van die bestemmingen van toepassing blijven, met dien verstande dat de dubbelbestemmingen en aanduidingen uit het onderhavig bestemmingsplan prevaleren boven de regels uit de onderliggende bestemmingsplannen.
5.2.4 Overgangs- en slotregel
Artikel 15 Overgangsrecht
In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen.
In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Deze bouwwerken mogen voorts nog, met maximaal 10% worden uitgebreid.
De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken zijn niet van toepassing op bebouwing die reeds in strijd was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het strijdig gebruik mag worden gecontinueerd. Een uitzondering wordt echter gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Verandering van het gebruik is niet toegestaan tenzij de afwijking naar haar aard en omvang niet wordt vergroot.
Artikel 16 Slotregel
In dit artikel is de benaming van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij een bestemmingsplanwijziging dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
- 3. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
- 4. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
- 5. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Onderhavig bestemmingsplan maakt de aanleg van een ondergrondse kabelverbinding mogelijk. De kosten van de aanleg en instandhouding en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer (Reddyn). Gelet op het voorgaande is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat hierdoor geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
De gemeente Lansingerland sluit een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Reddyn verzorgt voor eigen rekening de aanleg van de verbinding. Er zijn geen kosten voorzien voor de gemeente. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst is niet nodig. Ook kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het bestemmingsplan wordt hiermee geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de voorgeschreven bestuurlijke partners. Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter inzage liggen. Omwonenden en omliggende bedrijven zijn geïnformeerd over het plan. Naar aanleiding van de terinzagelegging is een nota zienswijzen opgesteld (Bijlage12). Op basis van de nota zienswijzen zijn enkel ambthalve wijzigingen doorgevoerd in voorliggend plan.
Na vaststelling door de gemeenteraad start de beroepstermijn van zes weken. Belanghebbenden kunnen gedurende deze termijn tegen het plan in beroep gaan. Na de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking.
Bijlage 1 Afwegingsnotittie 150kv-tracé, Reddyn, 24-06-2021
Bijlage 1 Afwegingsnotittie 150kV-tracé, Reddyn, 24-06-2021
Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie Vormvrije - M.e.r. 29-01-2021
Bijlage 2 Aanmeldingsnotitie vormvrije - m.e.r. 29-01-2021
Bijlage 3 M.e.r. Beoordelingsbesluit
Bijlage 3 M.e.r. beoordelingsbesluit
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek, Sweco, 02-07-2021
Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek, Sweco, 02-07-2021
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek, Sweco, 19-11-2021
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek, Sweco, 19-11-2021
Bijlage 6 Verkennend Natuuronderzoek, Sweco, 24-06-2021
Bijlage 6 Verkennend natuuronderzoek, Sweco, 24-06-2021
Bijlage 7 Memo Stikstof, Sweco, 19-10-2021
Bijlage 7 Memo stikstof, Sweco, 19-10-2021
Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven, Explosive Clearance Group, 12-11-2020
Bijlage 8 Vooronderzoek Conventionele Explosieven, Explosive Clearance Group, 12-11-2020
Bijlage 9 Controle Vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten, Sweco, 19-11-2021
Bijlage 9 Controle vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten, Sweco, 19-11-2021
Bijlage 10 Geohydrologische Quickscan, Mos Grondmechanica Bv, 23-10-2020
Bijlage 10 Geohydrologische quickscan, Mos Grondmechanica BV, 23-10-2020
Bijlage 11 Bureauonderzoek Archeologie, Sweco, 07-07-2021
Bijlage 11 Bureauonderzoek archeologie, Sweco, 07-07-2021