KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin - Parkeren 2
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Luchtvaartvoorziening
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Wonen)
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Geldend Bestemmingsplan, Westpolder/bolwerk 2012
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie
2.1 Historische Context
2.2 Bestaande Ruimtelijk-functionele Karakteristiek
2.3 Gewenste Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2 Milieuaspecten
4.3 Ondergrondse Infrastructuur
4.4 Verkeersaspecten
4.5 Waterhuishoudkundige Aspecten
4.6 Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland
Hoofdstuk 5 Toelichting Verbeelding En Planregels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets
Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder

Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg 11

Wijzigingsplan - Gemeente Lansingerland

Vastgesteld op 14-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg 11 met identificatienummer NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST van de gemeente Lansingerland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtergevel:

de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, aan de achterzijde van een gebouw.

1.7 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achterste bouwgrens van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.8 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:

  1. 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar – voor een belangrijk deel in handwerk – goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2;
  2. 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
      • het productieproces, wordt grotendeels “met de hand” of althans niet in hoofdzaak geautomatiseerd, of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
      • voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.

Bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie, worden hieronder niet begrepen.

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf aan huis:

het, onder voorwaarden, uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

  1. a. die in de bij deze regels als bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen) zijn aangeduid als milieucategorie 1, voor zover de bedrijven in de bedoelde lijst niet zijn doorgehaald, of daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving; en
  2. b. geen horeca of detailhandel zijnde; en
  3. c. geen sterke publieksaantrekkende werking hebben

in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.12 beroep aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van in hoofdzaak niet publieksaantrekkende en kleinschalige activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.

1.13 beroepsmatige activiteiten:

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, die door de aard (qua milieuplanologische hinder) en de omvang in een woning en behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.14 beroepsmatige werkruimte:

een werkruimte waarbinnen beroepsmatig diensten worden verricht op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.15 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 bestaand gebruik:

het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag, laag:

de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 carport:

een overkapping ten behoeve van het stallen van auto's zonder tot de constructie behorende wanden.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Zie ook het begrip 'webwinkel:'.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een uitzendbureau, een bankfiliaal, een makelaar, een reisbureau, een kapsalon en een apotheek.

1.30 eengezinswoning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.31 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.32 erfafscheiding:

schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst.

1.33 erfbebouwing:

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.34 escortbedrijf:

het bedrijfsmatig, of in omvang alsof die bedrijfsmatig is, aanbieden van prostitutie door natuurlijke personen, groep van personen en/of rechtspersonen, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 geldende grenswaarde:

de krachtens de Wet geluidhinder geldende maximaal toegestane geluidbelasting.

1.37 geluidgevoelig object:

een geluidsgevoelige gebouw, terrein en/of ruimte zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder.

1.38 hogere grenswaarde:

de krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde hogere maximaal toegestane geluidbelasting.

1.39 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.40 horeca:

een bedrijf, dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen en/of afhalen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie. In deze regels wordt de volgende indeling in categorieën aangehouden.

  1. 1. Horecabedrijven met geen of beperkte invloed op de woon- en leefomgeving, waaronder:
    1. a. daghoreca: winkelondersteunende horecabedrijven, die als regel dezelfde openingstijden hebben als winkels en zich richten op het winkelend publiek, zoals croissanteries, ijssalons, tearooms en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
    2. b. avondhoreca: restaurants, bedrijven die zich in hoofdzaak richten op het ter plaatse nuttigen en/of afhalen van ter plaatse bereide etenswaren en voor gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische dranken, waarvan de sluitingstijd voor middernacht ligt.
  2. 2. Nachthoreca: horecabedrijven die zich richten op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of gelegenheid bieden voor dansen en waarvan de sluitingstijd na middernacht ligt, waaronder cafés, bars, partycentra, dancings, discotheken en daarmee gelijk te stellen bedrijven;
  3. 3. Verblijfshoreca: horecabedrijven die zich in hoofdzaak richten op het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals hotels en pensions.

1.41 kantoor:

een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie), waaronder een advocatenkantoor.

1.42 kap:

een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 65% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.43 openbaar gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.44 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats met maximaal twee aaneengesloten wanden (al dan niet tot de constructie behorend).

1.46 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.47 peil:

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg;
  2. b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het aansluitende afgewerkte terrein;
  3. c. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein
  4. d. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    1. 1. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven hoofdgebouw, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    2. 2. indien de hoofdtoegang van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    3. 3. voor vrijstaande bijgebouwen wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein.

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.48 perceel:

zie 'bouwperceel'.

1.49 perceelsgrens:

zie 'bouwperceelgrens'.

1.50 praktijkruimte:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor beoefenaren van vrije (aan huis gebonden) beroepen, zoals medische, paramedische, administratieve en daarmee vergelijkbare beroepen, zulks met uitzondering van seksinrichtingen.

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan:

  1. 1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. 2. een seksbioscoop of sekstheater; hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  3. 3. een seksautomatenhal, hieronder wordt verstaan een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of liveshow van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
  4. 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.53 voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 voorgevelrooilijn:

  1. 1. de op de verbeelding als gevellijn aangeduide lijn(en);
  2. 2. de denkbeeldige lijn(en) die buitenwerks strak loopt/lopen langs de op het openbaar gebied gerichte gevel(s) van het oorspronkelijke hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.55 webwinkel:

Online verkoop van goederen.

1.56 Wet geluidhinder:

de geldende wet houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.57 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.58 zijgevel:

de gevel exclusief de aan- en uitbouwen aan deze gevel, gelegen tussen de voor- en achtergevel van een gebouw.

1.59 zijgevelrooilijn:

de bouwgrens evenwijdig aan de zijgevel van een gebouw.

1.60 zolder:

een gedeelte van een gebouw, gelegen onder een kap, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 meter, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin - Parkeren 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Parkeren 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen, waarbij:
    1. 1. binnen de bestemming ten minste twee parkeerplaatsen per woning dienen te worden gerealiseerd;
    2. 2. van iedere parkeerplaats de oppervlakte ten minste 15 m², de diepte ten minste 6 m en de breedte ten minste 2,5 m dient te bedragen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen;

met de daarbij behorende bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden zodanig te gebruiken dat geen gebruik kan worden gemaakt van de in lid 3.1 onder a bedoelde parkeervoorzieningen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a sub 2 voor een kleiner oppervlak van de parkeerplaats tot een minimum van 12 m2.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen

6.2 Bestaande bouwwerken

Bouwwerken, welke niet voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 2, zijn toegestaan en mogen worden herbouwd voor zover deze rechtsgeldig zijn gebouwd of een rechtsgeldige bouwtitel hebben op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan. De bestaande, afwijkende maatvoering geldt dan als maximale maatvoering.

6.3 Aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, voorzover in dit bestemmingsplan niet anders is bepaald;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

6.4 Bouw van geluidsgevoelige objecten

De bouw van geluidsgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder geldende normen of vastgestelde hogere waarden.

6.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  1. a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. het behoud van parkeervoorzieningen;
  5. e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;
  6. f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. g. het milieu.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik van onbebouwde gronden

7.2 Gebruik van bouwwerken

7.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels

7.4 Bestaand gebruik

Het gebruik van gronden dat niet voldoet aan het bepaalde in de leden 7.1.1 t/m 7.1.3, zijn toegestaan en mogen worden voortgezet voor zover deze rechtsgeldig zijn gestart voor het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Geluidzone - weg

8.2 Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2 het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 9 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken, aanduidingen en/of aanwijzingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
  3. c. het verhogen van de maximaal toegelaten bouwhoogte van bebouwing binnen de bestemming 'Wonen - uit te werken', indien dit voor een doelmatige inrichting van het gebied en de realisatie van (stedenbouwkundige) objecten gewenst of noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet van het plan en/of de belangen van derden, op voorwaarde dat:
    1. 1. de totale grondoppervlakte van de gebouwen waarop de wijziging betrekking heeft niet meer dan 5.000 m² zal bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte van bebouwing met niet meer dan 3 m wordt verhoogd.
  4. d. het wijzigen van de situering van de bij de bestemming 'Leiding - Gas' bedoelde gasleiding indien dit in verband met de inrichting van het gebied gewenst of noodzakelijk is; alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient:
    1. 1. onderzoek te worden gedaan naar de veiligheidsaspecten in relatie tot de toekomstige inrichting van het gebied en dient te worden voldaan aan de minimale toetsingsafstanden;
    2. 2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s);
  5. e. het schrappen van (gedeelten van) de bestemmingen 'Waarde - Archeologie (1 t/m 4)', indien uit onderzoek is gebleken dat er (niet langer) sprake is van planologisch te beschermen archeologische waarde;
  6. f. het wijzigen van de (gedetailleerde) hoofdbestemmingen voor zover gelegen binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' danwel daaraan grenzend in de bestemming 'Wonen - Uit te werken' indien dit in verband met een goede stedenbouwkundige inrichting van het laatstgenoemde gebied gewenst of noodzakelijk is;
  7. g. het wijzigen van de bestemming van de gronden ter plaatse van de (gebieds)aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1", in de bestemmingen Tuin -Parkeren 2 en/of Wonen ten behoeve van de bouw van maximaal twee woningen (eengezinshuizen), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. niet meer dan twee vrijstaande of halfvrijstaande eengezinswoningen mogen worden gebouwd;
    2. 2. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
    3. 3. de afstand van een halfvrijstaande woning tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
    4. 4. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 6 m, de dakhelling ten hoogste 500 en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
    5. 5. bij ieder woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  8. h. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 2" in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en/of 'Wonen' ten behoeve van de bouw van één woning (eengezinshuis), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. er mag niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning worden gebouwd;
    2. 2. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen
    3. 3. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 6 m, de dakhelling mag ten hoogste 500 en de bouwhoogte mag ten hoogste 11 m bedragen;
    4. 4. bij iedere woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  9. i. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 3" in de bestemming 'Wonen - Uit te werken';
  10. j. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 4" ten behoeve van de vestiging van:
      • maatschappelijke doeleinden en/of
      • kantoren en/of praktijkruimten

met bijbehorende parkeervoorzieningen, erven en tuinen, waarbij:

      • de gronden voor niet meer dan 40% van de oppervlakte mogen worden bebouwd;
      • van de gebouwen de goothoogte niet meer dan 6 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;
  1. k. het wijzigen van de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de (gebieds)aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 5", in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en/of 'Wonen' ten behoeve van de bouw van één woning (eengezinshuis), waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    1. 1. er mag niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning worden gebouwd;
    2. 2. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
    3. 3. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 4,5 m, de dakhelling mag ten hoogste 500 en de bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen;
    4. 4. bij iedere woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen;
  2. l. het wijzigen van de functie van de aansluiting op de N471 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - halve ov´, waarbij dit aansluitingspunt mag worden opengesteld voor autoverkeer, indien, op basis van de resultaten van een onderzoek naar:
      • de verkeersintensiteit in het plangebied,
      • de akoestische situatie,
      • het gewenste spreidingspatroon van verkeersbewegingen in het plangebied,
      • de verkeersveiligheid in het plangebied en op de N471,

een openstelling van deze weg gewenst is.

  1. m. het veranderen of verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - moeraszone' als de eigendomssituatie daartoe aanleiding geeft en het water en groen verdeeld wordt over de wijk;
  2. n. het wijzigen van de woningdichtheid tot maximaal 40 woningen per hectare in delen van deelgebieden als de geluidssituatie of de stedenbouwkundige situatie daartoe aanleiding geven;
  3. o. het geheel verwijderen en/of wijzigen van gebiedsaanduidingen, indien dit:
    1. 1. in verband met de herinrichting van inrichtingen en bedrijven wenselijk en/of vereist is; en/of
    2. 2. in verband met gewijzigde milieuhinder, wetgeving en/of beschermingsregimes wenselijk en/of vereist is.

10.2 Algemene randvoorwaarden voor wijzigen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  2. b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. 1. luchtkwaliteit;
    2. 2. parkeerbehoefte;
    3. 3. geluid;
    4. 4. bodemkwaliteit;
    5. 5. watertoets;
    6. 6. archeologie;
    7. 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    9. 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

12.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

12.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, Leeweg 11.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Luchtvaartvoorziening

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten (Wonen)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plan is om op de locatie Leeweg 11 in Berkel en Rodenrijs twee vrijstaande woningen te bouwen. De bouw van woningen is op grond van het geldende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk, maar in deze ontwikkeling is wel voorzien middels een wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

Het wijzigingsplan staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van het 'moederplan', Westpolder/Bolwerk 2012 en houdt een wijziging van de verbeelding en de regels in.

1.2 Bij Het Plan Behorende Stukken

Dit wijzigingsplan wordt gevormd door een set van digitale bestanden. Deze digitale versie bestaat uit een toelichting, regels, een digitale verbeelding (GML) en bijlagen. Als ondergrond voor de verbeelding is de GBKN van april 2013 gebruikt.

Het wijzigingsplan kan ook analoog worden geraadpleegd. In de analoge versie is de digitale verbeelding vervangen door een analoge verbeelding. Visueel leidt dit tot enkele verschillen. Inhoudelijk bestaan er geen verschillen tussen de analoge en de digitale versie.

Via de toelichting worden de voor de beoogde ontwikkeling relevante ruimtelijke factoren inzichtelijk gemaakt. Aan de hand hiervan wordt de uitvoerbaarheid van het plan onderbouwd.

1.3 Geldend Bestemmingsplan, Westpolder/bolwerk 2012

De te ontwikkelen locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Westpolder/Bolwerk 2012' dat op 28 maart 2013 is vastgesteld.

Het projectgebied Westpolder/Bolwerk (VINEX-opgave) bestaat uit 11 deelplannen, waarvan een gedeelte al is gerealiseerd. Voor de deelplannen die nog verwezenlijkt moeten worden, zijn in het bestemmingsplan veelal uit te werken bestemmingen opgenomen. De locatie Leeweg 11 ligt op een open plek tussen bestaande woningen ten zuiden van de Leeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0002.jpg"

Afbeelding 2: uitsnede verbeelding 'Westpolder/Bolwerk 2012'

Het plangebied wordt gevormd door het rood omlijnde vlak met een kruisje erin op de voorgaande afbeelding. Dit vlak is de grens van de wro-zone - wijzigingsgebied 1. Op grond hiervan kan de onderliggende bestemming (Tuin - Erf) worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en 'Wonen'. In paragraaf 3.3.4 wordt nader op de wijzigingsbevoegdheid en de bijbehorende voorwaarden ingegaan.

Voor het plangebied geldt tevens de 'Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening 20 mtr NAP en 30 mtr NAP'. Deze stelt een beperking aan de maximale bouwhoogte vanwege de nabijheid van Rotterdam The Hague Airport. Op grond van de planregels en de bijbehorende toetsingskaart ligt het plangebied op de grens van de zones waar een maximale hoogte van respectievelijk 26 en 27 meter zijn toegestaan. Op deze zones en de achtergrond hiervan wordt in paragraaf 4.6 nader ingegaan.

1.4 Planvorm

Bij de opzet van de toelichting is rekening gehouden met de standaardindeling in het gemeentelijk handboek voor ruimtelijke plannen. Van het handboek is afgeweken wanneer dit bijdraagt aan de leesbaarheid en doelmatigheid.

De planregels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 en alleen waar dit noodzakelijk is aangepast. In hoofdstuk 5 wordt dit toegelicht.

De verbeelding omvat het plangebied dat overeen komt met het aanduidingsvlak 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' uit het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012.

1.5 Leeswijzer

In het navolgende hoofdstuk van deze toelichting wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de beoogde nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het relevant geachte Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan van belang zijnde wet- en regelgeving voor omgevingsaspecten zoals bodem, geluidhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie en cultuurhistorie. Het daaropvolgende hoofdstuk geeft een juridische planbeschrijving ten aanzien van de regels en de verbeelding. In het hoofdstuk 6 zal worden ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De maatschappelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan komt aan de orde in het laatste hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie

2.1 Historische Context

Het landschap tussen Rotterdam, Delft, Den Haag en Zoetermeer is in de loop van de eeuwen diverse keren veranderd van karakter. Het plangebied stond in de vroege jaartelling in contact met de Noordzee. De eb- en vloedbewegingen van de zee reikte via een krekenstelsel tot voorbij Pijnacker en Berkel. Er ontstond een moerasbos. Door het voortdurend afsterven van vegetatie ontwikkelde dit zich tot een veenpakket. Vanaf de tiende eeuw werd het deltalandschap in cultuur gebracht door het graven van ontwateringskanalen en de aanleg van akkers. Door het wegpompen van water verloor het veen veel volume. Dit leidde tot een verzakking van de bodem, waardoor de aanleg van dijken en kades noodzakelijk werd.

In de veertiende en de vijftiende eeuw steeg de vraag naar turf. Daarom werd het landschap aangewend voor het winnen van turf. Hierdoor ontstond een waterrijk plassenlandschap. Deze plassen groeiden aaneen tot grote meren en veenplassen. Na deze vervening brachten de gronden niets meer op. Bovendien vormde het water een bedreiging van de veiligheid van de bewoners. Besloten werd de plassen droog te malen en de drooggevallen gebieden opnieuw te verdelen in strakke, rechthoekige kavels. Dit proces was rond 1850 voltooid en zorgde voor het ontstaan van de kleine poldertjes met een eigen verkavelingspatroon en een relatief hoge grondwaterstand.

De Oude Droogmaking, waarvan de Westpolder deel uitmaakt, werd in de periode van 1767 tot 1777 drooggelegd en was daarmee de eerste in het huidige Berkel en Rodenrijs. Het gebied kreeg een strakke, rechtlijnige verkaveling. De meer westelijk gelegen polder Oudeland is vanwege de slechte bodem nooit afgegraven. Deze ligt daarom een meter of drie hoger dan de Westpolder.

Het overgrote deel van het landbouwareaal in Berkel en Rodenrijs was en is in gebruik bij de veehouderij. Rond 1900 vestigden ook tuinbouwbedrijven zich aan de randen van de polders langs de vaarten, met het oog op de afvoer van producten per schip.

De kern van Berkel en Rodenrijs bleef tot en met 1945 kleinschalig en agrarisch van aard. Na de oorlog verstedelijkte deze echter langzamerhand door de aanleg van bedrijventerreinen en nieuwe woongebieden. Als eerste uitbreiding werd de Oranjebuurt gerealiseerd, gelegen ten noorden van het oude centrum. In de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw werden meer grootschalige wijken zoals de Sterrenwijk, de Weidevogelbuurt en de Bomen- en Struikenbuurt (ten noorden en oosten van het plangebied) gerealiseerd.

2.2 Bestaande Ruimtelijk-functionele Karakteristiek

In de Vierde Nota op de Ruimtelijke Ordening Extra (VINEX) is Berkel en Rodenrijs aangewezen als uitbreidingslocatie. De wijken Rodenrijse Zoom (Plaszoom), Meerpolder en Westpolder/Bolwerk zijn inmiddels deels gerealiseerd en deels in aanbouw.

De Westpolder is door de komst van nieuwbouwwijken inmiddels voor een groot deel verstedelijkt. In de polder Oudeland wordt een bedrijventerrein ontwikkeld. Ten noorden daarvan een natuur- en recreatiegebied: de Bergboezem. Beide gebieden worden van elkaar gescheiden door de provinciale weg N471.

2.3 Gewenste Ontwikkeling

Met dit wijzigingsplan wordt beoogd dat deze open plek, conform de bestaande stedenbouwkundige visies op het gebied, wordt ingevuld met twee vrijstaande woningen.

De ruimtelijke kaders van deze ontwikkeling worden deels gevormd door de regels bij de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012, waarop in paragraaf 3.3.4 nader wordt ingegaan. Daarnaast is een Masterplan voor de gehele wijk en een Nota van Uitgangspunten voor de Zone Leeweg opgesteld. Deze komt in paragraaf 3.3.3 aan de orde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Met de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) uit 1994 werd de basis gelegd voor de bouw van grootschalige woonwijken. Vinex zag formeel op de periode tot 2005.

Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland wel benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt echter overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Waar samenwerking tussen gemeenten uitblijft, stimuleren provincies actief dat de samenwerking alsnog tot stand komt.

Provincies voeren, rekening houdend met de rijksdoelstellingen, de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Lansingerland is onderdeel van de zuidvleugel. De nog onvoltooide Vinex-locaties zijn onderdeel geworden van deze programmering.

De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als 'concrete beleidsbeslissing'. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie, en
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de volgende thema's:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

3.1.3 Conclusie

Het beleid van het Rijk richt zich op nationale belangen. Wat het Rijk daaronder schaart komt via onder meer de hiervoor behandelde beleidsstukken en algemene regels tot uiting.

De realisatie van twee woningen binnen een VINEX-locatie valt in ruimtelijke zin niet onder de reikwijdte van het actuele Rijksbeleid. Van enige strijd met Rijksbeleid is dan ook geen sprake.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Visie op Zuid-Holland

De Visie op Zuid-Holland, welke is vastgesteld op 2 juli 2010, bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda).

Provinciale Structuurvisie

De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, en
  • stad en land verbonden.

Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De provinciale belangen luiden:

  • behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid;
  • verbeteren van de waterveiligheid;
  • robuust en veerkrachtig watersysteem;
  • duurzame energievoorziening;
  • versterken stedelijk netwerk;
  • optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters;
  • verbeteren interne en externe bereikbaarheid;
  • voldoende aanbod van verschillende woonmilieus;
  • voorzien in een gezonde leefomgeving;
  • ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen;
  • behouden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur;
  • verbeteren belevingswaarde en verminderen verrommeling;
  • realiseren van een complete Ecologische Hoofdstructuur;
  • versterken recreatieve functie en groenstructuur.

De Visie op Zuid-Holland is in 2012 geactualiseerd. De hoofdopgaven, de 14 provinciale belangen en de planhorizon zijn bij deze actualisering overeind gebleven.

Verordening Ruimte

De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet’ is ook uitgangspunt voor de provinciale Verordening Ruimte. Daarin staan dus alleen die zaken die provinciaal móeten.

De Verordening Ruimte stelt regels voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening Ruimte daarom regels opgenomen over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, lucht- en helihavens, molen- en landgoedbiotopen. Daarnaast zijn regels over bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen vastgelegd.

Om het stedelijk netwerk te versterken hanteert de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Daarnaast kan de open ruimte buiten de stedelijke gebieden worden behouden voor landbouw, natuur en recreatie. Om dit bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland omgeven door op de kaart aangegeven bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met de vastgelegde grenzen en plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd.

De kern Berkel en Rodenrijs valt, inclusief het plangebied, binnen een bebouwingscontour. Het plangebied is globaal omcirkeld op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0003.jpg"

Afbeelding 3: bebouwingscontour Berkel en Rodenrijs

3.2.2 Conclusie

De beoogde realisatie van twee woningen in het bestaande bebouwingslint aan de Leeweg is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Lansingerland

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de gemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Via deze structuurvisie verankert de gemeente de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen voor de periode tot 2025. Het betreft ontwikkelingen met betrekking tot onder meer woningbouw, bedrijventerreinen en maatschappelijke voorzieningen. Binnen de gemeentelijke structuurvisie maakt de planlocatie deel uit van een gebied, waarvoor het doel 'behoud cultuurhistorisch waardevolle karakter linten' is geformuleerd. In de volgende afbeelding is globaal de ligging van het plangebied binnen de kaart bij de structuurvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0004.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede structuurvisie Lansingerland

De linten zijn belangrijke dragers van de identiteit van Lansingerland. Behoud en versterking van het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de linten is daarom van belang. Dit houdt onder andere in dat de diversiteit aan functies, bebouwingsvormen en de openheid behouden moeten blijven. Ontwikkelingen moeten passen bij de schaal en de maat van het lint.

De linten zijn als volgt te typeren: dorpslinten, landelijke linten en groene linten. In elk van de linten zijn ontwikkelingen mogelijk die passen bij de karakteristiek van het betreffende lint. Dit gegeven is verder uitgewerkt in de Nota van Uitgangspunten Zone Leeweg.

3.3.2 Masterplan Westpolder/Bolwerk

Op 31 augustus 2000 heeft de gemeenteraad van Berkel en Rodenrijs voor de te ontwikkelen VINEX-wijk Westpolder/Bolwerk een Masterplan opgesteld. Onderdeel daarvan is het stedenbouwkundig plan. Daarin is de Leeweg als aparte zone met eigen kenmerken en karakteristiek beschouwd. Als uitgangspunten voor de Leewegzone is bepaald dat de landschappelijke karakteristiek wordt gehandhaafd door het zichtbaar laten van weilanden en het duidelijke hoogteverschil met de Klapwijksevaart. Er kunnen weilandjes gespaard blijven als schapenwei of trapveldje. Dit geldt vooral voor de noordzijde, langs de Klapwijksevaart. De bestaande bebouwing aan de zuidzijde wordt aangevuld met nieuwe vrijstaande bebouwing in een verwante karakteristiek. Deze nieuwe bebouwing versterkt daardoor de sfeer van de Leeweg en schermt de nieuwbouw enigszins af.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0005.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede Masterplan Westpolder/Bolwerk

Bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2001

Het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk dat door de gemeenteraad van Berkel en Rodenrijs op 4 oktober 2001 is vastgesteld, behelst de juridische vertaling van het masterplan. In het voorgaande bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk uit 2001 was bepaald dat een Nota van Uitgangspunten moest worden vastgesteld voordat kon worden overgegaan tot een uitwerkingsplan. Om die reden is de stedenbouwkundige visie op de Leewegzone verder uitgewerkt in de Nota van Uitgangspunten Leewegzone. De verplichting van die Nota van Uitgangspunten is in het nieuwe bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 vervallen, maar de stedenbouwkundige visie die erin staat behoudt inhoudelijk haar waarde.

3.3.3 Nota van Uitgangspunten Zone Leeweg

Voor de 'Zone Leeweg' is in juli 2012 een Nota van uitgangspunten vastgesteld. Deze nota van uitgangspunten is de stedenbouwkundige invulling van het in 2000 vastgestelde Masterplan Westpolder/Bolwerk.

Landschappelijke kenmerken en bebouwingskarakteristiek

Karakteristiek voor de zone aan de Leeweg is het hoogteverschil, waardoor vanaf het westelijk deel van Leeweg en de Klapwijkseweg zicht is op het achterliggend gebied van Westpolder. Het grastalud met open weilanden of moestuinen aan de Klapwijkseweg versterken dit beeld en maken de historische ontwikkeling van het gebied leesbaar. Het talud van de boezemdijk dient daarom open en groen te blijven om het hoogteverschil zichtbaar en beleefbaar te houden. De zone ten zuiden van de Leeweg heeft een representatieve functie.

Het wensbeeld vanuit stedenbouw is een beperkte verdichting. Een lage dichtheid versterkt de karakteristiek van het lint met losse bebouwing en maakt behoud van doorzichten vanuit Westpolder naar de Leeweg (en andersom) mogelijk.

Over het perceel loopt een bestaande zichtlijn. Door hiermee rekening te houden bij de positionering van beide vrijstaande woningen op het perceel kan deze zichtlijn in stand worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0006.jpg"

Afbeelding 6: zichtassen

De ruimtes aan de Leeweg zijn verdeeld in de volgende zones die elk hun eigen karakter hebben en waarvoor verschillende (stedenbouwkundige) eisen zijn opgesteld:

  • zone 1 - Landschappelijke overgang
  • zone 2 - Westelijk deel Leeweg
  • zone 3 - Oostelijk deel Leeweg

Uitgangspunten zone 3 - Oostelijk deel Leeweg

Het plangebied ligt in zone 3, waarover in de Nota van uitgangspunten het volgende is opgenomen: "De bebouwing aan het oostelijke deel van de Leeweg ligt direct aan de weg en kent een grote mate van diversiteit. In tegenstelling tot zone 2 is hier reeds sprake van een mix van oude en nieuwe bebouwing. Deze moet behouden blijven door bij nieuwe ontwikkelingen te wisselen in kaprichting, dak- en goothoogte. De nieuw toegevoegde woningen laten zien dat de verhouding open en dicht in het lint gewaarborgd blijft als er tussen de kavelsloten een vrijstaande woning of een tweekapper wordt toegevoegd. Dit is acceptabel mits de er afstand gehouden wordt en de bouwhoogte is aanpast op de omliggende bebouwing. De bestaande nieuwbouw laat op andere plaatsen ook zien dat het fout kan gaan als de goothoogte veel hoger is dan de bestaande bebouwing. Hierdoor treedt een verstoring op in de ritmiek en korrel van het lint. Voor toekomstige ontwikkelingen is dit niet acceptabel. De gestapelde woningbouw aan weerszijde van de kruising van de Leeweg met de Oudelandselaan vormen hierop een uitzondering, omdat deze meedoen in de zone van de Oudelandselaan en het begin van Westpolder/Bolwerk markeren. Parkeren buiten de kavels is niet toegestaan."

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0007.jpg"

Afbeelding 7: Grens zone 3

Deze uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in een lijst met uitgangspunten voor de volgende thema's:

  • Landschappelijke aspecten
  • Kavels
  • Bouwvolume
  • Erfafscheiding
  • Materiaal
  • Parkeren

Daarnaast is een kavelpaspoort opgesteld voor de verschillende zones:

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0008.jpg"

Afbeelding 8: Kavelpaspoort zone 3

Voor een deel zijn de uitgangspunten gewaarborgd via de voorwaarden bij de wijzigingsbevoegdheid, die in de volgende paragraaf wordt besproken. Bij het opstellen van de verbeelding is het kavelpaspoort als uitgangspunt genomen. De overige eisen zijn in de regels verwerkt, voor zover de wijzigingsbevoegdheid dat toestaat. Zo bieden de regels bij de wijizgingsbevoegdheid niet de mogelijkheid om een minimaal bebouwingspercentage op te nemen. Ook andere eisen, zoals die aan kleur- en materiaalgebruik kunnen niet via een bestemmingsplan worden afgedwongen.

3.3.4 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan

Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 geldt voor dit plangebied een wijzigingsbevoegdheid. Deze is geformuleerd in artikel 36 lid 1 onder g van het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012. De bestemming van de gronden kan ter plaatse van de (gebieds)aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1" worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin - Parkeren 2' en 'Wonen'.

Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid

De wijzigingsbevoegdheid geldt voor de bouw van maximaal twee woningen (eengezinshuizen), waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. 1. niet meer dan twee vrijstaande of halfvrijstaande eengezinswoningen mogen worden gebouwd;
  2. 2. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
  3. 3. de afstand van een halfvrijstaande woning tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen;
  4. 4. de goot- en bouwhoogte moet worden aangepast aan de omliggende bebouwing met een maximum van goothoogte van 6 m, de dakhelling ten hoogste 500 en de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;
  5. 5. bij ieder woning dient te worden voorzien in de aanleg, en handhaving van ten minste 2 parkeerplaatsen.

Hoewel het moederplan halfvrijstaande woningen mogelijk maakt, prevaleert de zichtlijn tussen de woningen in de lengterichting van de achterliggende Marnix Gijsenstraat. Vanwege die zichtlijn die in de Nota van Uitgangspunten is neergelegd, is het plangebied ingericht voor twee vrijstaande woningen.

Randvoorwaarden wijzigingsbevoegdheid

Daarnaast gelden op grond van artikel 36 lid 2 van het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 de volgende algemene randvoorwaarden:

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een wijziging van het plan, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. het aantal parkeervoorzieningen;
    5. 5. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
    6. 6. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    7. 7. het milieu;
  2. b. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    1. 1. luchtkwaliteit;
    2. 2. parkeerbehoefte;
    3. 3. geluid;
    4. 4. bodemkwaliteit;
    5. 5. watertoets;
    6. 6. archeologie;
    7. 7. externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
    8. 8. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    9. 9. economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

De randvoorwaarden die onder a zijn opgesomd hebben met name te maken met de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en de omgeving. Deze aspecten zijn hiervoor behandeld in de hoofdstukken 2 en 3 van deze plantoelichting.

Ook aan de randvoorwaarden, genoemd onder b, wordt voldaan. Deze onderdelen komen met name terug in de hoofdstukken 4 en 6 van deze toelichting.

3.3.5 Conclusie

De planlocatie ligt op grond van de structuurvisie in een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint. De mogelijkheden om dit lint te versterken zijn uitgewerkt in de Nota van Uitgangspunten Zone Leeweg en later ook opgenomen in het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 middels een wijzigingsbevoegdheid. Het plan voldoet aan de gestelde uitgangspunten en levert hierdoor een bijdrage aan het cultuurhistorisch waardevolle lint. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie En Cultuurhistorie

Binnen de ruimtelijke ordening wordt cultuurhistorie over het algemeen geassocieerd met de gebouwde omgeving, zoals monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, maar ook met archeologische waarden. Naast deze cultuurhistorische elementen is er de laatste jaren steeds meer aandacht gekomen voor landschappelijke structuren, ofwel het historisch cultuurlandschap en de historische geografie. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Deze zien zowel op archeologische waarden als op monumentale gebouwen en historisch waardevolle landschapselementen.

4.1.1 Archeologische waarden

Beoordeling

Op 28 maart 2013 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Archeologische Beleidskaart en de bijbehorende Beleidsnota Archeologie vastgesteld. Hierin is onder meer het archeologisch onderzoek verwerkt dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012. Voor zover dit voor de bescherming van archeologische waarden noodzakelijk is, is in het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk een beschermingsregeling opgesteld door middel van dubbelbestemmingen met een bijpassend regime.

De locatie Leeweg 11 ligt in een gebied dat al is onderzocht. In de beleidsnota heeft dit onderzoek nummer 93 gekregen. Dit onderzoek (Archis onderzoekmeldingsnummer 31895, rapportnummer 2009b) heeft één vindplaats opgeleverd, maar deze ligt op ruime afstand van het plangebied van dit wijzigingsplan. Nu duidelijk is dat er op de locatie Leeweg 11 geen archeologische vondsten te verwachten zijn is er voor deze locatie ook geen dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen.

Meldplicht archeologische vondsten

Voor toevalsvondsten bestaat een meldingsplicht. Wanneer tijdens de uitvoering van het project wordt gestuit op een (mogelijk) archeologisch waardevol element, dan moet dit worden gemeld bij de gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Conclusie

Op de planlocatie zijn geen archeologisch waardevolle resten te verwachten en er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

4.1.2 Cultuurhistorische waarden

Beoordeling

Uit de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een polderlint, zoals in deze plantoelichting al eerder ter sprake kwam bij de behandeling van de Structuurvisie Lansingerland en de Nota vanUitgangspunten Zone Leeweg. Met de invulling van deze open plek wordt het cultuurhistorisch waardevolle lint versterkt.

Conclusie

Gezien vorenstaande maakt dit ruimtelijke plan geen inbreuk op bestaande cultuurhistorisch waardevolle elementen, maar levert het een bijdrage aan de versterking hiervan.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, weg- en railverkeer. Geluidsgevoelige objecten, zoals woningen of scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat voorafgaand een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Ook waarborgt de Wgh dat geluidveroorzakende objecten, zoals wegen en bedrijven, niet zonder meer in de buurt van geluidsgevoelige objecten kunnen worden ontwikkeld.

Beoordeling

Ter beoordeling van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 1 bij deze plantoelichting gevoegd.

Spoorweglawaai

De geluidscontouren van de op circa 630 meter afstand gelegen randstadrail liggen ruimschoots buiten het plangebied van dit wijzigingsplan. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van spoorverkeer is daarom niet nodig.

Vliegverkeer

Ook is geen nader onderzoek nodig naar de geluidsbelasting als gevolg van Rotterdam-The Hague Airport. De geluidszone van deze luchthaven liggen eveneens op ruime afstand van het plangebied.

Wegverkeer

Het plangebied bevindt zich wel binnen de geluidszone van de Klapwijkseweg en Oudelandselaan. De geluidbelasting op de verschillende gevels van de nieuw te bouwen woningen is berekend, evenals de gecumuleerde geluidsbelasting.

In de volgende tabel is de gecumuleerde geluidsbelasting weergegeven, inclusief de 5dB aftrek die geldt op grond van art. 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012 (RMG 2012).

Gevelbelasting Lden inclusief aftrek art. 3.4 RMG 2012 (dB)
Beoordelingspunten per bouwlaag
Woning westzijde 1,5 m. 5 m.
noordgevel 50 51
oostgevel 44 46
zuidgevel 43 44
westgevel 46 47
Woning oostzijde 1,5 m. 5 m.
noordgevel 50 51
oostgevel 43 45
zuidgevel 42 44
westgevel 43 45

De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de voorgevel van beide woningen overschreden, zowel op de begane grond als op de verdieping. De geluidbelasting valt echter wel ruimschoots onder de maximale ontheffingswaarde van 63dB.

Beleid hogere waarden

In 2009 is de gemeentelijke Beleidsnota Hogere Waarden vastgesteld. Wanneer een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moeten maatregelen worden onderzocht waarmee deze waarde alsnog kan worden bereikt. Hierbij geldt de volgende prioritering:

  1. 1. maatregelen aan de bron, zoals het toepassen van stiller wegdek;
  2. 2. maatregelen die de overdracht van geluid beperken, zoals het aanleggen van een geluidswal;
  3. 3. maatregelen bij de ontvangen van het geluid.

De Wet geluidhinder legt prioriteit bij maatregelen aan de bron, zoals toepassing van stille wegdekken. Als daarmee onvoldoende effect wordt bereikt, komen maatregelen in de overdrachtssfeer (wallen of schermen) in aanmerking. Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld gevelisolatie) zijn feitelijk alleen gericht op het waarborgen van een acceptabel binnenniveau en niet op het reduceren van de geluidbelasting. De achtergrondgedachte van deze volgorde is een zo klein mogelijk gebied aan een hoog geluidsniveau bloot te stellen.

Dit plan heeft betrekking op de inpassing van twee woningen in een bestaand bebouwingslint. De mogelijkheden om bronmaatregelen te treffen zijn zeer beperkt en in het licht van de beperkte omvang van deze ontwikkeling ook te ingrijpend. Ook de mogelijkheden om de overdracht van geluid te beperken zijn zeer beperkt. In theorie kan er een geluidsscherm worden geplaatst, maar dit is onder andere vanwege de te beschermen openheid en doorzichten ongewenst en eveneens niet in het belang van de toekomstige bewoner van het huis vanwege de visuele beperkingen. Daarom wordt er in dit geval voor gekozen om een hogere grenswaarde vast te stellen. Op deze procedure wordt de coördinatieregeling toegepast, waardoor de vaststelling van de hogere waarde gelijktijdig plaatsvindt met het vaststellen van dit wijzigingsplan.

Conclusie

Er is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48dB. De uitvoering van dit plan is slechts mogelijk nadat een hogere grenswaarde is vastgesteld.

4.2.2 Bodem

Vanwege het beoogde gebruik voor bewoning is inzicht vereist in de milieukundige gesteldheid van de bodem.

Beoordeling

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie dat als bijlage 2 bij deze plantoelichting is gevoegd. Dit bodemonderzoek dateert uit 2006, maar er zijn geen aanwijzingen dat er sindsdien belangrijke wijzigingen zijn opgetreden in de bodemkwaliteit ter plaatse. Er is dus geen aanleiding om het onderzoek over te laten doen.

Tijdens het onderzoek zijn slechts lichte verontreinigingen aangetroffen. Dit geldt zowel voor de grond als voor het grondwater. De overschrijdingen zijn beperkt en geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van woningen op de voorgenomen locatie.

4.2.3 Ecologie

De natuurbescherming kan worden verdeeld in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming is verankerd door middel van het Nederlandse Natura 2000-netwerk. Dit netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Het Natura 2000-netwerk maakt bovendien deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De bescherming van inheemse (van nature in Nederland voorkomende) en uitheemse planten- en diersoorten die in het wild leven, is in één wet geregeld: de Flora- en faunawet.

Beoordeling

Voor het plangebied is een quickscan natuurtoets uitgevoerd, waarbij onder meer een veldonderzoek is uitgevoerd. Het plangebied is hierbij grondig geïnspecteerd. Dit rapport is als bijlage 3 bij deze plantoelichting gevoegd.

Er zijn in het plangebied geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en worden hier ook niet verwacht. Ook is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied en de directe omgeving niet aangetoond en niet te verwachten. Dit geldt ook voor broedvogels waarvan het nest jaarrond beschermd is.

Vanwege het ontbreken van opgaande beplanting kunnen broedvogels in het plangebied worden uitgesloten. Wel kunnen enkele algemene broedvogels tot broeden komen in de oeverzone van de nabijgelegen watergang.

Daarnaast kunnen bij de uitvoering van de plannen in beperkte mate exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde soorten verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter vanuit de Flora- en faunawet vrijstelling, waardoor geen vervolgacties nodig zijn.

De locatie ligt binnen de bebouwde kom en maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied en/of de EHS.

Conclusie

Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS.

Aangezien er in het plangebied alleen algemene en laagbeschermde soorten voorkomen, waarvoor vrijstelling geldt, vormt de Flora- en faunawet geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet Milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen bedoeld. De wet maakt een onderscheid in projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen genoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).

Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan (een verslechtering van) de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet langer afzonderlijk getoetst te worden op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van 'niet in betekenende mate' ligt bij 3% van de grenswaarde van een stof. Maatgevend zijn de stoffen 'stikstofdioxide', aangeduid als 'NO2' en fijn stof, aangeduid als 'PM10'.

Beoordeling

Op grond van de Regeling NIBM draagt een woningbouwlocatie niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit indien de locatie niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. In casu is sprake van de toevoeging van slechts 2 woningen. Er is derhalve geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.2.5 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid noodzakelijk is inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde. Dit wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen kan worden afgeweken. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op een miljoen per jaar mag zijn.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat ten minste 10, 100 of 1000 overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.

Op basis van het Bevb zijn wij verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of de vestiging van een beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, moet in de plantoelichting door het bevoegd gezag worden verantwoord hoe met de richtwaarde voor het PR rekening is gehouden en moet het GR worden verantwoord.

Beoordeling

In het bestemmingsplan Wetspolder/Bolwerk, dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan is reeds uitgebreid ingegaan op het aspect externe veiligheid. In of nabij het plangebied van het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 komen twee risicobronnen voor: De N471 en de N472. Voor de beide provinciale wegen geldt dat voor de beoordeling van het groepsrisico het transport van LPG maatgevend is.

Het aantal vervoersbewegingen is echter dermate beperkt dat er van deze wegen geen risicocontour van uitgaat met betrekking tot het individuele risico.

De drempelwaarde voor het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid. Bij minder dan 500 vervoersbewegingen met LPG treedt pas een groepsrisico op bij een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarnaast geldt dat de toename van de bevolkingsdichtheid, en daarmee het eventuele groepsrisico, zeer beperkt is gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot beperkingen ten aanzien van de beoogde woningbouw binnen het plangebied.

4.2.6 Milieuzonering

Binnen de ruimtelijke ordening wordt onderscheid gemaakt tussen gevoelige en belastende functies. Tussen deze twee typen functies dienen bepaalde afstanden in acht te worden genomen. Dit wordt ook wel milieuzonering genoemd. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

In het kader van milieuzonering worden 'wonen' en hiermee (deels) vergelijkbare functies, zoals een school, een kinderdagverblijf en een recreatief nachtverblijf, geschaard onder de gevoelige functies.

Belastende functies en type omgeving

Belastende functies zijn die vormen van gebruik welke (kunnen) resulteren in geluidsoverlast, geuroverlast, overlast door stof en/of kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Door de VNG zijn de belastende functies opgesomd in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. De handreiking hanteert indicatieve afstanden tussen gevoelige en belastende functies. Deze indicatieve afstanden zijn afhankelijk van het gebiedstype. Zo zijn de richtafstanden voor een 'rustige woonwijk' kleiner dan in een 'gemengd gebied'.

De omgeving van het plangebied kan het best getypeerd worden als een 'rustige woonwijk'. Hiervoor gelden de volgende richtafstanden, gekoppeld aan bedrijfstypen.

Bedrijfscategorie Afstand
categorie 1:
categorie 2:
categorie 3.1:
categorie 3.2:
categorie 4.1:
categorie 4.2:
categorie 5.1:
categorie 5.2:
categorie 5.3:
categorie 6:
afstand 10 meter;
afstand 30 meter;
afstand 50 meter;
afstand 100 meter;
afstand 200 meter;
afstand 300 meter;
afstand 500 meter;
afstand 700 meter;
afstand 1.000 meter;
afstand 1.500 meter.

Tabel 1: richtafstanden in rustige woonomgeving

Beoordeling richtafstanden

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfsbestemmingen aanwezig die in het kader van milieuzonering van invloed zijn op de gebruiksmogelijkheden van dit perceel. Wel zijn binnen de omliggende woonbestemmingen bedrijven aan huis toegestaan, maar dit zijn uitsluitend bedrijfstypen die weinig hinder opleveren voor de omgeving. Op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (wonen) die als bijlage bij de regels is opgenomen is slechts een beperkt aantal typen bedrijven toegestaan die weinig tot geen hinder voor de omgeving veroorzaken.


Conclusie

Er zijn geen beperkingen te verwachten ten aanzien van milieuzonering.

4.3 Ondergrondse Infrastructuur

Gezien de ligging van de locatie in een bestaand bebouwingslint is de aanwezigheid van kabels en leidingen in de ondergrond van de bouwlocatie niet waarschijnlijk. Voordat de bouwwerkzaamheden starten zal de initiatiefnemer zich ervan moeten verzekeren dat er inderdaad geen kabels of leidingen aanwezig zijn die eventueel verlegd moeten worden. Dit kan door het doen van een KLIC-melding.

4.4 Verkeersaspecten

Met dit plan worden maximaal twee woningen toegevoegd aan een bestaand bebouwingslint. De toevoeging van twee woningen heeft geen noemenswaardige invloed op de verkeersafwikkeling op de Leeweg. Per woning worden minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Als gevolg van dit plan zijn dus geen veerkeer- of parkeerproblemen te verwachten.

4.5 Waterhuishoudkundige Aspecten

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland. Dit Hoogheemraadschap is ter plaatse verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer en is daarom bij de voorbereiding van dit plan betrokken.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich buiten de beschermingszones van waterkeringen. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de (kwaliteit van) nabijgelegen waterkeringen.


Waterkwantiteit

Door de bouw van woningen en de aanleg van bijbehorende erfverharding wordt het verharde oppervlak uitgebreid. Dit heeft een negatief effect op de waterhuishouding, doordat de infiltratie van regenwater wordt belemmerd.

Voor de wijk Wetspolder/Bolwerk is een waterbeheerplan opgesteld, waarin onder meer de compensatie van de toename van verharding is vastgelegd. De ontwikkeling op de locatie Leeweg 11 is in dit totaalplan meegenomen, waardoor in de noodzakelijke compensatie wordt voorzien.

Afvalwater en riolering

De woningen worden, voor wat betreft het afvalwater aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Het hemelwater wordt niet via het riool afgevoerd, maar kan ter plaatse infiltreren.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

Voorkomen moet worden dat infiltrerend hemelwater het grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater verontreinigt. Daarom wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen zoals zink of koper.

Conclusie

Dit wijzigingsplan heeft geen negatieve invloed op de waterkwaliteit en de waterhuishouding.

4.6 Toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland

Het plangebied ligt binnen de toetsingsvlakken van Luchtverkeersleiding Nederland. Deze vlakken hebben betrekking op Rotterdam The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid gelden er binnen de toetsingsvlakken hoogtebeperkingen voor gebouwen en andere bouwwerken.

Beoordeling

Het ILS (instrument landing system) van het vliegveld is van toepassing op de zone rondom de start- en landingsbaan en op het verlengde van de start- en landingsbaan. Het plangebied valt binnen de zone waarvoor een maximale hoogte tussen 20 en 30 meter boven NAP geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0009.jpg"

Afbeelding 9: ILS24-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport

Een ander belangrijk toetsingskader wordt gevormd door het toetsingsvlak 'DVOR/DME'. Aan de hand van de gegevens van de luchtverkeersleiding is vastgesteld dat het plangebied zich bevindt net voorbij de grens voor '30 meter boven NAP'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1621.bp0104W01-VAST_0010.jpg"

Afbeelding 10: DVOR/DME-zonering vliegveld Rotterdam The Hague Airport

Bij het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 is een meer gedetailleerde toetsingskaart vastgesteld. Op grond hiervan geldt voor het plangebied deels een maximale hoogte van 26 meter en deels 27 meter. De bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10 meter, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de beperkingen die uitgaan van de toetsingsvlakken. Met dit wijzigingsplan worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt die de toegestane hoogtes overschrijden.

Conclusie

De toetsingsvlakken van de Luchtverkeersleiding Nederland staan niet in de weg aan de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting Verbeelding En Planregels

Dit wijzigingsplan betreft een aanpassing van de verbeelding van het bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012. Het plangebied krijgt de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin -Parkeren 2' en de aanduiding 'Vrijwaringszone - luchtvaartvoorziening'.

Om een bestaande zichtlijn te behouden krijgt het gebied tussen de woningen volledig de bestemming 'Tuin - Parkeren 2' in plaats van een woonbestemming zonder bouwvlak.

De regels bij deze bestemmingen zijn overgenomen uit het moederplan. Hierbij zijn uitsluitend noodzakelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen bestaan uit aanpassingen aan de ruimtelijke standaarden 2012 en het in overeenstemming brengen van de regels bij de bestemming 'Wonen' met de wijzigingsvoorwaarden.

Deze aanpassing aan de regels bij de bestemming 'Wonen' houdt in dat per bouwvlak niet meer dan één vrijstaande eengezinswoning mag worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Het betreft een particuliere ontwikkeling, waarvoor alle kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer. Ook is met de grondeigenaar een overeenkomst gesloten, op basis waarvan alle plankosten, waaronder eventuele tegemoetkomingen in planschade, op hem worden verhaald. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 lid 1 is in beginsel vooroverleg vereist met het Hoogheemraadschap en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een recent vastgesteld bestemmingsplan, waarin al rekening is gehouden met de beoogde ontwikkeling. Met het plan zijn geen Rijks- of provinciale belangen in het geding en zoals aangegeven in paragraaf 4.5 is met deze ontwikkeling al rekening gehouden in het integraal waterplan voor de wijk Westpolder/Bolwerk.

Over dit wijzigingsplan wordt daarom geen apart vooroverleg meer gevoerd. Wel worden de genoemde partijen in kennis gesteld van het ter inzage leggen van het ontwerp van het wijzigingsplan.

7.2 Inspraak

Vanwege de beperkte impact van het plan en het feit dat deze ontwikkeling al voorzien was in het recent vastgestelde bestemmingsplan Westpolder/Bolwerk 2012 wordt er geen gelegenheid geboden tot inspraak voorafgaand aan het ter inzage leggen van het ontwerp van het wijzigingsplan.

7.3 Zienswijzen

In de Heraut van 30 oktober 2013 is bekendgemaakt dat het ontwerp wijzigingsplan vanaf 31 oktober tot en met 11 december 2013 zowel digitaal als analoog ter inzage lag voor de zienswijzenprocedure. Er zijn geen zienswijzen ontvangen en het plan is daarom ongewijzigd vastgesteld.

De provincie en het hoogheemraadschap hebben via door hen ontsloten elektronische weg een bekendmaking van het ontwerp wijzigingsplan ontvangen. Ook van hen zijn geen reacties ontvangen.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Quickscan Natuurtoets

Bijlage 4 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder