KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Gebiedsbeschrijving
3.2 Beoogde Situatie
3.3 Ruimtelijke Effecten
3.4 Afweging Naar Aanleiding Van Overwegingen Abrs In Uitspraak 18 November 2015
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieuaspecten
4.2 Archeologie
4.3 Natuur En Landschap
4.4 Kabels En Leidingen
4.5 Verkeerskundige Aspecten
4.6 Duurzaamheid
4.7 Waterhuishoudkundige Aspecten
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Planonderdelen
5.2 Opzet Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vastelling Bestemmingsplan
7.2 Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Van De Raad Van State
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Tekst Raadsfractie Ronduit Open
Bijlage 2 Indicatieve Berekening Bebouwingspercentage
Bijlage 3 Advies Goot- En Bouwhoogte
Bijlage 4 Effectenbeoordeling Evenementen Natura 2000
Bijlage 5 Analoge Verbeelding
Bijlage 6 Uitspraak Raad Van State D.d. 18 December 2019

Landgoed Leudal 2018

Bestemmingsplan - gemeente Leudal

Vastgesteld op 18-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2018' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02 van de gemeente Leudal.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een huishouding gehuisvest is.

1.6 Arbeidsmigrant

economisch actieve migrant wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.

1.7 Bebouwd oppervlak

de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.

1.8 Bebouwde kom

het gebied dat door zijn 'samenhangende bebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet altijd maatgevend.

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 Bed & breakfast

een voorziening, zonder eigen kookgelegenheid, in een woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.12 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.13 Bedrijf aan huis

het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van erotisch getinte bedrijvigheid.

1.14 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar ge!et op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.15 Beheerderswoning

een recreatiewoning op een terrein, die is gekenmerkt en mede bedoeld voor de huisvesting van de beheerder van het recreatieterrein en zijn/haar gezin.

1.16 Beroep aan huis

een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.17 Bestaand

  1. a. bij bebouwing:
    bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgesteld bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een verleende bouwvergunning;
  2. b. bij gebruik:
    gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan.

1.18 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.21 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwverordening

de in Leudal vigerende bouwverordening als bedoeld in de Woningwet.

1.27 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.28 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 Centrumvoorziening

voorzieningen ten behoeve van en ondergeschikt aan de hoofdfunctie recreatie en training. Centrumvoorzieningen staan ten dienste van personen die op het landgoed verblijven. Het betreft concreet voorzieningen zoals receptie, administratie, detailhandel, restaurantvoorzieningen en opslag.

1.30 C-2000-infrastructuur

installaties ten behoeve van de communicatie van de nood- en hulpverleningsdiensten.

1.31 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen.

1.32 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van detailhandel perifeer en horecabedrijven.

1.33 Detailhandel perifeer

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden).

1.34 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.35 Erotisch (getint) bedrijf

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een sekswinkel, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.36 Evenement

een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.

1.37 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 Gemeentelijk kwaliteitsmenu

de gemeentelijke doorvertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu zoals vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie.

1.39 Hoofdgebouw(en)

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 Kamerbewoning

een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welk niet valt aan te merken als het verstrekken van logies.

1.41 Kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.42 Kortlopend evenement

een evenement met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken.

1.43 Kunstwerken

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke, alsmede artistieke kunstuitingen in de vorm van standbeelden, glaswerken, schilderingen en dergelijke.

1.44 Kwaliteitscommissie

De commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten.

1.45 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die op basis van CIZ-indicatie of wat daarvoor in de plaats kan worden gesteld, hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband

1.46 Natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige, biologische en hydrologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.47 Ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.

1.48 Ondergeschikte functie

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.49 Ondergeschikte horeca

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).

1.50 Ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.51 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde

werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.

1.52 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.53 Overkapping

een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.

1.54 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.55 Parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.56 Parkeren

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.57 Peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.58 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.

1.59 Recreatiewoning

een gebouw, niet zijnde een bouwkeet, (sta-)caravan, of bouwsel op wielen, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.

1.60 Servicepunt

verkoop- en informatiepunt ten behoeve van kleinschalige dienstverlening en kleinschalige detailhandel.

1.61 Setback

een bouwdeel of bouwlaag waarvan de verticale beëindiging substantieel terug ligt ten opzichte van de hoofdgevels van het hoofdgebouw.

1.62 Stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.63 Straatmeubilair

op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting en dergelijke.

1.64 Straatprostitutie

het zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.65 Verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan “Landgoed Leudal 2018", bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met IDN-nummer “NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02”.

1.66 Voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.67 Voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen. Een hoekwoning heeft twee voorgevelrooilijnen.

1.68 Voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.

1.69 Waterhuishoudkundige voorzieningen

waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.70 Weg

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.71 Wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.72 Woning(en)

onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.

1.73 Zijgevel

de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel wordt aangemerkt.

1.74 Zolder

ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 Afstand tot de bouwperceelgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. ontsluiting;
  5. e. paden;
  6. f. voorzieningen van algemeen nut;
  7. g. kunstwerken;
  8. h. kunstobjecten
  9. i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
  10. j. geluidswerende voorzieningen, mits sprake is van een goede ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing;
  11. k. landschappelijke inpassing.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, geluidwerende voorzieningen en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het perceel c.q. de kavel:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
  7. g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  8. h. ter waarborging van de externe veiligheid;
  9. i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.

Omtrent het stellen van de nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.

Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van activiteiten gericht op verblijfsrecreatie;
  2. b. het uitoefenen van ondergeschikte dagrecreatie;
  3. c. tevens voor wonen, ondergeschikt aan de functie onder a, in de vorm van maximaal 1 bedrijfswoning en maximaal 1 beheerderswoning;
  4. d. de uitoefening van:
    1. 1. een bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, in hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk op een oppervlak van in totaal maximaal 30 m² en/of;
    2. 2. een beroep aan huis, in hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk op een oppervlak van in totaal maximaal 80 m²,

met dien verstande dat:

    1. 1. bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder 1 en 2 de totale maximale oppervlakte van 80 m2 niet overschreden wordt;
    2. 2. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis;
  1. e. training;
  2. f. huisvesting van arbeidsmigranten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- arbeidsmigranten' en ondergeschikt aan de functies onder a en e;
  3. g. centrumvoorzieningen;
  4. h. evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.5.3;

met daarbij behorende:

  1. i. wegen en paden;
  2. j. groenvoorzieningen;
  3. k. parkeervoorzieningen;
  4. l. voorzieningen voor amusement, sport en spel
  5. m. overige voorzieningen;
  6. n. kunstobjecten;
  7. o. voorzieningen van algemeen nut;
  8. p. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het perceel c.q. de kavel:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
  4. d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
  7. g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  8. h. ter waarborging van de externe veiligheid;
  9. i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.

Omtrent het stellen van de nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 onder b voor de uitoefening van een bedrijf en beroep aan huis in de bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met dien verstande dat:

  1. a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    2. 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  3. c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  4. d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
  5. e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  6. f. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door per 1 januari 2026 de mogelijkheden voor huisvesting van arbeidsmigranten te beëindigen middels:

  1. a. het verwijderen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting arbeidsmigranten';
  2. b. het schrappen van het bepaalde in lid 4.1, sub f.;
  3. c. het schrappen van lid 4.5, sublid 4.5.2;
  4. d. het wijzigen van lid 4.5.1 door toevoeging van huisvesting van arbeidsmigranten als strijdig gebruik.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

8.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

8.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting of (straat)prostitutie;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Wanneer niet anderszins een afwijking van de bestemmingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met uitzondering van de bouwhoogte;
  2. b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
  5. e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

10.2 Servicepunten

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4 voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:

  1. a. voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
  2. b. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
  3. c. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
  4. d. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
  5. e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

10.3 Duurzaamheid

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 4 voor de realisatie van kleinschalige wind- en grootschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:

  1. a. de hoogte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 4 meter bedraagt;
  2. b. de oppervlakte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 25 m2 bedraagt;
  3. c. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
  4. d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.

10.4 Bed & breakfast

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van een Bed & breakfastvoorziening in een bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  1. a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. b. de Bed & breakfastvoorziening een maximumcapaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers,, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
  3. c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  4. d. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
  5. e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  6. f. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  7. g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  8. h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  9. i. de Bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  10. j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een Bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. gemeenschappelijke ruimtes blijven daarbij buiten beschouwing;
  11. k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

12.1 Afwijking van het bestemmingsplan

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening, van toepassing.

12.3 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn van terinzagelegging 2 weken bedraagt.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Verhouding tussen bestemmingen

  1. a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. 1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5;

in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2018'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
De voorzitter, De griffier,
………. ………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de Roggelseweg even buiten Haelen is Camping Leudal gelegen. De camping is begin 2011 door HG Beheer BV verworven met als doel om deze locatie om te vormen naar Landgoed Leudal. Landgoed Leudal wordt een groen bedrijf dat kwaliteitsverblijfsaccommodaties biedt ten behoeve van groepsverblijf, outdoor activiteiten en (zakelijke) trainingen. Het concept heeft qua aanbod en prijs een positie in de markt tussen de traditionele groepsaccommodaties en conferentiecentra.

Op Landgoed Leudal wordt gewerkt rondom het begrip 'groepsprivacy'. De interacties beperken zich tot de mensen van de groep waarmee men op vakantie is of in een training zit. De gezamenlijke activiteiten vinden plaats in groepsverband, maar er zijn ook mogelijkheden om zich als individu terug te trekken in de eigen kamer of recreatiewoning.

De transformatie van camping naar Landgoed Leudal voltrekt zich gefaseerd. In fase 0 is het aangezicht vanaf de Euldersweg, de huidige entree naar de locatie aangepakt. Een vijftigtal oude caravans is gesloopt (in fase 0 en 1A) en het rondslingerende afval is opgeruimd. In fase 1A zijn 21 units ontwikkeld (12 vrijstaande chalets en 4 groepschalets). In fase 1B is het concept van fase 1A gekopieerd, nu met 15 vrijstaande chalets en 3 groepsverblijven. Tevens zijn in deze fase wederom een vijftigtal caravans verwijderd. Met de realisatie van fase 1B is het gehele westelijke deel getransformeerd van camping naar Landgoed Leudal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0002.png"
Afbeelding 1. Ligging en omgeving Landgoed Leudal


Vanwege de fasering van de transformatie van Landgoed Leudal is de uitwerking voor de overige fasen (richting de oostelijke grens van het terrein) nog globaal. Gedacht wordt aan de realisatie van recreatiewoningen en groepschalets. Ook blijft in ieder geval voorlopig de mogelijkheid tot kamperen bestaan.

Fase 1 is met afzonderlijke procedures mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het totale Landgoed Leudal, dus zowel op fase 1 als op de vervolgfasen op het gehele overige terrein.

Eerder is voor dit plangebied een bestemmingsplan vastgesteld op 9 september 2014. Dit bestemmingsplan is op 11 november 2014 gewijzigd vastgesteld. Naar aanleiding van hiertegen ingediende beroepschriften is dit bestemmingsplan op 18 november 2015 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna 'AbRS' of 'Afdeling') op onderdelen vernietigd.

Een samenvatting van de historie die heeft geleid tot het op 11 november 2014 vastgestelde bestemmingsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Deze tekst is opgesteld door de raadsfractie Ronduit Open. Door de raad is bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten om deze tekst als bijlage bij de toelichting op te nemen.

Op 12 juli 2016 is naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRS, het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2016' vastgesteld. Hiertegen is beroep ingesteld bij de AbRS. Dit beroep heeft in eerste instantie geleid tot een tussenuitspraak van de AbRS van 3 mei 2017 (nr. 201606901/1/R1). De AbRS heeft in die utispraak de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de uitspraak -derhalve uiterlijk op 20 september 2017- het vastgestelde bestemmingsplan te herstellen op de navolgende wijze:

  1. a. alsnog toereikend motiveren dat uit ruimtelijke oogpunt maximaal 225 arbeidsmigranten op het terrein mogen worden gehuisvest, dan wel het bestreden besluit te wijzen door vaststelling van een ander besluit, waarbij de AbRS in overweging geeft om de huisvesting van maximaal 300 arbeidsmigranten toe te staan;
  2. b. alsnog toereikend te motiveren dat voor het deel van het bouwvlak dat voor huisvesting van arbeidsmigranten kan worden aangewend en voor het resterende deel van het bouwvlak elk afzonderlijk een bebouwingspercentage van 40 dient te gelden, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een ander besluit;
  3. c. alsnog toereikend te motiveren dat slechts één bedrijf is toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een ander besluit;
  4. d. artikel 4, lid 4.5.2, onder e, van de planregels te wijzigen dan wel te schrappen. In dit onderdeel van de regels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting arbeidsmigranten', een bedrijfs- of beheerderswoning aanwezig is, waar de eigenaar van het bedrijf woont, dan wel een beheerder/bedrijfsleider;
  5. e. alsnog toereikend te motiveren dat uit ruimtelijk oogpunt een maximale goothoogte van 3,50 m en een maximale bouwhoogte van 5,80 m dient te gelden, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een ander besluit;
  6. f. alsnog toereikend te motiveren dat kortlopende evenementen op het terrein uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zijn, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een ander besluit.

De termijn waarbinnen een gewijzigd bestemmingsplan moest wordeen vastgesteld is bij beschikking van 15 augustus 2017 verlengd tot 4 oktober 2017. De raad heeft niet binnen de gestelde termijn aan de opdracht voldaan.

Op 6 december 2017 heeft de AbRS uitspraak gedaan naar aanleiding van het ingediende beroepschrift (ECLI:NL:RVS:2017:3324). Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2016' is in die uitspraak vernietigd, voor zover het betreft:

a. artikel 4, lid 4.5.2, onder b, van de planregels (binnen de toegestane oppervlakte van gebouwen mogen maximaal 225 tijdelijke arbeidsmigranten gehuisvest worden);
b. artikel 4, lid 4.2.2, onder b.,van de planregels (het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het aangeduide bebouwingspercentage, met dien verstande dat dit maximum bebouwingspercentage zowel geldt voor de gronden binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - arbeidsmigranten' als voor de overige gronden binnen het bouwvlak);
c. artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels (per bouwvlak is maximaal één verblijfsrecreatief bedrijf met trainingsfaciliteiten toegestaan met de daaraan ondergeschikte activiteiten dagrecreatie en huisvesting van arbeidsmigranten);
d. artikel 4, lid 4.5.2, onder e, van de planregels (ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting arbeidsmigranten' is een bedrijfs- of beheerderswoning aanwezig waar de eigenaar van het bedrijf woont, dan wel een beheerder/bedrijfsleider);
e. artikel 4, lid 4.2.2, onder c, van de planregels (de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 respectievelijk 5,80 meter);
f. artikel 4, lid 4.5.1, onder c, van de planregels (tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor evenementen).

De AbRS heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemenmet betrekking tot de vernietigde planonderdelen, met inachtneming van de overwegingen van de AbRS.

Tevens is de voorlopige voorziening getroffen dat op het perceel maximaal 300 arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden en dat de hiervoor onder b. en e.genoemde planregels blijven bestaan.

Ter voldoening aan de uitspraak van de AbRS van 6 december 2017 wordt het onderhavige bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2018' opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

1.2 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

De hoofdlijnen van beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 2. Het plangebied en de gewenste ontwikkeling zijn in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Het juridisch kader komt naar voren in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aangegeven. In hoofdstuk 7 is de procedure ten slotte weergegeven.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van het overkoepelend beleidsstuk; de Nota Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OVL 2014), en diverse andere / aanvullende beleidsstukken. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het kaderplan en de gemeentelijke structuurvisie.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid.

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de (stedelijke) regio's, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. Bij een excellent vestigingsklimaat gaat het niet alleen om kwalitatief hoogwaardige ruimte voor werken, verplaatsen en wonen (waaronder differentiatie in woonmilieus, het belang van openbaar vervoer voor de stedelijke regio en multimodaliteit ten behoeve van logistiek), maar ook om voldoende aanbod van onderwijs en training, cultuur, toegankelijk groen en recreatiemogelijkheden. Dit wordt ook wel de 'quality of life' genoemd.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerpen als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.

Conclusie

Het onderhavige plan behelst de omvorming van een camping tot verblijfsrecreatieterrein met de nadruk op recreatiewoningen. Deze upgrading is in lijn met het gestelde in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte met betrekking tot het creëren van een hoogwaardige leefomgeving.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.

2.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Leudal. Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

2.1.4 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  1. a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  2. b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.1.6.

2.1.5 Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking

Een herontwikkeling/uitbreiding van een recreatiepark is door de AbRS aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2015:3931).

De vraag is of in dit geval ook sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de uitspraak van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503) stond de AbRS voor de (rechts)vraag of legalisering van een permanent bewoond recreatiepark als een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt. Het plan voorzag in een planologische regeling voor een recreatiepark, waarbij door middel van een specifieke functieaanduiding beoogd wordt om illegale permanente bewoning van recreatiewoningen te legaliseren. Dit maakte permanente bewoning door onder meer arbeidsmigranten mogelijk. Aan 420 bouwpercelen was deze aanduiding toegekend.

De AbRS oordeelde dat het plan ten opzichte van het voorheen geldende plan voorziet in extra gebruiksmogelijkheden van een groot aantal van de bestaande recreatiewoningen. De Afdeling overweegt dat gelet op de aard en de omvang van de functiewijziging, waarbij permanente bewoning van 420 recreatiewoningen mogelijk wordt gemaakt, sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld artikel 3.1.6 van het Bro.

In tegenstelling tot hetgeen is overwogen in het op 12 juli 2016 vastgestelde bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2016', is dus wél sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Dit betekent dat moet worden aangetoond dat er een behoefte is aan deze ontwikkeling.

In de toelichting op de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014 is aangegeven dat huisvesting van short-stay arbeidsmigranten zoveel mogelijk plaatsvindt in reguliere woningen in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen. Indien huisvestingsmogelijkheden binnen de reguliere woningvoorraad niet voorhanden zijn, dient onderzocht te worden of er bestaande bebouwing in of nabij het bestaand bebouwd gebied van steden en dorpen beschikbaar is die geschikt gemaakt kan worden voor huisvesting (bv. vrijkomende agrarische gebouwen). Pas als aantoonbaar is dat dit ook geen mogelijkheden biedt, kan onder goede motivering per specifiek geval uitgeweken worden naar recreatieverblijven op te saneren of te revitaliseren recreatieterreinen.

Net als in andere plattelandsgemeenten in Noord- en Midden-Limburg is ook binnen de gemeente Leudal een grote behoefte aan arbeidsmigranten, die voor een groot deel werkzaam zijn in de agrarische sector. Daarbij is er een groot tekort aan huisvestingsmogelijkheden. Binnen de gemeente Leudal zijn er geen reguliere woningen beschikbaar voor huisvesting van short-stay arbeidsmigranten. In Haelen en omgeving zijn ook geen bestaande gebouwen aanwezig die geschikt kunnen worden gemaakt voor de huisvesting. Dit betekent dat er een behoefte is aan alternatieve huisvestingsvoorzieningen. Het onderhavige bestemmingslan voorziet in deze behoefte. Het plan leidt niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag, aangezien de beoogde gebouwen reeds zijn toegestaan binnen de recreatieve bestemming, en zal geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in het verzorgingsgebied van de voorziene ontwikkeling zal leiden.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer het voorgaande plan een zodanig samenstel van bebouwing mogelijk maakt, of het gebied als behorend bij zodanig bestaand stedenbouwkundig samenstel kan worden aangemerkt, ziet het nieuwe plan op een gebied dat als bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, en artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is aan te merken, aldus de AbRS. Daaraan doet niet af dat de bebouwing waarin het voorgaande plan voorzag ten tijde van de vaststelling van het nieuwe plan nog niet was gerealiseerd.

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe stedelijkeontwikkeling, waaraan behoefte is en die wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

2.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)

Het Limburg Kwaliteitsmenu is gebaseerd op het idee dat bebouwingsontwikkelingen in het buitengebied leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies op een kwalitatieve manier wordt gecompenseerd. De doelstelling is dan ook het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied met het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in Limburg. Op 12 januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het (nieuwe) functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied.

Het beleid is van toepassing op die gevallen waarin de bestemming van een perceel wordt gewijzigd waardoor nieuwe bebouwing of verharding mogelijk wordt gemaakt.

Ook bij nieuwe recreatieve ontwikkelingen is het kwaliteitsmenu van toepassing. Het gaat hierbij expliciet om nieuwe ontwikkelingen en nieuw ruimtebeslag. In het onderhavige plan is weliswaar sprake van een nieuwe ontwikkeling (de omvorming van Camping Leudal naar Landgoed Leudal met de realisatie van onder andere recreatiewoningen), maar er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De recreatiewoningen worden immers gerealiseerd op een locatie die al een recreatiefunctie heeft en al bebouwd was. Omdat deze functie verder niet wordt uitgebreid, zijn er geen verplichtingen in het kader van het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De grondruil met Roggelseweg 52 (zie hoofdstuk 3), heeft geen significante toename van het oppervlak van het plangebied tot gevolg, maar leidt enkel tot een betere plancontour en begrenzing met het perceel Roggelseweg 52. Derhalve is ook hiervoor het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing.

Conclusie

Het Limburgs Kwaliteitsmenu stelt voor de voorgenomen ontwikkeling geen aanvullende eisen of beperkingen.

2.2.4 Beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten 2010

De in deze beleidsregel opgenomen regeling betreft een beleidskader voor de huisvesting van arbeidsmigranten waarbinnen gemeenten hun eigen beleid moeten formuleren. Gezien de grote onderlinge verschillen tussen gemeenten in de aard en omvang van de huisvestingsproblematiek voor de arbeidsmigranten dient er per gemeente afgestemd beleid voor dit onderwerp geformuleerd te worden. Het één op één overnemen van het provinciaal beleid zou te veel ruimte bieden voor allerlei mogelijke ontwikkelingen.
Als uitgangspunt geldt dat naast deze regeling het reguliere provinciale beleid van toepassing is.

In de beleidsregels is ten aanzien van huisvesting van arbeidsmigranten op recreatiebedrijven aangegeven dat dit tot de mogelijkheden behoort, mits er een strikte scheiding wordt aangebracht tussen het recreatieve product (de camping/het park met al haar voorzieningen, standplaatsen en –accommodaties) en de huisvesting voor arbeidsmigranten. Hiermee wordt voorkomen dat er een menging ontstaat tussen twee zeer van elkaar verschillende gebruikersgroepen die zijn effect kan hebben op de beleving van het toeristisch recreatief product.
In het kader van de beheersbaarheid zullen tussen verhuurder en huurder separate afspraken gemaakt worden om de huisvesting zo adequaat mogelijk te kunnen regelen. Het bijhouden van een nachtregister behoort tot één van die afspraken.

Binnen de beleidsnotitie wordt deze vorm van huisvesting beschouwd als een verbreding binnen de recreatieve sector. Wil een ondernemer meer (volledige aanwending van de camping ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten) dan zal dit een overweging zijn die door de gemeente gemaakt moet worden, maar als zodanig wel binnen het provinciale beleidskader mogelijk wordt gemaakt. Dit geldt ook voor de minicamping/kamperen bij de boer.

Wanneer de problematiek eindig is moeten er afspraken zijn wat er wel en niet mag met de vrijkomende ruimte.

De provinciale beleidsregels zijn doorvertaald naar een gemeentelijk beleidskader in de 'Structuurvisie Leudal - regie op de toekomst'. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de afwegingen naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS en op de relatie met het provinciaal- en gemeentelijk beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Leefomgeving

Op 18 december 2014 is in Midden-Limburg de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving regionaal vastgesteld. De regio Midden-Limburg bestaat uit de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert.

De Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving is de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het vlak van wonen, zorg en woonomgeving. De Structuurvisie is een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen.

De Structuurvisie bestrijkt een planperiode van 2014 tot en met 2017 en bevat daarnaast een basis voor afspraken op de middellange termijn (2018 tot en met 2023).

Met de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving geeft de regio Midden-Limburg vorm en inhoud aan het POL2014 (Provinciaal Omgevingsplan Limburg). Het POL 2014 stuurt in essentie op een aanpak in dynamische voorraadbeheer in regionale samenwerking.

De Structuurvisie biedt een toetsings- en afwegingskader voor het invullen van de resterende opgave met nieuwbouw en transformatie. De afzonderlijke gemeenten worden in staat gesteld de meest passende onderdelen uit het beschikbaar instrumentarium in te zetten om daadwerkelijk sturing te geven.

Het permanent bewonen van recreatieverblijven is niet toegestaan, maar komt in de praktijk toch voor. In het verleden is hier niet altijd voldoende op gehandhaafd. De opstelling van een adequaat regionaal handhavingsbeleid is dan ook een belangrijk instrument voor de aanpak van de onrechtmatige bewoning.

Er moet veel meer onderscheid gemaakt worden tussen verschillende niches in de woningmarkt. Er moet ruimte geboden worden voor differentiatie. Voorbeelden zijn onder andere (tijdelijke) woningen voor arbeidsmigranten.

2.3.2 Regionale uitwerking POL-thema vrijetijdseconomie

De uitwerking van het POL-thema "Vrijetijdseconomie" voor de regio Midden-Limburg is onderdeel van een bredere aanpak van het thema recreatie en toerisme. De uitwerking van het POL thema is het opstellen van een beleidsplan voor de problemen die spelen rondom verblijfsaccommodaties. De "vitaliteitsscan verblijfsaccommodaties" die in maart 2015 is opgeleverd vormt daarvoor een vertrekpunt. Daarin wordt een onderscheid gemaakt in verblijfsaccommodaties met verschillende kwaliteitsniveaus. Het voornemen bestaat om per categorie te komen tot een plan van aanpak. Dit zal moeten leiden tot afspraken over nieuwe beleidsregels, maar ook tot afspraken over een resultaatgerichte handhaving van de toepasselijke regelgeving.

De regionale visie is naar verwachting in april 2016 gereed.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Strategische Overallvisie 2010 'Leven in Leudal'

In de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.

De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de (nieuwe) gemeente en samenwerking in de regio.

De Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en bedrijven, met de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten.

De strategische overallvisie gaat in op de volgende aspecten:

  • Een weergave van de huidige situatie in Leudal wat betreft onderwerpen als werkgelegenheid, leefklimaat, arbeidspotentieel, etc.;
  • De belangrijkste maatschappelijke trends en ontwikkelingen, met relevantie voor Leudal;
  • Missie, ambities en doelen van Leudal voor de komende jaren;
  • De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de ambities en doelen met het oppakken en faciliteren van een select aantal strategische projecten;
  • De consequenties van deze ambities voor de organisatie en uitvoering van het beleid door de gemeente.

In de Strategische Overallvisie zijn geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot de kern Haelen of deze toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Wel is de ontwikkeling van de vrijetijdssector een van de speerpunten van beleid. Vanuit dat oogpunt is de onderhavige ontwikkeling passend binnen de Strategische Overallvisie 2020.

2.4.2 Structuurvisie Leudal - regie op de toekomst

Met de op 14 april 2010 door de gemeenteraad van Leudal vastgestelde structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren, wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0004.png"
Afbeelding 3. Uitsnede Structuurvisiekaart, met de ligging van het plangebied omcirkeld

De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen?

In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken.

Toerisme en recreatie

De gemeente Leudal is gelegen in een afwisselend gebied met veel natuur. In het buitengebied vind je ongerepte natuur en fiets- en wandelgebieden, zoals het Leudal. Ook de Maas vormt een fraaie landschappelijke ader met veel toeristisch-recreatieve potentie. Samen met het cultuurhistorische karakter van de dorpen vormt de gemeente Leudal een aantrekkelijke omgeving voor de toerist en de recreant. De ambitie van de gemeente Leudal is om de toeristisch-recreatieve sector te versterken.

De vestiging van een toeristische trekker die voor spin-off zorgt, is hierbij een optie, maar de gemeente wil ook kleinschalige toeristisch-recreatieve initiatieven ondersteunen. Toeristische ontwikkeling dient gezoneerd plaats te vinden, met name in de Maaszone, rond het Leudal en bij de Leistert, het recreatieve cluster.

Landgoed Leudal is gelegen tegen het Leudal aan, waardoor de ontwikkeling uitstekend past binnen het gestelde in de structuurvisie.

Toetsingskader huisvesting van arbeidsmigranten

In de gemeente Leudal is de agrarische sector goed vertegenwoordigd. Een van de gevolgen hiervan is, dat een groot aantal seizoensarbeiders in de gemeente actief zijn. Deze seizoensarbeiders worden via de private sector gehuisvest. Om te waarborgen dat de leefomstandigheden voor gebruikers van de huisvesting van een acceptabel niveau zijn, hun veiligheid voldoende is gewaarborgd en de gekozen huisvestingsvorm niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving heeft de gemeente een toetsingskader opgesteld. Huisvesting van seizoensarbeiders is enkel mogelijk indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het toetsingskader. Er wordt een onderscheid gemaakt in drie soorten huisvesting, waaronder huisvesting op recreatieve voorzieningen. Bij het gebruik van recreatieve voorzieningen wordt geen onderscheid gemaakt tussen het bieden van logies voor recreatief gebruik, en tussen het bieden van logies aan seizoenarbeiders. Teneinde de recreatieve verblijfscapaciteit te waarborgen wordt het aantal beschikbare plaatsen dat wordt ingezet voor het bieden van logies aan seizoenarbeiders alsmede het aantal personen, gebonden aan een maximum. Een volledige benutting van het kampeerterrein is enkel na een afzonderlijke gemeentelijk afweging mogelijk. Huisvesting op bestaande recreatieve terreinen behoort tot de mogelijkheden mits er een strikte scheiding is tussen het recreatieve product en de huisvesting van buitenlandse werknemers.

In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de afwegingen naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS en op de relatie met het provinciaal- en gemeentelijk beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten.

2.4.3 Kadernotitie huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal

Op 13 oktober 2015 heeft de raad van Leudal de 'Kadernotitie huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal' vastgesteld. De notitie is op 3 november 2015 in werking getreden. De kadernotitie gaat in op verschillende vormen van huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal en beschrijft per soort huisvesting de regels die hiervoor gelden. Het doel van het beleid is het waarborgen van een goede huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal, passend in de omgeving.

Bij de huisvesting van arbeidsmigranten worden de volgende groepen onderscheiden:

  1. a. Short-stay: arbeidsmigranten die hier niet langer dan 4 maanden verblijven;
  2. b. Mid-stay: arbeidsmigranten die hier 4 tot 9 maanden verblijven, maar nog niet weten of zich hier permanent willen vestigen of die wel al besloten hebben dat ze zich hier willen vestigen maar nog géén reguliere huisvesting hebben gevonden;
  3. c. Long-stay: arbeidsmigranten die zich hier permanent vestigen.

Campings en recreatieparken zijn primair bedoeld om te recreëren. Vanuit het gebrek aan voldoende huisvesting voor arbeidsmigranten en woonurgenten worden deze voorzieningen ook gebruikt voor huisvestingsdoeleinden met een maximale verblijfsduur van 9 maanden per jaar. Vanuit de huidige beleidsregels is deze huisvesting, onder voorwaarden, mogelijk. Omdat de behoefte aan arbeidsmigranten structureel is geworden, dient ook de huisvesting structureler te worden. Langdurige huisvesting op campings en recreatieterreinen is geen gewenste structurele oplossing van het huisvestingsvraagstuk. Daarnaast kan deze huisvesting de recreatieve functie verdringen, waardoor een exploitant financieel nog meer afhankelijk wordt van het huisvesten van arbeidsmigranten. Door grote groepen arbeidsmigranten bij elkaar te huisvesten is er ook weinig mogelijkheid tot integratie. Daarnaast is de kwaliteit van wonen vaak gering en ook door het stellen van voorwaarden niet beter te krijgen. Het beleid in Leudal sluit aan bij het provinciale beleid om huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten op campings en recreatieparken na 2026 niet meer toe te staan. Binnen deze termijn moeten binnen de reguliere woonvoorraad (short-stay en mid-stay) of bij agrarische bedrijven voldoende huisvestingsmogelijkheden gerealiseerd zijn. De huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten op campings/recreatieparken dient tot 2026 te voldoen aan onderstaande regels.

  1. a. Huisvesting van arbeidsmigranten en woonurgenten op campings/recreatieparken waar dit bij vaststelling van dit beleid nog niet plaatsvond, is niet toegestaan.
  2. b. Bestaande vergunde situaties mogen worden gehandhaafd tot uiterlijk 2026.
  3. c. Bestaande niet vergunde situaties kunnen worden gelegaliseerd, mits aan dit beleid wordt voldaan.
  4. d. De huisvesting moet ondergeschikt zijn aan de recreatieve functie. Dit betekent dat maximaal 35% van de aanwezige slaapplekken/bedden gebruikt mag worden ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het concreet aantal te huisvesten personen wordt per casus bepaald en vastgelegd. Er is sprake van maatwerk. Hierbij wordt rekening gehouden met:
    1. 1. de locatie van de recreatievoorziening;
    2. 2. de bereikbaarheid;
    3. 3. het aantal parkeervoorzieningen;
    4. 4. de relatie met de bebouwde omgeving (korte of grote afstand tot bebouwde omgeving).
  5. e. Tussen de huisvesting en de recreatieve voorzieningen moet een fysieke en visuele scheiding worden aangebracht. Hiermee wordt voorkomen dat een vermenging ontstaat tussen twee zeer verschillende gebruikersgroepen.
  6. f. Het terrein van de huisvesting en de recreatieve voorzieningen moeten ieder een eigen toegang hebben, zodat géén vermenging van functies ontstaat. Indien aparte toegangen niet mogelijk zijn, moet de exploitant dit motiveren en duidelijk aangeven hoe menging van functies zo veel mogelijk voorkomen wordt.
  7. g. De huisvesting is primair bedoeld voor short-stay.
  8. h. Gezinnen met kinderen mogen uitsluitend worden gehuisvest in een zelfstandige recreatiewoning;
  9. i. Huisvesting in reguliere caravans, tenten, auto’s en vergelijkbaar is niet toegestaan.
  10. j. Wanneer de behoefte aan huisvesting niet meer noodzakelijk is ter plaatse enkel nog een recreatieve functie toegestaan.
  11. k. Per bewoner wordt een minimale verblijfsgebied aangehouden van 10 m².
  12. l. De maximaal toegestane verblijfsduur per individuele bewoner bedraagt:
    1. 1. 4 maanden per jaar;
    2. 2. Indien mid-stay wordt toegestaan: 9 maanden per jaar (hoeft niet een aaneengesloten periode te zijn).

Aanvullende (technische) regels worden opgenomen in een nog op te stellen uitvoeringsprogramma.

In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de afwegingen naar aanleiding van de uitspraak van de AbRS en op de relatie met het provinciaal- en gemeentelijk beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan

3.1 Gebiedsbeschrijving

3.1.1 Beschrijving omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Haelen. Haelen is één van de grootste kerkdorpen van de gemeente Leudal. Het dorp telt ongeveer 4.400 inwoners en is gelegen tussen de Maas en natuurgebied het Leudal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0005.png"
Afbeelding 4. Luchtfoto plangebied en omgeving (2015)

De omgeving van Haelen wordt al vanaf de steentijd bewoond. Het dorp is uiteindelijk gesticht op de hoge(re) zandgronden langs de Maas. De oostelijke grens van het dorp wordt gevormd door de N273 (Napoleonsweg). In het zuiden vormt de spoorlijn Roermond – Weert de uiterste grens van het dorp. Ten noorden van Haelen ligt de kleine kern van Nunhem en de westelijke grens wordt gevormd door het natuurgebied het Leudal.

Het plangebied betreft Camping Leudal, aan de noordkant van de kern en wordt ingeklemd door het natuurgebied 'Het Leudal' aan de noordrand, de Roggelseweg aan de westkant, het agrarisch buitengebied aan de oostkant en de sportvelden van Haelen aan de zuidzijde.

3.1.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied omvat het volledige terrein van Camping Leudal en is thans deels in gebruik als kampeerterrein. De incourante opstallen (zoals vervallen caravans) zijn verwijderd en hebben plaats gemaakt voor kwalitatief hoogwaardige groepsaccommodatie. Camping Leudal heeft in totaal een oppervlakte van circa 7 hectare. De gehele camping heeft vergunning voor 280 plaatsen. In verband met de transformatie van camping naar Landgoed Leudal wordt dit aantal aanzienlijk teruggebracht. In fasen is een revitalisering van de camping gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0006.png"
Afbeelding 5. Camping Leudal in vogelvlucht in vroeger jaren

Recentelijk is een deel van de camping afgesplitst en geschikt gemaakt voor tijdelijke woonvormen en de huisvesting van arbeidsmigranten.

FlexHotels verhuurt hier huisvesting aan werknemers en/of particulieren die voor korte of lang tijd buiten hun eigen woning verblijven, waaronder met name arbeidsmigranten. FlexHotels beschikt binnen het plangebied over een recreatiepark met 44 woningen en 20 chalets welke voor korte en langere perioden worden verhuurd en biedt daarmee een maatwerkoplossingen voor 2 tot 225 gasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0007.png"
Afbeelding 6. Recreatiewoningen Landgoed Leudal

3.2 Beoogde Situatie

De beoogde situatie voor het westelijk deel (fase 1) is concreet, zoals in afbeelding 7 te zien is. Dit westelijke deel is binnen het geldende bestemmingsplan en door middel van een afwijkingsbesluit mogelijk gemaakt. In dit deel is ruimte voor diverse recreatiewoningen ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten, een bedrijfswoning, parkeervoorzieningen en centrale accommodaties.

Voor het oostelijke deel zijn de plannen minder ver uitgewerkt. Uitgangspunt is dan ook dat het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit biedt, om het concept voor Landgoed Leudal duurzaam en kwalitatief te kunnen invullen, waarbij kan worden ingespeeld op veranderende wensen en eisen uit de markt.

Om richting te kunnen geven aan de kaders die het bestemmingsplan moet stellen, is een Masterplan opgesteld voor Landgoed Leudal. Te zien valt dat in fase 1 de recreatiewoningen en centrale accommodaties grotendeels gerealiseerd zijn. De vervolgfasen zijn de realisatie van verdere centrale accommodaties, centrale parkeervoorzieningen en recreatiewoningen. Voor het gehele terrein geldt een bebouwingspercentage van maximaal 40%. Ten opzichte van de feitelijke situatie is dit een vermindering met circa 20% (zie bijlage 1)

De aanwezige landschappelijke inpassing van het terrein blijft gehandhaafd en wordt waar mogelijk versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0008.png"
Afbeelding 7. Masterplan

In de beoogde situatie van het plangebied ligt de focus op de realisatie van recreatiewoningen en voorzieningen voor groepsverblijven, outdooractiviteiten en (zakelijke) trainingen. Deze functies worden geflankeerd door:

  1. a. horeca
  2. b. sportvoorzieningen
  3. c. ondergeschikte detailhandel
  4. d. symposiumruimtes
  5. e. huisvesting van arbeidsmigranten in fase 1.

Het deel van het plangebied dat is bestemd voor verblijfsrecreatie is vanaf de Roggelseweg bereikbaar via een aparte toegang met eigen receptie via de Euldersweg. Het huisvestingsdeel voor arbeidsmigranten heeft een eigen ingang aan de zijde van de Roggelseweg, alsmede aan de zijde van de Euldersweg.

3.3 Ruimtelijke Effecten

Met de realisatie van de recreatiewoningen (fase 2 en 3) verandert het aanzicht van het recreatieterrein ten goede. Het kampeerterrein met veel vervallen caravans wordt getransformeerd in een kwalitatief hoogwaardig terrein met recreatiewoningen en groepsaccommodaties. De situering van de recreatiewoningen op het terrein is speels, maar met een duidelijke structuur. De landschappelijke invulling op het terrein ondersteunt dit concept.

Er wordt aangesloten bij de in de omgeving aanwezige waarden. De bestaande groene afscheiding wordt behouden en waar noodzakelijk versterkt. Er hoeven in het kader van de landschappelijke inpassing voor dit gedeelte dan ook geen aanvullende maatregelen genomen te worden.

De ontwikkeling van Landgoed Leudal leidt tot een ruimtelijke kwaliteitswinst in het gebied, dat hiermee ook een positief effect op de omgeving heeft.

3.4 Afweging Naar Aanleiding Van Overwegingen Abrs In Uitspraak 18 November 2015

In paragraaf 1.1 is weergegeven op welke onderdelen het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2016' is vernietigd door de AbRS. Onderstaand volgt een nadere afweging per vernietigd planonderdeel en wordt aangegeven op welke wijze deze onderdelen terugkomen in het onderhavige bestemmingsplan. In de afwegingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met gewijzigde regelgeving (OVL 2014) en beleid (gemeentelijke kadernota huisvesting arbeidsmigranten), maar omdat sprake is van de reparatie van een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze gewijzigde regelgeving en beleid worden deze niet per definitie één op één overgenomen.

Van belang in de afweging is dat verblijfsrecreatie en het bieden van trainingsfaciliteiten uitgangspunt is geweest voor de exploitatie van het terrein. Hieraan is in het verleden door de gemeente medewerking toegezegd. Daarná is medewerking verleend om tijdelijk huisvesting van arbeidsmigranten toe te staan, ter overbrugging naar het uiteindelijke doel zoals hiervoor aangegeven.

3.4.1 Maximaal aantal te huisvesten arbeidsmigranten

3.4.2 Maximum bebouwingspercentage

In artikel 4, lid 4.2.2 van de planregels van het in juli 2016 vastgestelde bestemmingsplan is bepaald dat het bouwvlak mag worden bebuwd tot maximaal het aangeduide bebouwingspercentage (40%), met dien verstande dat dit maximum zowel geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - arbeidsmigranten', als voor de overige gronden binnen het bouwvlak. In de uitspraak van 3 mei 2017 overweegt de Afdeling dat met deze regel een verband is gelegd met het in de regels neergelegde maximum aantal arbeidsmigranten in die zin dat, mocht dit maximum in rechte geen stand houden, met deze regel alsnog een beperking kan worden aangebracht in het aantal te vestigen arbeidsmigranten via de begrenzing van de oppervlakte die voor de huisvesting kan worden gebruikt. Omdat het eerder opgenomen maximum aantal arbeidsmigranten niet deugdelijk was gemotiveerd, volgt daaruit volgens de Afdeling dat ook de regeling van het bebouwingspercentage niet van een deugelijke motivering is voorzien. Het oogmerk van de regeling van het maximaal bebouwingspercentage is immers ook het aanbrengen van een beperking in het maximale aantal te huisvesen arbeidsmigranten, aldus de Afdeling.

Omdat het maximum aantal arbeidsmigranten vanuit ruimteljk oogpunt niet ten grondslag mag worden gelegd aan de motivering om een beperking aan gte brengen voor het maximum bebouwingspercentage, wordt in het onderhavge bestemmingsplan alsnog de orspronkelijke regeling opgenomen met een maximaal bebouwingsperdcentage van 40% voor het gehele terrein. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van de AbRS.

3.4.3 Maximaal één bedrijf toegestaan

In artikel 4, lid 4.2.1 van de regels is bepaald dat binnen het bouwpercel maximaal één verblijfsrecreatief bedrijf is toegestaan met de daaraan ondrgeschikte activiteiten dagrecreatie en huisvesting van arbeidsmigranten. Omdat deze regel was opgenomen vanwege de hadhaving van het maximum aantal arbeidsmigranten kan deze niet worden onderbouwd vanuit ruimtelijke argumenten. De betreffende regel is om die reden in het onderhavige bestemmingsplan geschrapt.

3.4.4 Bedrijfs- of beheerderswoning

In artikel 4, lid 4.5.2 van de regels was bepaald dat ter plaatse van de aanduiding'specifieke vorm van wonen - huisvesting arbeidsmigranten' een bedrijfs- of beheerderswoning aanwezig moet zijn waar de eigenaar van het bedrijf woont, danwel een beheerder/bedrijfsleider. De AbRS overweegt in zijn uitspraak van 3 mei 2017 dat een bestemmingsplan slechts verbods- en geen gebodsbepalingen kan bevatten en geen actieve verplichting tot verwezenlijking van de aan de gronden gegeven bestemming kan opleggen. De betreffende regel is om die reden in het onderhavige bestemmingsplan geschrapt.

3.4.5 Goot- en bouwhoogte

In artikel 4, lid 4.2.2, onder c, van de regels is bepaald dat de goot- en bouwhoogte maximaal 3,50 respectievelijk 8,50 meter mag bedragen.

De Afdeling overweegt in zijn uitspraak van 3 mei 2017 dat het feit dat het recreatieterrein een bosachtig karakter heeft, niet maakt dat een hogere bebouwing dan 5,80 m onaanvaardbaar is, mede omdat de landschappelijke waarden van het terrein zelf beperkt zijn. Daarbij is onvoldoende ge,otiveerd waarom wordt afgeweken van de maximale hoogtes die in een vergelijkbaar park (De Leistert), worden gehanteerd.

Teneinde onderbouwd te kunnen aangeven welke goot- en bouwhoogtes in het plangebied toelaatbaar zijn is advies gevraagd aan Ir. Paumen, tuin- en landschapsarchitect SBA1. Dit advies is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

In het advies wordt geconculdeerd dat de aangeduide maten voor goothoogte en nokhoogte van 350 en 580 cm als plausibel en logisch te rangschikken zijn, op grond van het navolgende:

  • de ligging in het spanningsveld tussen 'het bos en de kerk',
  • het feit dat het plangebied niet als (op historie gebaseerd of modern) landgoed te kenschetsen is.

De maximale hoogte van 580 cm limiteert de mogelijkheden voor de benutting van 1e verdieping als slaapverdieping; hoogstens 50 procent van de begane grond oppervlakte kan als slaapverdieping worden benut. Een lichte upgrade van de goothoogte naar 400 cm en een maximale bouwhoogte van 750 cm zou betekenen dat een slaapverdieping (met knieschotten van 100-125) in de omvang van de begane grond kan worden gerealiseerd. Het upgraden van de toegestane goot- en nokhoogte naar 400 cm en 750 cm is in redelijke mate in overeenstemming te brengen met de positie van de camping in het spanningsveld tussen 'het bos en de kerk'. Een sterkere upgrade van de hoogtes van goot en nok is op grond hiervan niet gewenst; dit zou de huidige evenwichtige overgang van de bouwhoogtes in de kern tot aan de bosrand, op camping het Leudal, sterk uit balans brengen.

Naar aanleiding van voornoemd advies zijn in het onderhavige bestemmingsplan de maximale goot- en bouwhoogte in eerste instantie aangepast naar 4,00 respectievelijk 7,50 meter. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 17 april 2018 heeft de raad echter een amendement aangenomen waarin is bepaald dat de maximale goothoogte van 3,50 meter en de maximale nokhogte van 5,80 meter, gehandhaafd dienen te blijven. De argumenten hiervoor zijn:

  • de oorspronkelijke ambitie en opzet van het landgoed, die de basis vormde voor het bestemmingsplan, moet worden gehandhaafd;
  • verhoging van de goot- en nokhoogte is bijgevolg ongewenst en deze maten kunnen niet los worden gezien van de zeer aanmerkelijke verruiming van het bebouwingspercentage.
  1. 1. Advies "Goot- en Bouwhoogte B-plan camping Leudal", Ir. Guido W.F.M. Paumen, Tuin- en Landschapsarchitect SBA, nr. PNR AV.GEM-LD-6081LD54-310817

3.4.6 Evenementen

Omdat door het houden van evenementen de natuurwaarden binnen het aangrenzend gelegen Natura 2000-gebied Leudal aangetast kunnen worden, is in het 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' de gebiedsaanduiding 'overige zone - Bugfferzone 5' opgenomen rondom dit natuurgebied, ter plaatse waarvan geen evenementen zijn toegestaan in verband met het effect op de meest storingsgevoelige (vogel)soort in het Natura 2000-gebied. Het plangebied is volledig gelegen binnen die 250 meter-zone. In artikel 4, lid 4.5.1, van de regels van het in juli 2016 vastgestelde bestemmingsplan is daarom vastgelegd dat tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval wordt gerekend het gebruik voor evenementen.

Volgens de overwegingen van de AbRS in zijn uitspraak van 3 mei 2017 waren in het voorheen geldende bestemingsplan 'Buitengebied Leudal' kortlopende evenementen wel toegestaan. De ligging van het recreatieterrein ten opzichte van het natuurgebied heeft daaraan niet in de weg gestaan. Aan het niet meer opnemen van de mogelijkheid tot het houden van kortlopende evenementen heeft de raad geen onderzoek naar de aantasting van natuurwaarden ten grondslag gelegd. Volgens de Afdeling is dan niet deugdelijk gemotiveerd waarom een zone van 250 m nodig is waarbinnen het houden van kortlopende evenementen op voorhand is uitgesloten. Daarbij betrekt de Afdeling dat evenementen met een intern karakter (ten behoeve van de gasten van het recreatiepark) volgens de raad wel zijn toegestaan als onderdeel van de recreateve bestemming, terwijl niet valt uit te sluiten dat die activiteiten vergelijkbare gevolgen voor de omgeving hebben.

Volgens vaste jurisprudentie moeten in een bestemmingsplan regels worden opgenomen met betrekking tot een evenemententerrein als dit vanuit een oogpunt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het terrein op de locatie van belang is. Dit is het geval wanneer op de gronden niet incidentele, terugkerenende of veel/langdurige evenementen zullen plaatsvinden. Daarbij dient ook de tijd worden meegerekend die nodig is voor het opbouwen en afbreken van de voorzieningen.

Om te kunnen beoordelen of evenementen nadelige consequenties kunnen hebben op het aangrenzend gelegen Natura 2000-gebied is de 'Effectenindicator Natura 2000' geraadpleegd. De effectenindicator geeft géén informatie over de daadwerkelijke schadelijke effecten van een activiteit noch over de significantie hiervan. Hiervoor is maatwerk vereist. De effectenindicator geeft alleen generieke informatie over mogelijke effecten van de activiteit. Uit de effectenindicator kan dus niet op voorhand worden afgeleid of een activiteit schadelijk is. Een tijdelijk evenement valt onder de categorie 'Landrecreatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0009.png"
Afbeelding 8. Overzicht effecten van 'Landrecreatie' op soorten en/of habitattypen min Natura 2000-gebied Leudal

Toelichting op activiteit 'Landrecreatie'

Bij deze vorm van recreatie wordt gedoeld op manieren waarop men in de natuur zelf recreëert. Bij deze vorm van recreatie wordt gedoeld op manieren waarop men in de natuur zelf recreëert. Er zijn vele vormen zoals wandelen, fietsen, paardrijden en mountainbiken, maar ook eenmalige recreatievormen zoals manifestaties en (vuurwerk)evenementen. De eerste vorm van recreatie leidt vooral tot visuele verstoring en kan zo vluchtgedrag van soorten oproepen. Het maakt daarbij nogal uit of de recreatie op of buiten bestaande paden plaatsvindt. De tweede vorm leidt ook tot verstoring, door geluid, licht etc. In alle gevallen maakt het uit voor de mate van verstoring in welke periode van het jaar de verstoring optreedt in verband met broedperiode, rui etc.

Toelichting op de storingsfactoren

1. Oppervlakteverlies

Kenmerk:

Afname beschikbaar oppervlak leefgebied soorten en/of habitattypen.

Interactie andere factoren:

Verlies van oppervlakte leidt tot verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied (zie aldaar). Een kleiner gebied heeft bovendien meer te leiden van randinvloeden: vaak is de kwaliteit van het leefmilieu aan de rand minder goed dan in het centrum van het gebied. Op deze manier leidt verlies van oppervlakte mogelijk ook tot een grotere gevoeligheid voor bijvoorbeeld verdroging, verzuring of vermesting.

Werking:

Door afname van het beschikbare oppervlak neemt ook het aantal individuen van een soort af. Om duurzaam te kunnen voortbestaan moet elke soort uit een minimum aantal individuen bestaan; bij diersoorten wordt meestal van een minimum aantal paartjes (reproductieve eenheden) gesproken. Wanneer een populatie te klein wordt neemt de kans op uitsterven toe, zeker als deze populatie geen onderdeel uitmaakt van een samenhangend netwerk van leefgebieden. Bij een populatie die uit te weinig individuen bestaat, neemt ook de kans op inteelt toe en dus de genetische variatie af. Hierdoor wordt een populatie kwetsbaar voor veranderingen tengevolge van bijvoorbeeld predatie, extreme seizoensinvloeden of ziekten. Ook habitattypen kennen een ondergrens voor een duurzame oppervlakte.

Afweging:

Er is geen sprake van verlies van oppervlakte natuurgebied. Indien evenementen worden georganiseerd vinden deze plaats binnen het recreatieterrein.

7. Verontreiniging

Kenmerk:

Er is sprake van verontreiniging als er verhoogde concentraties van stoffen in een gebied voorkomen, welke stoffen onder natuurlijke omstandigheden niet of in zeer lage concentraties aanwezig zijn. Bij verontreiniging is sprake van een zeer brede groep van ecosysteem/gebiedsvreemde stoffen: organische verbindingen, zware metalen, schadelijke stoffen die ontstaan door verbranding of productieprocessen, straling (radioactief en niet radioactief), geneesmiddelen, endocrien werkende stoffen etc. Deze stoffen werken in op de bodem, grondwater, lucht.

Interactie andere factoren:

Geen directe interactie met andere factoren. Wel kan verontreiniging als gevolg van andere facoren optreden.

Gevolg:

Vrijwel alle soorten en habitattypen reageren op verontreiniging. De ecologische effecten uiten zich in het verdwijnen van soorten en/of het beïnvloeden van gevoelige ecologische processen. Deze beïnvloeding kan direct plaatsvinden maar ook indirect via een opeenvolging van ecologische interacties. Bovendien kan verontreiniging zich pas vele jaren/decennia later manifesteren. De gevolgen van verontreiniging zijn divers en complex. In het algemeen kan gesteld worden dat aquatische habitattypen en soorten gevoeliger zijn dan terrestrische systemen. Ook geldt dat soorten in de top van de voedselpiramide, als gevolg van accumulatie, van verontreinigingen gevoeliger zijn. Echter, afhankelijk van de concentratie en duur van de verontreiniging zijn alle habitattypen en soorten gevoelig en kan verontreiniging leiden tot verandering van de soortensamenstelling.

Afweging:

Evenementen leiden niet tot verontreiniging van het natuurgebied.

13. Verstoring door geluid

Kenmerk:

Verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen; permanent zoals geluid wegverkeer danwel tijdelijk zoals geluidsbelasting bij evenementen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie.

Interactie andere factoren:

Treedt vaak samen met visuele verstoring op door bijv. vlieg- en autoverkeer, manifestaties etc.

Gevolg:

Logischerwijs zijn alleen diersoorten gevoelig voor direct effecten van geluid. Geluid sec is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beïnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu geluid. Voor zeezoogdieren en vogels is in bepaalde gevallen deze dosis-effect relatie goed gekwantificeerd.

Afweging:

Geluid is wel een potentiële storingsfactor. daarbij moet echter worden bedacht dat er vanwege de aanwezigheid van het recreatieterrein ook reeds sprake is van een bepaalde mate van geluid, zoals stemgeluid, geluid van (auto)verkeer en dichtslaande deuren, muziek en omroepinstallatie. Indien een evenement wordt georganiseerd is hiervoor tevens een evenementenvergunning volgens de APV vereist. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden voor wat betreft de mate waarin geluid mag worden geproduceerd (maximale geluidbelasting en periodes waarbinnen sprake mag zijn van geluid vanwege het evenement). Daarmee kan voldoende worden verzekerd dat de extra geluidbelasting als gevolg van maximaal drie evenementen per jaar binnen de perken blijft.

14. Verstoring door licht

Kenmerk:

verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc.

Interactie andere factoren:

Geen.

Gevolg:

Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet verder dan het kwalitatief signaleren van risico's. Met name schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door de lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van het leefgebied worden vermeden.

Afweging:

Evenementen leiden niet tot meer licht dan reeds toegestaan binnen de recreatiebestemming.

16. Optische verstoring

Kenmerk:

Optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.

Interactie andere factoren:

Treedt vaak samen op met verstoring door geluid (in geval van recreatie) of trilling en licht (in geval van voertuigen, schepen).

Gevolg:

Optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. De soort reageert bijvoorbeeld op beweging omdat een potentiële vijand wordt verwacht. Andersom kan optische verstoring juist ook het uitzicht van soorten beperken waardoor zij potentiële vijanden niet zien naderen. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortspecifiek en hangen van de schuwheid van de soort en de mate waarin gewenning optreedt. Bovendien kunnen de effecten afhankelijk zijn van de periode van de levenscyclus van de soort: in de broedtijd zijn soorten over het algemeen schuwer en dus gevoeliger voor optische verstoring.

Afweging:

Omdat reeds sprake is van een recreatieterrein met de nodige gasten en bezoekers zal een evenement slechts beperkt leiden tot extra optische verstoring.

17. Verstoring door mechanische effecten

Kenmerk:

Onder mechanische effecten vallen verstoring door betreding, golfslag, luchtwervelingen etc. die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers.

Interactie andere factoren:

Verstoring kan samenvallen met verstoring door geluid, licht en trilling.

Gevolg:

Deze storende factor kan leiden tot een verandering van het habitattype en/of verstoring of het doden van fauna-individuen. Bij habitattypen treedt de verstoring/verandering vaak op ten gevolge van recreatie of bijvoorbeeld militaire activiteiten. Het effect is zeer afhankelijk van de kwetsbaarheid (gevoeligheid) van het habitattype. Waterrecreatie en scheepvaart leiden tot golfslag, hetgeen effect kan hebben op de oeverbegroeiing en waterfauna. Luchtwervelingen van bijvoorbeeld windmolens kunnen leiden tot vogelsterfte.

Afweging:

Buiten geluid zal er bij evenementen op het recreatieterrein geen sprake zijn van mechanische effecten.

Onderzoek.

Omdat de effectenindicator géén informatie geeft over de daadwerkelijke schadelijke effecten van een activiteit noch over de significantie hiervan, maar alleen generieke informatie geeft over mogelijke effecten van de activiteit, is nader effectenonderzoek uitgevoerd2. Dit rapport is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Onderzocht is of het mogelijk is om, eventueel onder voorwaarden, 3 evenementen per jaar op de camping toe te staan. Omdat het niet duidelijk is wat deze evenementen gaan worden is er op basis van aannemelijke vormen van verstoring een toetsing gedaan aan de vigerende natuurwetgeving, waaronder gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Conclusie:

Op basis van de effectenbeoordeling uit hoofdstuk 7 van het rapport 'Effectenbeoordeling evenementenNatura 2000' wordt in het rapport gesteld dat het houden van evenementen op de camping niet zal leiden tot significante negatieve effecten op de instandhoudingdoelen, habitattypen en (onder bepaalde voorwaarden) habitattypen. Er is echter ook inzichtelijk gemaakt dat het houden van evenementen die geluid- licht- en/of optische verstoring met zich meebrengen negatieve gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, hun leefgebied, of functionele omgeving.

Indien er bepaalde mitigerende maatregelen worden getroffen en randvoorwaarden worden gesteld kunnen evenementen met dergelijk verstoringsvormen in bepaalde periode wel worden toegestaan. Deze zijn hieronder opgenomen:

  1. a. Evenementen kunnen alleen worden toegestaan met een maximale geluidsproductie van 110 dB(A) vanaf de bron.
  2. b. Bij evenementen waarbij kunstlicht wordt toegepast mag in de periode maart t/m november onder geen enkele voorwaarden een toename in lichtverstoring optreden in het naastgelegen natuurgebied. Kunstlicht wordt naar binnen gericht en er dient een zone van 25 meter vanaf de rand van de camping naar binnen gericht donker te blijven.
  3. c. Optische verstoring wordt altijd voorkomen door bij evenementen een bufferzone van 25 meter vanaf de rand van de camping naar binnen gericht aan te houden waarbinnen geen activiteit plaats vind.
  4. d. Evenementen duren maximaal 72 uur.

Indien bovenstaande randvoorwaarden worden gehanteerd kunnen significante negatieve effecten op de bever worden uitgesloten. Het hanteren van een zone van 25 meter waar geen licht en of optische verstoring mag optreden zorgt er voor dat zoogdieren minimaal worden beïnvloed en broedgevallen van vogels niet worden verstoord en mogelijk worden vernietigd.

Hoewel het op voorhand nooit uit te sluiten is dat er geen dieren worden verstoord zullen de randvoorwaarden er toe leiden dat verstoring minimaal is en op populatieniveau geen significant effect zal hebben.

In de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is in lid 4.5.3 bepaald dat maximaal 3 evenementen per jaar kunnen worden gehouden, mits wordt voldaan aan de hiervoor onder a. tot en met d. genoemde voorwaarden.

  1. 2. Effectenbeoordeling van evenementen Camping Het Leudal te Haelen op het Natura 2000 gebied Het leudal, Bureau van Nierop d.d. 6 februari 2018, projectnr. 2594

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieuaspecten

Bij het toekennen van de recreatieve bestemming ten behoeve van Landgoed Leudal dient rekening gehouden te worden met (milieu-)aspecten vanuit de omgeving en op de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten bodem, geluid, lucht, externe veiligheid en milieuzonering voor het plangebied wordt in de navolgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de beoogde ontwikkeling voor de aspecten archeologie, leidingen en infrastructuur, natuur en landschap, flora en fauna, waterhuishouding, verkeer en economische uitvoerbaarheid. De hieruit voortkomende bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht.

4.1.1 Bodem

Achtergrond

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de aanwezige functies. Uitgangspunt is dat er minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740.

Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van 5 jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig. Bij een ouderdom tussen de twee en vijf jaar, moet door middel van een historisch onderzoek worden onderzocht of er activiteiten hebben plaatsgevonden die de kwaliteit van de bodem nadelig beïnvloed kunnen hebben. Is dit het geval, dan dient minimaal dat deel van het terrein opnieuw onderzocht te worden. Is het bodemonderzoek ouder dan vijf jaar, dan is nieuw verkennend onderzoek vereist. In dit geval is een nieuw onderzoek niet noodzakelijk, aangezien er de afgelopen jaren geen nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en dit bestemmingsplan voorziet in een reparatie van de door de AbRS vernietigde onderdelen.

Onderzoek

Voor het gehele terrein van Landgoed Leudal is een bodemonderzoek uitgevoerd door Archimil (16-12-2010). Aangegeven wordt dat er sprake is van een plaatselijke lichte verontreiniging van de bovengrond met PCB's en/of Kobalt. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank is de bodemlaag licht verontreinigd met minerale Olie en PAK's. Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen. Tevens worden plaatselijk matige tot sterke verontreinigingen met nikkel aangetroffen, naar alle waarschijnlijkheid met natuurlijke oorsprong.

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel wordt geadviseerd het grondwater, zonder aanvullende maatregelen, niet te gebruiken voor consumptieve doeleinden.

4.1.2 Wegverkeerslawaai

Achtergrond

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) in werking getreden. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer en spoorwegen.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft (zie onderstaande tabel), met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0010.png"

Woningen, scholen en o.a. ziekenhuizen betreffen geluidsgevoelige objecten. Dit houdt in dat er moet worden aangetoond dat (weg)verkeerslawaai ter plaatse geen negatieve effecten teweegbrengt voor de toekomstige bewoners of gebruikers van een geluidsgevoelig object. In feite mogen nieuwe geluidsgevoelige objecten niet worden gerealiseerd, wanneer er een geluidsbelasting van wegverkeer optreedt van 48 dB of hoger, tenzij ontheffing is verleend door het College van burgemeester en wethouders (tot maximaal 63 dB). Hiervoor dient tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een hogere waarden procedure op grond van de Wgh te worden gevoerd.

Toetsing

De recreatiewoningen zijn geen geluidgevoelige objecten zoals bepaald in de Wgh. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is en dat de Roggelseweg derhalve geen belemmering voor de planvorming vormt.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Achtergrond

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen:

minimaal 1 ontsluitingsweg minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm 3%-norm
Woningen (maximaal) 1.500 3.000
Kantoren (maximaal) 100.000 m2 bvo 200.000 m2 bvo

Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen.

Toetsing

De NIBM-grens voor kantoor- en woningbouwlocaties houdt in dat met de bouw tot maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² aan kantoren, beneden het criterium van 3 % gebleven wordt. Een maatschappelijke functie wordt niet expliciet genoemd. Vergeleken met 1.500 woningen of 100.000 m² kantoor neemt het verkeer op de locatie in veel mindere mate toe. Een plan met 1.500 woningen heeft minimaal 1.500 * 2 = 3.000 extra motorvoertuigbewegingen tot gevolg.

Binnen het bestemmingsplan wordt ruim onder dit aantal motorvoertuigbewegingen gebleven. Uitgangspunt is dat er circa 175 recreatiewoningen worden gerealiseerd. Met dit aantal wordt derhalve ruim onder het 3% criterium gebleven (zie voor meer informatie paragraaf 4.7).

Het project draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt.

Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving bedroeg de concentratie Pm2,5 ter plaatse in 2014 13,4 µg/m³ en de concentratie PM10 20,68 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedroeg in 2014 15,78 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³.

Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende voor de realisatie van de recreatievoorzieningen. Daarnaast zal door voortschrijdende voertuigtechnologie de luchtkwaliteit in de toekomst naar verwachting nog verder verbeteren.

4.1.4 Externe Veiligheid

Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Toetsing

Risicokaart

Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.

Even buiten het plangebied komt één object voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Ten oosten van het plangebied bevindt zich op de camping een bovengrondse tank propaan of ander brandbaar gas aanwezig is met een capaciteit van 5.000 liter. Doordat de capaciteit kleiner is dan 13.000 liter valt de propaantank niet onder het Bevi. De bovengrondse tank heeft een maximale plaatsgebonden risicocontour van 20 meter. Binnen dit gebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten opgericht.

Als gevolg van de transformatie van camping tot landgoed vindt op de locatie een verdunning van het aantal standplaatsen plaats. Standplaatsen verdwijnen ten behoeve van recreatiewoningen. De personendichtheid in het plangebied zal daarmee niet significant wijzigen. De verwachting is niet dat er sprake is van een (significante) toename van het groepsrisico ter plaatse.

Buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In de omgeving van het plangebied zijn op basis van vigerende bestemmingsplannen en overige leidinggegevens geen buisleidingen gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

In het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. In de omgeving van de betreffende locatie is de N273 gelegen. Deze weg ligt op een afstand van circa 1.250 m van het plangebied, waardoor het groepsrisico niet betrokken hoeft te worden.

De aandachtspunten voor het plaatsgebonden risico inzake wegverkeer betreffen de wegvakken waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico op 53 wegvakken een aandachtspunt. Omliggende wegen nabij het plangebied worden niet nader genoemd bij de opsomming van deze wegvakken

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied is gelegen op meer dan 1.000 meter van de spoorlijn Weert - Roermond. Het invloedsgebied van de spoorlijn bedraagt echter ruim 1.700 m. Dit betekent dat het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied. Gezien de afstand kan geen sprake zijn van een significante toename van het groepsrisico. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt daarmee dan ook geen belemmering.

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg of buisleiding) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de woonvoorzieningen.

4.1.5 Milieuzonering

Achtergrond

Er dient bekeken te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project (in al haar activiteiten) of waarvan het project juist hinder ondervindt.

De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' ;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
  • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.

Toetsing

De gewenste ontwikkeling vindt binnen het huidige terrein van Camping Leudal plaats. Dit betekent dat er ruimtelijk geen uitbreiding zal plaatsvinden. Er vindt op milieuhygiënisch vlak dan ook geen verslechtering van de situatie plaats. Er zijn in de omgeving tevens geen bedrijven of instellingen gelegen die een belemmering opleveren voor de voorgestane ontwikkeling in het plangebied.

4.1.6 Milieueffectrapportage

4.2 Archeologie

Achtergrond

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen.
  • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen(principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Limburg niet langer archeologische rapporten en programma's van eisen. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden).

De gemeente Leudal heeft een eigen archeologische advieskaart laten opstellen door archeologisch adviesbureau RAAP. Dit RAAP rapport met nummer 1952 is genaamd 'Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Leudal' en is vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 8 februari 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP18HnRoggelsewg54-VG02_0011.png"

Toetsing

Op basis van de archeologische advieskaart is het plangebied overwegend gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij grondingrepen van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor een klein deel van het plangebied geldt dat sprake is van een middelhoge verwachtingswaarde. Hiervoor geldt dat bij grondingrepen van meer dan 2.500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Voor de recreeatiewoningen geldt dat deze dusdanig gefundeerd zijn dat er geen bodemingreep dieper dan 40 cm noodzakelijk is. Dit betekent dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Mocht er evenwel op een deel van het terrein een grondverstoring dieper dan 40 cm noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld voor een waterpartij, gebouwen met diepere fundering et cetera) dan is wel een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied wordt derhalve een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

4.3 Natuur En Landschap

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied is gelegen aan de rand van Het Leudal. Het Leudal is een natuurgebied dat binnen de EHS gelegen is. Het plangebied valt buiten de door de provincie Limburg aangewezen natuurgebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Goudgroene Natuurzone, maar Landgoed Leudal grenst aan de noordzijde wel direct aan de Goudgroene Natuurzone. Mogelijk verstorende effecten van bouwplannen zijn: versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit etc. Voor de ontwikkeling van de recreatiewoningen op de projectlocatie zijn de verstoring van tijdelijke aard (alleen tijdens de bouw). De menselijke activiteit in het plangebied worden ten opzichte van de huidige situatie, waarin reeds sprake is van een kampeerterrein niet vergroot. Vanuit provinciaal beleid hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden.

Wel is van belang dat door het houden van evenementen de natuurwaarden binnen het aangrenzend gelegen Natura 2000-gebied 'Leudal' aangetast kunnen worden. In par. 3.4.6 is reeds ingegaan op de mogelijke consequenties voor het natuurgebied van het houden van evenementen.

De landschappelijke waarden van het terrein zelf zijn echter beperkt. Immers, op dit moment is sprake van een kampeerterrein in transitie. Het kampeerterrein is aan de zuidzijde landschappelijk afgeschermd van de sportvelden. Deze landschappelijke inpassing zal gehandhaafd blijven en waar mogelijk versterkt worden. Het terrein zelf zal tevens landschappelijk ingericht worden door aanplant van bomen en struiken.

4.4 Kabels En Leidingen

Volgens de risicoatlas, kaarten van de Gasunie en Waterschapsbedrijf Limburg én informatie van TenneT, komen op, of in de directe omgeving van, het plangebied geen leidingen of kabels voor, met een dusdanige beschermingszone dat zij de ontwikkeling van de recreatiewoningen belemmeren.

4.5 Verkeerskundige Aspecten

Verkeersaantrekkende werking

Om de recreatiewoningen, centrale voorzieningen etc. te kunnen realiseren is een groot aantal standplaatsen verdwenen. De verkeersaantrekkende werking van de recreatiewoningen ten opzichte van de standplaatsen zal ongeveer gelijk zijn. De bezettingsgraad van de receatiewoningen zal hoger (3-4 per eenheid) zijn dan bij de standplaatsen (circa 2 per standplaats), maar er worden meer standplaatsen verwijderd dan recreatiewoningen teruggebouwd. Netto betekent dit dat de verkeersaantrekkende werking naar verwachting eerder zal afnemen dan zal toenemen in het gebied.

Parkeren

De gemeente Leudal volgt de CROW-normeringen met betrekking tot het aantal parkeervoorzieningen dat op eigen terrein gerealiseerd dient te worden. Op basis van de CROW-normeringen geldt een parkeernorm voor recreatiewoningen van 1,25 per unit (ontleend aan de CROW publicatie 272) . Dit betekent dat voor circa 175 units een parkeernorm geldt van circa 219 plaatsen. Verspreid over het terrein zijn diverse parkeerplaatsen, gepland. In totaal wordt rekening houden met circa 330-350 parkeerplaatsen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de CROW-normen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van Landgoed Leudal, heeft geen onevenredige verkeersaantrekkende werking. Er zijn voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein beschikbaar zodat voldaan kan worden aan de gemeentelijke en landelijke parkeernormen.

4.6 Duurzaamheid

Bij de ontwikkeling wordt, conform de eisen van het Bouwbesluit, aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Bij de bouw worden onder andere niet-uitlogende materialen gebruikt en vindt infiltratie van het hemelwater plaats (zie navolgende paragraaf).

4.7 Waterhuishoudkundige Aspecten

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.

4.7.1 Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht.

Nationaal Waterplan 2009-2015

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in POL2014 en is nader geconcretiseerd in de POL-aanvulling Provinciaal Waterplan 2010-2015 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze POL-aanvulling zal in 2016 opgevolgd worden door het Provinciaal Waterprogramma 2016-2021, conform de 6-jarige plancyclus van de KRW. Dit programma zal onderdeel uitmaken van het tweede nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas.

In Nederland zijn vijf instanties betrokken bij het waterbeheer en de watervoorziening. Op grond van de Waterwet (2009) en het Bestuursakkoord Water (2011) is de verantwoordelijkheid als volgt verdeeld:

  1. 3. Het Rijk is verantwoordelijk voor beleid en wetgeving op nationaal niveau en voor het beheer van het hoofdwatersysteem: de zee en de grote rivieren, meren en kanalen.
  2. 4. De Provincies zijn verantwoordelijk voor het beleid en regelgeving voor de regionale grond- en oppervlaktewatersystemen, en de vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van openbare watervoorziening, de grotere industriële onttrekkingen en die voor energieopslagsystemen.
  3. 5. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van de regionale grond- en oppervlaktewatersystemen, de zuivering van afvalwater en de zorg voor waterkeringen ten behoeve van de veiligheid langs de Maas. De waterschappen concretiseren de provinciale beleidskaders uit het POL en het provinciaal waterplan in een waterbeheerplan dat het karakter krijgt van een uitvoeringsprogramma.
  4. 6. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor rioleringbeheer en hebben de zorgplicht voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.
  5. 7. Het drinkwaterbedrijf is wettelijk verantwoordelijk voor de productie en distributie van drinkwater.

Beekdalen zijn belangrijk zowel voor het vasthouden en bergen van wateroverschot als voor het bereiken van de ecologische doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Ze fungeren als ecologische verbinding tussen natuurkernen en vormen het landschappelijk raamwerk. Ze zijn daarmee belangrijk voor de toeristische en recreatieve aantrekkelijkheid van Limburg.

Beekdalen zijn lager gelegen gebieden (beekdal- en droogdalbodems, bron- en kwelgebieden en laagten) waar het neerslagoverschot en vaak ook het uittredende grondwater (kwelzones en bronnen) via beken wordt afgevoerd. De beekdalen zijn onderdeel van de Bronsgroene landschapszone, voor zover geen onderdeel van Goudgroene of Zilvergroene natuurzone. In de provinciale omgevingsverordening is de functie strategische waterberging voor de beekdalen aangeduid.

Aan de natuurbeken inclusief hun natuurzones (herinrichtings- en meanderzones) is de natuurfunctie toegekend en deze maken deel uit van het natuurnetwerk. Ze zijn mede vanwege de eisen van de Kaderrichtlijn Water grotendeels gelegen binnen de Goudgroene, Zilvergroene en Bronsgroene natuurzones.

De (grond)waterafhankelijke natuurgebieden, zoals vennen, hoogvenen, moerassen, bronnen en kwelgebieden vormen onderdeel van de Goudgroene en Zilvergroene natuur. Hiervoor geldt het beschermingsregime vanuit het natuurbeleid. Voor ondiepe grondwateronttrekkingen met mogelijke invloed op deze natuurgebieden is samen met de waterschappen een vergunningenkader ontwikkeld dat overgedragen wordt aan het waterschap.

In POL 2014 worden 48 natte natuurparels onderscheiden, die vanwege de aanwezige en potentiële natuurwaarden de hoogste prioriteit bij het hydrologisch herstel krijgen. Daarvan zijn er 21 tevens Natura2000-gebied, waarvoor specifieke doelstellingen gelden, die worden uitgewerkt in de beheerplannen Natura2000. Het hydrologisch herstel is erop gericht om een zo natuurlijk mogelijk grondwaterpeil te realiseren met een (grond)waterkwaliteit die voldoet aan de eisen die de natuur stelt. Daarvoor zijn er rond 42 natte natuurparels hydrologische bufferzones aangewezen, waarvoor regelgeving in de waterschapskeur is opgenomen ten aanzien van industriële grondwateronttrekkingen in de provinciale verordening en ten aanzien van beregening in de vorm van een 'stand-still'-beginsel.

Voldoende en schoon water is een economische factor van betekenis en onmisbaar voor mens en natuur. De burger stelt steeds hogere eisen aan de waterveiligheid, het gebruik en de beleving van water. Duurzaamheid en publieke participatie zijn daarom volgens POL 2014 belangrijke uitgangspunten.

De Provincie stelt de ambitie en de normen voor de regionale watersystemen vast. Doel is om de wateroverlast en de watertekorten in het regionale watersysteem te beperken door meer ruimte voor water beschikbaar te stellen, de sponswerking te versterken en te anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering.

In de toekomst gaan in het regionale watersysteem vaker en langer droogteperiodes ontstaan, met gevolgen voor het ruimtegebruik, als daar niet tijdig op wordt ingespeeld door maatregelen te treffen. Daarbij worden zoveel mogelijk kansen benut om combinaties te maken met doelen op het gebied van economie, ecologie, waterkwaliteit, natuur, landschap en recreatie, teneinde een maximale maatschappelijke winst te behalen.

De huidige ecologische en fysisch-chemische toestand van de (natuur)beken is over het algemeen matig tot ontoereikend, terwijl de opgave is om tot een goede toestand te komen (zie verder het Provinciaal Waterplan 2010-2015). De kwaliteit van ongeveer 30% van de natte natuurparels voldoet aan de gestelde eisen.

Schoon oppervlakte- en grondwater is van vitaal belang voor de drinkwatervoorziening, volksgezondheid, natuur, landbouw, recreatie, industrie en visserij en een belangrijke randvoorwaarde voor een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving.

In het Bestuursakkoord Water zijn afspraken gemaakt om te komen tot verbetering van de doelmatigheid in de waterketen in de vorm van taakstellingen voor de partners. Daarbij zullen de sectoren inzetten op cultuurverandering, bundeling van kennis en capaciteit, professionalisering van operationele taken, innovatie, etc.

Waterschap Peel en Maasvallei

Op 14 oktober 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan is in werking getreden op 22 december 2015 en heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021.

Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. De Limburgse waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas gaan namelijk vanaf 2017 samen verder als Waterschap Limburg. Aangezien de planperiode loopt van 2016-2021 is er in het waterbeheerplan sprake van een overgangsjaar. Desondanks wordt in het plan overal uitgegaan van één waterschap.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe de waterschappen invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe de waterschappen het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen en houden. Beschreven wordt voor welke thema’s de waterschappen aan de lat staan, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Keur waterschap Peel en Maasvallei

Op waterstaatswerken en watergangen (waterlopen) is de Keur van het waterschap Peel en Maasvallei van toepassing. In de Keur worden enkele handelingen in het watersysteem beperkt, waaronder het lozen van water in het watersysteem en het realiseren van werken c.q. bebouwing binnen de keurzones van een waterstaatswerk of watergang. Concreet voor dit plangebied geldt dat het in de omgeving aanwezige oppervlaktewater op voldoende afstand is gelegen en hierop geen invloed op wordt uitgeoefend.

4.7.2 Kenmerken van het watersysteem

De kenmerken van het watersysteem, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodemopbouw en grondwater, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater.

Bodemopbouw en grondwater

De bovengrond van de planlocatie wordt volgens de Bodemkaart van Nederland, gerekend tot de Dikke eerdgronden, voornamelijk bestaand uit lemig fijn zand.

Het gebied valt binnen de grondwatertrap VII. Bij grondwatertrap VII bevindt het grondwater zich op grote diepte: de gemiddelde hoogste grondwaterstand bevindt zich dieper dan 80 cm-mv en de gemiddeld laagste grondwaterstand bevindt zich dieper dan 1,2 m-mv.

Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en / of grondwaterwingebied.

Blijkens de kaart 'Mileubeschermingsgebieden' van de OVL 2014 ligt het plangebied niet in een milieubeschermingsgebied. Wel grenst het plangebied aan de noordzijde aan de boringsvrije zone Roerdalslenk zone III. Blijkens de kaart 'Regionaal watersysteem' van het POL2014 er voor het plangebied geen verdere aanduidingen opgenomen. Wel grenst het plangebied aan de noordzijde aan een van de 48 in het POL aangewezen natte natuurparels.

Oppervlaktewater

In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen waarmee rekening gehouden dient te worden.

Afvalwater

Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.

Hemelwater

De afvoer van hemelwater vindt plaats (conform het beleid) door middel van infiltratie in de ondergrond. Voor fase 1a en 1b vindt afkoppeling plaats door middel van Wadi's met drainagebuizen.

Voor het overige deel van het plangebied zal op een zelfde wijze afgekoppeld worden. De bodemdoorlaatbaarheidskaarten van het waterschap geven aan dat de bodem redelijk doorlatend is, met een K-waarde van 0,45-0,75 m/dag. Dimensionering van toekomstige waterhuishoudkundige werken dient, indien geen sprake is van een overloop (zoal in fase 1 het geval is), gedimensioneerd te worden op een bui van T=100 (bui van 62,5 mm). Uitgaand van een bebouwd en verhard oppervlak (inclusief parkeervoorzieningen) van circa 20.000 m2 betekent dat voor het gehele Landgoed Leudal een bergend vermogen van 1.250 m3.

De exacte dimensionering en situering van de Wadi's wordt in de bouwaanvraag nader uitgewerkt, op het terrein is echter voldoende ruimte beschikbaar voor de hemelwaterafvoer.

Conclusie

Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. De conclusie luidt dat bij de voorgenomen ontwikkeling geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Planonderdelen

Het bestemmingsplan voor Landgoed Leudal 2016 is vervat in een verbeelding, de planregels en de toelichting.

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

Het nieuwe bestemmingsplan voor Landgoed Leudal is opgesteld conform het beleid van de gemeente Leudal. Dit betekent dat het gemeentelijk Kaderplan én het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen (inclusief de standaardregels) leidend zijn geweest. Tevens is het bestemmingsplan in overeenstemming met de landelijke richtlijnen voor bestemmingsplannen (RO Standaarden 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Omdat het een reparatie betreft van het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Landgoed Leudal' is in het onderhavige bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van dat bestemmingsplan.

5.2 Opzet Planregels

De regels zijn opgesteld conform de wettelijke systematiek voor bestemmingsplannen en de aanvullende gemeentelijke systematiek, zoals vervat in het Handboek Ruimtelijke Plannen, rekening houdend met de systematiek van het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Landgoed Leudal'. Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.

De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen.

Wijze van meten (artikel 2)

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning
  • Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

'Groen' (artikel 3)

De groenzone rondom Landgoed Leudal wordt als 'Groen' bestemd. Hiermee wordt het groene karakter en de landschappelijke inpassing van het recreatieterrein zekergesteld. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegelaten. Tevens zijn binnen deze bestemming geluidwerende voorzieningen mogelijk, mits deze landschappelijk zijn ingepast.

'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (artikel 4)

Het recreatieterrein heeft de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het betreft een globale bestemming. Binnen het bouwvlak zijn diverse verblijfsrecreatieve voorzieningen toegelaten (chalets, recreatiewoningen, centrale voorzieningen, groepsaccommodaties, kampeerterrein). Daarnaast is er ruimte voor waterhuishoudkundige voorzieningen, water, verhardingen, parkeergelegenheid.

Naast bovenstaande voorzieningen wordt ruimte geboden voor huisvesting van arbeidsmigranten (in fase 1a en 1b), dagrecreatie, trainingsfaciliteiten en centrumvoorzieningen. Onder centrumvoorzieningen wordt verstaan: voorzieningen ten behoeve van en ondergeschikt aan de hoofdfuncties recreatie en training. Centrumvoorzieningen staan ten dienste van personen die op het landgoed verblijven. Het betreft concreet voorzieningen zoals receptie, administratie, detailhandel, restaurantvoorzieningen en opslag. Maximaal 10% van het te bebouwen oppervlak mag ingezet worden als centrumvoorzieningen.

Het maximum bebouwingspercentage van 40% is aangegeven op de verbeelding. Dit bebouwingspercentage geldt voor het bouwvlak als geheel. De maximale bouwhoogte is in de planregels opgenomen.

Binnen het terrein is één (bestaande) bedrijfswoning en één beheerderswoning, toegelaten.

Het houden van maximaal 3 evenementen per jaar is in de specifieke gebruiksregels toegestaan, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde randvoorwaarden.

In lijn met provinciaal en gemeentelijk beleid is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de mogelijkheid tot huisvesting van arbeidsmigranten binnen de inrichting te schrappen per 1 januari 2026.

Bij uitspraak van de ABRvS d.d. 18 december 2019 heeft een aanpassing plaatsgevonden met betrekking tot artikel 4 lid 4.5.3, onder e, van de planregels.

'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' (artikelen 5 en 6)

Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met verschillende ondergrenzen voor de noodzakelijkheid van archeologische onderzoek.

5.2.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 7) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 8) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 9) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden.

De Algemene afwijkingsregels (artikel 10) en Algemene wijzigingsregels (artikel 11) verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de navolgende regel zijn de Algemene procedureregels (artikel12) opgenomen. In het artikel Overigeregels (artikel 13) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In de regel Overgangsrecht (artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 15) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

In de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in Afdeling 6.4 de Grondexploitatiewet (Grexwet) opgenomen. De Grexwet is van toepassing op dit plan. Op grond van artikel 6.2.1 Bro betreft het plan een bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die samenhangen met het bouwplan, te verhalen op de exploitant. Onder kosten kan onder andere worden verstaan: de ambtelijke kosten. De hoogte van die kosten zijn berekend. Voordat de ruimtelijke procedure ten behoeve van het bouwplan kan worden gestart zal een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin het kostenverhaal en de eventuele bijdragen zijn opgenomen.

Tussen de gemeente Leudal en de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst en een exploitatieovereenkomst getekend.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op de maatschappelijke uitvoerbaarheid is reeds ingegaan in paragraaf 3.4.1.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vastelling Bestemmingsplan

Omdat met dit bestemmingsplan gevolg wordt gegeven aan de uitspraak van de AbRS en de Afdeling de raad heeft verplicht om binnen 20 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen, is sprake van een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en hoeft niet opnieuw de voorbereidingsprocedure volgens artikel 3.8 Wro te worden doorlopen. Belanghebbenden kunnen rechtstreeks in beroep tegen het onderhavige bestemmingsplan bij de AbRS.

Op 17 april 2017 is het bestemmingsplan 'Landgoed Leudal 2018' vastgesteld door de raad van de gemeente Leudal, waarbij tevens een amandement is aangenomen waarin is bepaald dat de maximale goothoogte van 3,50 meter en de maximale nokhoogte van 5,80 meter, gehandhaafd dienen te blijven. Het amendement is als bijlage opgenomen bij het Vaststellingsbesluit. De onderbouwing van het amendement is tevens weergegeven in par. 3.4.5 van deze toelichting.

7.2 Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Van De Raad Van State

Het bestemmingsplan is vastgesteld op 17 april 2018. Tegen dit bestemmingsplan is vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Op 18 december 2019 heeft de ABRvS einduitspraak gedaan (201805289/1/R1) waarmee het bestemmingsplan "Landgoed Leudal 2018" onherroepelijk is geworden.


De ABRvS heeft op één onderdeel het bestemmingsplan vernietigd en zelf voorzien in een aanpassing van artikel 4 lid 4.5.3, onder e, van de planregels. Dit artikel komt nu als volgt te luiden:


"e. optische verstoring voorkomen dient te worden. Daartoe dient een bufferzone van 25 meter vanaf de rand van de camping aan de zijde van het naastgelegen natuurgebied naar binnen gericht aangehouden te worden waarbinnen geen activiteit plaatsvindt."


Deze uitspraak is verwerkt in onderhavig bestemmingsplan. De betreffende regeling is conform de uitspraak van de ABRvS aangepast en in de toelichting is in hoofdstuk 5.2.2 "Bestemmingsregels" onder 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (artikel 4) kort gerefereerd naar deze uitspraak. De bij het bestemmingsplan behorende verbeelding is ongewijzigd gebleven.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Nota Parkeernormen

Bijlage 2 Nota Parkeernormen

Bijlage 1 Tekst Raadsfractie Ronduit Open

Bijlage 1 Tekst raadsfractie Ronduit Open

Bijlage 2 Indicatieve Berekening Bebouwingspercentage

Bijlage 2 Indicatieve berekening bebouwingspercentage

Bijlage 3 Advies Goot- En Bouwhoogte

Bijlage 3 Advies goot- en bouwhoogte

Bijlage 4 Effectenbeoordeling Evenementen Natura 2000

Bijlage 4 Effectenbeoordeling evenementen Natura 2000

Bijlage 5 Analoge Verbeelding

Bijlage 5 Analoge verbeelding

Bijlage 6 Uitspraak Raad Van State D.d. 18 December 2019

Bijlage 6 Uitspraak Raad van State d.d. 18 december 2019