KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Flora En Fauna
4.7 Water
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Planonderdelen
5.2 Opzet Regels
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Procedure
Hoofdstuk 7 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten - Kernen
Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2016
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek D.d. 23 April 2019
Bijlage 2 Aerius-calculatie D.d. 28 Oktober 2019
Bijlage 3 Watertoets D.d. 26 April 2019
Bijlage 4 Standpunt Zienswijzen

Burgemeester Aquariusstraat te Haelen

Bestemmingsplan - gemeente Leudal

Vastgesteld op 12-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Burgemeester Aquariusstraat te Haelen' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01 van de gemeente Leudal.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde grondgebonden woningen die niet onderling zijn gekoppeld door een bijbehorend bouwwerk.

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied (zie ook paragraaf 5.2.1.3 van de toelichting).

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een huishouden gehuisvest is.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.9 bebouwd oppervlak

de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.

1.10 bebouwde kom

het gebied dat door zijn 'samenhangende bebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet altijd maatgevend.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak of bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast

een voorziening, zonder eigen kookgelegenheid, in een woning of een bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming.

Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan.

Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid (zie ook artikel 2.6, Wijze van meten) en artikel 8.2, Bed & breakfast).

1.14 bedrijf aan huis

het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorend(e) bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting.

1.15 beeldkwaliteit

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.

1.16 beperkt kwetsbare objecten

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  3. c. kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
  4. d. hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
  5. e. winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  6. f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  7. g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  8. h. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
  9. i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  10. j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.17 beroep aan huis

een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting.

1.18 bestaand

  1. a. bij bebouwing:
    bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. b. bij gebruik:
    gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan.

1.19 bestaande woning

een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hieronder wordt niet verstaan een woning die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gerealiseerd in strijd met het plan en zonder een omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.23 bijzondere woonvorm

een woonverblijf waarin, al dan niet zelfstandige, woningen/kamers zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals begeleid wonen voor mindervalide personen, een woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening, met dien verstande dat onder bijzondere woonvorm niet wordt verstaan crisis-opvang.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.31 carport

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overdekte stallinggelegenheid voor voertuigen, aan minimaal 1 zijde open, waarbij de open zijde is gericht naar het openbare gebied ter plekke van de uitrit.

1.32 consument verzorgende activiteiten

het beroeps- en/of bedrijfsmatig verrichten van diensten gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.33 crisisopvang

acute opvang of opname van mensen in een acute noodsituatie (psychisch of lichamelijk).

1.34 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen.

1.35 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A).

1.36 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.37 extensief recreatief medegebruik

recreatief (mede-)gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.38 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gebruiksoppervlakte

de gebruiksoppervlakte zoals gedefinieerd in het Bouwbesluit, conform NEN2580.

1.40 gevoelig object

object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.

1.41 goed woon- en leefklimaat

woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

1.42 halfvrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.

1.43 hoekwoning

woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.

1.44 hoofdgebouw(en)

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan

1.46 kamerbewoning

het bewonen van een onzelfstandige wooneenheid, niet zijnde het verstrekken van logies

1.47 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.48 kwetsbare objecten

  1. a. woningen, met uitzondering van:
    1. 1. verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
    2. 2. dienst- en bedrijfswoningen;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.49 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.50 mid-stay huisvesting

huisvesting van woonurgente groepen, waaronder arbeidsmigranten, die langer dan 4 maanden maanden per jaar, al dan niet aaneengesloten, in de gemeente verblijven, maar nog niet weten of ze zich hier permanent.

1.51 nultredenwoning

een woning die zonder trappen van buiten af bereikbaar is en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden, waardoor de gehele woning geschikt is voor gebruik van rollator, rolstoel, scootmobiel en dergelijke. Daarmee is tevens sprake van een levensloopbestendige woning

1.52 omgevingsvergunning

een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het verrichten van de in die vergunning beschreven activiteiten.

1.53 onbenutte bouwtitel

een bestemmings-/bouwvlak waarop volgens dit bestemmingsplan een (bedrijfs)woning kan worden gerealiseerd, maar feitelijk nog geen woning is gerealiseerd.

1.54 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.

1.55 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.56 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde

werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.

1.57 onzelfstandige wooneenheid

wooneenheid welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt.

1.58 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.59 overige woonurgenten

personen, niet zijnde arbeidsmigranten die short- of mid-stay verblijven, die op korte termijn een tijdelijke behoefte hebben aan woonruimte, zoals gescheiden personen, alleenstaande studenten, verblijfsgerechtigden en personen die vanuit zorg of detentie (terug) naar de woningmarkt gaan.

1.60 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.

1.61 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.62 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.63 parkeren

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.64 peil

  1. a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: maximaal 30 cm boven de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  2. b. In andere gevallen: maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

(zie ook paragraaf 5.2.1.2 van de toelichting)

1.65 perceel

het bouwperceel.

1.66 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.

1.67 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.68 ruimtelijk niet relevant evenement

activiteit in de openlucht of in een tijdelijke accommodatie (bijvoorbeeld feesttent) met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken, zoals:

  1. a. privéfeesten;
  2. b. buurtbarbecues en buurtfeesten;
  3. c. feesten en grootschalige activiteiten in scholen;
  4. d. (demonstratieve) optochten en bijeenkomsten, al dan niet van politieke aard;
  5. e. activiteiten die worden georganiseerd om redenen van promotie, public relations, publiciteit e.d. zoals de opening van tentoonstellingen, ontvangsten, prijsuitreikingen, symposia en productpresentaties;
  6. f. (theater)voorstellingen zoals die regelmatig plaatsvinden in gemeenschapshuizen / cultureel centrum;
  7. g. rommelmarkten, vlooienmarkten, kofferbakmarkten e.d.;
  8. h. bioscoopvoorstellingen;
  9. i. weekmarkten op basis van de gemeentewet;
  10. j. kansspelen;
  11. k. dansgelegenheden (gevestigd in horecazaken);

of daarmee naar aard en omvang en invloed op onderliggende en nabijgelegen bestemmingen vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat alsnog sprake is van een ruimtelijk relevant evenement indien:

  1. a. sprake is van meer dan 6 evenementen per locatie per kalenderjaar;
  2. b. sprake is van meer dan 1 evenement per locatie per maand;
  3. c. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100 personen ingeval van privéfeesten, buurtbarbecues en buurtfeesten;
  4. d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
  5. e. er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
  6. f. er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
  1. a. er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.

1.69 ruimtelijk relevant evenement

een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en waarbij een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoet(n):

  1. a. het evenement vindt al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaats, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
    1. 1. tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of
    2. 2. tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
  2. b. er is sprake van een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
  3. c. de geluidbelasting bedraagt meer dan 50 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden;
  4. d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
  5. e. er wordt muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
  6. f. er is sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
  7. g. er worden objecten geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.

1.70 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  1. a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon en raamprostitutie;
  2. b. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. c. een seksautomatenhal;
  4. d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
  5. e. een sekswinkel.

1.71 short-stay huisvesting

huisvesting van arbeidsmigranten die ter plaatse niet langer dan 4 maanden per jaar, al dan niet aaneengesloten, verblijven.

1.72 stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.73 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan "Burgemeester Aquariusstraat te Haelen" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met planidentificatienummer NL.IMRO.1640.BP19HNBurgAquarius-ON01.

1.74 voldoende parkeergelegenheid

er wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2), waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging', tenzij in deze regels anders is aangegeven (zie ook artikel 10.1).

1.75 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied (zie ook paragraaf 5.2.1.3 van de toelichting).

1.76 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.77 voorgevel hoekwoning

de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als voorgevel wordt aangemerkt.

1.78 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen. Een hoekwoning heeft twee voorgevelrooilijnen.

1.79 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.

1.80 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.81 weg

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.82 wonen

De permanente huisvesting van een of meerdere personen in een woning of bijzondere woonvorm, om daar zelfstandig of met meerdere personen gezamenlijk een huishouden te voeren.

1.83 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.84 wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.

1.85 zijerfgebied

het deel van het voorerfgebied bij een hoekwoning, gelegen langs (het verlengde van) de zijgevel van de hoekwoning, voorzover dit geen deel uitmaakt van het achtererfgebied (zie ook paragraaf 5.2.1.3 van de toelichting).

1.86 zijgevel

de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel of achtergevel wordt aangemerkt.

1.87 zijgevel hoekwoning

de naar het openbaar gebied gerichte gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn.

1.88 zelfstandige wooneenheid

wooneenheid met een eigen toegang en eigen wezenlijke voorzieningen, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt. Een woonruimte waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met eigen keuken, douche en toilet, is eveneens een zelfstandige woonruimte.

1.89 zolder

ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

1.90 zorgwoning

een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

(zie ook toelichting par. 5.2.1.4)

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De oppervlakte van een bed & breakfastvoorziening

De oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de scheidingsmuren, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten die in gebruik is/zijn voor de bed & breakfastvoorziening, omhullen. Daarbij worden niet meegerekend:

  1. a. de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,50 meter, met uitzondering van vloeren onder trappen;
  2. b. een trapgat of vide;
  3. c. een liftschacht.

2.7 Afstand tot de bouwperceelgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. wonen met dien verstande dat:
      • ter plaatse van de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd' binnen één bouwperceel, zowel twee-aaneen gebouwde woningen en aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.
    2. 2. bewoning als afhankelijke woonruimte, voor zover het in het hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken betreft;
    3. 3. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5.3;
    4. 4. uitoefening van
      • een bedrijf aan huis;
      • een beroep aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. wegen, pleinen en paden;
  4. e. tuinen, erven en terreinen;
  5. f. voorzieningen van algemeen nut;
  6. g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  1. a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  3. c. ter waarborging van de benodigde waterberging.;
  4. d. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. e. ter waarborging van de externe veiligheid;
  6. f. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
  7. g. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  8. h. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  9. i. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

5.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

5.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Algemeen

Het is verboden de in de artikel 3 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', of ten behoeve van (straat)prostitutie;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, behoudens gebruik als woonruimte ten behoeve van mantelzorg;
  3. c. huisvesting van arbeidsmigranten, behoudens de huisvesting van arbeidsmigranten die alleen of gezamenlijk een huishouden vormen in een (bedrijfs)woning;
  4. d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Wanneer niet anderszins een afwijking van de bestemmingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
  5. e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom aan infrastructuur en op sportparken;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

8.2 Bed & breakfast

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in een (bedrijfs-)woning of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:

  1. a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. b. de bed & breakfastvoorziening een capaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
  3. c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  4. d. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
  5. e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
  6. f. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  7. g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
  8. h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per kamer welke onderdeel uitmaakt van de bed & breakfastvoorziening;
  9. i. de bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  10. j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. Gemeenschappelijke ruimtes blijven daarbij buiten beschouwing;
  11. k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.

8.3 Bedrijf aan huis

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. a. de uitoefening van een bedrijf aan huis in een (bedrijfs)woning en/of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen (Bijlage 1) dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  2. b. vergroting van de maximale oppervlakte die voor het bedrijf aan huis kan worden gebruikt,

met dien verstande dat:

  1. c. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  2. d. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    1. 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van 'Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht' valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    2. 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    3. 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
  3. e. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  4. f. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
  5. g. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  6. h. de totale oppervlakte die voor een bedrijf aan huis wordt gebruikt, maximaal 80 m2 bedraagt;
  7. i. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een beroep en/of bedrijf aan huis.

8.4 Bijbehorende bouwwerken in zijerfgebied

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bestaande (bedrijfs)woningen in het zijerfgebied in hoeksituaties, met dien verstande dat:

  1. a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter dient te bedragen;
  2. b. uitsluitend bijbehorende bouwwwerken zijn toegestaan in de vorm van een uitbreiding van een woning en aangebouwd aan de woning. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
  3. c. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 2 meter bedraagt;
  4. d. de afstand tot aan de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
  5. e. indien een garage wordt gerealiseerd de afstand van voorgevel van de garage tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5 meter dient te bedragen;
  6. f. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
  7. g. het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast;
  8. h. slechts een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, overkapping of carport mag worden gerealiseerd;
  9. i. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  10. j. de uitbreiding geen belemmering mag opleveren voor omliggende woningen en/of bedrijven.

8.5 Energieopwekking

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikel 3 voor de realisatie van kleinschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:

  1. a. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
  2. b. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  3. c. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.

8.6 Kamerbewoning

8.7 Ruimtelijk relevante evenementen

Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden en gebouwen voor aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming ondergeschikte ruimtelijk relevante evenementen, met dien verstande dat:

  1. a. de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. het evenement niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, met name voor wat betreft de volgende aspecten:
    1. 1. verkeersveiligheid;
    2. 2. parkeren;
    3. 3. geluidhinder.

8.8 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgestelde plan worden gewijzigd.

9.2 Vervallen onbenutte bouwtitels

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeren

  1. a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen ten behoeve van die uitbreiding en/of functiewijziging aanwezig dient te zijn en/of wordt gerealiseerd;
  2. b. Onder voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. wordt verstaan dat:
    1. 1. wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016 (bijlage 2 van de regels), en
    2. 2. indien de 'Nota Parkeernormen 2016' gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging(en);
  3. c. Onder eigen terrein wordt bij individuele woningen verstaan het bouwperceel waarop de woning wordt gebouwd en bij projectmatige bouw c.q. realisering van een woongebied met meerdere woningen het totale projectgebied;
  4. d. Het bepaalde onder a. geldt niet bij het verbouwen/uitbreiden van bestaande gebouwen en/of bij functiewijziging indien daardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt;
  5. e. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en kan worden toegestaan dat parkeergelegenheid niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, mits aangetoond wordt dat op eigen terrein onvoldoende ruimte is en de benodigde parkeervoorzieningen elders worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Burgemeester Aquariusstraat te Haelen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Herontwikkeling Haelen Horn B.V. (vanaf hier: de initiatiefnemer), is voornemens om aan de Burgemeester Aquariusstraat te Haelen 10 grondgebonden woningen te realiseren. Voorgenomen ontwikkeling is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Om het plan mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Burgemeester Aquariusstraat in het centrumgebied van Haelen. Onderstaande afbeelding toont de ligging en de globale begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' vigerend. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2 uitsnede bestemmingsplan 'Woonkern Leudal'

In het bestemmingplan is het plangebied bestemd als 'Centrum'. Daarnaast is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' en functieaanduiding 'horeca van categorie 2' toegekend.

Voor de regelgeving binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' wordt verwezen naar de betreffende milieu- omgevingsparagraaf 4.8.1.

Voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan omdat het gebruik van de gronden tot wonen niet is toegestaan binnen de bestemming 'Centrum';

Gelet hierop dient ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld, waarin voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft 'Hoofdstuk 2' de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. 'Hoofdstuk 3' geeft een weergave van de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. In 'Hoofdstuk 4' worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten beschreven. 'Hoofdstuk 5' bevat de juridische aspecten. 'Hoofdstuk 6' gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het laatste 'Hoofdstuk 7' gaat in op de handhavingsaspecten.

Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Kern Haelen

Haelen maakt sinds 1 januari 2007 deel uit van de gemeente Leudal. Tot die tijd behoorde de kern tot de gemeente Haelen. Haelen heeft ongeveer 1.845 huishoudens. Het inwoneraantal per 1 januari 2017 bedraagt 4.256.

Haelen is tegenwoordig een woonkern die qua werkgelegenheid en voor een aantal voorzieningen georiënteerd is op het nabijgelegen Roermond. Toch zijn ook veel voorzieningen (verscheidene winkels en maatschappelijke voorzieningen) nog steeds in het dorp zelf aanwezig.

Ten noorden en ten westen van Haelen bevindt zich het Natura-2000 gebied Leudal. De omgeving van de kern is dan ook bosrijk. Door de kern loopt de Haelense Beek. De gronden aan de oostkant van de kern zijn agrarisch van aard.

2.1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen in het centrum van Haelen, omgeven door woningen en centrumfuncties. Op dit moment bestaat het plangebied uit braakliggend terrein. Binnen het plangebied was voorheen discotheek Geelen gevestigd. De gebouwen binnen het plangebied hebben jaren leeg gestaan na het sluiten van discotheek Geelen. De leegstaande bebouwing is begin 2019 gesloopt.

2.2 Toekomstige Situatie

Bebouwing en openbare inrichting

Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 10 levensloopbestendige woningen in de vorm van 6 rijwoningen en 4 halfvrijstaande woningen. In afbeelding 2.1 is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: situatietekening

De woningen bestaan uit een één bouwlaag met kap. In afbeelding 2.2 is een impressie van de woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: aanzichten

Ontsluiting en parkeren

De ontsluiting van de 10 woningen is aangesloten op de Burgemeester Aquariusstraat. Via deze weg kan men verder het dorp in rijden of richting de provinciale weg N273. Binnen het plangebied is ruimte gereserveerd om voldoende parkeerplaatsen te realiseren.

Op 5 juli 2016 is door de gemeenteraad van de Leudal de Nota Parkeernormen vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het 'centrum'. Binnen het plangebied worden sociale huurwoningen gebouwd welke in te delen is onder de categorie 'huurhuis sociale huur'. De parkeernorm bedraagt 1,7 per woning. Dit houdt in dat er 17 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De Juridische verankering van deze nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan SVIR

Het Rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) Algemene Maatregels van Bestuur (AMvB) Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de decentrale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Barro

Met voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding, het Barro vormt geen belemmering.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) - ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet álle woningbouwprojecten gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt dat Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Bro - ladder voor duurzame verstedelijking

Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 10 grondgebonden woningen. Gezien bovengenoemde jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is.

Voorgenomen ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. In de gemeentelijke planlijst wordt uitgegaan van het realiseren van 22 meergezins koopwoningen op deze locatie. Met voorgenomen ontwikkeling worden er geen 22 koopwoningen gerealiseerd maar 10 huurwoningen. Hier ligt op dit moment de behoefte. In Leudal is er op dit moment een tekort aan grondgebonden seniorenwoning. Met voorgenomen ontwikkeling worden levensloopbestendige woningen gerealiseerd, welke geschikt zijn voor senioren. De huurprijzen van deze woningen zullen onder de liberalisatiegrens liggen.

3.1.4 Wet milieubeheer / milieueffectrapportage

In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  1. a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  2. b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Wet milieubeheer / milieueffectrapportage

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 10 grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Op basis van deze aanmeldnotitie dient het collega van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal te besluiten of het mogelijk maken van 10 grondgebonden woningen al dan niet leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten die noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure (opstellen milieueffectrapportage).

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014' (hierna POL 2014) ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • stedelijk centrum;
  • bedrijventerrein;
  • overig bebouwd gebied.

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • goudgroene natuurzone;
  • zilvergroene natuurzone;
  • bronsgroene landschapszone;
  • buitengebied.

Volgens de POL kaart Integrale zonering Limburg is het plangebied van de 16 kernen grotendeels gelegen binnen overig bebouwd gebied. Overig bebouwd gebied betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt in dit gebied op:

  • bereikbaarheid;
  • balans tussen voorzieningen en detailhandel;
  • facilitering van stedelijk groen en watersysteem;
  • balans en transformatie suburbaan woon- en werkmilieu;
  • kwaliteit van de leefomgeving.

POL 2014 stelt kwaliteit centraal. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgaan met de voorraden: de ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond. Dit wordt vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij het maken van keuzes. Voor voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  1. a. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten. Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, wordt invulling gegeven aan het principe van duurzame verstedelijking.
  2. b. Goed gebruik maken van reeds bestaande voorzieningen (benutten bestaande voorraad, optimaal benutten wegen door verkeer- en vervoersmanagement, meervoudig ruimtegebruik e.d.).
  3. c. Gebruik maken van de kansen die het watersysteem biedt en rekening houden met en zich aanpassen aan het watersysteem (klimaatadaptatie).
  4. d. Nieuwe stedelijke functies die veel woon-werkverkeer of bezoekersstromen oproepen dienen goed aangesloten te zijn op het OV-systeem.
  5. e. Principes voor het zorgvuldig gebruik van de ondergrond.
  6. f. Inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen. Beter benutten van grondstoffen door er efficiënter mee om te springen en het benutten van afval- en reststromen en uiteindelijk realiseren van gesloten kringlopen.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan POL 2014

Voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014. Voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bebouwd gebied en de ontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op het bestaande verkeersnetwerk.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

3.2.3 Provinciaal woonbeleid

Op 1 februari 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de 'Provinciale Woonvisie Limburg' vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vormgegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren.

Inmiddels is het provinciaal woonbeleid verankerd in het POL 2014. De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid.

Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is.

De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

De noodzakelijke transformatie kan slechts slagen als de regionale partners gezamenlijk invulling weten te geven aan dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. En dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.

Dit dynamisch voorraadbeheer zal vorm en inhoud moeten krijgen door opstelling én uitvoering van regionale structuurvisies voor Noord-, Midden- respectievelijk Zuid-Limburg. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situatie) en een gezamenlijke werkwijze.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Provinciaal woonbeleid

In de regio Midden-Limburg is invulling gegeven aan een regionale structuurvisie middels de regionale 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' (zie hiervoor paragraaf 3.3.2).

3.2.4 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Op 11 december 2015 hebben provinciale staten van Limburg het provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 'Samen werken aan water' vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 en een uitwerking van het strategisch waterbeleid in POL2014, teneinde te voldoen aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. Samen met het Nationale Waterplan 2016-2021 van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van de Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheersplan Maas 2016-2021.

In het plan wordt ingegaan op de volgende inhoudelijke opgaven voor het regionale waterbeleid:

  • Een veilige en aantrekkelijke Maasvallei.

Dit gaat over hoogwaterbescherming langs de Maas, nu en in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering, mede in het licht van het Nationaal Deltaprogramma en in relatie tot behoud en ontwikkeling van de woon- en werkomgeving.

  • Een veerkrachtig en klimaatbestendig regionaal watersysteem.

Hierin staat de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort in landelijk en stedelijk gebied centraal, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationaal Deltaprogramma.

  • Behoud en herstel natte natuur en verbetering waterkwaliteit.

Dit onderdeel handelt over de verbetering van het ecologische functioneren van onze beken en plassen (ecologische doelen van oppervlaktewateren, beek(dal)herstel) en natte natuurterreinen (herstel van verdroogde grondwaterafhankelijke natuur), als ook de verbetering van de fysisch-chemische kwaliteit van het oppervlaktewater, deels vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000.

  • Duurzame drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.

Centraal in dit hoofdstuk staat de bescherming van hoeveelheid en kwaliteit van onze grondwatervoorraden ten behoeve van diverse functies, met speciale aandacht voor het gebruik voor menselijke consumptie, waaronder de voorraden en bescherming daarvan voor de openbare drinkwatervoorziening, e.e.a. eveneens mede als opdracht vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Met voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de eisen vanuit de Provincie Limburg voor drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het aspect water in en rondom het plangebied.

3.2.5 Waterbeheerplan Limburgse Waterschappen 2016-2021

De Algemene Besturen van Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas hebben op 14 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Water in beweging' vastgesteld. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie van Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas per 1 januari 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe de waterschappen invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In het plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde wordt gebracht en gehouden. Beschreven wordt voor welke thema's de waterschappen aan de lat staan, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden omgevingsvergunning uitgevoerd, wie partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage het waterschap levert aan de Europese Kaderrichtlijn Water.

In een intensief gebruikt land, zoals Limburg dat is, is verweving van waterfuncties onvermijdbaar. In het waterbeheer willen de waterschappen een goede balans vinden voor alle aanwezige belangen, bijvoorbeeld voor de combinatie van landbouw en natuur bij natuurbeken. Er worden, aanvullend aan de provinciale functietoekenning, functies toegekende aan beken, vennen en plassen en vastgelegd wordt wat dit betekent voor het gebruik van het water en aanliggende gronden. Op basis van die functies wordt het waterbeheer verder ingericht. Bij de inrichting van wateren is het voorkomen van wateroverlast ('droge voeten') leidend.

Het waterschap deelt de verantwoordelijkheid voor functietoekenning en taakafbakening met de Provincie Limburg en gemeenten. De provincie is medeverantwoordelijk voor de functietoekenning. Provincie en gemeenten zijn medeverantwoordelijk voor de taakafbakening.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Waterbeheerplan Limburgse Waterschappen 206-2021

Met voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de eisen vanuit het waterschap. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het aspect water in en rondom het plangebied.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regiovisie 2008 - 2028: Het oog van Midden-Limburg

In de regiovisie 'Het oog van Midden-Limburg' is de gebiedsvisie uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.

Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen: “De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad".

De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.”

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Regiovisie 2008-2028: Het oog van Midden-Limburg

Voor het dorp Haelen is het van belang dat er aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad. Het plangebied is gelegen in het centrum van Haelen, wat op dit moment een grote lege plek vormt aan een hoofdstraat. Door invulling te geven aan het plangebied met het realiseren van tien levensloopbestendige woningen wordt er een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad.

3.3.2 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben in voorliggende nota de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. In deze actualisatie worden de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze actualisatie kan worden aangehaald als "Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021" (hierna Structuurvisie Wonen 2018).

De regio Midden-Limburg laat met de voorliggende actualisatie van de Structuurvisie 2014 zien, dat het regionaal samenwerken op het gebied van Wonen goed functioneert. Deze samenwerking heeft meerwaarde voor alle gemeenten. Vaak zijn de opgaven waarvoor de individuele gemeenten aan de lat staan te complex om lokaal aan te gaan. Daarnaast biedt de regionale samenwerking individuele gemeenten meer ruimte.

In de periode 2014-2017 heeft de economie laten zien dat nieuwbouw en economie niet losgekoppeld kunnen worden. Voor de komende periode heeft de regio haar ambities om te bouwen naar behoefte geactualiseerd om er voor te blijven zorgen dat de juiste kwaliteit woningen op de juiste plekken kunnen worden gebouwd. Hiervoor ligt aan deze actualisatie een nieuw woningmarktonderzoek ten grondslag en zijn de meest recente landelijke, provinciale en regionale ontwikkelingen vertaald.

Afspraken structuurvisie 2014

In de Structuurvisie 2014 zijn regionaal twee belangrijke afspraken vastgelegd: het realiseren van woningen en het afstemmen van de planvoorraad op de behoefte.

In de gemeenten waar een maximum aantal te bouwen woningen gold, is dit maximum niet overschreden. Uitzondering hierop is Weert (415 ten opzichte van 360). Deze overschrijding loopt vooruit op de veel hogere prognose in Weert anno 2017 en is regionaal afgestemd. In een viertal gemeenten (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw en Roerdalen) blijven de realisaties achter op de ambities.

In de Structuurvisie 2014 is de afspraak gemaakt dat de overcapaciteit met 40% moet worden teruggebracht. In totaal gaat het om -1.490 woningen. De regio heeft deze doelstelling niet helemaal gehaald. Toch zijn er bruto ruim 1.000 plannen aan de planvoorraad onttrokken. Lokaal zijn er verschillen. Het is alleen Echt-Susteren gelukt om het afgesproken aantal te schrappen, zelfs ruim meer dan afgesproken. Maasgouw (83%), Leudal (80%) en Roerdalen (77%) hebben grotendeels aan de afspraak kunnen voldoen.

Het aantal inwoners in de regio is in de periode 2014 tot en met 2017 gegroeid. Hier zijn er lokale verschillen. In Nederweert, Roermond en Weert is het aantal inwoners toegenomen, in Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw en Roerdalen is sprake van een afname van het aantal inwoners.

Kwantitatieve woningbehoefte

Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is het verschil in de huishoudenstop, die in Echt-Susteren en Roerdalen reeds op korte termijn wordt bereikt (2018/2019), in Leudal en Maasgouw bereikt wordt in 2024/2025 , in Weert, Nederweert bereikt wordt aan het einde van de geprognosticeerde periode (2030) en in Roermond pas lang daarna aan de orde is (2039). Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.

Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep .

Kwalitatieve woningbehoefte

De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector. De grootste uitval gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij- /hoekwoningen in de huursector en bij rij/hoekwoningen en 2 onder 1 kapwoningen in de koopsector.

De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.

Op basis van de prognoses Etil 2013 zou Leudal vanaf 2014 nog met 540 huishoudens groeien tot de top van het aantal huishoudens in 2027. Op basis van de prognoses Etil 2017 groeit Leudal vanaf 2014 met 188 huishoudens minder tot de top, te weten 352 huishoudens. De top is niet alleen lager, maar ook verschoven naar 2024.

In de Structuurvisie 2014 zijn voor 10 jaar aantallen te bouwen woningen per gemeente vastgelegd. Hierbij is de totale groei van de regio (4,2% op basis van Etil 2013) verdeeld over de gemeenten naar rato van het aantal huishoudens. Voor Leudal betekende dit een potentiële groei van 640 woningen, 100 meer dan de toen verwachte gemeentelijke groei.

De prognose Etil 2017 laat voor Leudal een lagere groei zien dan Etil 2013. In deze actualisatie wordt vastgelegd, dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit de Structuurvisie 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuwe prognose. Voor Leudal blijven de afspraken uit 2014 uitgangspunt, namelijk 640 woningen. Dit aantal ligt zo’n 290 woningen hoger dan de verwachte lokale behoefte uit de prognose Etil 2017. Leudal krijgt hiermee extra ruimte om een deel van de regionale groei op te vangen.

Na aftrek van de netto realisaties in de periode 2014 tot en met 2017, zijnde 183 woningen, resteert in Leudal een opgave van 457 te bouwen woningen vanaf 1 januari 2018. Deze opgave is vergeleken met de planvoorraad per 1 januari 2018, zijnde 1.080 woningen. Daaruit volgt een overcapaciteit van 623 woningen. Van deze overcapaciteit wordt de komende vier jaar 40% gereduceerd, te weten 249 woningen.

Hiermee wordt de systematiek, zoals vastgelegd in de Structuurvisie 2014, gehandhaafd voor de periode 2018 tot en met 2021.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

Zoals in de structuurvisie is gesteld, is er overal behoefte aan geschikte huisvesting voor ouderen. Met voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van levensloopbestendige woningen, wordt voldaan aan deze behoefte.

In de gemeentelijke planlijst wordt uitgegaan van het realiseren van 22 meergezins koopwoningen op deze locatie. Met voorgenomen ontwikkeling worden er geen 22 koopwoningen gerealiseerd maar 10 huurwoningen. Hier ligt op dit moment de behoefte. In Leudal is er op dit moment een tekort aan grondgebonden seniorenwoning.

Gemeenten hebben autonome vrijheid voor wijzigingen binnen de planvoorraad woningen, om daadwerkelijk sturing te geven binnen de aangereikte afwegingskaders wordt in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien:

  1. a. het een onbebouwd bouwvlak betreft, waar binnen 2 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen woonbebouwing is opgericht, dan wel in oprichting is;
  2. b. er binnen 2 jaar na sloop van een hoofdgebouw ter plaatse van het bouwvlak met een omgevingsvergunning geen nieuwe woonbebouwing is opgericht, dan wel in oprichting is;
  3. c. er binnen 2 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning minder wooneenheden zijn opgericht dan wel in oprichting zijn dan volgens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de locatie is toegestaan;
  4. d. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is ingetrokken omdat binnen 26 weken na het onherroepelijk worden daarvan niet is gestart met de bouwwerkzaamheden;

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal'

In deze 'Strategische Overallvisie', geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie, die in maart 2014 is geactualiseerd, is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.

De regio Midden-Limburg Oost wil een aantrekkelijke woonplek vormen voor haar eigen inwoners en voor nieuwvestigers van buiten de regio. De inzet wordt als volgt onder woorden gebracht:

  • De omliggende gemeenten moeten differentiatie in de woningvoorraad krijgen. Deze gemeenten zijn gebaat bij een woningaanbod dat huishoudens kan vasthouden, om de vitaliteit (kleinere) kernen te beschermen. De aanpassingsmogelijkheden zijn beperkt, de nieuwbouw moet strategisch zijn.
  • De huidige planvoorraad van de regio is voldoende en voor de langere termijn zullen er nauwelijks nieuwe plannen bijkomen. Focus ligt op kwaliteit van de bouwplannen. Conform de visie wordt gestreefd naar een omslag van plandenken naar ‘behoeftedenken’ en van groei naar beheer en differentiatie.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Strategische Overallvisie 2020

Met dit plan worden 10 woningen gerealiseerd, die een positieve bijdrage leveren aan de woonkwaliteit van de kern Haelen. De woningtype (levensloopbestendige woning) is afgestemd op de lokale behoefte. Deze lokale behoefte is verder uitgewerkt in de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking, die opgenomen is in paragraaf 3.1.3. Het plan past hiermee binnen de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal'.

3.4.2 Nota Parkeernormen

In verband met een wijziging van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening vervallen. Het is niet meer mogelijk te verwijzen naar landelijke naslagwerken zoals publicaties van het CROW. Dit betekent dat parkeernormen moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.

In plaats van de normen op te nemen in de regels van het bestemmingsplan zelf, wordt in dit plan verwezen naar gemeentelijk vastgestelde parkeernormen/beleidsregels. Dat heeft het voordeel dat in geval van wijziging(en) van de normen/beleidsregels gedurende de werking van het bestemmingsplan ook rekening moet worden gehouden met die wijzigingen. Om die reden is ervoor gekozen een Nota Parkeernormen door de raad te laten vaststellen.

In de nota zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente Leudal hanteert voor nieuwe bouwplannen en (her)ontwikkelingen. Onderscheid is gemaakt naar ontwikkelingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Parkeernormen zijn nodig om een hoge parkeerdruk in openbaar gebied te voorkomen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor meer informatie wordt kortheidshalve verwezen naar de bij raadsbesluit van 5 juli 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van de regels).

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Conform artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Conform artikel 3.1.6. van de Bor, in samenhang met art. 3:2 van de Awb, dient een bestemmingsplan de uitkomsten van het verrichte onderzoek te bevatten. De wijze waarop onderzoek wordt verricht is niet vastgelegd. Het bestemmingsplan dient in ieder geval een motivering te bevatten waarin de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt wordt bevonden voor de gewenste bestemming. De bodemfunctie bepaalt in welke mate de mens in contact komt met bodemverontreiniging. Indien als gevolg van een bestemmingsplan de functie wordt gewijzigd dient te worden beoordeeld of sprake is van een 'gevoeliger functie'.

Met voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een wijziging naar een gevoeligere functie. Het uitvoeren van het bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit is noodzakelijk en heeft dan ook plaats gevonden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.

Verkennend bodemonderzoek

Zintuiglijke waarnemingen

In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn zwakke bijmengingen met recent vrijgekomen slooppuin (betonpuin, baksteen) aangetroffen. Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Ter plaatse van boorpunt B03 is in de bovengrond vanaf 0,2 tot circa 0,5 m-mv een matige olie/water reactie aangetroffen.

Grond

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat bij boring B03 de tussenwaarde voor PAK wordt overschreden, zodat een aanvullend onderzoek naar PAK is uitgevoerd. Uit de resultaten daarvan blijkt dat in de omliggende boringen B101 t/m B104 ten hoogste achtergrondwaarde-overschrijdingen worden aangetoond. Dit geldt ook in verticale richting vanaf 0,5 m-mv. Er is derhalve sprake van een lichte verontreiniging met een omvang van hoogstens enkele vierkante meters en een beperkte diepte. De interventiewaarde wordt niet overschreden.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de puinhoudende bovengrond van de onderzoekslocatie lichte verhogingen aan diverse zware metalen en PCB bevat.

De ondergrond van de onderzoekslocatie bevat geen verhogingen.

Grondwater

In het ondiepe grondwater is een lichte verhoging aan naftaleen en zink gemeten.

Resumé

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere (rail- en weg) verkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen uitgevoerd moet worden, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

In de omgeving liggende wegen

Het plan bevindt zich in de nabijheid van vier relevante wegen. Dit betreffen wegen waarop de maximumsnelheid 30 km/uur bedraagt en zijn niet zoneplichtig volgens de Wet geluidhinder (art. 74 lid 2 Wgh).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen van de niet zoneplichtige wegen inzichtelijk gemaakt bij de nieuwe woningen en is beoordeeld of er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat

Beoordeling

De bouwhoogte van de nieuwe woningen is 7 meter. De woningen bestaan uit twee woonlagen;

De verkeersgegevens van de Burgemeester Aquariusstraat zijn aangeleverd door de gemeente Leudal (28-03-2019) van het jaar 2017. Deze verkeersgegevens zijn met 1% groei per jaar geëxtrapoleerd naar het toekomstige jaar 2030.

Er zijn geen verkeersgegevens bij de gemeente bekend van de Beekstraat en Hoogen Paet/De Keverbergstraat. Voor deze wegen is een aanname gedaan op basis van kentallen.

Rekenmodel

In afbeelding 4.1 is het akoestisch rekenmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 4.1: Afbeelding akoestisch rekenmodel en rekenpunten

Er is gebruik gemaakt van het rekenprogramma GeoMilieu (versie 4.41), dat voldoet aan Standaardrekenmethode 2 (SRM2) van het Reken- en rekenvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012).

Beoordelingskader

De grenswaarden in de Wet geluidhinder zijn niet van toepassing op niet zoneplichtige wegen, maar door aansluiting te zoeken met deze grenswaarden wordt wel een beeld van de hoogte van de optredende geluidbelastingen gegeven en kan worden beoordeeld of mogelijk sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat.

Indien sprake zou zijn van een zoneplichtige weg dan is in de Wet geluidhinder een voorkeurswaarde van 48 dB opgenomen. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB. Deze waarden worden in de Wet geluidhinder als toelaatbaar gesteld.

Resultaten

De geluidbelastingen zijn berekend inclusief aftrek art. 110g Wgh.

Burgemeester Aquarisstraat/De Pastorij

De geluidbelastingen vanwege de Burgemeester Aquarisstraat/De Pastorij zijn op vijf woningen hoger dan de voorkeurswaarde 48 dB, die in de Wet geluidhinder is opgenomen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, die in de Wet geluidhinder is opgenomen. In de onderstaande afbeelding zijn de gevels van de woningen weergegeven waar de geluidbelasting hoger is dan 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0006.jpg"Afbeelding 4.2: Afbeelding gevels waar de geluidbelasting hoger is dan 48 dB vanwege de Burg. Aquariusstraat

Beekstraat

De geluidbelastingen vanwege de Beekstraat is ten hoogste 47 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48, die in de Wet geluidhinder is opgenomen.

Hoogen Paet/De Keverbergstraat

De geluidbelastingen vanwege de Hoogen Paet/De Keverbergstraat is ten hoogste 31 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48, die in de Wet geluidhinder is opgenomen.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat:

  • De geluidbelasting vanwege de Burgemeester Aquariusstraat op 5 woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB, die in de Wet geluidhinder is opgenomen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB. Dit is niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De hoogste berekende geluidbelasting ligt tussen de waarden die in de Wet geluidhinder als toelaatbaar worden gesteld.
  • De geluidbelasting van de overige wegen niet hoger is dan 48 dB.
  • Elke woning ten minste één geluidluwe zijde heeft waar de geluidbelasting niet meer bedraagt dan 48 dB.

Conclusie

Gesteld kan worden dat er voor de tien nieuwe woningen geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat vanwege geluid. De wegen zijn niet zoneplichtig volgens de Wet geluidhinder; er hoeven derhalve geen hogere waarden te worden vastgesteld voor de nieuwe woningen.

4.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in 'hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer' (Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  4. d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

In het plangebied worden 10 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat voorgenomen ontwikkeling ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekenende mate', nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Naast de effecten van voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2016 bedroeg de achtergrondbelasting respectievelijk 17,7 µg/m³ en 18,1 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daar-op. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of instellingen met risicovolle activiteiten gelegen.

Buisleidingen

Op een afstand van circa 500 meter ten oosten van Haelen liggen ondergrondse aardgastransportleidingen van NV Gasunie. Het betreft de A-520-1, de Z-513-1 en de Z-513-17. Uit informatie van NV Gasunie blijkt dat deze aardgastransportleidingen geen plaatsgebonden risicocontouren hebben ter hoogte van Haelen. De 1% letaliteitszones liggen niet tot over Haelen. De buisleidingen ten oosten van Haelen vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Volgens de provinciale Risicokaart vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over N273. Deze weg is op circa 350 meter vanaf het plangebied gelegen. Het plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van de weg reikt niet tot het plangebied. Het plangebied is wel binnen het invloedsgebied voor beperkte verantwoording van het groepsrisico gelegen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het kopje beperkte verantwoording groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Volgens het Basisnet Spoor vindt over de spoorlijn Weert-Roermond vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is op 780 meter vanaf de spoorlijn gelegen. Deze spoorlijn heeft volgens de Regeling basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 5 meter en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) ter hoogte van Haelen. Voor spoorlijnen bedraagt het PAG 30 meter vanaf de buitenste spoorstaven voor doorgaand verkeer. Het plasbrandaandachtsgebied is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen.

Het plaatsgebonden risicocontour en PAG is geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan gezien de afstand. Het plangebied is wel binnen het (995 meter) invloedsgebied voor beperkte verantwoording van het groepsrisico gelegen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het kopje beperkte verantwoording groepsrisico.

Risicovol transport over water

In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen, waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Wet Basisnet is het niet meer noodzakelijk om een kwalitatief onderzoek op te stellen of de verantwoordingsplicht van het groepsrisico volledig in te vullen als de planlocatie buiten een zone van 200 meter ten opzichte van risicobronnen gelegen is. Omdat op grotere afstand (circa 350 meter en circa 780 meter vanaf het plangebied) wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (over de weg en over het spoor) is artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Artikel 7 bepaalt dat voor zover het gebied waarop die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan wordt op:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en

b. voor zover die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat dat binnenwater een ramp voldoet.

De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Er bestaan in verband met de ligging in het invloedsgebied van de Weselseweg met name risico's in verband met ongelukken:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er is sprake van een vrij beperkt aantal transportbewegingen met gevaarlijke stoffen over de N273. Verder dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp beperkt zijn.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. Het plangebied is goed ontsloten en biedt voldoende vluchtroutes in meerdere richtingen.

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk biedt 'schuilen' in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. De nieuw te realiseren bebouwing zal worden uitgerust met een dergelijke voorziening.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.

VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering'

In de VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode). De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs-)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

Met voorgenomen ontwikkeling, waarbij de functie wonen wordt gerealiseerd, is er geen sprake van een milieubelastende activiteit. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geenszins sprake.

Woningen worden wel gekenmerkt als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat de woningen last kan ondervinden van mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien kunnen de woningen een belemmering vormen voor in de omgeving liggende bedrijvigheid.

In de directe omgeving van het plangebied liggen de bestemmingen 'Centrum' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Centrum' worden diverse centrumvoorzieningen (cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca van categorie 1 en kantoor) mogelijk gemaakt. Dit betreffen allemaal functies die onderscheiden kunnen worden in milieucategorie 1. Zo is er aan de overzijde van de weg een bibliotheek gevestigd. Menging van deze functies wordt acceptabel geacht.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is, er is sprake van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.6 Flora En Fauna

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming.

4.6.1 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

In het kader van de recente sloopwerkzaamheden heeft er flora en fauna onderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied.Gezien de huidige situatie binnen het plangebied, een braakliggend terrein, waar recent sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden is de verwachting dat er geen beschermde flora en fauna binnen het plangebied aanwezig is. Het uitvoeren van een quickscan flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.

4.6.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De Wet natuurbescherming heeft onder andere betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.

Natuurnetwerk Nederland

De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Limburg uitgewerkt in Provinciale Omgevingsverordening. De NNN wordt in de Provinciale Omgevingsverordening Goudgroene Natuurzone genoemd.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is gelegen op circa 1 km van het natuurgebied Leudal en op circa 4 km van het natuurgebied Swalmdal.

Voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies en/of versnippering van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is dan ook geen sprake. Eventuele verstoring door geluid, licht en trilling is niet aan de orde, gelet op de afstand tot de natuurgebieden en de ligging van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. De emissie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofemissie als gevolg van de toevoeging van de woningen en de daarmee toenemende verkeersgeneratie in de gebruiksfase en de realisatiefase is in beeld gebracht middels AERIUS-calculatie. Zie voor de AERIUS-calculatie bijlage 2. Uit deze AERIUS-calculatie blijkt dat de stikstofemissie in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen natura 2000-gebieden.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de vigerende Provinciale Omgevingsverordening Limburg niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Water

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Watertoets

Voor voorgenomen ontwikkeling is een watertoets opgesteld. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie van de watertoets opgenomen. Voor de watertoets wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.

De gemeente Leudal heeft aangegeven dat de nieuwe openbare ruimte aangesloten mag worden op bestaand riool. De nieuwe bebouwing moet afgekoppeld worden en voorzien van infiltratie voorziening. Noodoverloop bij extreme buien mag niet op riool plaatsvinden. Het systeem moet ontworpen worden op een bui van 45 mm.

In het rapport zijn de mogelijkheden om water te bergen en af te voeren binnen het plangebied onderzocht. De volgende aandachtspunten zijn naar voren gekomen:

  • De openbare ruimte wordt voorzien van een hemelwater riool.
  • De nieuwe bebouwing en verharding in de tuinen worden afgekoppeld door middel van een bergings- / infiltratievoorziening op particulier terrein.
  • De infiltratiecapaciteit van de bodem op de locatie is matig. Infiltratie via maaiveld van regenwater wat op verharde oppervlakten valt is niet mogelijk.
  • De voorziening moet een bui van 45 mm kunnen verwerken en zal zo worden gedimensioneerd dat na 48 uur weer voldoende berging beschikbaar is voor een nieuwe bui van 45 mm.
  • Per woning is een infiltratievoorziening nodig met een bergingscapaciteit van 4,8 m3.
  • De voorziening heeft, vanwege de beperkte infiltratiecapaciteit en de leegloopeis en afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking, een overcapaciteit aan berging nodig.
  • Noodoverloop vind plaats op maaiveld aan de straatzijde van de woningen.
  • Hemelwater en vuilwater worden gescheiden aangeboden aan het gemeentelijk riool.
  • Aangeraden wordt om het gebouw en de entree minstens 30 centimeter boven straatpeil aan te leggen. Bij extreme neerslag zal water op straat hierdoor minder snel tot wateroverlast en/of schade leiden.

Conclusie

De waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wanneer bovestaande aandachtspunten in de uitvoering worden meegenomen.

4.8 Archeologie En Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.8.1 Archeologische waarden

De gemeente Leudal heeft een eigen archeologische advieskaart laten opstellen. De archeologische kaart is bedoeld om de archeologische verwachting van een gebied weer te geven. Haelen is op deze kaart voorzien van verschillende archeologische waarden. Het plangebied is aangemerkt als AMK-terrein met een hoge archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0007.png"

Afbeelding 4.1: archeologische verwachtingskaart

AMK-terrein met een hoge archeologische waarde

Oude stadskernen met een middelhoge dichtheid aan vastgestelde archeologische resten (monumenten); er is een middelgrote kans dat bodemingrepen resulteren in aantasting van archeologische resten. Kleinschalige ontwikkelingen tot een oppervlakte van 250 m² zijn daarom mogelijk.

Vigerend bestemmingsplan - 'Waarde - archeologie 4'

Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangewezen als gebied met de bestemming 'waarde - archeologie 4'. Dit houdt in dat bij ingrepen in de bodem met een oppervlak groter dan 250 m2 en die over dit gehele oppervlak dieper dan 40 cm in de bodem reiken een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Toetsing van voorgenomen ontwikkeling

De ingrepen in de bodem als gevolg van voorgenomen ontwikkeling gaan dieper dan 40 cm en bedragen meer dan 250 m2. Echter, ter plaatse van een groot gedeelte van de toekomstige bebouwing heeft in het verleden reeds een gebouw gestaan, tijdens de sloop van deze bebouwing is veel bodemverstoring geweest. Van archeologische resten in een intacte bodem is als gevolg van de vergravingen in het verleden geen sprake meer.

In afbeelding 4.2 is weergegeven waar de voormalige bebouwing heeft gestaan en waar er naast de voormalige bebouwing nog meer bodemingrepen gaan plaatsvinden door de toekomstige bebouwing. Het totale oppervlakte waar de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm en waar met de voormalige bebouwing nog geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden bedraagt 200 m2. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 4.2: voormalige bebouwing en bodemingrepen door toekomstige bebouwing

De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' komt middels onderhavig plan te vervallen.

4.8.2 Cultuurhistorische waarden

Volgens artikel 3.1.6, lid 5 van het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' dient de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en geen rijks- en gemeentelijke momenten aanwezig.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.9 Verkeer En Parkeren

4.9.1 Verkeer

Voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Om de verkeersgeneratie als gevolg van voorgenomen ontwikkeling te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kerncijfers van de CROW publicatie 'Parkeren en verkeersgeneratie, uitgave 317'. Voor een 'huurhuis, sociale huur' gelegen in het centrum van een niet stedelijk gebied neemt de verkeersgeneratie met 5,6 (max) toe per woning. Het onderhavige plan genereert 56 motorvoertuig bewegingen per weekdag. Het plangebied wordt ontsloten door de Burgemeester Aquariusstraat. Er wordt een overzichtelijke in- en uitrit gerealiseerd, zodat er geen verkeersonveilige situatie ontstaat. De geringe toename van 56 motorvoertuigen bewegingen per weekdag zal de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid niet op onevenredige wijze aantasten. Via de Burgemeester Aquariusstraat kan men verder het dorp in rijden of richting de provinciale weg N273. De N273 verbindt het dorp met Roermond, Venlo en Weert. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar. De omgeving van het plangebied biedt verscheidende voorzieningen, die gemakkelijk te voet of per fiets bereikbaar zijn.

4.9.2 Parkeren

In de Overige regels is in artikel 10.1 vastgelegd dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen (nieuwe ontwikkelingen) en/of voor functiewijziging geldt dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, welke zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van regels), vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juli 2016. Dit geldt niet indien sprake is van verbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen en/of functiewijziging waardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt. Bij uitbreiding of veranderen van functie geldt de Nota wel, maar niet voor het deel dat er al was en blijft bestaan/niet verandert. In de diverse wijzigingsbevoegdheden voor functiewijziging is eveneens als voorwaarde opgenomen dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.

Het plangebied is gelegen binnen het 'centrum'. Binnen het plangebied worden sociale huurwoningen gebouwd welke in te delen is onder de categorie 'huurhuis sociale huur'. De parkeernorm bedraagt 1,7 per woning. Dit houdt in dat er 17 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Planonderdelen

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Opzet Regels

5.2.1 Inleidende regels

5.2.2 Bestemmingsregels

5.2.3 Algemene regels

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden (afdeling 6.4). In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.

De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • de bouw van een of meerdere woningen;
  • de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m²;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Dit bestemmingsplan betreft een bouwplan met de bouw van meerdere woningen. Er is zodoende sprake van een bouwplan met een afdwingbaar kostenverhaal.

De gemeente heeft met Herontwikkeling Haelen Horn B.V. een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de plankosten en locatie-eisen. Gelet op de aard van het plan is er geen fasering nodig waarover afspraken moeten worden gemaakt. Er wordt voorgesteld geen exploitatieplan ter inzage te leggen en nadien vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De communicatie met betrekking tot het bouwplan heeft via de geijkte kanalen plaatsgevonden. Naast de wettelijke publicatie van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan is hieraan tevens aandacht besteed op de gemeentelijke website en via lokaal verschijnende huis aan huis bladen.

Verder zijn zo veel als mogelijk direct belanghebbenden actief geïnformeerd over de herziening van het bestemmingsplan. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn keukentafel gesprekken gevoerd met direct aan het plangrenzende bewoners en eigenaren. Daarnaast heeft er op 17 april 2019 een inloopavond plaatsgevonden voor omwonenden en geïnteresseerden. De resultaten van de keukeltafelgesprekken en inloopavond zijn verwerkt in het plan.

6.3 Procedure

6.3.1 Wettelijke procedure

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan volgens artikel 3.8 Wro;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad na 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling, tenzij gedeputeerde staten ermee instemmen dat die termijn van 6 weken niet hoeft te worden aangehouden;
  • Mogelijkheid tot beroep voor belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 16 juli 2016 tot en met 26 augustus 2019. Gedurende voornoemde inzageperiode is één zienswijze ingediend en hebben het Waterschap Limburg en de provincie Limburg op het ontwerp gereageerd. Deze zienswijze en reacties zijn verwerkt in 'Standpunt Zienswijzen' van de gemeente Leudal, die als bijlage 4 is opgenomen bij de toelichting op dit bestemmingsplan.

6.3.3 Vastgesteld bestemmingsplan

De raad van de gemeente Leudal heeft het bestemmingsplan 'Burgemeester Aquariusstraat te Haelen' vastgesteld op 10 december 2019.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering. Als hieraan niet wordt voldaan kunnen burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.

Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten - Kernen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen

Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2016

Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2016

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek D.d. 23 April 2019

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek d.d. 23 april 2019

Bijlage 2 Aerius-calculatie D.d. 28 Oktober 2019

Bijlage 2 AERIUS-calculatie d.d. 28 oktober 2019

Bijlage 3 Watertoets D.d. 26 April 2019

Bijlage 3 Watertoets d.d. 26 april 2019

Bijlage 4 Standpunt Zienswijzen

Bijlage 4 Standpunt Zienswijzen