Bedrijventerrein Neer - Heldenseweg 2020
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 29-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg 2020' met identificatienummer 'NL.IMRO.1640.BP20BtNeer-VG01' van de gemeente Leudal.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 ABC-goederen
auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen, die vanwege de aard van het productassortiment (volumineuze goederen) een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en goed bereikbaar moeten zijn.
1.6 Achtererf
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Indien op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming of indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererfgebied bepaald door het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
1.7 Afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een huishouden gehuisvest is.
1.8 Arbeidsmigrant
economisch actieve migrant wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.
1.9 Bebouwd oppervlak
de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.
1.10 Bebouwde kom
het gebied dat door zijn 'samenhangende bebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet altijd maatgevend.
1.11 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 Bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak of bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 Bed & breakfast
een voorziening, zonder eigen kookgelegenheid, in een woning of een bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming.
Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan.
Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.14 Bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 Bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorend(e) bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting.
1.16 Bedrijfsvloeroppervlak
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping[en]) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 Bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.18 Beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.19 Beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.20 Bestaand
- a. bij bebouwing:
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgesteld bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een verleende bouwvergunning / omgevingsvergunning voor het bouwen; - b. bij gebruik:
gebruik zoals aanwezig, dan wel vergund op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.21 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.24 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.27 Bouwmarkt
een al dan niet geheel overdekte verkoopplaats met een overdekt verkoopoppervlak van minimaal 1.000 m², waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelf-producten wordt aangeboden, met inbegrip van ondergeschikte verkoop van seizoensgebonden artikelen.
1.28 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 Bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.30 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.32 Carport
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overdekte stallinggelegenheid voor voertuigen, aan minimaal 1 zijde open, waarbij de open zijde is gericht naar het openbare gebied ter plekke van de uitrit.
1.33 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.34 Detailhandel in grove bouwmaterialen
detailhandel in materialen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke zoals stenen, zand, beton, bestratingsmateriaal en hout, alsmede aanverwante producten zoals erfafscheidingen, tuinhuisjes, buitenspeeltoestellen en dergelijke. Detailhandel vanuit tuincentra en bouwmarkten valt niet onder dit begrip.
1.35 Dienstverlening
het beroeps- en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.
1.36 Erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.37 Evenement
een georganiseerde, voor het publiek toegankelijke activiteit van vermaak op het gebied van onder meer sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak. Er kan sprake zijn van een ruimtelijk relevant evenement danwel van een ruimtelijk niet relevant evenement.
1.38 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 Geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.40 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.41 Horecabedrijf
een bedrijf, dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, zulks met uitzondering van een seksinrichting.
1.42 Huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.43 Internetwinkel
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.
1.44 Kamerbewoning
het bewonen van een onzelfstandige wooneenheid, niet zijnde het verstrekken van logies.
1.45 Kantoor
een (deel van een) gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 Kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.47 Kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke,
alsmede artistieke kunstuitingen in de vorm van standbeelden, glaswerken, schilderingen en dergelijke.
1.48 Kwaliteitsmenu
het gemeentelijk compensatiebeleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de NotaKwaliteit.
1.49 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.50 Nota Kwaliteit
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zonering 'Buitengebied' volgens het POL 2014 een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 3 Nota Kwaliteit' bij deze regels.
1.51 Omgevingsvergunning
een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het verrichten van de in die vergunning beschreven activiteiten.
1.52 Ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.53 Ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.54 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.55 Onzelfstandige wooneenheid
wooneenheid welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt.
1.56 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.57 Overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.
1.58 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.59 Parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.60 Parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.61 Perceel
het bouwperceel.
1.62 Peil
- a. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: maximaal 30 cm boven de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. In andere gevallen: maximaal 30 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.63 Productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.64 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.
1.65 Risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.66 Ruimtelijk niet relevant evenement
activiteit in de openlucht of in een tijdelijke accommodatie (bijvoorbeeld feesttent) met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken, zoals:
- a. privéfeesten;
- b. buurtbarbecues en buurtfeesten;
- c. feesten en grootschalige activiteiten in scholen;
- d. (demonstratieve) optochten en bijeenkomsten, al dan niet van politieke aard;
- e. activiteiten die worden georganiseerd om redenen van promotie, public relations, publiciteit e.d. zoals de opening van tentoonstellingen, ontvangsten, prijsuitreikingen, symposia en productpresentaties;
- f. (theater)voorstellingen zoals die regelmatig plaatsvinden in gemeenschapshuizen / cultureel centrum;
- g. rommelmarkten, vlooienmarkten, kofferbakmarkten e.d.;
- h. bioscoopvoorstellingen;
- i. weekmarkten op basis van de gemeentewet;
- j. kansspelen;
- k. dansgelegenheden (gevestigd in horecazaken);
of daarmee naar aard en omvang en invloed op onderliggende en nabijgelegen bestemmingen vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat alsnog sprake is van een ruimtelijk relevant evenement indien:
- a. sprake is van meer dan 6 evenementen per locatie per kalenderjaar;
- b. sprake is van meer dan 1 evenement per locatie per maand;
- c. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100 personen ingeval van privéfeesten, buurtbarbecues en buurtfeesten;
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.67 Ruimtelijk relevant evenement
een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en waarbij een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoet(n):
- a. het evenement vindt al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaats, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
- 1. tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of
- 2. tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
- b. er is sprake van een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
- c. de geluidbelasting bedraagt meer dan 50 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden;
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er wordt muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er is sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er worden objecten geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.68 Seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon en raamprostitutie;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
- e. een sekswinkel.
1.69 Standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.70 Stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.71 Straatmeubilair
op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting e.d.
1.72 Straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.73 Tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.
1.74 Tuincentrum
het bedrijfsmatig uitoefenen van detailhandelsactiviteiten, met een al dan niet overdekt verkoop-/winkelvloeroppervlak, ten behoeve van de verkoop van bloemen, planten, heesters en bomen alsmede de voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages benodigde artikelen, hulpmiddelen en gereedschappen.
1.75 Verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg 2020", bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met IDN-nummer “NL.IMRO.1640.BP20BtNeer-VG01”.
1.76 Verkoopvloeroppervlakte
de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen (de bruto vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging minus de oppervlakte van magazijnen en overige ruimten).
1.77 Voldoende parkeergelegenheid
er wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2), waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging', tenzij in deze regels anders is aangegeven (zie ook artikel 16.1).
1.78 Voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.79 Voorgevel hoekwoning
De gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als voorgevel wordt aangemerkt.
1.80 Voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen. Een hoekwoning heeft twee voorgevelrooilijnen.
1.81 Voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.82 Waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.83 Weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.84 Wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
1.85 Wonen
De permanente huisvesting van een of meerdere personen in een woning of bijzondere woonvorm, om daar zelfstandig of met meerdere personen gezamenlijk een huishouden te voeren.
1.86 Woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.
1.87 Wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.
1.88 Zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel wordt aangemerkt.
1.89 Zijgevel hoekwoning
De gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn.
1.90 Zijgevellijn
een als zodanig op de verbeelding aangeduide bouwgrens die loopt langs de zijgevel van een hoekwoning tot aan de bouwperceelgrens.
1.91 Zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de milieucategorieën 2 tot en met 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
- b. productiegebonden detailhandel (met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen), waarvan de totale verkoopvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de totale bedrijfsoppervlakte tot een maximum van 500 m²;
- c. detailhandel in de vorm van verkoop van ABC-goederen;
- d. detailhandel in grove bouwmaterialen;
- e. internetwinkels;
- f. ondersteunende kantoorfaciliteiten, direct gekoppeld aan productie-, handels, distributie- en vervoersbedrijven, waarvan het bruto kantoorvloeroppervlak maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen;
- g. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in 3.5.4;
ter plaatse van de desbetreffende aanduiding zijn de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden tevens bestemd voor (een):
- h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de uitoefening van:
- 1. een Bedrijf aan huis;
- 2. een Beroep aan huis;
- j. eierbewerking en -verwerking, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf, eierbewerking en -verwerking';
met de daarbij behorende:
- k. wegen en paden;
- l. groenvoorzieningen;
- m. tuinen en verhardingen;
- n. voorzieningen van algemeen nut;
- o. parkeervoorzieningen (toegestaan buiten bouwvlak, zolang binnen bestemmingsvlak);
- p. opslag van goederen en materialen achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak;
- q. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16.3.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- f. ter waarborging van de externe veiligheid;
- g. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- h. ter waarborging van de benodigde waterberging.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen - Landschapselement
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen onverharde struin- en wandelpaden.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- f. ter waarborging van de externe veiligheid;
- g. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- h. ter waarborging van de benodigde waterberging.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- b. kunstwerken en -objecten;
- c. oeververbindingen (bruggen);
- d. parkeervoorzieningen;
- e. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.4.2;
- f. straatmeubilair;
- g. verkoopstandplaats(en), mits in overeenstemming met het geldende standplaatsenbeleid;
- h. terrassen, mits vergund op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening en/of Drank- en Horecawet;
- i. voet- en rijwielpaden;
- j. voorzieningen van algemeen nut;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
- l. wegen, straten, pleinen en paden met hoofdzakelijk een verkeer- c.q. verblijfsfunctie.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16.3.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- f. ter waarborging van de externe veiligheid;
- g. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- h. ter waarborging van de benodigde waterberging.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.3.2;
en daarnaast voor:
- e. groenvoorzieningen;
- f. infiltratievoorzieningen;
- g. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16.3.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.
- c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen overige (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16.3.
7.2 Bouwregels
- a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- b. Het bepaalde onder a. is uitsluitend van toepassing indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m²,
- c. In afwijking van het bepaalde onder b. is het bepaalde onder a. niet van toepassing indien;
- 1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is en/of
- 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
- d. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- f. Indien het bepaalde onder d. sub 3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen waterloop, alsmede voor de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16.3.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang, van het bepaalde in lid 8.2 en worden toegestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap en de Keur van het waterschap in acht wordt genomen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
10.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
10.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Algemeen
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting of ten behoeve van (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, behoudens gebruik als woonruimte ten behoeve van mantelzorg;
- c. huisvesting van arbeidsmigranten, behoudens de huisvesting van arbeidsmigranten die alleen of gezamenlijk een huishouden vormen in een (bedrijfs)woning;
- d. gebruik van bedrijfswoningen voor verblijfsrecreatie;
- e. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
11.2 Innemen van verkoopstandplaatsen
Het gebruik van gronden voor het innemen van verkoopstandplaatsen is toegestaan, mits:
- a. wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden die zijn vastgelegd in de nota 'Standplaatsenbeleid gemeente Leudal';
- b. indien de onder a. bedoelde beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging(en).
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Overige zone - landschappelijke inpassing
12.2 Overige zone - holtebomen
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - holtebomen' gelden aanvullende regels ter bescherming van de holtebomen die mogelijk deel uitmaken van verblijfs- of fourageergebied van beschermde soorten.
12.3 Overige zone - sloop
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - sloop' gelden aanvullende regels ter bescherming van gebouwen die mogelijk deel uitmaken van verblijfs- of fourageergebied van beschermde soorten.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemeen
Wanneer niet anderzins een afwijking van de bestemmingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
- e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijventerrein';
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
13.2 Bedrijf aan huis
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een bedrijf aan huis in een (bedrijfs)woning en/of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
- b. vergroting van de maximale oppervlakte die voor het bedrijf aan huis kan worden gebruikt,
met dien verstande dat:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
- 1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van 'Bijlage 1 van hetBesluit omgevingsrecht' valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- 2. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- 3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 16.1. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- f. de totale oppervlakte die voor een bedrijf aan huis wordt gebruikt, maximaal 80 m2 bedraagt;
- g. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een beroep en/of bedrijf aan huis.
13.3 Bed & breakfast
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in een (bedrijfs-)woning of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. de bed & breakfastvoorziening een capaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
- c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- d. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- f. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
- h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per kamer welke onderdeel uitmaakt van de bed & breakfastvoorziening;
- i. de bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
- j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. Gemeenschappelijke ruimtes blijven daarbij buiten beschouwing;
- k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.
13.4 Ruimtelijk relevante evenementen
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden en gebouwen voor aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming ondergeschikte ruimtelijk relevante evenementen, met dien verstande dat:
- a. de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- b. het evenement niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, met name voor wat betreft de volgende aspecten:
- 1. verkeersveiligheid;
- 2. parkeren;
- 3. geluidhinder.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde plan worden gewijzigd.
14.2 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als bijlage 3 opgenomen NotaKwaliteit vervangt.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn van ter inzage legging 2 weken bedraagt.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Parkeren
- a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen ten behoeve van die uitbreiding en/of functiewijziging aanwezig dient te zijn en/of wordt gerealiseerd;
- b. Onder voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. wordt verstaan dat:
- 1. wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016 (bijlage 2 van de regels), en
- 2. indien de 'Nota Parkeernormen 2016' gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging(en);
- c. Onder eigen terrein wordt verstaan het bouwperceel waarop een bedrijf aanwezig is en/of wordt gebouwd en bij projectmatige bouw het totale projectgebied;
- d. Het bepaalde onder a. geldt niet bij het verbouwen/uitbreiden van bestaande gebouwen en/of bij functiewijziging indien daardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt;
- e. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en kan worden toegestaan dat parkeergelegenheid niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, mits aangetoond wordt dat op eigen terrein onvoldoende ruimte is en de benodigde parkeervoorzieningen elders worden gerealiseerd.
16.2 Verbeteren omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, dient er voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.
16.3 Verhouding tussen bestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de 1e plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5';
in de 2e plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg 2020'.
Hoofdstuk 1 Aanleiding En Plangebied
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De gemeente Leudal is een aantal jaren geleden het proces gestart om alle bestaande bestemmingsplannen in de gemeente te actualiseren, zo ook voor het bedrijventerrein Neer. Daartoe is in december 2014 het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer' ter inzage gelegd. Naar aanleiding van een daartegen ingediende zienswijze is het bestemmingsplan nog niet vastgesteld. De zienswijze was op onderdelen gegrond en vormde aanleiding tot vaststelling van een bestemmingsplan voor een groter plangebied dan waarin was voorzien in het ontwerp bestemmingsplan. Deze afwijking ten opzichte van het ontwerp is te groot om dit op te nemen in het vast te stellen bestemmingsplan middels een gewijzigde vaststelling door de raad. Om die reden en omdat wet- en regelgeving sinds 2014 op onderdelen gewijzigd zijn, is besloten om het ontwerp bestemmingsplan opnieuw ter inzage te leggen.
Om een aantal redenen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het bedrijventerrein noodzakelijk en kan niet worden volstaan met bijvoorbeeld alleen een aanpassing van de planregels:
- in het plangebied geldt de op 16 april 2013 vastgestelde beheersverordening 'Bedrijventerrein Neer', waarin het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Roggel en Neer van toepassing is verklaard. Dat bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 1996 en daarmee op onderdelen niet meer in overeenstemming met de huidige wet- en regelgeving.
- als gevolg van de wijzigingen in de bouwregelgeving bestaat er behoefte aan aanpassing en modernisering van de planregels. De nieuwe planregels dienen goed hanteerbaar, inzichtelijk, toegankelijk en bij voorkeur uniform voor de hele gemeente te zijn;
- herziening is verder nodig in verband met nieuwe inzichten met betrekking tot de inrichting van bestemmingsplannen en de toegenomen milieuzorg. Het is wenselijk om daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de systematiek van het in 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'.
- de gemeente wil haar ruimtelijke plannen digitaal raadpleegbaar hebben, reden waarom nieuwe bestemmingsplannen conform de landelijke RO-standaarden 2012 worden opgesteld.
Doel van de herzieningsoperatie is om te beschikken over actuele bestemmingsplannen, waarin:
- het huidig gebruik van gronden en opstallen zo goed mogelijk positief wordt bestemd;
- een aantal ontwikkelingsmogelijkheden wordt afgebakend;
- een juridisch systeem wordt gekozen, dat past in deze tijd;
- passende zorg wordt gegeven aan milieucomponenten;
- beschikt kan worden over digitale verbeeldingen, conform IMRO-model, waardoor deze plannen ook digitaal kunnen worden geraadpleegd.
Vanwege de voorbereidings- en wettelijke doorlooptijden was het niet haalbaar gebleken om voor alle kernen en bedrijventerreinen voor 1 juli 2013 te beschikken over een actueel bestemmingsplan. Om toch over een actueel planologisch-juridisch regime te beschikken, heeft de gemeente Leudal onder andere voor het bedrijventerrein Neer een beheersverordening opgesteld. Door middel van de beheersverordening is het geldende planologisch-juridische regime van toepassing verklaard. Dit, in combinatie met de korte procedure, maakt dat de termijn van 1 juli 2013 wel gehaald is.
De beheersverordening heeft een tijdelijk karakter vanwege het feit dat de bestaande juridisch-planologische regeling verlengd is en slechts een beperkte actualisering en uniformering heeft plaatsgevonden. De beheersverordening wordt dan ook door middel van het voorliggende plan opgevolgd door een nieuw bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Neer.
Het bedrijventerrein Neer heet feitelijk bedrijventerrein Heldenseweg. In lijn met de beheersverordeningen en bestemmingsplannen voor de overige bedrijventerreinen, zal qua naamgeving de naam van de kern worden gehanteerd. Omdat in de kern Neer ook nog het bedrijventerrein Hanssum-Soerendonck is gelegen kan voor het onderhavige bestemmingsplan niet 'Bedrijventerrein Neer' worden gehanteerd, maar is gekozen voor ''Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg 2020.
![]() |
Afbeelding 1. Topografische ondergrond plangebied en omgeving. |
1.2 Situering Plangebied
Het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg is gelegen in het noordoosten van de gemeente Leudal, ten noordwesten van de kern Neer. Rondom het bedrijventerrein zijn voornamelijk agrarische percelen gelegen.
Het bestaande bedrijventerrein heeft een bruto oppervlakte van 7,62 ha en een netto oppervlakte van 6,02 hectare1. Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk kleine en enkele middelgrote bedrijven gevestigd.
De grootste bedrijfsvestigingen op basis van werkgelegenheid zijn:
- Kuypers Neer Transport B.V.
- Christiaens Agro Systems B.V.
- Gé Bosmans Verspaningstechniek
- P.& P. Dakwerken B.V.
- Javaro Metaalbewerking.
Binnen het noordelijke deel van het plangebied is de intensieve veehouderij aan de Hoven 1 gevestigd. Binnen REBIS is dit gebied aangeduid als 'Uitbreiding Heldenseweg Neer'. Deze locatie heeft een bruto oppervlakte van 5,1 ha en een netto oppervlakte van 5 ha. In de geldende beheersverordening is voor een deel van het perceel (direct gelegen aan de Heldenseweg) de bestemming 'Bedrijventerrein' voor uitsluitend een bedrijf in eierbe- en verwerking opgenomen en voor het resterende deel de bestemming 'Agrarisch bouwblok A(b)', waar enkel de oprichting van nieuwe agrarische bebouwing is toegestaan.
![]() |
![]() |
Afbeelding 2. Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg en gebied 'Uitbreiding Heldenseweg Neer' volgens REBIS |
Op afbeelding 3 is het plangebied op een topografische ondergrond in breder verband te zien. Op afbeelding 4 is op een luchtfoto ingezoomd op het plangebied. Het als zodanig afgebakende gebied wordt in het verdere vervolg van dit rapport als 'het plangebied' verwoord. Bij het bepalen van de planbegrenzing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- er dient een éénduidige en herkenbare plangrens te worden getrokken;
- de bestaande perceels- en eigendomsgrenzen worden zoveel mogelijk gerespecteerd;
- er wordt voor wat betreft het bestaande bedrijventerrein zoveel mogelijk uitgegaan van het huidige gebruik van de gronden.
![]() |
Afbeelding 3. Topografische kaart van het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg en omgeving. |
![]() |
Afbeelding 4. Luchtfoto met aanduiding plangebied |
- 1. Gegevens afkomstig van REBIS bedrijvenmonitor.
1.3 Geldende Plannen
Voor het plangebied geldt de beheersverordening “Bedrijventerrein Neer”, zoals deze op 16 april 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal. In deze beheersverordening is het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de voormalige gemeente Roggel en Neer van toepassing verklaard. Daarmee zijn de gronden binnen het plangebied bestemd tot 'Bedrijventerrein I BI', 'Agrarisch Gebied' en 'Agrarisch Bouwblok'2.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein I BI' zijn bedrijven toegestaan die voorkomen in de categorie 2 en/of 3 van de bij de voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat voor het gedeelte ten noorden van de op de plankaart aangeduide watergang geldt dat uitsluitend bedrijfsactiviteiten in het kader van eierbewerking c.q. eierverwerking zijn toegestaan. Categorie 3 is in de huidige richtafstandensystematiek opgesplitst in categorie 3.1 en 3.2. Beide zijn binnen de huidige regeling toegestaan. Deze gronden en gebouwen kunnen dus formeel uitsluitend worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden in de vorm van eierbewerking/eierverwerking en niet voor overige bedrijfsdoeleinden. Hiervan kan vrijstelling worden verleend ten behoeve van de uitoefening van bedrijven en groothandelsbedrijven die niet in relatie staan tot eierbewerking/eierverwerking, mits die voorkomen in categorie 2 en/of 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en het een vestiging betreft van een in lokaal verband te verplaatsen c.q. te ontwikkelen bedrijf.
![]() |
Afdeling 5. Uitsnede Beheersverordening Bedrijventerrein Neer - Kaart Buitengebied Roggel-Neer; Plankaart 1 en Uitsnedenboek |
- 2. In de bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' behorende bijlagen is de veehouderij aan de Hoven 1 wél aangeduid op Plankaart 2 (overzichtskaart met weergave van alle locaties waarvan uitsnedes zijn opgenomen), maar níet opgenomen in het uitsnedenboek.
1.4 Beschrijving Plan
Het onderhavige bestemmingsplan is in vergelijking met de bestaande juridisch-planologische regelingen grotendeels een conserverend bestemmingsplan, met dien verstande dat:
- 1. De bestemming Agrarisch is gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein' ten behoeve van de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3, ten behoeve van het saneren van de pluimveehouderij aan de Hoven 1;
- 2. Voor een deel van het perceel aan de Hoven 1, voorzover gelegen aan de Heldenseweg, de beperking tot bedrijvigheid uitsluitend voor eierbewerking/eierverwerking, is komen te vervallen. Hier wordt nu direct bedrijvigheid toegestaan in de milieucategorieën 2 en 3, aangevuld met een functieaanduiding om de eierbe- en verwerker wel toe te staan;
- 3. In de zuidwesthoek van het plangebied de agrarische bestemming volgens de geldende beheersverordening is gewijzigd in 'Bedrijventerrein'. Het betreft een deel van de percelen aan de Heldenseweg 15a, alsmede het direct ten noorden daaraan grenzende perceel tussen de nrs. 15a en 17. De bestemming 'Bedrijventerrein' is aan de achterzijde van beide percelen uitgebreid, waardoor de percelen nu volledig binnen deze bestemming zijn gelegen. In het in december 2014 ter inzage gelegde ontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer' was hierin ook al voorzien.
1.5 Leeswijzer
Ten behoeve van de planontwikkeling heeft in 2013-2014 een terreinverkenning en inventarisatie van het bedrijventerrein plaatsgevonden. Daarnaast is het relevante beleid geïnventariseerd. Deze inventarisatie staat aan de basis van deze toelichting en is waar nodig geactualiseerd en aangevuld.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De hoofdlijnen van beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is het plangebied beschreven, onder meer aan de hand van functionele en ruimtelijke aspecten, en wordt tevens ingegaan op de milieuaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Het juridisch kader komt naar voren in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 7 is aangegeven hoe wordt gehandhaafd op dit plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 8 een beschrijving van de gevoerde communicatie.
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Functionele Aspecten
In deze paragraaf wordt ingegaan op de functionele aspecten van het plangebied: wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, recreatie, water, groen en verkeer.
2.1.1 Wonen
Binnen het plangebied zijn een tweetal bedrijfswoningen aanwezig aan de Heldenseweg 17 en aan de Hoven 1a. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
2.1.2 Bedrijvigheid
Het bedrijventerrein is -behoudens de gronden ter plaatse van de te saneren agrarische bedrijfslocatie aan de Hoven 1/1a- vrijwel volledig uitgegeven. Bedrijvigheid is in het zuidelijke deel van het plangebied de belangrijkste activiteit. Het betreft hoofdzakelijk kleinschalige en middelgrote bedrijvigheid. Het bedrijventerrein Neer is een gemengd bedrijventerrein, wat zich kenmerkt door een variatie aan bedrijvigheid.
![]() |
Afbeelding 6. Foto-impressie bedrijventerrein Neer-Heldenseweg. |
Op het bedrijventerrein zijn onder andere bedrijven gevestigd ten behoeve van handel en reparatie van personenauto's, transport, las- en constructiewerken en dakwerken.
2.1.3 Noordelijk deel plangebied (perceel Hoven 1)
Binnen het noordelijke deel van het plangebied waren aan de Hoven 1 twee, aan elkaar gelieerde, bedrijven gelegen; een eierbe- en verwerker en een intensieve veehouderij. Het betreft een pluimveebedrijf met een bouwvlak van 5 ha. en een capaciteit van 199.200 legkippen (volièrehuisvesting). De totale NH3 emissie is 10.963 kg. Tevens is bij het bedrijf een bedrijfsgebouw gelegen ten behoeve van de eierbewerking/eierverwerking, alsmede een bedrijfswoning.
![]() | ![]() |
Afbeeldingen 7a (foto stallen) en 7b (bedrijfswoning) agrarisch bedrijf Hoven 1 |
2.1.4 Voorzieningen en recreatie
Binnen het plangebied bevinden zich geen specifieke voorzieningen.
2.1.5 Groen, water en natuur
De groenvoorzieningen binnen het plangebied bestaan uit kleinschalige openbare groenvoorzieningen langs de weg. Verder stroomt langs de westzijde van het plangebied de waterloop Bleekstraatlossing en stroomt door het plangebied de Hennekesloop. Binnen het plangebied zijn geen monumentale bomen aanwezig. Wel is bij de (bedrijfs-)woningen en bedrijfspercelen hier en daar sprake van beperkte groenvoorzieningen op het eigen terrein.
2.1.6 Verkeer, openbaar vervoer en parkeren
Algemeen
Het bedrijventerrein Neer is een klein bedrijventerrein met de Heldenseweg aan de oostzijde als hoofdontsluitingsweg.
Parkeren en laad- en losactiviteiten vinden grotendeels plaats op het private terrein en in geringe mate op of langs de openbare weg. De bereikbaarheid van het terrein is goed.
2.1.7 Cultuurhistorie en Monumenten
Het plangebied kent, zoals valt af te leiden uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Leudal, een hoge archeologische verwachtingswaarde. In de onderzoeksparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
Binnen het plangebied zijn geen ARCHIS-waarnemingen en/of onderzoeksmeldingen bekend. Ook zijn er volgens de cultuurhistiorische waardenkaart van de provincie Limburg geen cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen binnen of in de directe nabijheid van het plangebied.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal onder andere worden besproken aan de hand van het overkoepelend stuk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Het regionaal beleid komt middels de Regiovisie 2008-2028 en het Regionaal Beleidskader Werklocaties aan bod. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ten slotte onder meer ingegaan op het Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen Leudal en de Structuurvisie Leudal.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden
- 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
- 7. Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Voor het plangebied geldt dat er -behoudens het nieuwe bedrijfsbouwvlak aan de Hoven 1- grotendeels sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbij geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Voor wat betreft het te saneren agrarisch bouwvlak aan de Hoven 1 past het opnemen daarvan in dit bestemmingsplan met de bestemming 'Bedrijventerrein', binnen de nagestreefde verbetering van milieukwaliteit, aangezien met dit bestemmingsplan een veehouderij op korte afstand van de woonkern wordt gesaneerd.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het 'Barro' in werking getreden. In oktober 2012 is het besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, de ruimtereservering parallelle Kaagbaan en het IJsselmeergebied.
Voor het plangebied geldt dat geen van de belangen uit het Barro in het geding zijn.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)
De 'Rarro' is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Leudal. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
In de Rarro zijn binnen het plangebied geen reserveringsgebieden aangewezen voor de mogelijke aanleg van nieuwe hoofdwegen of landelijke spoorwegen. Er zijn geen hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt.
3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voor het onderhavige bestemmingsplan betekent dit dat voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Neer (Heldenseweg), die in het plan mogelijk wordt gemaakt, een Ladderonderbouwing is opgesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Geconcludeerd kan worden dat de uitbreiding van het bedrijventerrein voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Onderstaand wordt deze vraag beantwoord aan de hand van de toetsingsaspecten van de ladder: de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de aanvaardbaarheid van de effecten. De complete toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in Bijlage4 bij deze toelichting.
Behoefte
De beoogde ontwikkeling voorziet in de behoefte. Het volgende is hierbij van belang.
- De beoogde ontwikkeling past binnen de trends en ontwikkelingen in de bedrijfsruimtemarkt. Bedrijventerreinen kennen relatief veel incourant vastgoed. Door het perceel aan Hoven 1 te herstructureren, ontstaat een moderne bedrijfskavel die voldoet aan de wensen van de hedendaagse ondernemer. Het kan worden beschouwd als een kwalitatieve versterking van het bedrijventerrein Heldenseweg in Neer.
- Het beoogde planinitiatief voldoet aan de beleidskaders. In het kader van dynamisch voorraadbeheer is regionaal afgestemd onder welke voorwaarden de ontwikkeling kan plaatsvinden. De voorwaarde voor de ontwikkeling vanuit de gemeente Leudal en de regio Midden-Limburg is om de bestaande veehouderij op de projectlocatie te kunnen laten beëindigen. Herinvulling met een uitbreiding van het bedrijventerrein is een middel om dat te bereiken
- Conform de gemeentelijke structuurvisie worden zittende bedrijven gefaciliteerd in groeiplannen binnen ruimtelijke kaders. Kervo BV heeft enkele jaren buiten de gemeente Leudal (voorheen gemeente Roggel en Neer) geopereerd, maar het is een van oudsher Roggels bedrijf dat wil groeien binnen de ruimtelijke kaders.
- Uit de vraag en aanbod van bedrijfsruimten op bedrijventerreinen kan in het ruimtelijke verzorgingsgebied worden geconcludeerd dat er meer aanbod is dan vraag. Veruit het meeste aanbod bevindt zich op bedrijventerrein Zevenellen in Buggenum. Echter zet dit bedrijventerrein voornamelijk in op biobased agriculture en circulaire bedrijvigheid en biedt ruimte voor bedrijvigheid met hogere milieucategorieën. De beschikbare kavels hebben een gemiddelde omvang die niet passend is (te grote omvang) voor de bedrijfsvoering van Kervo BV. Daarentegen is op kernen-niveau wel sprake van krapte in de bedrijfsruimtemarkt. Dit geldt zowel voor de gemeente Leudal als voor de gemeente Peel en Maas.
- In de gemeente Leudal is er sprake van een relatief omvangrijk aanbod van minder courante bedrijfsbebouwing. Dit aanbod is ongeschikt voor de beoogde ontwikkeling.
- Het actuele aanbod aan bestaande bedrijfsruimten in het ruimtelijke verzorgingsgebied levert geen panden op die voldoen aan de bedrijfsactiviteiten van Kervo BV.
- De behoefte aan uitbreiding van de twee bedrijfskavels in de zuidwesthoek van het bedrijventerrein is tevens in de bijgevoegde ladder onderbouwd. Het betreft een kleine uitbreiding voor lokale of reeds ter plaatse gevestigde bedrijven. De behoefte aan uitbreiding is niet elders te realiseren, aangezien verhuizing vaak bedrijfseconomsich niet haalbaar is.
Aanvaardbaarheid effecten
De eventuele leegstandseffecten als gevolg van de ontwikkeling zijn aanvaardbaar voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
- De huidige conservenfabriek is gevestigd op bedrijventerrein Fresh Park Venlo. Het planinitiatief betreft een verplaatsing en realiseert een nieuwe productiehal die noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van Kervo BV. Tevens biedt de nieuwe locatie ruimte voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten op termijn.
- Het is nog onduidelijk wat er gebeurt met de achterblijvende locatie op bedrijventerrein Fresh Park Venlo. Vanwege de specifieke thematisering van het bedrijventerrein in de sector Vers, wordt er een nieuwe gebruiker gezocht in de sector agrologistiek. Het is niet de verwachting dat het vrijkomen van het pand negatieve effecten heeft op de leef- en ondernemersklimaat op bedrijventerrein Fresh Park Venlo.
- Het is niet de verwachting dat er aanbod verdwijnt als gevolg van de ontwikkeling aan de Hoven 1 (faillissementen in het verzorgingsgebied). Dit betekent dat er geen negatieve effecten op het ondernemersklimaat te verwachten zijn.
- Doordat de huidige pluimveehouderij, met een vergunning voor het houden van 199.200 legkippen, verdwijnt, zal de leefkwaliteit op en nabij bedrijventerrein Heldenseweg Neer erop vooruitgaan. Zo zal de uitstoot van fijnstof en ammoniak fors lager zijn.
- De kracht van het planinitiatief ligt enerzijds bij de terugkeer van een van oorsprong Roggels familiebedrijf naar de gemeente Leudal. Anderzijds wordt het verdwijnen van de huidige veehouderij op de projectlocatie als een wenselijke ontwikkeling gezien.
- Tevens is aangetoond dat de uitbreiding van de twee zuidelijke bedrijfspercelen aanvaardbaar is, en is de verbetering van de landschappelijke kwaliteit gewaarborgd middels een verplichting in de regels tot landschappelijke inpassing.
3.1.5 Wet milieubeheer / milieueffectrapportage
In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
- a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
- b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: ‘op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
De toets aan de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen in par. 4.1.6.
3.1.6 Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Het doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland
- 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden
- 3. vereenvoudiging van regels.
Sinds 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
Gebiedsbescherming
De tot 1 januari 2017 geldende Natuurbeschermingswet was een vertaling van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn naar nationale regelgeving. De Natuurbeschermingswet regelde de bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Deze wettelijke bescherming is echter anders dan de bescherming van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Die bescherming verloopt immers via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via natuurwetgeving.
In de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden, is de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde gebleven. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het NNN of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.
Het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg is op circa 1,4 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Leudal gelegen en op ca. 2,3 km van het ten zuidoosten gelegen Natura 2000-gebied 'Swalmdal'.
![]() |
Afbeelding 8. Ligging plangebied (rode lijn) ten opzichte van de Natura 2000-gebieden 'Leudal' en 'Swalmdal' |
Binnen het onderhavige bestemmingsplan is sprake van nog niet gerealiseerde bouwmogelijkheden (met name ter plaatse van de locatie aan de Hoven 1), waardoor nieuwvestiging en/of uitbreiding van bedrijven en daarmee significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet zijn uitgesloten. Op grond van geldende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moet de raad de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen opnieuw bezien, in relatie tot de dan geldende regelgeving. Dat de bouwvlakken overeenkomen met de vlakken in het voorheen geldende plan, leidt niet tot het oordeel dat geen passende beoordeling nodig is. Zie ook par. 4.2.2.
Soortenbescherming
Zowel in de voorheen geldende Flora- en faunawet als in de op 1 januari 2017 in werking getreden Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.
Met de nieuwe wet is wel de lijst van beschermde soorten gewijzigd. De Wet natuurbescherming verdeelt de beschermde soorten in twee groepen:
- a. Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn
- b. Andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.
Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria:
- a. Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
- b. Is er een ‘andere bevredigende oplossing’ mogelijk?
- c. Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?
Daarmee is er in vergelijking met de toetsingspraktijk onder de Flora en faunawet weinig veranderd. Zie ook par. 4.2.3.
3.1.7 Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 heeft de Minister van I&M het 'Nationaal Waterplan' vastgesteld. Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert het waterbeleid op een aantal terreinen:
- a. Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in dit nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021.
- b. Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht.
- c. Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
Het kabinet bereidt, aansluitend bij de Omgevingswet, een Nationale Omgevingsvisie voor die sectorale visies en beleidsplannen vervangt. Het NWP is daar een belangrijke bouwsteen voor. De Nationale Omgevingsvisie wordt een samenhangende visie op strategisch niveau.
In het nieuwe NWP komt een aantal onderwerpen uit het vorige NWP niet terug. Alleen de onderwerpen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) als rijksbelang zijn aangemerkt, staan in dit NWP.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
3.1.8 Waterwet
Op 22 december 2009 is de 'Waterwet' in werking getreden en daarmee is een aantal oude wetten voor het waterbeheer, of delen daarvan, ingetrokken. De zes vergunningen uit voorgaande 'waterbeheerwetten' zijn opgegaan in één watervergunning. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan veel aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.
Het 'Waterbesluit' is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De 'Waterregeling' is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het 'ProvinciaalOmgevingsplan Limburg 2014' (hierna POL 2014) ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
- stedelijk centrum;
- bedrijventerrein;
- overig bebouwd gebied.
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
- goudgroene natuurzone;
- zilvergroene natuurzone;
- bronsgroene landschapszone;
- buitengebied.
Volgens de POL kaart 'Integrale zonering Limburg' is het plangebied deels gelegen in bebouwd gebied binnen de zone 'bedrijventerrein' en deels in landelijk gebied binnen de zone 'buitengebied'.
![]() |
Afbeelding 9. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding ligging bedrijventerrein |
De zone bedrijventerrein betreft specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid met ruimte voor bedrijvigheid en met het accent op optimale bereikbaarheid en duurzame inrichting en gebruik. Het op de kaart aangegeven gebied is de weergave van het bestaande en direct uitgeefbare bedrijventerreinen. Dit is een momentopname ontleend aan het REBIS-systeem (13-12-2019). De weergave is indicatief bedoeld.
De zone buitengebied betreft alle gronden in het landelijk gebied, niet zijnde goud-, zilver- en bronsgroen, vaak met een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven en met het accent op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties voor de landbouw en op het terugdringen van milieubelasting vanuit de landbouw.
Op de POL-kaart 'Regionaal watersysteem' zijn de binnen het plangebied gelegen 'Hennekesloop' en de direct ten westen grenzend aan het plangebied gelegen 'Beekstraatlossing' aangegeven als Beek AEF (algemeen ecologische functie). De waterkwaliteit moet daarbij minstens behouden blijven. Daarnaast is het bestaande zuidelijke deel van het bedrijventerrein aangemerkt voor waterbeheer bebouwd gebied.
Op de POL-kaart 'Economie' is het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg, met uitzondering van Hoven 1, aangeduid als 'overige bedrijventerrein'. Dit zijn alle bedrijventerreinen die niet zijn aangeduid als campus, als terrein met havenfaciliteiten, als terrein voor vestiging van HMC (hogere milieucategorie) of als grootschalig logistiek bedrijventerrein en/of productgielocatie van (boven)regionaal belang. De overige bedrijventerreinen completeren daarmee het bedrijventerreinenpalet, waarbij met name de bedrijventerreinen in stedelijk gebied kansen bieden voor meer functiemenging. Op sommige van deze terreinen kan ruimte worden geboden aan agglomeratielandbouw.
POL 2014 stelt kwaliteit centraal. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgaan met de voorraden: de ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond. Dit wordt vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij het maken van keuzes. Voor het onderhavige plan zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- a. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan toch zoveel mogelijk aansluitend daaraan én met een stevige tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten (zie 'Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu' - tegenwoordig verantwoordelijkheid van de individuele gemeenten). Met dit principe in combinatie met het dynamisch voorraadbeheer, wordt invulling gegeven aan het principe van duurzame verstedelijking.
- b. Goed gebruik maken van reeds bestaande voorzieningen (benutten bestaande voorraad, optimaal benutten wegen door verkeer- en vervoersmanagement, meervoudig ruimtegebruik e.d.).
- c. Gebruik maken van de kansen die het watersysteem biedt en rekening houden met en zich aanpassen aan het watersysteem (klimaatadaptatie).
- d. Nieuwe stedelijke functies die veel woon-werkverkeer of bezoekersstromen oproepen dienen goed aangesloten te zijn op het OV-systeem.
- e. Bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk leegstaande cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen benutten. Er moet gekeken worden of er een leegstaand rijksmonument, gemeentelijk monument, beschermd stads- of dorpsgezicht of ander leegstaand gebouw (in die volgorde) geschikt (te maken) is om deze functie te huisvesten.
- f. Principes voor het zorgvuldig gebruik van de ondergrond.
- g. Inzet op energiebesparing en op een zo groot mogelijk aandeel vernieuwbare energiebronnen. Beter benutten van grondstoffen door er efficiënter mee om te springen en het benutten van afval- en reststromen en uiteindelijk realiseren van gesloten kringlopen.
Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen. Groei lijkt nu vooral nog te zitten in de logistieke sector en wellicht ook in de biobased economy, chemie en automotive. De kwalitatieve opgave is des te belangrijker. De centrale opgave is dan ook: een groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, daarbij meer schaarste creërend, met ruimte voor maatwerk. Kortom: het nieuwe groeien.
De opgave moet per regio verder geconcretiseerd worden in een regionale visie/programma werklocaties. Daarin komen de opgaven voor alle bedrijventerreinen aan bod.
Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio: Noord-, Midden- resp. Zuid-Limburg. Dit principe krijgt vorm en inhoud in regionale bedrijventerreinenvisies. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situaties) en een gezamenlijke werkwijze. De visies zijn stevig en niet-vrijblijvend, maar wel realistisch (rekening houdend met de markt) en flexibel (met ruimte om in overleg in te spelen op nieuwe ontwikkelingen). Aan de visies wordt een programma gekoppeld. Bijzondere aandacht is nodig voor financiële aspecten, transformatie en herstructurering. Ook een eventuele aanpak van leegstaande bedrijfsgebouwen kan onderdeel uitmaken van de afspraken. Belangrijke marktpartijen en stakeholders worden in dit traject betrokken.
De basisprincipes uit het POL vormen vertrekpunt voor de regionale visies (zie hierna par. 3.3.2).
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet deels in een conserverend bestemmingsplan voor het bestaande bedrijventerrein en deels in een uitbreiding. De primaire doelstelling van die uitbreiding is om het woon- en leefklimaat in de nabijgelegen kern Neer te verbeteren. Met de mogelijkheid tot uitbreiding van het bedrijventerrein wordt het immers mogelijk gemaakt om een intensieve veehouderijbedrijf aan de rand van het dorp en direct grenzend aan het bestaande bedrijventerrein met daarbinnen diverse geurgevoelige objecten, te beëindigen.
De uitbreiding is niet gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, maar wel direct grenzend daaraan. Daarbij is geen sprake van verlies aan omgevingskwaliteiten, aangezien de uitbreiding van het bedrijventerrein in de plaats komt van een bestaande veehouderij aan de rand van de kern Neer. Per saldo is daarmee sprake van een verbetering van omgevingskwaliteit. Tevens wordt aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het nieuwe bedrijfskavels, geborgd in de planregels.
Het onderhavige plan is niet van invloed op de waterkwaliteit in de in en direct grenzend aan het plangebied gelegen AEF-beken.
Het onderhavige bestemmingsplan past daarmee binnen de provinciale beleidskaders en -uitgangspunten voor de bedrijventerreinen zoals die zijn vastgelegd in het POL 2014.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
3.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu
Het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012 (LKM 2012) is een beleidsregel in de zin van 'artikel 4:81Algemenewet bestuursrecht'. De beleidsregel LKM 2012 regelt de 'extra' condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen mogelijk zijn. Het LKM 2012 vormt geen nieuw ruimtelijk beleid maar was oorspronkelijk een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL2006 en de POL-aanvulling 'Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering'. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour. Met de inwerkingtreding van het POL 2014 zijn POL 2006 en de genoemde POL-aanvulling komen te vervallen.
Het Limburgs kwaliteitsmenu is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. In 2012 is dit geactualiseerd tot het LKM 2012. De provincie Limburg heeft de Limburgse gemeenten verzocht om het LKM 2012 over te nemen en uit te werken in het eigen gemeentelijke ruimtelijk beleid. In de gemeente Leudal is hieraan invulling gegeven middels de vaststelling van de 'Structuurvisie Leudal' en de 'NotaKwaliteit' (zie paragraaf 3.4.5).
3.2.4 Provinciaal Waterplan
Op 11 december 2015 hebben Provinciale Staten van Limburg het provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 'Samen werken aan water' vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 en een uitwerking van het strategisch waterbeleid in POL2014, teneinde te voldoen aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. Samen met het Nationale Waterplan 2016-2021 van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van het Waterschap Limburg vormt het een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheersplan Maas 2016-2021.
In het plan wordt ingegaan op de volgende inhoudelijke opgaven voor het regionale waterbeleid:
- Een veilige en aantrekkelijke Maasvallei. Dit gaat over hoogwaterbescherming langs de Maas, nu en in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering, mede in het licht van het Nationaal Deltaprogramma en in relatie tot behoud en ontwikkeling van de woon- en werkomgeving.
- Een veerkrachtig en klimaatbestendig regionaal watersysteem. Hierin staat de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort in landelijk en stedelijk gebied centraal, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationaal Deltaprogramma.
- Behoud en herstel natte natuur en verbetering waterkwaliteit. Dit onderdeel handelt over de verbetering van het ecologische functioneren van onze beken en plassen (ecologische doelen van oppervlaktewateren, beek(dal)herstel) en natte natuurterreinen (herstel van verdroogde grondwaterafhankelijke natuur), als ook de verbetering van de fysisch-chemische kwaliteit van het oppervlaktewater, deels vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000.
- Duurzame drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer. Centraal in dit hoofdstuk staat de bescherming van hoeveelheid en kwaliteit van onze grondwatervoorraden ten behoeve van diverse functies, met speciale aandacht voor het gebruik voor menselijke consumptie, waaronder de voorraden en bescherming daarvan voor de openbare drinkwatervoorziening, e.e.a. eveneens mede als opdracht vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regiovisie 2008 - 2028: Het oog van Midden-Limburg
In de 'regiovisie “Het oog van Midden-Limburg”' is de gebiedsvisie uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.
De visie op de regio is te vertalen tot drie onontkoombare, concrete strategische keuzes:
- a. Benutten en versterken regionale economie. In dat kader onder andere de inrichting van regionale bedrijventerreinen;
- b. Versterking van de sociale structuur. In dat kader onder andere leefbaar houden van het platteland;
- c. Verbetering van het vestigingsklimaat. In dat kader onder andere herstructurering van bedrijventerreinen;
Midden-Limburg is sterk in het midden- en kleinbedrijf; er zijn nauwelijks grote bedrijven. De innovatiekracht van die bedrijven is beperkt, de gebondenheid aan Midden-Limburg gering. Investeringen zijn nodig om de ondernemingskracht te vergroten. Dat betekent allereerst een investering in goede bedrijfsterreinen: slimme profilering, geen onderlinge concurrentie tussen gemeenten met leegstand als gevolg, herstructurering van zwakke terreinen en daarmee de creatie van ruimte voor andere functies, als ook de ontwikkeling van een aantal goed ontsloten hoogwaardige regionale bedrijfsterreinen.
Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen: “De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad".
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.”
3.3.2 Regionaal Beleidskader Werklocaties Midden-Limburg
3.3.3 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2018 - 2021
Op 11 november 2014 heeft de raad van Leudal de intergemeentelijke 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' vastgesteld. Naast de gemeente Leudal hebben ook de regiogemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert deze structuurvisie vastgesteld.
De 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' vormde de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het vlak van wonen, zorg en woonomgeving. De Structuurvisie is een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen.
Op 25 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Leudal de opvolger van deze structuurvisie vastgesteld, met het thema 'Bouwen aan de toekomst'.
In het onderhavige bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Deze aanduiding is uitsluitend opgenomen voor twee bestaande bedrijfswoningen. Nieuwe bedrijfswoningen zijn niet meer toegestaan.
De 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg 2018 - 2021' vormt dan ook geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen Leudal
Vooruitlopend op de daadwerkelijke actualisering van de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen van de gemeente Leudal, is het 'Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen Leudal' opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen weergegeven. De uitgangspunten zijn verwerkt in de tussen 2011 en 2014 vastgestelde bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen en voor de kernen (voor de bedrijventerreinen waarvoor geen apart bestemmingsplan is opgesteld).
De uitgangspunten in het kaderplan gelden grotendeels nog steeds als uitgangspunt voor het onderhavige bestemmingsplan, met dien verstande dat de afstemming met het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' en met het Regionaal Beleidskader Werklocaties Midden-Limburg aanleiding vormt voor afwijking van het kaderplan op onderdelen. Daarnaast zijn de hiervoor bedoelde uitgangspunten op onderdelen geactualiseerd op basis van gewijzigde inzichten en nieuwe wet- en regelgeving.
In afwijking van het kaderplan is tussen de gemeente Leudal en de provincie Limburg ten aanzien van de toegelaten kavelgroottes afgesproken dat de maximale kavelmaat 5.000 m² bedraagt, met uitzondering van bedrijfskavels die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan reeds groter zijn dan 5.000 m². Voor deze bedrijfskavels geldt het oppervlak op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan als maximum.
Kavels groter dan 10.000 m² zijn in principe niet toegestaan en kunnen hooguit via een maatwerkoplossing (separate planologische procedure) in overleg met de regio en met de provincie Limburg gerealiseerd worden. Deze afspraken gelden ook voor het onderhavige plangebied aangezien hier sprake is van een lokaal bedrijventerrein. Voor het perceel aan de Hoven 1 is middels deze maatwerkafspraken gekomen tot een kavelmaat van 15.000 m2, zodat het bedrijf dat reeds concrete interesse heeft in de kavel ook op korte termijn, zonder tussenkomst van een nieuwe planologische procedure, tot aankoop kan overgaan. Op die manier kan de kavel snel worden ingevuld en wordt het risico op langdurige leegstand/braakligging verkleind.
3.4.2 Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal'
In deze 'Strategische Overallvisie', geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie, die in maart 2014 is geactualiseerd, is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren. In de regels van het onderhavige bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.
3.4.3 Structuurvisie Leudal - regie op de toekomst
Op 2 februari 2010 is de 'Structuurvisie Leudal' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie is het volledige plangebied (inclusief de agrarische bedrijfslocatie aan de noordzijde) aangeduid als werkgebied. In de structuurvisie wordt voor wat betreft het beleid voor economie en werkgelegenheid aangegeven dat de kwaliteit in Leudal wordt bepaald door een compleet aanbod voor wonen, werken, voorzieningen en recreatie. De gemeente wil ook een economisch sterke gemeente in de regio zijn. Ruimte voor dynamiek en ruimtelijke ontwikkeling is gericht op het op peil houden van het aantal arbeidsplaatsen in Leudal en een sterke positionering in de regio Midden-Limburg.
![]() |
Afbeelding 10. Structuurvisiekaart 'Structuurvisie Leudal, met aanduiding van het plangebied (rode pijl). |
In het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen die niet eerder al juridisch-planologisch zijn geregeld, behoudens de gewijzigde regeling voor een deel van de locatie Hoven 1 en de verruiming van de twee zuidelijkste percelen. Nieuwvestiging van bedrijven is hier nu toegestaan, waar voorheen slechts agrarische bedrijvigheid was toegestaan. Aangezien ook dit gedeelte reeds in de structuurvisie is aangewezen als werkgebied, is het bestemmingsplan in lijn met de structuurvisie.
3.4.4 Nota Parkeernormen
In verband met een wijziging van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening vervallen. Het is niet meer mogelijk te verwijzen naar landelijke naslagwerken zoals publicaties van het CROW. Dit betekent dat parkeernormen moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.
In de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen, die allen vóór 2015 zijn vastgesteld, zijn nog geen normen opgenomen. In het onderhavig bestemmingsplan is de parkeernormering wel geregeld.
In plaats van de normen op te nemen in de regels van het bestemmingsplan zelf, wordt in dit plan verwezen naar de als bijlage bij de regels gevoegde gemeentelijk vastgestelde parkeernormen/beleidsregels. Dat heeft het voordeel dat in geval van wijziging(en) van de normen\beleidsregels gedurende de werking van het bestemmingsplan ook rekening moet worden gehouden met die wijzigingen. Om die reden is de Nota Parkeernormen door de raad vastgesteld.
In de nota zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente Leudal hanteert voor nieuwe bouwplannen en (her)ontwikkelingen. Onderscheid is gemaakt naar ontwikkelingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Parkeernormen zijn nodig om een hoge parkeerdruk in openbaar gebied te voorkomen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen zijn niet bedoeld voor reeds bestaande bouwwerken en functies. Indien bestaande situaties worden gewijzigd of uitgebreid, dan moeten deze parkeernormen wel worden toegepast. De parkeernorm geldt dan alleen voor het te wijzigen of uit te breiden deel. De onderstaande tabel toont de betreffende normen:
![]() |
Voor meer informatie wordt kortheidshalve verwezen naar de bij raadsbesluit van 5 juli 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van de regels).
3.4.5 Nota Kwaliteit
In de 'Structuurvisie Leudal' is de 'Nota Kwaliteit' opgenomen. De laatste actualisatie van de 'Nota Kwaliteit' dateert van 3 september 2013.
De 'Nota Kwaliteit' bevat beleid over het kwaliteitsmenu en het groenfonds. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen, zoals uitbreiding van bedrijven, komt een kwaliteitsbijdrage in beeld nadat een planologische afweging is gemaakt of een bepaalde ontwikkeling aanvaardbaar is op een bepaalde locatie. Het kwaliteitsmenu van de provincie (uitgewerkt in verschillende modules) geldt hierbij als een minimumvereiste.
Landschappelijke inpassing van de locatie van een initiatief vormt altijd een voorwaarde naast de kwaliteitsverbeterende maatregel of een bijdrage in het groenfonds.
In het onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen die niet eerder al juridisch-planologisch zijn geregeld, behalve de uitbreiding van het bedrijventerrein bij de Hoven 1 en de zuidelijke twee percelen.
In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat bij nieuwe bedrijfsvestigingen de bedrijfsbebouwing landschappelijk moet worden ingepast. Hiervoor is een kader opgesteld dat als bijlage bij de regels is gevoegd. In dit geval hoeft er geen aanvullende kwaliteitsbijdrage te worden betaald, aangezien sprake is van een al jaren lopend plan dat ten tijde van het in procedure brengen ervan, was gelegen binnen bestaande stedelijk gebied (binnen de contour van het bedrijventerrein). Op deze manier wordt voldaan aan de 'Nota Kwaliteit', en daarmee mits verzekerd is dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
3.4.6 Beleid huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten
Op 13 oktober 2015 heeft de gemeenteraad van Leudal de kadernotitie 'Huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal' vastgesteld.
Deze beleidsnota beschrijft de kaders en regels van de verschillende vormen van huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal en heeft tot doel het waarborgen van een kwalitatieve huisvesting voor deze mensen, passend in de omgeving.
Middels de beleidsregels wil de gemeente sturen op een goede huisvesting voor arbeidsmigranten en overige woonurgenten. Uitgangspunt is dat de huisvesting op een goede ruimtelijke- en stedenbouwkundige wijze moet worden ingepast, zonder dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan het (woon)karakter van de huisvestingslocatie. Daarbij moet steeds worden bedacht dat het gewenste eindbeeld niet per direct te realiseren is.
Per potentiële huisvestingslocatie zijn de beleidsregels beschreven. Huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten op bedrijventerreinen en bedrijfslocaties anders dan agrarische bedrijven is niet toegestaan. In de gebruiksregels van de bestemming 'Bedrijventerrein' is dit expliciet geregeld (zie lid 3.5.1). Nieuw beleid hieromtrent is momenteel in voorbereiding.
3.4.7 Uitvoeringsbeleid evenementen gemeente Leudal (2011)
Op 14 juni 2011 hebben burgemeester en wethouders van Leudal het 'Uitvoeringsbeleid evenementen gemeente Leudal (2011)' vastgesteld. Op 26 juli 2012 hebben burgemeester en wethouders de 'Beleidsnota evenementen gemeente Leudal' vastgesteld.
De wijze waarop het toestaan van ruimtelijke relevante evenementen moet/kan worden geregeld is afgekaderd door diverse uitspraken van de bestuursrechter. Uit die jurisprudentie blijkt dat ruimtelijk relevante evenementen nader moeten worden gedefinieerd in het bestemmingsplan. Of een evenement ruimtelijk relevant is, hangt af van de volgende aspecten:
- a. soort evenement
- b. maximale bezoekersaantallen
- c. aard van de omgeving
- d. duur van het evenement
- e. frequentie van het evenement
Indien in het bestemmingsplan evenementen worden toegestaan moet de gemeenteraad onderzoeken of de evenementen ruimtelijk aanvaardbaar zijn door na te gaan of de gevolgen van een evenement voor de omgeving geen te grote inbreuk of te grote hinder oplevert. Naar aanleiding van dat onderzoek moet de raad voldoende inzichtelijk maken en motiveren dat datgene wat in de planregels is opgenomen voldoende waarborgen biedt om te voorkomen dat evenementen zullen leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Daarbij moet worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Doet de raad dit niet, dat is het plan vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldige voorbereiding) juncto 3:46 (motiveringsbeginsel) van de Awb.
De jurisprudentie geeft aan dat ruimtelijk relevante evenementen in het bestemmingsplan moeten worden geregeld, maar uit die jurisprudentie blijkt niet op welke manier dat zou moeten of kunnen gebeuren. De vijf hiervoor genoemde aspecten worden namelijk niet nader uitgewerkt.
De op grond van de jurisprudentie noodzakelijke regeling van bepaalde evenementen in het bestemmingplan staat tegenover de wens/ tendens om juist minder te regelen (vermindering van regeldruk) en om bestemmingsplannen zo flexibel mogelijk te maken.
In dit bestemmingsplan is overeenkomstig de plansystematiek van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' de lijn van de jurisprudentie niet strikt gevolgd. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat:
- a. er gebieden/locaties moeten worden aangewezen waarvan in het bestemmingsplan wordt vastgelegd hoeveel evenementen er zijn toegestaan, welke soort evenementen en met welke frequentie;
- b. al voor de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden onderbouwd/onderzocht dat de onder 1. genoemde soorten en aantallen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat.
Om die redenen is ervoor gekozen om:
- a. onderscheid te maken tussen ruimtelijk relevante en ruimtelijk niet relevante evenementen;
- b. ruimtelijke niet-relevante evenementen rechtstreeks toe te staan binnen alle bestemmingen;
- c. ruimtelijke relevante evenementen in alle bestemmingen aan te merken als strijdig gebruik. Hiervan kan worden afgeweken middels een omgevingsvergunning (Algemene afwijkingsregels, lid 13.4), mits wordt aangetoond dat de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast en dat het evenement geen onevenredig nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving, voor wat betreft verkeersveiligheid, parkeren en geluidsuitstraling.
Voor de definitie van het begrip 'Ruimtelijk relevant evenement' is aansluiting gezocht bij het gemeentelijk evenementenbeleid. Als afgeleide daarvan is in dit bestemmingsplan bepaald dat onder een 'Ruimtelijk relevant evenement' wordt verstaan een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en:
- a. dat al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaatsvindt, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
- 1. tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of
- 2. tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
- b. met een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
- c. met een geluidbelasting van meer dan 50 dB op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden';
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
Met de afwijkingsbevoegdheid en het niet op basis van onderzoek aanwijzen van locaties, aantallen en soort evenementen, bezoekersaantallen etc., wordt bewust afgeweken van de geldende jurisprudentie. De belangen van derden worden daarmee niet onevenredig aangetast, aangezien een ruimtelijk relevant evenement alleen gehouden kan worden nadat daarvoor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is verleend. Deze kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat het evenement geen onevenredig nadelige consequenties heeft voor het woon- en leefklimaat. Daarmee is voor organisatoren van een evenement ten opzichte van de huidige situatie wel een extra vergunning nodig, maar deze kan worden voorbereid middels de reguliere voorbereidingsprocedure (vooraf alleen bekendmaken dat de aanvraag is ontvangen). Om voor periodiek terugkerende evenementen niet ieder jaar opnieuw vergunning te moeten aanvragen kan éénmalig vergunning worden verleend voor meerdere jaren dat hetzelfde evenement wordt gehouden. De evenementen moeten ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming. De regeling maakt derhalve niet mogelijk dat er een evenemententerrein wordt gerealiseerd, waar het houden van evenementen als hoofdactiviteit is toegestaan.
3.4.8 Actualisering bestemmingsplannen bedrijventerreinen
In de periode van 2013/2014 zijn de bestemmingsplannen van zeven bedrijventerreinen in de gemeente Leudal geactualiseerd en gedigitaliseerd.
Voor een deel van het bedrijventerrein aan de Heldenseweg in Neer is op 1 december 2014 een ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. De intensieve veehouderijlocatie aan de Hoven 1 is wél in de geldende beheersverordening opgenomen, maar niet in genoemd ontwerpbestemmingsplan. Op deze locatie wordt de aanwezige intensieve veehouderij beëindigd en de mogelijkheden geboden voor uitbreiding van het bedrijventerrein. De uitbreidingen van de twee zuidelijke percelen was destijds wel opgenomen in het ontwerpplan.
In het kader van het streven naar uniformiteit van de bestemmingsplannen voor alle bedrijventerreinen bestond aanvankelijk het voornemen om één bestemmingsplan in procedure brengen, waarmee voor alle bedrijventerreinen dezelfde plansystematiek zou gaan gelden. Het onderhavige bestemmingsplan zou daarin worden meegenomen.
De geldende bestemmingsplannen zijn nog voldoende actueel en gelet op de tijd en kosten voor een nieuw bestemmingsplan en rekening houdend met het feit dat in 2021 de Omgevingswet in werking zal treden, is besloten voorlopig af te zien van een nieuw bestemmingsplan voor alle bedrijventerreinen. Voor het onderhavige plangebied is het echter wél noodzakelijk dat alsnog een actueel bestemmingsplan wordt vastgesteld, aangezien hierop nu nog de regels en systematiek van de geldende beheersverordening en daarmee impliciet ook van het in 1996 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Roggel en Neer' van toepassing zijn.
Vanwege het tijdsverloop sinds de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in december 2014 en de afwijking van het destijds ter inzage gelegde ontwerp, waarin de locatie Hoven 1/1a niet was meegenomen, is besloten voor het onderhavige plangebied een nieuw geactualiseerd ontwerp bestemmingsplan in procedure te brengen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
In deze paragraaf nader ingegaan op de verschillende onderzoeks- en milieuaspecten (bodem, waterhuishouding, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluidshinder, kabels en nutsvoorzieningen, flora en fauna en archeologie).
4.1.1 Bodem
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van incidentele bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Middels het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, behoudens de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de noordzijde. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Daarmee kan worden geconcludeerd dat het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk is.
4.1.2 Externe veiligheid
4.1.3 Geluid
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder is het noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie (bij nieuwe geluidgevoelige objecten). Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag aan de gevel van geluidsgevoelige objecten echter niet overschreden worden.
Akoestisch onderzoek is, in het kader van het nieuwe bestemmingsplan, derhalve in principe alleen noodzakelijk indien nieuwe directe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.
Aangezien sprake is van een bestemmingsplan waarbinnen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Met dit bestemmingsplan wordt de vestiging van bedrijven in de milieucategorieën 2 t/m 3.2 van de bij de regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt op het perceel waar het te saneren agrarisch bedrijf is gevestigd. Als voorwaarde is daarbij gesteld dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Uit par. 4.1.7 blijkt dat dit voor wat betreft het aspect geluid naar verwachting geen belemmeringen oplevert.
In oktober 2011 is ook de beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal vastgesteld en in werking getreden. Vanwege het feit dat er binnen de gemeente een aantal relevante ontwikkelingen heeft plaatsgevonden, er op enkele punten nieuwe inzichten zijn heeft een evaluatie en actualisatie en het plaatsgevonden. Het doel van het gemeentelijke geluidbeleid is om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden of te verbeteren.
Uitgangspunt bij het gebiedsgerichte geluidbeleid is de ruimtelijk functionele indeling van het gemeentelijke grondgebied. Hierbij worden de huidige situatie en de ontwikkelingen die op korte termijn gerealiseerd zullen worden geïnventariseerd. Daarnaast is het huidige achtergrondgeluidniveau in heel de gemeente geïnventariseerd (referentieniveaukaart). Op basis van deze inventarisaties wordt de gemeente ingedeeld in akoestische gebiedstypen.
Het geluidbeleid is van toepassing op aanvragen voor een vergunning Wet milieubeheer of bij beoordelingen van verzoeken danwel wijzigingen als bedoeld in art. 2.30 en 2.31 Wabo.
Het geluidbeleid geldt tevens als toetsingskader voor het vaststellen van de noodzaak tot het opleggen van of maatwerkvoorschriften aan type B en type A inrichtingen volgens het activiteitenbesluit-milieubeheer.
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning aspect milieu is ingediend vóór het tijdstip waarop het gemeentelijke Geluidbeleid in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.
Tevens kan dit beleidsstuk ook als basis dienen om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het bedrijventerrein kent het occupatietype Bedrijven, waar een na te streven geluidkwaliteit van matig geldt. 56 tot 60 dB LAeq wordt beschreven als matig. Volgens de inventarisatie van referentieniveaus (achtergrondbelasting) kent bedrijventerrein Neer een geluidbelasting van 39, 36 en 26 dB in respectievelijk dag, avond en nacht. Daarnaast heeft het bedrijventerrein een omliggende overgangszone naar andere occupatietypen van 50 meter. Op het bedrijventerrein wordt voldaan aan de nagestreefde geluidkwaliteit en de vestiging van nieuwe, geluidzoneringsplichtige inrichtingen is tevens niet toegestaan. Gezien de lage niveaus en de bufferzone tot andere functies, kan worden gesteld dat er wordt voldaan aan de ambities uit het gemeentelijke geluidbeleid.
4.1.4 Geur veehouderijen
Achtergrond
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende veehouderijen mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Daarnaast dient bij de vestiging van een veehouderij rekening te worden gehouden met aan te houden afstanden tot bestaande geurgevoelige objecten.
Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeenteraad van Leudal heeft op 14 februari 2017 de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Leudal' vastgesteld. Hierin is bepaald dat binnen daartoe aangewezen gebieden een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde genoemd in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende gebieden en waarden:
- Kernrandzone: 6 OU/m³
- Buitengebied: 10 OU/m³
- Zorginitiatief Hornerheide: 3 OU/m³
Voor industrieterreinen buiten de kernen en grootschalige recreatieterreinen is de waarde 10 OU/m³ van toepassing.
Het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg is voor een deel, waaronder de beoogde uitbreiding van de twee percelen in de zuidwesthoek van het plangebied, gelegen binnen de kernrandzone als bedoeld in de gemeentelijke verordening. De ontwikkelingslocatie aan de Hoven 1 is buiten deze zone gelegen en valt binnen de zone 'Buitengebied" (het deel met de voorheen geldende agrarische bestemming) en binnen industrieterrein buiten de kernen (perceelsdeel aan de zijde van de Heldenseweg en ook het perceelsdeel met de bestemming 'Agrarisch').
![]() |
Afbeelding 13. Begrenzing kernrandzone als bedoeld in de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017 gemeente Leudal' |
Naast geurnormen houdt de Wgv ook rekening met (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Bij deze afstanden gaat het om dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, waaronder paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt zoals hiervoor reeds aangegeven 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Deze afstand geldt ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt. De te toetsen afstand wordt gemeten tussen de buitenzijde van een geurgevoelig object en het dichtstbijzijnde emissiepunt.
Daarnaast moet de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf (onafhankelijk van de diersoort die er gehouden wordt) minimaal 25 meter bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.
Toetsing
Binnen het plangebied is de intensieve veehouderij aan de Hoven 1 gelegen. Deze veehouderij wordt gesaneerd, waardoor de geurbelasting van die inrichting is komen te vervallen.
![]() |
Afbeelding 14. Uitsnede uit gemeentelijke kaart achtergrondbelasting geur |
Aangezien de veehouderij wordt beëindigd en het perceel een bedrijfsbestemming krijgt waarbinnen geen veehouderijen zijn toegestaan, is er wat betreft het milieuaspect geur geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.5 Luchtkwaliteit
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.
Als de 3% grens voor fijn stof of stikstofdioxide niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.
Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.
Omdat voor een deel sprake is van een conserverend bestemmingsplan heeft het onderhavige bestemmingsplan in vergelijking met de geldende juridisch-planologische regeling geen consequenties voor de luchtkwaliteit, aangezien de normen voor luchtkwaliteit bij lange na niet worden overschreden, zoas hieronder is weergegeven.
Luchtkwaliteit in het plangebied
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM bedraagt in 2019 de concentratie PM10 ter plaatse 17,18 µg/m³ en de concentratie PM2,5 bedraagt 10,38 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt 13,84 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en voor PM2,5 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende en worden geen normen overschreden. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
4.1.6 Milieueffectrapportage
Er is voor een deel sprake van een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen, behoudens wijzigen van de bestemming agrarisch in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Bij de beoordeling van de milieueffecten in een milieueffectrapport dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt, inclusief de nieuwe bedrijfsbestemmingen aan de Hoven 1 en de zuidelijke twee percelen.
4.1.7 Milieuzonering
In het kader van dit bestemmingsplan zijn in de directe nabijheid van de bedrijvigheid geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen opgenomen. Ook vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats die leiden tot een gewijzigde situatie in milieutechnische zin, behoudens de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijventerrein' in de noordoost- en zuidwesthoek van het plangebied. Met dit plan worden de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3 in westelijke richting uitgebreid.
Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gelden de volgende richtafstanden ten opzichte van woningen:
- 30 meter voor een bedrijf in de milieucategorie 2;
- 50 meter voor een bedrijf in de milieucategorie 3.1;
- 100 meter voor een bedrijf in de milieucategorie 3.2.
De genoemde richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. Indien naast woningen in een gebied ook bedrijven voorkomen is sprake van een gemengd gebied. In dat geval kunnen de genoemde richtafstanden met één afstandsstap worden teruggebracht. Omdat in de directe omgeving van het plangebied naast woningen ook diverse bedrijven voorkomen, is geen sprake van een rustig buitengebied, maar van een gemengd gebied.
Door de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijventerrein' aan de achterzijde van de betreffende percelen komen géén woningen binnen de verruimde invloedssfeer van de bedrijfspercelen te liggen. De kortste afstand tussen de bestemming 'Bedrijventerrein' aan de westzijde van de percelen en nabijgelegen woningen bedraagt meer dan 300 meter. Voor alle andere woningen in de nabijheid van het plangebied wordt de afstand tot de bestemming 'Bedrijventerrein' niet kleiner.
Vanuit het oogpunt van milieuhygiëne bestaan er derhalve geen problemen. Er zijn géén woningen gelegen binnen de hiervoor genoemde richtafstanden vanaf het plangebied, die ook nog eens met één afstandsstap kunnen worden verkleind omdat sprake is van een gemengd gebied. Het aspect milieuzonering vormt derhalve ook voor de uitbreiding van de bedrijfsbestemming géén belemmering.
4.2 Ecologie
4.2.1 Inleiding
Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De 'Wet natuurbescherming' heeft onder andere betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden.
Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan.
Vanuit de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt is het nodig om te toetsen of het plan in overeenstemming is met de Wet natuurbescherming. Hiervoor bevat deze paragraaf een voortoets. De voortoets verkent of de ontwikkelingen waarin het plan voorziet mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een voortoets kan drie mogelijke uitkomsten opleveren:
- 1. Negatieve gevolgen kunnen worden uitgesloten. Verdere toetsing en aanvullende beoordeling is dan niet nodig.
- 2. Negatieve gevolgen kunnen weliswaar niet worden uitgesloten, maar leiden zeker niet tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Er kan dan een ‘verslechteringstoets’ nodig zijn.
- 3. Er kunnen negatieve gevolgen verwacht worden die kunnen leiden tot significante aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In dit geval dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd. Hierbij wordt in meer detail de kans op een significant effect beoordeeld.
Het detailniveau van een voortoets is afhankelijk van het abstractieniveau van een plan of project. Voor concrete projecten kan op basis van gedetailleerde informatie een effectenbeoordeling worden gemaakt. Voor abstracte plannen, waarin veel ontwikkelingen nog onzeker zijn of voor langere termijn zijn gepland, volstaat het om op hoofdlijnen na te gaan of er kans is op negatieve effecten.
In het onderhavige bestemmingsplan is een conserverende bestemmingsregeling opgenomen voor het bedrijventerrein. Voor het agrarisch bedrijf aan de Hoven 1 en voor de uitbreiding van de twee kavels in de zuidwesthoek wordt de bestemming veranderd in bedrijventerrein. De gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn grotendeels volledig uitgegeven. Zoals in par. 3.1.6 reeds is aangegeven, moet de raad volgens geldende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de aanvaardbaarheid van een bestemmingsplan bij het vaststellen opnieuw bezien, in relatie tot de dan geldende regelgeving. Dat de bouwvlakken overeenkomen met de vlakken in het voorheen geldende plan, leidt niet tot het oordeel dat geen passende beoordeling nodig is.
4.2.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.
Zoals in par. 3.1.6 reeds is aangegeven is het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg gelegen op circa 1,4 km afstand van het Natura 2000-gebied Leudal en op ca. 2,3 km van het ten zuidoosten gelegen Natura 2000-gebied 'Swalmdal'. Gezien de aard en grootte van de ontwikkeling zijn effecten niet op voorhand uitgesloten.
Om in zijn algemeenheid te kunnen inschatten of een activiteit effecten heeft op een Natura 2000-gebied wordt gebruik gemaakt van de 'effectenindicator Natura 2000'. De effectenindicator geeft géén informatie over de daadwerkelijke schadelijke effecten van een activiteit noch over de significantie hiervan. Hiervoor is maatwerk vereist. De effectenindicator geeft alleen generieke informatie over mogelijke effecten van de activiteit. Uit de effectenindicator kan dus niet op voorhand worden afgeleid of een activiteit schadelijk is.
Aanleg en gebruik van een bedrijventerrein heeft vele tijdelijke en permanente gevolgen voor natuur. In het algemeen zijn deze goed vergelijkbaar met woningbouw. Afhankelijk van het type bedrijven kan het in gebruik zijn van een bedrijventerrein ook leiden tot emissie of lozing van vervuilende stoffen.
![]() |
Afbeelding 15. Overzicht effecten bedrijventerrein op soorten en/of habitattypen gebied Leudal |
![]() |
Afbeelding 16. Overzicht effecten bedrijventerrein op soorten en/of habitattypen gebied Swalmdal. |
In de bovenstaande afbeeldingen is de toets aan de effectenindicator weergegeven van de activiteit bedrijventerrein op de Natura 2000-gebieden Leudal en Swalmdal.
Er is sprake van een bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies en/of versnippering is dan ook geen sprake. Hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd of via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd. Er zijn dan ook geen gevolgen voor de waterhuishouding in de natuurgebieden. Eventuele verstoring door geluid, licht en trilling is niet aan de orde, gelet op de afstand tot de natuurgebieden. Voor negatieve effecten door bouwverkeer hoeft eveneens niet te worden gevreesd, aangezien bouwverkeer van en naar de bedrijventerreinen geen gebruik hoeft te maken van wegen in of in de directe nabijheid van de natuurgebieden.
Nieuwe bedrijfsvestigingen leiden tot een toename van verkeersaantrekkende werking. De locatie is echter gelegen aan de rand van de kern en op een locatie die direct grenst aan of op korte afstand is gelegen van regionale wegen (N273 en N562). Voor de ontsluiting van de bedrijventerreinen wordt voornamelijk van deze hoofdwegen gebruik gemaakt. De verkeersintensiteiten op deze wegen zijn zodanig dat de extra verkeersgeneratie als gevolg van de genoemde bedrijventerreinen waar sprake is van nog uitgeefbare grond, te verwaarlozen is, zeker in vergelijking met de bestaande veehouderijactiviteiten.
Of significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden Leudal en Swalmdal op voorhand uit te sluiten zijn, dient nader te worden onderzocht in een voortoets, al dan niet in combinatie met stikstofdepositieberekeningen.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan beziet de gemeenteraad in de zogenoemde 'voortoets' of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Dit is het geval indien de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan – al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten – significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden. Indien deze gevolgen niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient ingevolge artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming voorafgaand aan de vaststelling van een plan een passende beoordeling te worden uitgevoerd van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. In afwijking daarvan hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project (artikel 2.8, lid 2 Wet natuurbescherming). Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan is in het verleden geen passende beoordeling gemaakt.
Bij het bepalen of een bestemmingsplan mogelijk significante gevolgen veroorzaakt door het aspect stikstofdepositie is het van belang om alle onderdelen van het plan te betrekken. Bij de toets of deze planonderdelen mogelijk significante gevolgen veroorzaken, moet worden uitgegaan van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Volgens de jurisprudentie van de Afdeling moeten in elk geval de gevolgen worden meegewogen van:
- 1. de toepassing van ontheffings-(afwijkings-), wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden
- 2. de werkzaamheden bij de uitvoering van het bestemmingsplan
- 3. het opnieuw positief bestemmen van in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen, maar nog niet gerealiseerde ontwikkelingsmogelijkheden
- 4. ontwikkelingen die reeds op basis van overgangsrecht, illegaal dan wel op basis van een daartoe verleende omgevingsvergunning of andere vergunning zijn gerealiseerd en nu voor het eerst in het bestemmingsplan worden opgenomen.
In dit geval is sprake van het bepaalde onder 2. en 3.
Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Zoals hiervoor reeds aangegeven is binnen het plangebied sprake van nog niet benutte bouwmogelijkheden (uitbreiding bedrijfsbestemming in de zuidwesthoek van het plangebied en het deel van de locatie Hoven 1. De oppervlakte stallen is weliswaar begrensd op de bestaande oppervlakte, maar op voorhand kan niet worden uitgesloten dat een maximale benutting van de bouwmogelijkheden voor de veehouderij leidt tot significant nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebied.
Om te kunnen bepalen of het plan significante gevolgen heeft, dient voor het onderhavige bestemmingsplan een voortoets te worden uitgevoerd, in combinatie met een stikstofdepositieberekening via Aerius-calculator. De vergunde depositie, danwel de depositie op basis van de feitelijke situatie per 1 januari 2015, kunnen daarvan worden afgetrokken. Op die manier wordt duidelijk of het onderhavige plan significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebied. Tevens is er een Quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 6 bij de toelichting. De hoofdpunten staan hieronder beschreven.
4.2.3 Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming heeft, voor wat betreft soortenbescherming, betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. De beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:
- Vogels (artikel 3.1 Wet natuurbescherming)
- Europees beschermde soorten (artikel 3.5 Wet natuurbescherming)
- Nationaal beschermde soorten (artikel 3.10 Wet natuurbescherming)
Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn). De drie beschermingsregimes kennen elk hun eigen verbodsbepalingen. De verbodsbepalingen voor vogels en overige Europese soorten (categorie 1 en 2) zijn letterlijk overgenomen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Voor de andere, 'nationaal' beschermde soorten (categorie 3) gelden verbodsbepalingen die geïnspireerd zijn op de Habitatrichtlijn, maar in sommige opzichten minder streng zijn.
De Wet natuurbescherming regelt dat de provincie bevoegd gezag is en de lijst met te beschermen soorten kan afstemmen op de situatie in de provincie. De soortbescherming kan hierdoor per provincie verschillen. In het algemeen gelden voor alle drie de categorieën de zogenoemde verbodsregels. Een ontheffing hierop wordt voor de Nationaal beschermde soorten (art. 3.10 Wnb) met een lichte toets verleend. Voor de vogels en Europees beschermde soorten geldt een zware toetsing. Het verschil binnen provincies zit vooral in het aantal nationaal beschermde soorten met een vrijstelling bij onder meer ruimtelijke ontwikkelingen. Zo zijn, in tegenstelling tot de meeste provincies, eekhoorn, steenmarter, hazelworm en levendbarende hagedis vrijgesteld in bepaalde periodes in het jaar in Limburg.
Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor, dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op, dan dient er gekeken te worden of er (provinciale) vrijstelling verleend kan worden (al dan niet door te werken volgens een goedgekeurde gedragscode), of dat er een alternatieve oplossing mogelijk is waardoor er geen negatief effect kan plaatsvinden. Indien dit niet mogelijk is, zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van een geldig wettelijk belang, waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding komt. De ontheffing kan dan onder voorwaarden worden verleend.
Toetsing vogels
Bij de sloop van de stallen bestaat de kans dat er één of meerdere nesten van de huismus en steenuil verloren gaan. Nesten van de huismus, steenuil zijn jaarrond beschermd. Middels een vervolgonderzoek dient duidelijk te worden of zich onder de daken van de gebouwen nesten van de huismus, steenuil en/of gierzwaluw bevinden. Op basis van het vervolgonderzoek wordt bepaald of er bij uitvoering van de sloop sprake is van overtreding, en of het treffen van maatregelen en een ontheffingsprocedure aan de orde is alvorens er mag worden gesloopt.
Bij de werkzaamheden kunnen tevens nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat, indien het verwijderen van opgaand groen en de gebouwen, en het bouwrijp maken van het plangebied buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, er redelijkerwijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Bij twijfel over de aan/afwezigheid van een vervroegd of verlaat broedgeval (bijvoorbeeld van een houtduif) dient een controle hieromtrent zekerheid te bieden. De voorgenomen plannen zullen geen afname van essentieel broedhabitat veroorzaken van een vogelsoort, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties is dan ook uitgesloten.
Toetsing vleermuizen
In de holtebomen binnen het plangebied kunnen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Negatieve effecten op vleermuizen zijn niet op voorhand uitgesloten en nader onderzoek naar de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen is noodzakelijk om negatieve effecten te kunnen voorkomen.
Toetsing grondgebonden zoogdieren
Het is niet geheel uitgesloten dat een verblijfplaats van de steenmarter in de stallen aanwezig is. In Limburg geldt voor steenmarter vrijstelling van half augustus – februari. Sloop van de stallen dient in deze periode plaats te vinden. Met de ontwikkeling binnen het plangebied gaan verder geen verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde soorten verloren. Ook gaat er geen (essentieel) leefgebied van een grondgebonden zoogdiersoort verloren. Inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties van soorten en overtreding van de Wnb is niet aan de orde. In het kader van de zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor (incidenteel) aanwezige individuen.
Toetsing reptielen
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van reptielen zijn op voorhand uitgesloten.
Toetsing amfibieën
De voorgenomen plannen zullen geen afname van geschikt habitat van een amfibieënsoort veroorzaken, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van populaties en overtreding van de Wnb is dan ook uitgesloten. In het kader van de algemene zorgplicht is het wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor eventueel passerende individuen.
Toetsing vissen
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van beschermde vissen zijn op voorhand uitgesloten.
Toetsing ongewervelde diersoorten
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van beschermde ongewervelde soorten zijn op voorhand uitgesloten.
Toetsing vaatplanten
Negatieve effecten en overtredingen ten aanzien van beschermde vaatplanten zijn op voorhand uitgesloten.
4.2.4 Conclusie
Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht wordt genomen:
- Bij de sloop van de stallen zijn mogelijke overtredingen ten aanzien van het verstoren/verwijderen van nestlocaties van huismus en steenuil niet uitgesloten. Hier dient vervolgonderzoek te worden uitgevoerd naar aanwezigheid van nestlocaties van deze soorten;
- Met betrekking tot steenmarter dienen de stallen te worden gesloopt tijdens de vrijgestelde periode van de soort, namelijk half augustus – februari;
- Indien de holtebomen langs de noordzijde van de stallen verwijderd worden dient vervolgonderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen te worden uitgevoerd;
- Ten aanzien van broedvogels dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, de sloop van de woning en stallen en kap van opgaand groen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
- In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Daarnaast zal met betrekking tot het onderdeel Natura 2000, middels een enkelvoudige AERIUS-berekening, inzichtelijk moeten worden gemaakt of er sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot het onderdeel houtopstanden dient bij de gemeente nagevraagd te worden of het plangebied binnen de zogenoemde bebouwde kom boswet is gelegen. Vervolgonderzoek ten behoeve van het goudgroene natuurzone is bij dit plan niet aan de orde.
4.2.5 Vervolgonderzoek
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
4.3.2 Cultuurhistorie
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen behelst. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 5) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”. Om aan deze verplichting te voldoen is cultuurhistorisch onderzoek noodzakelijk.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is de Heldenseweg aangeduid als een 'andere weg ouder dan 1806'. Dit bestemmingsplan is niet van invloed op het tracé van deze weg. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen rijks- of gemeentelijke monumenten danwel overige cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.
4.4 Kabels, Leidingen En Nutsvoorzieningen
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen waarvan de beschermingszone binnen het plangebied valt. Verder blijkt op basis van het geldende bestemmingsplan en leidinggegevens van Gasunie dat binnen het plangebied geen gasleidingen met een planologische beschermingszone zijn gelegen. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen overige leidingen gelegen met een bestemmingsplanplichtige beschermingszone.
4.5 Verkeer En Parkeren
4.5.1 Verkeer
Omdat in het zuidelijke deel van het plangebied geen directe bouw- en/of gebruikstitels worden geboden voor nieuwe ontwikkelingen die niet ook al mogelijk waren volgens het geldende bestemmingsplan, dan wel feitelijk reeds aanwezig en/of vergund zijn, heeft dit deel van het bestemmingsplan geen nadelige consequenties voor de verkeersafwikkeling in de kernen.
Het perceel aan de Hoven 1 wordt ook bij het bedrijventerrein betrokken. De ontsluiting van de nieuwe percelen vindt plaats via de Hoven richting de Heldenseweg. De Hoven wordt in de huidige situatie reeds gebruikt voor de ontsluiting van het agrarisch bedrijf. De weg kenmerkt zich door een maximum snelheid van 60 kilometer per uur en een lage gebruiksintensiteit. De weg maakt onderdeel uit van de binnendoorroute van Neer naar Roggel. De breedte van de weg van 6 meter in combinatie met de beperkte verkeersdrukte en de lage maximum snelheid maakt dat in- en uitdraaiend vrachtverkeer geen negatieve consequenties heeft op de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid. De weg kan de bijkomende verkeersbewegingen goed verwerken richting de Heldenseweg, die het gebied ontsluit op de N562 in het noorden of de N273 in het zuiden.
Ditzelfde geldt voor de uitbreiding van perceel Heldenseweg 15a. Dit maakt mogelijk dat het perceel wordt gesplitst en dat er een ontsluiting voor het af te splitsen deel komt vanaf de weg Raverskamp (huidige bedrijf heeft hier ook al een ontsluiting).
4.5.2 Parkeren
In de 'Overige regels' is in artikel 16.1 vastgelegd dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen (nieuwe ontwikkelingen) en/of voor functiewijziging geldt dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, welke zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 bij regels), vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juli 2016. Dit geldt niet indien sprake is van verbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen en/of functiewijziging waardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt. Bij uitbreiding of verandering van functie geldt de Nota wel, maar niet voor het deel dat er al was en blijft bestaan/niet verandert.
4.6 Waterparagraaf
4.6.1 Inleiding
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in voorliggend plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer.
Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.
4.6.2 Beleidskader
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 zijn reeds beschreven in respectievelijk de paragrafen 3.1.7 en 3.2.4.
Duurzaam waterbeheer 21e eeuw
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren is van belang. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Waterwet 2009
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Uit de kaarten behorende bij de Beleidslijn grote rivieren, blijkt dat het plangebied geheel gelegen is binnen het deel van de Maas waarop het 'Waterstaatkundig beheer' van toepassing is. Daarnaast maken de gronden geen deel uit van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken.
4.6.3 Kenmerken van het watersysteem
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Planonderdelen
Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg is vervat in een verbeelding, de planregels en de toelichting.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
Een belangrijke stap in het actualiseringstraject van onder andere het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer' (en alle andere bedrijventerreinen van de gemeente Leudal) is het opstellen van een kaderplan. Het kaderplan vormt de beleidsmatige ruimtelijke 'denkrichting' voor de afzonderlijke bestemmingsplannen voor de kernen. Een degelijke visie, zowel ruimtelijk als functioneel, is essentieel als basis voor de planologisch-juridische regeling in een bestemmingsplan. De ruimtelijke denkrichting is vastgelegd in het kaderplan dat geldt voor de te actualiseren bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen van de gemeente Leudal. Op deze wijze wordt de uniformiteit tussen de verschillende bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen optimaal gewaarborgd.
Gebaseerd op het kaderplan is het gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen opgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze de verbeelding en planregels dienen te worden opgesteld.
Het nieuwe bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Neer-Heldenseweg is opgesteld conform het kaderplan, het gemeentelijk Handboek, de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Tevens is op onderdelen zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het in november 2017 vastgestelde bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'.
5.2 Opzet Planregels
De regels zijn opgesteld conform de gemeentelijke systematiek voor bestemmingsplannen. Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.
De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- | Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten. |
- | Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld. |
- | Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels , algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels |
- | Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels. |
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.
Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
![]() |
Afbeelding 20. Visualisatie van de verschillende definities van peil. |
5.2.2 Bestemmingsregels
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid;
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Voor wat betreft de nadere eisen regeling zoals deze bij diverse bestemmingen is opgenomen, geldt dat deze aangeeft wanneer en waaraan nadere eisen gesteld kunnen worden, binnen de in de gebruiks- en bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
5.2.3 Algemene regels
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:
- de bouw van een of meerdere woningen;
- de bouw van een of meerdere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m²;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².
Dit bestemmingsplan betreft grotendeels een beheerplan, er worden zodoende geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is zodoende geen sprake van een bouwplan met een afdwingbaar kostenverhaal.
In dit bestemmingsplan is tevens de agrarische bestemming op een deel van het perceel aan de Hoven 1 en op de uitbreiding van de twee percelen in de zuidwesthoek omgezet naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit betreft een bouwplan zoals hierboven beschreven. Het kostenverhaal is verzekerd middels een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Communicatie en procedure (voor)ontwerp bestemmingsplan 2014/2015
Zoals in par. 1.1 reeds is aangegeven, is in 2014 een eerdere versie van dit bestemmingsplan in procedure gebracht, met dien verstande dat het noordelijke deel van het plangebied (bedrijfslocatie aan de Hoven 1) daarin niet was opgenomen.
Voor het eerdere voorontwerp bestemmingsplan is in maart 2014 een inspraakprocedure doorlopen, in het kader waarvan tevens een informatie-/inspraakbijeenkomst heeft plaatsgevonden in gemeenschapshuis 'De Haemmaeker' in Neer. Tijdens deze bijeenkomst waren 15 belangstellenden/belanghebbenden aanwezig.
Tijdens de inspraakprocedure over de vorige versie van het bestemmingsplan zijn twee schriftelijke inspraakreacties ingediend. Deze hadden betrekking op het perceel Heldenseweg 17 en op de locatie aan de Hoven 1. De inspraakreactie met betrekking tot de Heldenseweg 17 is verwerkt in het in 2014 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan en in het onderhavige bestemmingsplan ook overgenomen. De inspraakreactie met betrekking tot de locatie Hoven 1 is daarin destijds niet verwerkt, aangezien op dat moment de gemeente in overleg met de inspreker bezig was met een maatwerkoplossing voor deze locatie. Omdat sprake was van een nieuwe ontwikkeling waarover nog geen bestuurlijke besluitvorming had plaatsgevonden en een voor de nieuwe ontwikkeling benodigde ruimtelijke onderbouwing nog niet voorhanden was, werd deze ontwikkeling niet meegenomen in het destijds opgestelde bestemmingsplan, dat in het kader van de actualisering een beheersmatig karakter had. Inmiddels is de benodigde ruimtelijke onderbouwing wel ingediend door de inspreker van destijds. Deze onderbouwing is niet separaat bijgevoegd bij de onderhavige toelichting, maar is hierin verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft daarna van 4 december 2014 tot en met 14 januari 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze ter inzage legging zijn twee zienswijzen ingediend. Omdat nu sprake is van een gewijzigd plan ten opzichte van het in 2014 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, is dit plan opnieuw ter inzage gelegd als ontwerpbestemmingsplan.
6.2.2 Vooroverleg en Omgevingsdialoog
Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op 6 april 2020 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl en bekend gemaakt via de reguliere communicatiekanalen van de gemeente Leudal. Tijdens de terinzagelegging van het voorontwerp heeft eveneens het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro plaatsgevonden met de relevante bestuursorganen. De resultaten van dit vooroverleg zijn opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. Het vooroverleg heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen met ingang van dinsdag 2 juni 2020 tot en met maandag 13 juli 2020. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is er aanleiding geweest voor een ambtshalve wijziging. De wijziging betreft het volgende.
In de algemene afwijkingsregels van het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 40.5 van het bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ een afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen voor realisering van kleinschalige zonne-energie systemen. Op 28 april 2020 heeft de raad echter het bestemmingsplan ‘Duurzame energie’’ vastgesteld. Dit is een parapluplan waarmee de algemene afwijkingsregel met betrekking tot “energieopwekking”, als opgenomen in artikel 40.5 van het Woonkernenplan Leudal 2017, is vervallen. Dit betekent dat deze afwijkingsbevoegdheid in het onderhavige bestemmingsplan ook niet moet worden opgenomen. Deze bepaling is dus geschrapt ten opzichte van het ontwerp.
Een complete toelichting op de ambtshalve wijziging is opgenomen in Bijlage 10 Nota zienswijzen enambtshalve wijzigingen.
6.3 Procedure
De wettelijke procedure van het bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
- Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kan door eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend;
- Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling;
- Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de planregels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Bewust zijn in het plan geen detailbepalingen opgenomen die – hoewel misschien op zichzelf niet onwenselijk – in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd. In het verlengde daarvan is zoveel mogelijk afgezien van bepalingen die door de bedrijven en andere gebruikers als een onnodige beperking van hun vrijheid kunnen worden gevoeld. Hoe minder knellend de planregels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Communicatie
De communicatie met betrekking tot het ontwerp bestemmingsplan heeft via de geijkte kanalen plaatsgevonden. Publicatie heeft plaatsgevonden in de Staatscourant en het Gemeenteblad Leudal. Bovendien is een informatieavond gehouden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De resultaten van de inspraak worden opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2016
Bijlage 2 Nota Parkeernormen 2016
Bijlage 3 Nota Kwaliteit
Bijlage 4 Landschappelijke Kaders Uitbreiding Bedrijventerrein Neer - Heldenseweg
Bijlage 4 Landschappelijke kaders Uitbreiding bedrijventerrein Neer - Heldenseweg
Bijlage 5 Bijlage Bij Landschappelijke Kaders Uitbreiding Bedrijventerrein Neer - Heldenseweg
Bijlage 5 Bijlage bij Landschappelijke kaders Uitbreiding bedrijventerrein Neer - Heldenseweg
Bijlage 1 Lijst Aanwezige Bedrijven
Bijlage 1 Lijst aanwezige bedrijven
Bijlage 2 Verbeelding
Bijlage 3 Nota Kwaliteit
Bijlage 4 Neer, Ladder Voor Duurzame Verstedelijking Bedrijventerrein Heldenseweg
Bijlage 4 Neer, Ladder voor Duurzame Verstedelijking Bedrijventerrein Heldenseweg
Bijlage 5 M.e.r.-beoordelingsbesluit Bt. Neer-heldenseweg
Bijlage 5 M.e.r.-beoordelingsbesluit Bt. Neer-Heldenseweg
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna Bedrijventerrein Neer Heldenseweg Hoven 1, 9 December 2019
Bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna Bedrijventerrein Neer Heldenseweg Hoven 1, 9 december 2019
Bijlage 7 Bro, Aerius Berekening
Bijlage 7 BRO, Aerius berekening
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Archeologisch onderzoek
Bijlage 9 Nota Van Vooroverleg Bt Neer - Heldenseweg Mei 2020
Bijlage 9 Nota van Vooroverleg Bt Neer - Heldenseweg mei 2020