Uitbreiding Sportpark 't Maasveld
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 26-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Uitbreiding Sportpark 't Maasveld' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP20NeSPtMaasveld-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.7 bebouwd oppervlak
de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak of bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.11 beperkt kwetsbare objecten
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- d. hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- e. winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- h. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
- i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde objecten gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 bestaand
- a. bij bebouwing:
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. bij gebruik:
gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.22 categorie 1 'lichte horeca/dagzaken'
Hieronder vallen horecabedrijven die voor wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca) of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar kleine etenswaren en drank verstrekt worden. Deze zaken zullen voor wat betreft openingstijden ook aansluiten bij de winkelvoorzieningen. Criterium is de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke verordening. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Het is alleen toegestaan alcoholische dranken te schenken tijdens winkeltijden.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 1:
- automatiek (verkoopautomaat);
- broodjeszaak;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- tearoom;
- ijssalon (hoofddoel verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse);
- traiteur (iemand die spijzen bereidt en aan huis bezorgt).
1.23 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.24 evenement
een georganiseerde, voor het publiek toegankelijke activiteit van vermaak op het gebied van onder meer sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak. Er kan sprake zijn van een ruimtelijk niet relevant evenement (zie 1.40) danwel van een ruimtelijk relevant evenement (zie 1.41).
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.26 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij onderscheid wordt gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Bij de horecafunctie is tevens een buitenterras toegestaan.
1.27 kwaliteitsmenu
het gemeentelijk compensatiebeleid voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de 'Nota Kwaliteit'.
1.28 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere aan de paardenhouderij gerelateerde evenementen.
1.29 Nota kwaliteit
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de zonering 'Buitengebied' volgens het POL 2014 een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 2 Nota kwaliteit' bij deze regels.
1.30 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Bij de ondergeschikte horecafunctie is tevens een kleinschalig buitenterras toegestaan. Feesten en partijen worden niet toegestaan. Ondergeschikte horeca betreft 'lichte' horeca van categorie 1 (zie begripsbepaling 1.22categorie 1 'lichte horeca/dagzaken').
1.31 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.32 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.33 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.
1.35 paardenbak
een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.
1.36 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.37 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.38 perceel
het bouwperceel.
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.
1.40 ruimtelijk niet relevant evenement
activiteit in de openlucht of in een tijdelijke accommodatie (bijvoorbeeld feesttent) met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken, zoals:
- a. privéfeesten;
- b. buurtbarbecues en buurtfeesten;
- c. feesten en grootschalige activiteiten in scholen;
- d. (demonstratieve) optochten en bijeenkomsten, al dan niet van politieke aard;
- e. activiteiten die worden georganiseerd om redenen van promotie, public relations, publiciteit e.d. zoals de opening van tentoonstellingen, ontvangsten, prijsuitreikingen, symposia en productpresentaties;
- f. (theater)voorstellingen zoals die regelmatig plaatsvinden in gemeenschapshuizen / cultureel centrum;
- g. rommelmarkten, vlooienmarkten, kofferbakmarkten e.d.;
- h. bioscoopvoorstellingen;
- i. weekmarkten op basis van de gemeentewet;
- j. kansspelen;
- k. dansgelegenheden (gevestigd in horecazaken);
of daarmee naar aard en omvang en invloed op onderliggende en nabijgelegen bestemmingen vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat alsnog sprake is van een ruimtelijk relevant evenement indien:
- a. sprake is van meer dan 6 evenementen per locatie per kalenderjaar;
- b. sprake is van meer dan 1 evenement per locatie per maand;
- c. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100 personen ingeval van privéfeesten, buurtbarbecues en buurtfeesten;
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.41 ruimtelijk relevant evenement
een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en waarbij een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoet(n):
het evenement vindt al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaats, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
- a. tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
- b. er is sprake van een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
- c. de geluidbelasting bedraagt meer dan 50 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden;
- d. de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- e. er wordt muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- f. er is sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- g. er worden objecten geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon en raamprostitutie;
- b. een seksbioscoop of sekstheater;
- c. een seksautomatenhal;
- d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
- e. een sekswinkel.
1.43 sport- en spelgerelateerde evenementen
een ruimtelijk relevant evenement, gericht op sport en spel, zoals veldsporttoernooien, waarbij naast regulier gebruik voor veldsport, een of meer van de omstandigheden zich voordoet, zoals aangegeven in lid 1.41, sub a. en sub c. tot en met g;
1.44 sportveld
een onbebouwd(met uitzondering van overige bouwwerken) terrein bedoeld voor activiteiten die erop gericht zijn om de fysieke en/of mentale prestaties door middel van training en wedstrijden te verbeteren'.
1.45 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Sportpark 't Maasveld' bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met planidentificatienummer NL.IMRO.1640.BP20NeSPtMaasveld-VG01.
1.46 voldoende parkeergelegenheid
er wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (Bijlage3), waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging', tenzij in deze regels anders is aangegeven (zie ook artikel 13.3).
1.47 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.49 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.50 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgestelde plan, tenzij anders bepaald.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. uitoefenen van sportactiviteiten;
- 2. paardenbakken, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbakken';
- 3. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5.3;
met daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. ondergeschikte horeca ten dienste van de hoofdfunctie;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. sport- en spelgerelateerde evenementen;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
- h. wegen en paden;
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de benodigde waterberging;
- c. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- d. ter waarborging van de externe veiligheid;
- e. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- f. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- g. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- h. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen overige (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit Artikel 13.
4.2 Bouwregels
- a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn
- 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- b. Het bepaalde onder a. is uitsluitend van toepassing indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m²,
- c. In afwijking van het bepaalde onder b. is het bepaalde onder a. niet van toepassing indien;
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is en/of
het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
- d. Indien uit het in lid 4.2, onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- f. Indien lid 4.2 onder d. sub 3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een aardgastransportleiding met de daar bijbehorende bouwwerken en andere werken. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - gas' is het hart van gasleiding gelegen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit Artikel 13.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarden, dat:
- a. de veiligheid en het functioneren van de betrokken leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
7.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Algemeen
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', of ten behoeve van (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, behoudens gebruik als woonruimte ten behoeve van mantelzorg;
- c. huisvesting van arbeidsmigranten, behoudens de huisvesting van arbeidsmigranten die alleen of gezamenlijk een huishouden vormen in een (bedrijfs)woning;
- d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 overige zone - oud bouwland
9.2 vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Wanneer niet anderszins een afwijking van de bestemmingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
- e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan: buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten en horecagelegenheden; binnen de bebouwde kom aan infrastructuur en op sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
10.2 Ruimtelijk relevante evenementen
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden en gebouwen voor aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming ondergeschikte ruimtelijk relevante evenementen, met dien verstande dat:
- a. de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- b. het evenement niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, met name voor wat betreft de volgende aspecten:
- 1. verkeersveiligheid;
- 2. parkeren;
- 3. geluidhinder;
- c. maximaal drie ruimtelijk relevante- en/of sport- en spel gerelateerde evenementen per jaar zijn toegestaan.
10.3 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter.
- c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
11.2 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Nota kwaliteit bij deze regels opgenomen Nota te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat als de actuelere versie de als Bijlage2 toegevoegde Nota kwaliteit vervangt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn van terinzagelegging 2 weken bedraagt.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verhouding tussen bestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- 1. in de 1e plaats de regels van dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
- 2. in de 2e plaats de regels van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5';
13.2 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, dient er voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota kwaliteit, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.
13.3 Parkeren
- a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen ten behoeve van die uitbreiding en/of functiewijziging aanwezig dient te zijn en/of wordt gerealiseerd;
- b. Onder voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. wordt verstaan dat:
wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de (Bijlage 3 van de regels), en
- 1. indien de 'Nota parkeernomen 2016' gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging(en);
- c. Het bepaalde onder a. geldt niet bij het verbouwen/uitbreiden van bestaande gebouwen en/of bij functiewijziging indien daardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt;
- d. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en kan worden toegestaan dat parkeergelegenheid niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, mits aangetoond wordt dat op eigen terrein onvoldoende ruimte is en de benodigde parkeervoorzieningen elders worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan door middel van een omgevingsvergunning ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht worden afgeweken.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Sportpark 't Maasveld'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van xx-xx-xxxx
De voorzitter De Griffier
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Stichting 't Maasveld heeft het plan om het huidige sportpark (voorheen bekend als Sportpark 't Ligteveld) te herontwikkelen naar een multifunctioneel terrein met een sterk gegroeide nadruk op wielersport en het veldrijden. Stichting 't Maasveld is een samenwerking van bijna 40 diverse partners, waaronder de locale sportverenigingen die gebruik maken van het terrein, maar ook partners uit o.a. de zorg en recreatie. Het huidige terrein is aan de oostelijke zijde van Neer gesitueerd en het grootste deel van de herontwikkeling vindt plaats binnen de huidige begrenzing van het sportterrein. De bestaande gevestigde verenigingen blijven behouden voor het sportterrein, evenals het aanwezige zwembad. Enkel de rijvereniging die in de huidige situatie gevestigd is op het sportterrein, moet verhuizen wegens deze ontwikkeling.
Afbeelding 1: Toekomstige situatie sportterrein 't Maasveld, begrenzing plangebied in rood (bron: Kragten)
Er is voor gekozen om de rijvereniging te verplaatsen naar een perceel aan de zuidzijde van het sportpark. Dit perceel is in de huidige situatie in agrarisch gebruik en zou prima kunnen fungeren als perceel voor de rijvereniging. De realisatie van de rijvereniging is echter niet direct mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het gebruik ten behoeve van de rijvereniging ter plaatse mogelijk te maken dient een juridisch-planologische procedure te worden doorlopen. Hierbij is gekozen voor een bestemmingsplanprocedure.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Neer en heeft een agrarische functie. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Waije, welke dienst zal doen als nieuwe ontsluitingsweg en aan de westzijde door de Maasweg. Aan de oost- en zuidzijde van het perceel liggen agrarische percelen.
Afbeelding 2: plangebied (in rood) in groter verband (bron: MapGear B.V. 2020)
1.3 Doel
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is om de uitbreiding van het bestaande sportpark 't Maasveld ten behoeve van de verplaatsing van de rijvereniging planologisch mogelijk te maken.
1.4 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016” en het parapluplan "Duurzame energie".
Afbeelding 3: vigerend bestemmingsplan met ligging plangebied in rood (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het plangebied zijn de volgende (dubbel)bestemmingen van toepassing:
- Agrarisch met waarden - 4 (volledig plangebied);
- Leiding - Gas (noordelijke en westelijke grens van het plangebied);
- Waarde - Archeologie 5 (volledig plangebied).
Tevens gelden de volgende gebiedsaanduidingen:
- overige zone - kernrandzone;
- overige zone - oud bouwland;
- vrijwaringszone – hoogspanningsverbinding (deels).
Verder geldt ook het bestemmingsplan 'Duurzame energie' welke is vastgesteld op 28 april 2020. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
Het plan voor een nieuw deel van het sportpark past niet binnen het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Agrarisch met waarden - 4' biedt geen mogelijkheden voor het beoogde gebruik. Evenmin zijn in het vigerende bestemmingsplan afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen waarmee het beoogde gebruik mogelijk kan worden gemaakt.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en hoofdstuk 3 omschrijft de toekomstige situatie voor het plangebied. Hoofdstuk 4 behandelt het vigerende beleid op zowel rijks-, provinciaal-, regionaal- als gemeentelijke niveau. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van de relevante uitvoeringsaspecten en verantwoordt (al dan niet met behulp van uitgevoerde onderzoeken) de voorgenomen ingreep. Getoetst wordt of de ingreep voldoet aan de sectorale wetgeving, bijvoorbeeld op het gebied van bodem, akoestiek of externe veiligheid. De juridische planbeschrijving van dit bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 6. De toelichting wordt afgesloten met een omschrijving van de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7.
Voorliggende toelichting vergezelt een set regels en een verbeelding die samen het juridische plan vormen. De toelichting dient ter onderbouwing / motivering van het plan. De onderzoeksrapporten die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd hebben betrekking op de ontwikkeling binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Uitbreiding Sportpark 't Maasveld'.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Beschrijving Omgeving Plangebied
Neer is een kleine kern met iets meer dan 3.300 inwoners en maakt deel uit van de gemeente Leudal. Neer ligt aan de rivier de Maas, tussen de grotere gemeentes Roermond (ten zuiden) en Venlo (ten noorden) in.
Het plangebied behoort tot het buitengebied van Neer, en wordt gekenmerkt door het hoofdzakelijk open agrarische karakter met kleinschalige woonkernen en bebouwingsclusters.
Afbeelding 4: Luchtfoto met het bestaande sportpark in blauw omlijnd, huidige locatie rijvereniging rode stippellijn en de geplande uitbreiding in het rood omlijnd (bron: MapGear B.V. 2020)
2.2 Plangebied
De beoogde locatie voor de ontwikkeling betreft het perceel, kadastraal bekend als Neer, sectie M, perceelnummer 55. Het perceel wordt begrensd door de Waije ten noorden, de Maasweg in het westen, en agrarische percelen ten oosten en ten zuiden. Aan de overzijde van de Maasweg ligt de kern van Neer.
Afbeelding 5: kadastrale kaart, plangebied blauw omlijnd (bron: ESRI Nederland)
Hoofdstuk 3 Nieuwe Situatie
3.1 Voortraject
Stichting Wielerevenementen Leudal heeft in 2013 het initiatief genomen om een veilige wielerbaan in Leudal te realiseren voor de wielerverenigingen in Midden-Limburg. Het initiele plan voor een wielerbaan voor een locatie in Haelen is in december 2013 gepresenteerd aan de gemeenteraad. Naar aanleiding van een motie is opdracht gegeven aan Huis voor de Sport Limburg voor het uitvoeren van een quickscan voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie. In juni 2015 is de Quickscan 'Veilige Wieler Omgevings Midden-Limburg' opgeleverd. De quickscan doet onderzoek naar de locatie in Haelen en de alternatieve locatie in Neer.
Uitkomsten van de quickscan waren dat er voor de locatie in Neer twee bezwaren waren waardoor deze locatie geen voorkeur genoot. Het eerste bezwaar is dat het middenterrein van een wielerbaan in Neer gebruikt moeten kunnen worden voor de uitoefening van andere sporten. Het tweede bezwaar is dat de gronden in eigendom van de gemeente Leudal moeten zijn, en dat de noodzakelijke grondverwerving in Neer geen optie is. Inmiddels is voor de locatie in Haelen niet meer gekozen. De twee eerder benoemde bezwaren zijn in de tussentijd opgelost: grond is uiteindelijk toch aangekocht en middels hoge ballenvangers zijn activiteiten in het middenterrein toch mogelijk.
Limburgs Wielerplan
In 2015 is het Limburgs Wielerplan 2015-2020 opgesteld in opdracht van de provincie Limburg met als doel om over de gehele provincie Limburg faciliteiten te realiseren die bijdragen aan de veilige beoefening van de sport. Inmiddels is het Limburgs Wielerplan 2020-2025 opgesteld en dit plan gaat verder waar de vorige versie is geeindigd. Met de realisatie van de wielerbaan in Neer wordt invulling gegeven aan de ambities zoals omschreven in het Limburgs Wielerplan.
3.2 Uitgangspunten
Zoals eerder benoemd (paragraaf 1.1) is het plan om op de beoogde locatie een nieuwe uitbreiding van sportpark 't Maasveld te realiseren ten behoeve van het creëren van meer ruimte voor voornamelijk de paardensport. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om de beoogde inrichting mogelijk te maken. De volgende elementen worden gerealiseerd:
- vier verlichte paardenbakken;
- 1 clubgebouw met een oppervlakte van 150 m2, zowel als kantine als ten behoeve van opslag.
Op het terrein zal in de toekomstige situatie alleen worden getraind door de leden van de rijvereniging Neer (het terrein is niet voor andere verenigingen). Wedstrijden vinden plaats in eigen clubverband, tot een maximum van 8 wedstrijden per jaar. Voor de bezoekersaantallen is er gerekend met een maximum van 4 personen per paard. Gezien het kleine aantal gebruikers kan het parkeren op eigen terrein plaats vinden. In het uitzonderlijke geval dat er toch enkele auto's met toeschouwers meer zijn, kunnen deze parkeren op het huidige sportpark.
Op basis van de uitkomsten van de milieutechnische- en planologische toetsing in voorliggend document en het globale schetsontwerp is voorliggend plan opgesteld.
3.3 Ontwerp Uitbreiding Sportpark
De uitbreiding van het sportpark krijgt een ingang aan de Waije (noordzijde), waarbij parkeren plaats zal vinden op het eigen terrein. Vervolgens zijn er op het terrein vier paardenbakken voorzien en een gebouw met kantine en opslagruimte. De paardenbakken zullen voorzien worden van verlichting en een spuitinstallatie om opwaaiend stof te beperken. De rest van het terrein zal van gras worden voorzien om een eventuele uitvalslocatie te hebben voor overige sportactiviteiten.
Afbeelding 6: uitvoeringstekening uitbreiding sportpark 't Maasveld d.d. 10-06-2020 (bron: Kragten)
Landschappelijke inpassing
De uitbreiding van het sportpark met het perceel op de hoek van de Maasweg en Waije, wordt volledig worden ingericht ten dienste van de paardrijvereniging. Naast de paardenbakken, zal het het terrein grotendeels met gras worden ingezaaid. Dit gras zal ook dienen als parkeervoorziening voor de auto's met paardentrailers. Het gras wordt afhankelijk van het seizoen tot circa één maal per week gemaait.
Het volledige project voorziet in een herplantopgave van 94 bomen, de aanleg van 1.500m2 struweel en ca. 2000m1 hagen. Het overgrote deel van deze opgave wordt verwezenlijkt binnen het huidige sportpark en een klein deel ter plaatse van de uitbreiding ten behoeve van de paardenbakken. De aanplant ter plaatse van de uitbreiding bedraagt 9 bomen en 180m1 haag. Onderstaand de onderbouwing voor beide groenelementen.
Bomen
Vanwege de (bio-)diversiteit worden geen eikenbomen aangeplant. Door meer verschillende soorten toe te passen wordt kwetsbaarheid in verband met ziekten voorkomen en wordt overlast als gevolg van de eikenprocessierups voorkomen. Daarnaast zijn de vruchten van de eikenboom niet gewenst in de nabijheid van de paardenbakken. Eikels en eikenbladeren kunnen namelijk giftig zijn voor paarden.
Door daarbij zoveel mogelijk te kiezen voor inheemse soorten heeft ook de insectenpopulatie (die niet tot hinderlijke plagen kunnen leiden) er baat bij en daarmee de vogel- en vleermuispopulatie.
De nieuwe paardenbak komt zuidelijk van de Waije en ligt daardoor enigszins los van het sportpark. In aansluiting op de karakteristieke landschappelijke inbedding van dorpskernen is hier gekozen voor de aanplant van 9 stuks (plantmaat 16-18) van de sierversie van de Zoete kers. Deze heeft een uitbundige bloei, maar is niet vruchtdragend, zodat de paarden er geen hinder van ondervinden. Wel draagt de bloesem bij aan het landelijke karakter van de dorpsrand van Neer.
Voor wat betreft het beheer en onderhoud is de eerste jaren sprake van begeleidend snoeien tot de bomen de gewenste stamhoogte bereiken, vervolgens wordt overgeschakelt op onderhoudssnoeien.
Hagen
Om het perceel meer bij het sportpark te betrekken zal aan de achterzijde (niet wegzijde), het perceel worden afgeschermd met een gemengde- of beukenhaag. Dit type haag (o.a. langs wielerbaan) komt ook terug in de nieuwe inrichting van het sportpark. In totaal is voorzien in de aanplant van circa 180m strekkende meters haag met een aanplanthoogte van 100-120 cm. De hagen bestaand uiteen mengsel van Haagbeuk, Beuk, Veldesdoorn, Liguster en Gele kornoelje. Het beheer en onderhoud beperkt zich tot twee maal per jaar snoeien van de hagen.
Op afbeelding 7 is de beoogde landschappelijke inpassing weergegeven. Een inrichtingstekening op schaal is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen en de aanleg en instandhouding hiervan is in de regels middels een voorwaardelijke verplichting geborgd (zie artikel 3.5.2).
afbeelding 7: weergave landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig zijn in 2040. Dit is het uitgangspunt van de SVIR. Om dit te bereiken moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven gebracht. Provincies en gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden en beleidsvrijheid (decentraal, tenzij) en de gebruiker komt centraal te staan. Het Rijk zet zich met name in op de drie hoofddoelen:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast het benoemen van bovenstaande beleidsdoelen onderscheidt het Rijk 13 nationale belangen.
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (ketenmobiliteit en multimodale knooppunten);
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Relevantie voor het plan
In de SVIR zijn geen concrete beleidsdoelen gesteld waar voorliggende ontwikkeling aan getoetst kan worden. Het in de SVIR gestelde beleid vindt zijn doorwerking in provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en toetsing is derhalve opgenomen in de overeenkomstige paragrafen in voorliggend document.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het 'Barro' in werking getreden. In oktober 2012 is het besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen.
Het gaat om de volgende nationale belangen:
- 1. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 2. Kustfundament;
- 3. Grote rivieren;
- 4. Waddenzee en waddengebied;
- 5. Defensie;
- 6. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 7. Rijksvaarwegen;
- 8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 9. Natuurnetwerk Nederland;
- 10. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 11. IJsselmeergebied;
- 12. Elektriciteitsvoorziening;
- 13. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; en
- 14. Ruimtereservering paralelle Kaagbaan.
Aan bovengenoemde onderwerpen zijn in het Barro deels al regels gekoppeld, deels zijn enkele onderwerpen nog open gelaten. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Relevantie voor het plan
De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit plangebied.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
De 'Rarro' is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Leudal. Aangezien dit bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Relevantie voor het plan
In de Rarro zijn binnen het plangebied geen reserveringsgebieden aangewezen voor de mogelijke aanleg van nieuwe hoofdwegen of landelijke spoorwegen. Er zijn ook geen hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt.
4.1.4 Wet milieubeheer - milieueffectrapportage
In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
- die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
- ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Relevantie voor het plan
De uitbreiding van een sportgelegenheid moet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Verdere toetsing en een vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn opgenomen in paragraaf 5.1.10.
4.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Medio 2017 is de ladder op een beperkt aantal onderdelen inhoudelijk gewijzigd. Nog steeds dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het plangebied ligt.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Relevantie voor het plan
De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand sportpark op een agrarische locatie ten noordoosten van de kern Neer. Als eerste wordt bepaald of een ontwikkeling aangemerkt kan worden als een stedelijke ontwikkeling. Hoewel de ligging van het plangebied volledig in het buitengebied is, wil dit niet vanzelfsprekend betekenen dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: "...ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.". Onder een “overige stedelijke voorziening” wordt het volgende verstaan: “In ieder geval vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip overige stedelijke voorzieningen”.
Op basis van bovenstaande en de eerder uitgegeven “Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking”, moet worden geconcludeerd dat de uitbreiding van een sportpark zonder indoor-sportvoorzieningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is in principe verdere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk. Echter, gezien de ligging van het nieuwe sportpark tegen de bebouwde kom (gescheiden door landschappelijke inpassing) en de aanleiding van het planvoornemen (zie paragraaf 1.1) is toelichting van de behoefte wel relevant.
De voorgenomen ontwikkeling is een gevolg van een voorgaande herontwikkeling, namelijk die van het originele sportpark 't Maasveld. Binnen het sportpark is een breed scala aan verenigingen vertegenwoordigd welke voorzien in de lokale behoefte aan sportvoorzieningen. Bijna alle bestaande gevestigde verenigingen blijven behouden op het huidige sporterrein, evenals het aanwezige zwembad. Enkel de rijvereniging die in de huidige situatie gevestigd is op het sportterrein, moet verhuizen wegens deze ontwikkeling. Met de herontwikkeling van het sportpark en de daarbij benodigde uitbreiding voor het behoud van de rijvereniging blijft het aanbod aan sportmogelijkheden behouden voor de locatie bij Neer. Daarbij kan gesteld worden dat de herontwikkeling tevens leid tot modernisering en het toekomstbestendig maken van de sportvoorzieningen waardoor het voorzieningenniveau in tact blijft en de leefbaarheid voor de omgeving voor wat betreft sport gegarandeerd is. Middels deze ontwikkeling en uitbreiding wordt voldaan aan de behoefte van de omgeving en omwonenenden.
Conclusie rijksbeleid
De uitbreiding van het sportpark 't Maasveld aan de rand van de kern Neer leidt niet tot strijdigheid met de voornoemde nationale beleidsdoelen.
4.2 Provinciaal Beleid
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
De centrale ambitie in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Belangrijke principes in het omgevingsbeleid van de provincie Limburg zijn de volgende:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop de provincie samen met partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat wil realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
- 3. In het nieuwe POL wordt op basis van omgevingskwaliteiten een zonering gemaakt van acht soorten gebieden, variërend van stedelijk gebied tot beschermd natuurgebied. Daarnaast zijn sectorale (beschermings)gebieden als gebiedsaanduiding opgenomen.
Zonering plangebied
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Afbeelding 8: uitsnede zonering Limburg (bron: POLviewer)
Het plangebied ligt volledig binnen de zone 'Buitengebied'. De als 'Buitengebied' aangemerkte gebieden betreffen alle 'andere' gebieden in het Limburgse buitengebied die veelal agrarisch in gebruik zijn. Binnen deze zone is ruimte voor de doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten voor dit gebied liggen bij:
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw;
- Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw;
- Kwaliteit en functioneren ondergrond.
Relevantie voor het plan
Het plangebied valt samen met de zonering 'Buitengebied'. Door de ligging dicht tegen de kom is het plangebied niet geschikt als ontwikkelingsruimte voor nieuwe bedrijfslocaties voor de landbouw. Vooral het deel tegen de kom van Neer biedt meer belemmeringen. Daarom biedt de uitbreiding van het sportpark 't Maasveld, met paardenbakken welke functie vaker voorkomt in het buitengebied, meer mogelijkheden om een zachter overgangsgebied te creëren naar het buitengebied. Dus hoewel sprake is van onttrekken van gronden aan de landbouw, kan gesteld worden dat de ruimte voor nieuwe agrarische ontwikkelingen beperkt is in deze zone. De uitbreiding van het sportpark onttrekt gronden aan de landbouw en zorgt direct voor het terugdringen van milieubelasting vanuit de landbouw. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen de zonering van het POL2014.
4.2.1 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Relevantie voor het plan
Het plangebied is niet gelegen binnen een van de in de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgelegde beschermingszones voor natuur en landschap. Evenmin is het plangebied gelegen binnen milieubeschermingsgebieden. De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Het oog van Midden-Limburg
Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg
De stuurgroep Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg (GOML) heeft de uitgangspunten voor de toekomstige regionale samenwerking vastgesteld. Het gebied Midden-Limburg omvat de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert. De eerste stap voor de ontwikkeling van het gebied was het opstellen van een gezamenlijke visie waarin de ambitie van de regio Midden-Limburg voor de komende jaren is opgenomen. Deze Regiovisie 2008-2028 kreeg de naam mee: 'Het oog van Midden-Limburg'. De gebiedsvisie van de Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg richt zich op het creëren van Sterke Steden en Vitaal Platteland.
Het platteland in Midden-Limburg ondergaat een transformatie. In de landbouw is sprake van schaalvergroting en een verdere professionalisering. De intensieve landbouw is een vitale, toekomst bestendige economisch tak van formaat. De extensieve landbouw ontwikkelt zich, maar stuit op grenzen van beleid en regelgeving. Nieuwe economische dragers dienen zich aan. Het buitengebied wordt in toenemende mate een 'groene ruimte' waarin de functies wonen, werken, landschap, natuur en recreatie nauw verweven zijn. De transformatie van het platteland vraagt om nieuwe condities (ontsluiting, inpassing, ruimte voor groei). De uitdaging: ervoor zorgen dat de verschillende functies elkaar versterken, zodat de economische vitaliteit, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het platteland behouden blijft.
Leudal
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in de regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.
Conclusie provinciaal en regionaal beleid
De uitbreiding van sportpart 't Maasveld bij Neer is een ontwikkeling waardoor de leefbaarheid van het platteland behouden blijft en versterkt wordt. Daarmee past de beoogde ontwikkeling aansluit bij het regionale beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Leven in Leudal, Strategische Overallvisie 2020
De gemeente Leudal bestaat sinds 1 januari 2007. De toekomstvisie 'Leven in Leudal, Strategische Overallvisie 2020' (vastgesteld d.d. 11 december 2007 en aangepast in maart 2014) dient als handvat om (maatschappelijke, landelijke, regionale) ontwikkelingen in het perspectief van Leudal te plaatsen, maar ook om keuzes te maken in haar beleid. In de visie staan de thema's ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid, sociale samenhang en duurzaamheid centraal.
Dorpen met een eigen identiteit
De gemeente legt de focus op de vitaliteit en het zelfsturend vermogen van de afzonderlijke dorpen. Leudal heeft nu een duidelijke eigen identiteit in de regio en daarbuiten.
Veranderende rol van de gemeente
Het initiatief komt meer bij de burger te liggen. De gemeente heeft een ondersteunende rol voor de burgers en bedrijven en zorgt voor haar kerntaken zoals veiligheid, sociaal vangnet en toezicht op de naleving van de regels. Nieuwe taken liggen op het gebied van zorg, arbeidsdeelname en jeugd en zullen zo veel mogelijk door en met organisaties en burgers uit de gemeente worden opgepakt. De gemeente werkt hierbij samen met de omliggende gemeenten in Midden-Limburg.
Veranderende samenstelling van de bevolking
In verband met de vergrijzing zal de gemeente in gesprek gaan met haar inwoners over de veranderingen die er aan zitten te komen en wat men er gezamenlijk tegenover kan stellen. De gesprekken zullen gaan over gemeenschapsaccommodaties, sportinrichtingen, scholen, wonen, zorg en werkgelegenheid. Aan de hand van de gesprekken wordt de koers bepaald en worden afspraken gemaakt.
Dynamisch
De strategische visie is een dynamisch document waar de gemeenteraad naar aanleiding van gesprekken aanscherpingen en accenten kan aanbrengen. De visie geeft hierdoor meer sturing aan haar dienstverlening aan de burger en aan de komende veranderingen in de Leudalse gemeenschap.
Ontwikkelingen/trends
Voor de ontwikkelingen is in de aangepaste visie de koers bepaald en zijn nieuwe of specifieke opgaven geformuleerd. Voor het buitengebied is het van belang om ruimte voor natuur en recreatie zo veel mogelijk in onderlinge samenhang te ontwikkelen. De land- en tuinbouw zijn en blijven van groot belang voor Leudal. Er is sprake van schaalvergroting en een grote terugloop van het aantal bedrijven. Er wordt voor de komende periode een halvering van het aantal bedrijven verwacht. Leudal kan
inspelen op ontwikkelingen door innovatie gericht op het terugdringen van de milieubelasting van niet-grondgebonden bedrijven en het ondersteunen van biologische productie. Kansen liggen er voor streekproducten, combinaties met toerisme en verwerking van mest en groenafval tot grondstoffen en energie.
Het maatschappelijk debat buitengebied heeft de aanzet gegeven tot een dialoog over de kwaliteit van het buitengebied. Uitvoering van maatregelen en duurzame samenwerking tussen partijen in het buitengebied vragen om het voorzetten van de dialoog en gebiedsontwikkeling gericht op versterken van de kwaliteiten van het buitengebied en het benutten van kansen voor agrarische- en recreatieve bedrijvigheid en zorginitiatieven.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan is een voorbeeld van een gezamenlijke inspanning van de gemeente Leudal met een lokale sportvereniging. De uitbreiding van het sportpark zorgt voor een toekomst bestendige leefbaarheid in het buitengebied en de kernen en draagt bij aan de gemeenschapszin op langere termijn. Daarmee past de beoogde ontwikkeling uitstekend in de strategische overallvisie.
4.4.2 Gemeentelijke structuurvisie
Algemeen
In de Structuurvisie Leudal (vastgesteld d.d. 2 februari 2010) wordt ingezet op: 'Een groene parel met dynamiek, een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst'. In deze structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.
Limburgs Kwaliteitsmenu
De gemeente Leudal staat achter de gedachte van het Kwaliteitsmenu. Nieuwe functionele ontwikkelingen in het buitengebied (zowel incidentele initiatieven in het buitengebied als ontwikkelingen aan de rand van een kern) zijn uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit alleen mogelijk indien daarmee ook investeringen in natuurontwikkelingen, landschapsversterking, recreatieve belevingskwaliteit en/of cultuurhistorie plaatsvinden waarmee de kwalitatieve draagkracht van het landelijk gebied wordt versterkt en de effecten van de nieuwe ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het kwaliteitsmenu is hierbij van toepassing.
De uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu voor de gemeente Leudal vindt plaats in de Nota Kwaliteit (Bijlage 2 van de regels). In de nota wordt het beleid met betrekking tot het Kwaliteitsmenu weergegeven. Tevens wordt het bestaande 'rood voor groen'-beleid en groenfonds, van de gemeente Leudal, voor zowel het buitengebied als de kernen, hierin verankerd.
Het provinciale kwaliteitsmenu heeft betrekking op het buitengebied. De Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal gaat verder. Door nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, maar ook in de kern vindt een aantasting van de kwaliteit van de (leef)omgeving in het buitengebied of de kern plaats. Verdichting in de kern leidt namelijk ook tot het verder onder druk komen te staan van de kwaliteiten van de leefomgeving. Deze aantasting wordt gezien als kosten die voor rekening van de gemeente Leudal komen. Deze aantasting van kwaliteit dient daarom binnen de gemeente of nabij de gemeente grenzen van Leudal gecompenseerd te worden. De Nota Kwaliteit geeft aan dat landschappelijke inpassing bij alle ontwikkelingen noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast dienen soms ook aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen genomen te worden.
In het voorliggende geval is sprake van een sportpark dat valt onder de categorie 'gebiedseigen recreatie en toerisme'. Het Maasveld is voortgekomen uit een soort burgerinitiatief, aangevraagd door een stichting, maar gefinancierd door de gemeente, waarmee in feite sprake is van een gemeentelijk sportpark.
In de module gebiedseigen recreatie en toerisme is opgenomen dat kleinere - niet commerciële - recreatieve en toeristische voorzieningen zoals picknickplaatsen, recreatieve parkeerplaatsen, gemeentelijke sportparken, trapveldjes, speelvoorzieningen etc. niet onder dit beleid vallen. Dit leidt tot de conclusie dat voor het sportpark geen compensatieplicht op grond van het LKM geldt. Hiervoor is het normale planologische regime van toepassing waarbij volstaan kan worden met een goede ruimtelijke en landschappelijke basisinpassing.
Op grond van het LKM en de gemeentelijke uitwerking in de Nota Kwaliteit betekent dit voor het voorliggende plan dat alleen een landschappelijk inpassingsplan opgesteld hoeft te worden en geen en geen compensatieplan. Dit landschappelijk inpassingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels verankerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
Relevantie voor het plan
De voorgenomen uitbreding van sportpark 't Maasveld zorgt voor een verlies in agrarisch landschap en agrarische kwaliteit. Toch zorgt deze ontwikkeling ook voor een toename in kwaliteit, namelijk door te voorzien in een uitbreiding en verbetering van het sportaanbod en de directe omgeving. Middels de voorgenomen uitbreiding kan er een kwaliteitsslag gemaakt worden binnen het bestaande sportpark. Daarnaast wordt de uitbreiding van het sportpark landschappelijk ingepast.
Conclusie gemeentelijk beleid
De uitbreiding van het sportpark 't Maasveld, aan de rand van de kern Neer sluit aan op de voornoemde gemeentelijke beleidsdoelen.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
In de paragrafen hierna komen diverse milieuhygiënische en planologische aspecten aan de orde. Voor een aantal aspecten zijn onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in separate rapportages die als bijlage bij deze toelichting zijn gevoegd. Voor inzicht in het gehele onderzoek wordt hier verwezen naar de bijlagen. Hierna is een korte samenvatting van deze onderzoeken opgenomen. Voor alle aspecten is de relevantie voor het plan omschreven.
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Bodem
In Nederland regelt de Wet bodembescherming de omgang met gronden met als doel te voorkomen dat nieuwe bodemverontreinigingen ontstaan en bestaande bodemverontreinigingen worden verspreid. Ook worden eisen gesteld aan de bodemkwaliteit bij verschillende gebruiksfuncties. De kwaliteit van de bodem (aan/afwezigheid van verontreinigingen) dient bijvoorbeeld beter te zijn bij de toekenning van een woonfunctie dan bij het gebruik van gronden voor industrie.
Voor de beoogde ontwikkeling is een vooronderzoek1 uitgevoerd om op basis van dossieronderzoek de huidige bodemkwaliteit in kaart te brengen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen. Hierna is een korte weergave van het onderzoek opgenomen en is aangegeven wat vanuit dit onderzoek relevant is voor dit bestemmingsplan.
Chemische kwaliteit grond en grondwater
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek worden in de boven- en ondergrond van beide deellocaties geen of slechts licht verhoogde gehalten aan verontreinigende stoffen verwacht. In het grondwater kunnen (van nature) verhoogde gehalten aan zware metalen worden verwacht. Ondanks de mogelijk licht verhoogde diffuse gehalten wordt de locatie als milieuhygiënisch onverdacht beschouwd.
PFAS
Rondom de onderzoekslocatie zijn voor zover bekend geen bronnen van PFAS bekend. De onderzoekslocatie wordt daarom als onverdacht beschouwd ten aanzien van de aanwezigheid van verhoogde gehalten aan PFAS. Door het wijdverbreide gebruik kunnen echter diffuse verontreinigingen met PFAS, als gevolg van atmosferische depositie, niet worden uitgesloten. De verwachting is dat de gehalten aan PFAS lager zijn dan de landelijke achtergrondwaarden. In de grond wordt geen GenX verwacht.
Voorgaande analyse is getoetst middels een indicatief PFAS-onderzoek (Bijlage 13) dat in januari 2021 is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de gehalten PFOA, PFOS en overige PFAS-verbindingen voor de boven- en ondergrond niet verhoogd zijn t.o.v. de toetsingswaarden.
Asbest
Op de locatie is geen bebouwing en of verharding aanwezig geweest. Tijdens de terreininspectie zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op mogelijk aanwezig asbestverdacht materiaal. Het te realiseren terrein voor de rijvereniging is daarom aangemerkt als onverdacht ten aanzien van de aanwezigheid van asbest.
Relevantie voor het plan
Op basis van de resultaten van het bodemvooronderzoek kan geconcludeerd worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging.
Bij civieltechnische (graaf-)werkzaamheden wordt geadviseerd om voorafgaand aan het op te stellen bestek een milieukundig en civieltechnisch bodemonderzoek uit te voeren. Het doel is het verkrijgen van aanvullende informatie over de milieuhygiënische kwaliteit van de grond.
- 1. Milieuhygiënisch bodemvooronderzoek, 22-06-2020, MIL20.067, Kragten
5.1.2 Externe veiligheid
Binnen het plangebied wordt agrarische weidegrond herbestemd tot een multifunctioneel perceel dat voorziet in paardenbakken en ook ruimte biedt aan sport- en recreatie. Gelet op het toekomstige gebruik, zijn in het kader van externe veiligheid daarom de volgende onderzoeken uitgevoerd: een quickscan externe veiligheid2 (Bijlage 3), een CAROLA-berekening i.v.m. de ligging t.o.v. buisleidingen3 (Bijlage 4) en tot slot is ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico een verantwoordingsrapportage opgesteld4 (Bijlage 5) De resultaten van deze onderzoeken zijn hierna kort samengevat.
5.1.3 Quickscan externe veiligheid
Transport over de weg en het spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een weg of spoorweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de weg en het water vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over water
Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden PR10-6-risicocontour of plasbrandaandachtsgebied van een waterweg. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Maas die onderdeel uitmaakt van de Maascorridor. De Maascorridor is opgenomen in het Basisnet. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich binnen de 1% letaliteitsafstand van twee hogedrukaardgasleidingen. De hoogte van het groepsrisico dient derhalve kwantitatief bepaald te worden middels een CAROLA-berekening. Daarnaast dienen de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (fakkelbrandscenario) meegenomen te worden in een verantwoordingsrapportage.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve voor dit aspect niet aan de orde.
Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico representeert de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Een (beperkte) verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron.
5.1.4 CAROLA-berekening
In verband met de ligging van een hogedruk aardgasleiding aan de rand van het plangebied, is een nader onderzoek uitgevoerd in de vorm van een CAROLA-berekening. Voor de volledige onderzoeksrapportage kan Bijlage 4 geraadpleegd worden.
Uit de CAROLA-berekening is gebleken dat het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient rekening te worden gehouden met de aanwezige belemmeringenstroken.
5.1.5 Groepsrisico verantwoording
In de quickscan externe veiligheid zijn de risicobronnen binnen en in de omgeving van het plangebied beschouwd. Hieruit is naar voren gekomen dat invulling dient te worden gegeven aan een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag, waardoor zij verplicht wordt het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. Aspecten in de verantwoording die bij alle risicobronnen van toepassing zijn, zijn zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
In het kader van de beperkte verantwoording van het groepsrisico is een verantwoordingsrapportage opgesteld (Bijlage 5), waarin nader is ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Voor meer informatie wordt verwezen naar de verantwoordingsrapportage.
Het concept bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeken is ter advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord, die op basis daarvan haar advies heeft gegeven. Dit advies is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen. In het advies is aangegeven dat de kans op een incident met de aardgasbuisleiding het hoogst is tijdens (grond)werkzaamheden en dat ten behoeve van de buisleidingen enkele bronmaatregelen genomen kunnen worden. Zo wordt geadviseerd verscherpt toezicht te houden op toekomstige grondwerkzaamheden nabij deze buisleidingen. Ook wordt geadviseerd tijdens grondwerkzaamheden nabij de buisleidingen het aantal aanwezige personen binnen het plangebied te beperken, waarmee het aantal slachtoffers tijdens een incident beperkt wordt. Daarnaast is het mogelijk om samen met de leidingexploitant mitigerende maatregelen te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van betonnen dekplaten, waarschuwingslinten of het aanbrengen van extra gronddekking.
Relevantie voor het plan
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid inpasbaar geacht. Het bevoegd gezag acht het restrisico vanuit het oogpunt van het groepsrisico verantwoord om medewerking te verlenen aan de uitbreiding van sportpark ’t Maasveld. Verwezen wordt naar het 'Verantwoordingsdocument groepsrisico' (bijlage 14) waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd.
5.1.6 Geluid
5.1.7 Luchtkwaliteit
Inleiding
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen
belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de effecten van een ontwikkeling op de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden, is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
NIBM-tool
Tabel 1: NIBM-tool
Op basis van de uitgangspunten van het geluidsonderzoek is uitgegaan van 300 voertuigbewegingen (aantallen dagperiode en avondperiode op één dag). Hierbij is als aandeel vrachtverkeer een worstcase scenario van 5% aangehouden, maar in de praktijk zal dit percentage lager zijn. Uitgaande van voorgaande gegevens is op basis van de NIBM-tool geen aanleiding gebleken voor het uitvoeren van nader onderzoek.
Relevantie voor het plan
De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van sportpark 't Maasveld in Neer. Op basis van de uitkomsten van de NIBM-tool is aanvullend onderzoek niet nodig.
5.1.8 Bedrijven en milieuzonering
Voor de beoogde ontwikkeling is een onderzoek6 bedrijven en milieuzonering uitgevoerd (Bijlage 8). Hierna is een korte weergave van het onderzoek opgenomen en is aangegeven wat vanuit dit onderzoek relevant is voor dit bestemmingsplan.
Middels de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. Binnen het plangebied wordt bedrijvigheid met een maximale milieucategorie 3.1 toegestaan, waarvoor binnen het gebiedstype 'rustige woonwijk' een richtafstand geldt van 50 meter tussen de bestemmingsgrens van de inrichting en milieugevoelige functies zoals woningen. Op basis van de functies in de omgeving is sprake van een rustig buitengebied/rustige woonwijk.
De aspecten geur en stof worden niet maatgevend geacht in het kader van de zonering van het terrein. Bij milieuvergunningverlening worden deze aspecten meegenomen. Het aspect gevaar is niet maatgevend, omdat de vestiging van bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet is toegestaan. Van overige bedrijven waarbij externe veiligheid een rol speelt geldt dat eventuele veiligheidsafstanden binnen de grens van de inrichting zullen blijven.
Aan de westzijde van het plangebied reikt de richtafstand behorende bij 'veldsport' tot over enkele woningen, zoals ook weergegeven op de navolgende afbeelding. Er is derhalve op basis van de richtafstanden geen sprake van voldoende ruimtelijke scheiding tussen het plangebied en deze woningen.
Afbeelding 9: Ligging plangebied en woonbestemmingen in de omgeving
Er is echter sprake van richtafstanden, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De weergegeven richtafstanden worden bepaald door het meest relevante milieuaspect. De milieuaspecten die ten grondslag liggen aan de gestelde richtafstanden betreffen geur, stof, gevaar en geluid. De aspecten geur, stof en gevaar worden niet maatgevend geacht in het kader van de milieuzonering van het terrein. Het aspect 'geluid' is nader beschouwd en door middel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat (zie paragraaf 5.1.6).
Relevantie voor het plan
Het aspect bedrijven en mileuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
- 6. Bedrijven en milieuzonering, 01-07-2020, 20200617-LEU208-RAP-BMZ-QS 0.1, Kragten
5.1.9 Milieueffectrapportage
Toets m.e.r.-plicht
In het plangebied wordt enkel de uitbreiding van een bestaand sportpark gerealiseerd. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De beoogde activiteit/functie valt onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2). Er is echter pas sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha. of meer.
Het plangebied heeft een oppervlakte van in totaal circa 7.200 m². Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden blijven en dat het opstellen van een milieueffectrapport om deze reden niet noodzakelijk is.
M.e.r.-beoordeling voor ontwikkeling beneden de drempelwaarde
De omvang van een project zoals aangegeven in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r. uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. De gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) zijn daarmee indicatief. Dit betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd moet aangeven of een m.e.r. noodzakelijk is.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk (aanmeldnotitie) mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm.
Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Het indienen van een aanmeldnotitie is niet vereist als de gemeente zelf initiatiefnemer is van het plan.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal dient nog een besluit te nemen omtrent de noodzaak voor het opstellen van een milieueffectrapport, op basis van de ingediende aanmeldnotitie.
5.1.10 Aanmeldingsnotitie - vormvrije m.e.r.-beoordeling
Naar aanleiding van de uitkomst van paragraaf 5.1.9 is opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Voorliggend initiatief betreft de volgende activiteit: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling stelt de initiatiefnemer een zogenaamde aanmeldingsnotitie op. Deze aanmeldingsnotitie is in principe vormvrij, mits wordt voldaan aan opbouw uit bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Daarbij is gekozen voor een beknopte samenvattende notitie in tabelvorm die in voorliggende notitie is opgenomen. In de bovengenoemde Europese richtlijn is gesteld dat moet worden ingegaan op:
- 4. Kenmerken van het project. Hierbij dient in het bijzonder in overweging worden genomen, de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder en risico van ongevallen (met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën).
- 5. De plaats van de projecten. Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen, het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit van het regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen van het natuurlijk milieu. Hierbij geldt dat in het bijzonder aandacht dient uit te gaan naar de volgende typen gebieden: wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, vogelrichtlijn- of habitatrichtlijngebieden, gebieden waarbij vastgestelde normen inzake milieukwaliteit worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid of landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.
- 6. Kenmerken van het potentiële effect. Bij de potentiele aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van bovenstaande punten in het bijzonder in overweging worden genomen: het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking, het grensoverschrijdende karakter van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect en de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect.
Op basis van bovenstaande vormvereisten zijn in navolgende tabel de relevante kenmerken van het plan weergegeven, alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan zijn voor deze locatie diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r. dient een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling aangeboden aan het bevoegd gezag en dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | D11.2 : ''de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het initiatief bestaat uit de realisatie van sportterrein met vier paardenbakken en een kantine met opslag. Gelet op de aard en beperkte omvang van het initiatief worden de indicatieve drempelwaarden uit de D-lijst niet overschreden. Desalniettemin dient te worden aangetoond dat als gevolg van een project geen mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Hieraan wordt onderstaand invulling gegeven. |
Cumulatie met andere projecten | Ja, m.b.t. het aspect geluid is sprake van cumulatie. Dit is meegenomen in het uitgevoerde akoestische onderzoek en verantwoord in paragraaf 5.1.6. De uitkomsten van het onderzoek blijven binnen de maximale richtwaarden. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Nee |
Productie afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Nee |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van de projecten | |
Bestaande grondgebruik | Onbebouwd agrarisch landschap |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing |
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Archeologie Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De drempelwaardes van deze dubbelbestemming worden bij dit voornemen niet overschreden. Er bevinden zich geen cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Ecologie Ten behoeve van flora en fauna is een quickscan uitgevoerd waaruit naar voren is gekomen dat indien de aanbevelingen uit het onderzoek in acht worden genomen er vanuit de gebieds- en soortenbescherming geen bezwaar tegen de uitbreiding van het sportpark. Daarnaast is op basis van een stikstofdepositieonderzoek gebleken dat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Akoestiek Ten behoeve van geluid is een onderzoek uitgevoerd waaruit naar voren is gekomen dat de inrichting voldoet aan de richtwaarden en dat ter plaatse van nabij gelegen woningen sprake zal blijven van een goed woon- en leefklimaat. Bodem Voor de beoogde ontwikkeling is een vooronderzoek conform NEN5725 uitgevoerd. Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging. Verkeer en parkeren De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat binnen het sportpark voldoende parkeerruimte gerealiseerd wordt. Externe veiligheid Voor de beoogde ontwikkeling is zowel een quickscan externe veiligheid als een CAROLA-berekening uitgevoerd. Daarnaast is een verantwoordingsrapportage in verband met het groepsrisico opgesteld. Uit deze rapportages blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt. Luchtkwaliteit Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan. Stikstofdepositie Uit het uitgevoerde stikstofdepositieonderzoek naar zowel de gebruiksfase als de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situaties niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Significante negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden kunnen daarmee voor wat betreft stikstofdepositie worden uitgesloten. Geurhinder Het aspect geur wordt niet maatgevend geacht in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Dit aspect vormt geen belemmering. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing |
Conclusie | De functiewijziging in dit bestemmingsplan leidt niet tot relevante milieueffecten. Het opstellen van een milieueffectrapport is wordt niet noodzakelijk geacht. |
Tabel 2: vormvrije m.e.r.-beoordeling
5.2 Lichthinder
Ter voorkoming van lichthinder door bijvoorbeeld hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden. In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling overgelaten aan de gemeente. Bij deze beoordeling kan de “Richtlijn lichthinder” van de commissie Lichthinder van de NSVV als uitgangspunt dienen.
In deze richtlijn worden grenswaarden geformuleerd voor de verlichtingssterkte (illuminantie) ten gevolge van een verlichtingsinstallatie voor sportaccommodaties ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Betreffende richtlijn geeft tevens eisen voor de lichtsterkte (intensiteit) van de lichtbronnen.
De verticale verlichtingssterkte wordt bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting van het sportpark. In de genoemde richtlijn worden grenswaarden geformuleerd, waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes: E1 natuurgebied, E2 landelijk gebied, E3 stedelijk gebied (ofwel woongebieden in het algemeen) en E4 stadscentrum/industriegebied. Aangezien de verlichting om 23.00 uur dient te zijn uitgeschakeld, zijn alleen de grenswaarden voor de dag- en avondperiode (07.00 - 23.00 uur) opgenomen.
Tabel 3: Grenswaarde (dag- en avondperiode) verlichtingssterkte en lichtsterkte
Parameter | Omgevingszone | |||
Parameter | E1 natuurgebied | E2 landelijk gebied | E3 stedelijk gebied | E4 stadscentrum/ industriegebied |
Ev [lux] op de gevel | 2 | 5 | 10 | 25 |
I [cd] van elk armatuur | 2.500 | 7.500 | 10.000 | 25.000 |
Gezien de ligging van het plangebied kan de omgeving getypeerd worden als zowel, een landelijk als stedelijk gebied, waarbij dient te worden getoetst aan de grenswaarden voor omgevingstype E2/E3. In voorliggend geval wordt uitgegaan van een worst-case scenario, en dus omgevingstype E2.
In het ruimtelijk spoor bestaat geen wettelijk kader dat lichtgevoelige functies definieert. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal voor het aspect lichthinder bepalend zijn of mensen mogelijk langdurig op een bepaalde locatie aanwezig zijn. In onderhavige situatie worden omliggende woningen om die reden als lichtgevoelig aangemerkt.
In het voorliggende geval wordt bij de veldverlichting gebruik gemaakt van led-verlichting. Een belangrijk kenmerk van ledverlichting bij sportvelden is dat er in vergelijking met conventionele verlichting, niet of nauwelijks sprake is van strooilicht. Ledverlichting is beter te bundelen en gerichter te sturen dan conventionele verlichting. Deze kenmerken zorgen ervoor dat met het gebruik van ledverlichting in de omgeving van sportvelden over het algemeen minder lichthinder wordt ervaren dan wanneer gebruik wordt gemaakt van conventionele verlichting.
Gelet op de afstand tussen de woningen en de te verlichten paardenbakken (zie ook paragraaf 3.3), kan redelijkerwijs worden aangenomen dat met gebruik van led-verlichting ter hoogte van de paardenbakken, geen sprake zal zijn van onevenredige lichthinder ter hoogte van de bestaande woningen.
Om voorgaande inzichtelijk te maken is een lichthinderberekening uitgevoerd (zie Bijlage 12). In deze berekening is de lichtinder op de meest nabij gelegen woningen aan de Veurtje (nr. 34 en 36) en de Vilgert (nr. 12). Uit de berekening komt naar voren dat de lichthinder ruim valt binnen de eisen m.b.t. lux en candela. Daarbij is geen rekening gehouden met aanwezige opgaande begroeiing, waardoor de gemeten waardes in de praktijk lager kunnen uitvallen.
Relevantie voor het plan
Het aspect lichthinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.3 Flora En Fauna
5.3.1 Inleiding
De Wet natuurbescherming is van kracht sinds 1 januari 2017 en regelt zowel de bescherming van planten- en diersoorten, als de bescherming van Natura 2000-gebieden en houtopstanden. Daarmee vervangt de Wet natuurbescherming de inmiddels vervallen Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet.
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn aan Gedeputeerde Staten van de provincies diverse bevoegdheden toegekend. De provincies zijn met ingang van de Wet natuurbescherming (in de meeste gevallen) bevoegd gezag voor ontheffingen, vergunningen en meldingen op grond van deze wet. De provincies hebben allen voor hun eigen provincie de bevoegdheden uitgewerkt in verordeningen of beleidsregels. In de provinciale regelingen komen de volgende thema's aan de orde: faunabeheer, jacht, schadebestrijding, vrijstelling soorten, gebiedsbescherming, houtopstanden en natuurbeleid.
Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend flora- en faunaonderzoek7 uitgevoerd om de mogelijke effecten van het initiatief en de uit te voeren werkzaamheden in kaart te brengen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 9 opgenomen. Hierna is een korte weergave van het onderzoek opgenomen en is aangegeven wat vanuit dit onderzoek relevant is voor dit bestemmingsplan.
- 7. Verkennend flora en fauna onderzoek, 12-06-2020, 20200612-LEU208-RAP-FF- 1.1, Kragten
5.3.2 Gebiedsbescherming
Wettelijke gebiedsbescherming
Het projectgebied bevindt zich op circa 1,3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Swalmdal. Directe effecten van de ingreep op Natura 2000-gebieden zijn hierdoor op voorhand uit te sluiten. De ingreep betreft de uitbreiding en het gebruik van een bestaand sportpark. Ook externe effecten zoals verstoring door licht, geluid en trillingen zijn door de ruime afstand uitgesloten. Wel is het mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden rondom de aanleg van de uitbreiding sprake is van een tijdelijke toename in stikstofdepositie. Om na te gaan of er sprake is van een daadwerkelijke toename is er een stikstofdepositie onderzoek8 uitgevoerd. In de Aerius berekening is met de volgende uitgangspunten gerekend:
- Voertuigbewegingen: elke les 10 voertuigen (20 bewegingen) naar het plan zullen komen en vertrekken. Dit komt per jaar neer op 8.320 bewegingen waarbij worst-case is gerekend met middelzwaar verkeer.
- Lesuren: maximaal gedurende 52 weken per jaar op 4 dagen les worden gegeven in twee tijdvakken van 1 uur. Dit komt neer op jaarlijks 416 uur waarbij 8 paarden aanwezig zijn;
Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situatie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 10 opgenomen rapportage van het stikstofdepositieonderzoek.
Provinciale gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gesitueerd binnen een door de provincie Limburg aangewezen beschermde natuur- of landschapszone. Door de aard en omvang van de ingreep en de ruime afstand tot deze provinciaal beschermde gebieden zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep op deze gebieden uitgesloten.
- 8. Stikstofdepositie onderzoek, 06-10-2020, 201006-LEU208-RAP-STD-1.1, Kragten
5.3.3 Soortenbescherming
Als gevolg van de nieuwe bestemming in het plangebied treden mogelijk negatieve effecten op algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën op. Voor overige beschermde soorten worden negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden en het toekomstige gebruik van de paardenbakken niet verwacht.
Broedvogels - rekening houden met broedseizoen
De herinrichting van het plangebied leidt mogelijk tot negatieve effecten op algemene broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1 lid1) en het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1 lid 2). Het is hiernaast mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1 lid 4). Doordat de staat van instandhouding van de te verwachten vogelsoorten binnen het projectgebied gunstig is, als gevolg van een grote hoeveelheid geschikt leefgebied in de omgeving, leidt het verstoren van vogels niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de werkzaamheden. De werkzaamheden dienen daarom uitgevoerd of op zijn minst aangevangen te worden buiten het broedseizoen van in de omgeving voorkomende broedvogels. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli. Deze periode is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort, waardoor het mogelijk kan zijn dat vogelsoorten eerder tot broeden komen binnen het plangebied of langer broeden dan half juli. Als broedtijd van vogels wordt de periode tussen de bouw van het nest en het uitvliegen van de jongen beschouwd.
Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden uit te voeren of aan te vangen buiten het broedseizoen, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Indien nesten afwezig zijn, kunnen deze locaties vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.
Algemeen voorkomende zoogdieren - rekening houden met zorgplicht
Tijdens de werkzaamheden rondom de herinrichting en uitbreiding van het sportpark dient rekening te worden gehouden met de in het plangebied algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren. Het is mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden algemeen beschermde zoogdiersoorten worden gedood (Wnb artikel 3.10 lid 1).
De te verwachten algemeen voorkomende soorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het verjagen of vangen, met het oog op het verplaatsen van de soort, is daarentegen wel vrijgesteld van ontheffing. Het is slechts toegestaan om dieren te vangen wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven. De dieren dienen vrijgelaten te worden in het aanliggend gebied, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Door middel van zorgvuldig handelen wanneer er algemeen voorkomende diersoorten worden aangetroffen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden.
Overige soortgroepen
Voor de volgende soortgroepen geldt dat bij de herinrichting van het plangebied geen negatieve effecten verwacht worden: flora, vleermuizen, overige grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden.
5.3.4 Houtopstanden
Binnen het plangebied worden er geen houtopstanden gekapt. Daarmee is artikel 4.2 Houtopstanden van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.
Relevantie voor het plan
Indien de hiervoor genoemde regelingen uit de Wet natuurbescherming worden nageleefd, vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitbreiding van sportpark 't Maasveld.
5.4 Landschap
Landschapskader Noord- en Midden Limburg
Het Landschapskader heeft tot doel op een beknopte wijze inzicht te geven in het hoe en waarom van het huidige landschap en daarmee grip te krijgen op de kansen die dat zelfde landschap biedt voor de toekomst. Het vormt hiermee een inspiratiebron om tot kwaliteitsverbeteringen te komen voor het Noord- en Midden-Limburgse landschap. Aan de hand van zowel kenmerkende beelden van de huidige situatie als aansprekende ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst inspireert het Landschapskader initiatiefnemers en beleidsmakers tot passende ruimtelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een aantrekkelijker landschap om in te wonen, te werken en te recreëren. Initiatiefnemers van zowel aan landbouw en natuur (groene), aan water (blauwe), als aan bebouwing en infrastructuur (rode) gerelateerde ontwikkelingen, kunnen aan de hand van het Landschapskader nagaan welke ontwikkelingen op een bepaalde plek landschappelijk gezien wenselijk en mogelijk zijn.
Afbeelding 10: Uitsnede kaart landschappen, sportpark geel omlijnd, plangebied paars omlijnd (bron: Atlas Limburg)
Het plangebied is alleen gelegen binnen het landschap 'velden'. De visie is om de karakteristieke openheid van dit resterende cultuurhistorisch waardevolle landschapstype zoveel mogelijk te behouden, te versterken en te herstellen voor de toekomst.
Met betrekking tot het ruimtegebruik is het wenselijk dat op de velden de openheid gewaarborgd wordt en tegelijk aangesloten wordt bij de cultuurhistorische betekenis. Het ruimtegebruik dat het beste bij deze karakteristiek aansluit zijn grondgebonden teelten en activiteiten, die het zicht niet belemmeren.
Op het open veld komen in principe geen landschapselementen voor anders dan een enkele solitaire boom of boomgroep en kruidenrijke akkerranden. In de verdichte rand rondom het veld passen daarentegen wel landschapselementen. Zo staan daar bomenrijen langs de weg en nabij bebouwing staat erfbeplanting.
Binnen de bestaande bebouwingslinten kan op een enkele plek nog ruimte gevonden worden voor verdichting. Hierbij moet uiterst zorgvuldig omgegaan worden met het doorzicht naar het achtergelegen open bouwland en met de beeldkwaliteit in deze vaak oude linten.
Relevantie voor het plan
De beoogde uitbreiding sportpark 't Maasveld is gelegen binnen het landschapsgebied 'velden'. Binnen dit gebied is er weinig ruimte voor verdere uitbreiding van bebouwing omdat men wil dat de cultuurhistorische karakterastieken worden behouden. De voorgenomen uitbreiding betreft echter een grondgebonden activiteit welke goed past binnen het agrarische karakter van het gebied. Ook de locatie naast de kernrand van Neer en het sportpark zorgt ervoor dat de visuele eigenschappen van het landschap nauwelijks veranderen door deze ontwikkeling. Het aspect landschap vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Waterparagraaf
Om inzichtelijk te maken hoe met het hemelwater dient om te gaan ter hoogte van het plangebied, is er een watertoets9 uitgevoerd, die als Bijlage 11 bi deze toelichting is opgenomen. Deze watertoets geeft duidelijkheid over het vigerende beleid en wat de waterbergingsmogelijkheden zijn binnen het plangebied.
Beleid
Het beleid van het Waterschap Limburg schrijft voor de afhandeling van regenwater de trits 'opvangen, bergen en infiltreren' voor. Dit beleid is opgenomen in de Keur van het waterschap. De norm houdt in dat 100mm/24 uur per m2 verhard oppervlak opgevangen dient te worden binnen het plangebied.
Oppervlaktewater
Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Limburg is nagegaan of er zich in de omgeving van de projectlocatie oppervlaktewateren bevinden. In de directe omgeving van de het perceel zijn geen leggerwatergangen gelegen. Op circa 150 meter ten zuidoosten van het perceel is de primaire watergang Wijnbeek gelegen.
Regenwatersysteem / omgang met hemelwater en afvalwater
Deze aanbeveling is gebaseerd op een aanname dat de grond slecht doorlatend is (worst case). Om een beter onderbouwde bergingsvoorziening te dimensioneren wordt een infiltratie onderzoek aanbevolen.
Regenwatersysteem / omgang met hemelwater en afvalwater
Berging
De verwachte toename van de verharding bedraagt 400 m2. Over dit oppervlak dient conform de Keur van Waterschap Limburg een neerslaghoeveelheid van 100 mm geborgen te worden. Dit komt overeen met een hoeveelheid van 40 m3.
Aangezien er geen infiltratieonderzoek uitgevoerd is, is het onbekend hoe goed water in de bodem infiltreert. Hierom wordt geadviseerd om een lange waterbergingsvoorziening te maken voorzien van lava (porositeit van 48 %) wat bij een sleuf van 1 m bij 1 m een inhoud geeft van 0,48 m³ per strekkende meter. Bij een lengte van 83,5 meter geeft dit een berging van ongeveer 40,08 m³. Deze sleuf zou bijvoorbeeld aan de westzijde van het perceel geplaatst kunnen worden, rekening houdend met de beschermingszone van de ondergrondse gastransportleiding.
Overstort-/escapemogelijkheid
Verder kan er ook gekeken worden naar een verlaging van het maaiveld ten zuiden van de paardenbak. Hier is een deel van het terrein nog niet ingericht en dit deel kan eventueel gebruikt worden voor het realiseren van een buffer.
Relevantie voor het plan
Het aspect 'Water' vormt geen belmmering voor de voorgenomen ontwikkeling wanneer er rekening wordt gehouden met de eerder genoemde aanbevelingen. Deze aanbeveling is gebaseerd op een aanname dat de grond slecht doorlatend is (worst case). Om een beter onderbouwde bergingsvoorziening te dimensioneren wordt een infiltratie onderzoek aanbevolen.
- 9. Watertoets, 13-07-2020, LEU208, Kragten
5.6 Archeologie En Cultuurhistorie
5.6.1 Cultuurhistorie
Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Leudal en de provincie Limburg blijkt dat er zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten of overige cultuurhistorische waarden bevinden waarop de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben. Er zijn daarmee geen belemmeringen op het gebied van cultuurhistorie.
5.6.2 Archeologie
Binnen het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In relatie tot mogelijk aanwezige archeologische waarden is er geen omgevingsvergunning nodig wanneer werkzaamheden worden voorzien voor een gebied dat kleiner is dan 1.000 m2 of indien een bodemingreep groter is dan 1.000 m², niet dieper gaat dan 40cm beneden het maaiveld.
Afbeelding 11: Uitsnede dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', plangebied blauw omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uit de cultuurhistorische verwachtingskaart van de provincie Limburg blijkt dat het plangebied binnen de aanduiding 'Provinciale archeologische aandachtsgebieden' valt. Dit heeft tot gevolg dat er omtrent voorgenomen ontwikkeling bij bodemverstorende werkzaamheden afstemming dient plaats te vinden met de provincie Limburg.
Afbeelding 12: Uitsnede Provinciale archeologische aandachtsgebieden kaart
Relevantie voor het plan
De locatie voor de ontwikkeling betreft een terrein van 7.070 m2. Hoewel het terrein groter is dan 1.000 m², zijn voor de ontwikkeling echter geen werkzaamheden voorzien waarvoor men voor een oppervlakte van meer dan 1.000 m² dieper dan 40 cm de grond in hoeft. De dubbelbestemming zal worden gehandhaafd in voorliggend plan en indien sprake is van vergunningplichtige werkzaamheden zal een omgevingsvergunning aangevraagd worden bij het bevoegd gezag, waarbij wordt getoetst aan dedubbelbestemming. Tevens zal indien nodig afstemming plaatsvinden met de provincie Limburg. Gelet op de beperkte omvang van de bodemingrepen kan geconcludeerd worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De hoofdontsluiting van de uitbreiding van het sportpark loopt via de Waije naar de Maasweg. Het grootste deel van het verkeer zal via deze route geleid worden. Overig verkeer zal via de Waije richting het noordoosten rijden. De verkeerstromen zullen in geringe mate toenemen op de Waije. Deze geringe toename zal echter geen problemen creëren voor de verkeersdoorstroming. Het fietsverkeer zal dezelfde route gaan gebruiken.
Het plan leidt niet tot extra verkeersgeneratie want er is sprake van het verplaatsen van een bestaande functie naar een nieuwe locatie aangrenzend op het bestaande sportpark. De parkeergelegenheid blijft binnen het bestaande sportpark waardoor, uitgezonderd incidentieel verkeer, geen nieuwe verkeersbewegingen zullen plaatsvinden naar het plangebied.
Parkeren
Voor de gebruikers en bezoekers van het terrein is parkeergelegenheid voorzien op eigen terrein. Indien in een uitzonderlijk geval nodig, kunnen er enkele auto's geparkeerd worden op het huidige sportpark. Ook wordt er op het terrein, nabij het clubgebouw, voorzien in voldoende fietsparkeervoorzieningen.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn er geen bezwaren voor de beoogde uitbreiding van sportpark 't Maasveld.
Hoofdstuk 6 Opbouw Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Leudal. Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in planregels en verbeelding plaatsgevonden. De planregels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en planregels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast conform de bepalingen in Wro, Bro en SVBP 2012.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de planregels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.
6.3 Planregels
De planregels zijn opgesteld op basis van de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 Inleidende regels, hoofdstuk 2 Bestemmingsregels, hoofdstuk 3 Algemene regels en hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels. Voor de planregels is zoveel als mogelijk aangesloten bij het voor het huidige sportterrein geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Regelingen die in dit kader niet relevant zijn, zijn achterwege gelaten.
6.3.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Wabo en het Bor overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
6.3.2 Bestemmingsregels
Algemeen
De regels van een bestemming worden conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- wijzigingsbevoegdheid.
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In dit bestemmingsplan is voor diverse bestemmingen een nadere eisen-regeling opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen, binnen de reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan (gebruiks- en bouwregels), nadere eisen stellen aan plaats en afmeting van gebouwen indien dit noodzakelijk is voor de aspecten:
- gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- verkeersveiligheid;
- sociale veiligheid;
- brandveiligheid en rampenbestrijding;
- externe veiligheid;
- benodigde parkeervoorzieningen;
- benodigde waterberging.
Hier onder worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Artikel 3 Sport
De bestemming 'Sport' (Artikel 3) is opgenomen voor het gehele plangebied. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de het de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding en in de planregels is aangegeven aan welke maatvoering de gebouwen moeten voldoen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 '(Artikel 4) is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met verschillende ondergrenzen voor de noodzakelijkheid van archeologisch onderzoek.
Artikel 5 Leiding – Gas
De bestemming 'Leiding - Gas' (Artikel 5) ligt op het noord- en westelijke deel van het plangebied. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een aardgastransportleiding met de daar bijbehorende bouwwerken en andere werken. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - Gas' is het hart van de gasleiding gelegen.
6.3.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In de 'Anti-dubbeltelregel' (Artikel 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Algemene bouwregels
In de 'Algemene bouwregels' (Artikel 7) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
Algemene gebruiksregels
In de 'Algemene gebruiksregels' (Artikel 8) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden. Tevens zijn regels opgenomen met betrekking tot het houden van evenementen en het innemen van verkoopstandplaatsen.
Algemene aanduidingsregels
De 'Algemene aanduidingsregels' (Artikel 9) bevatten twee binnen het plangebied opgenomen gebiedsaanduingen, namelijk 'overige zone - oud bouwland' en 'vrijwaringszone -hoogspanningsverbinding'.
Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels
De 'Algemene afwijkingsregels' (Artikel 10) en 'Algemene wijzigingsregels' (Artikel 11) verschaffen het bevoegd gezag c.q. burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in te spelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
Algemene procedureregels
In Artikel 12 zijn de 'Algemene procedureregels' opgenomen. Deze bevatten alleen nog procedureregels voor het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Voor alle overige procedures zijn reeds procedureregels opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichting) en in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunningen).
Overige regels
In de 'overige regels' (Artikel 13) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Hierin is een regel opgenomen die aangeeft dat, waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Ook wordt aangegeven welke dubbelbestemmingen prevaleren boven andere dubbelbestemmingen indien deze samenvallen. In de overige regels zijn tevens de gemeentelijke parkeernormen verankerd.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In de regel 'Overgangsrecht' (Artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
Slotregel
In de 'Slotregel' (Artikel 15) is aangegeven dat de regels van dit bestemmingsplan dienen te worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Sportpark 't Maasveld'.
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan en de gronden niet in eigendom zijn bij de gemeente. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
In het voorliggende geval is sprake van een burgerinitiatief voor de herontwikkeling van een sportterrein dat in eigendom is en blijft van de gemeente Leudal. De herontwikkeling en daaropvolgend beheer en gebruik wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst wordt in april 2022 aan het college voorgelegd en zal ondertekend zijn voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Derhalve is het kostenverhaal anderzins verzekerd.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Omgevingsdialoog
Om omwonenden zo goed mogelijk te betrekken bij het ontwikkelproces is er voor gekozen een informatieavond te houden op maandag 27 januari 2020. Tijdens deze informatieavond is een toelichtende presentatie gegeven over de stand van zaken, de omvang van de plannen en er is een grove tijdsplanning uitgezet. Omwonenden hebben hierbij ook de kans gekregen om vragen te stellen omtrent het plan.
Op 29 april 2021 is een buurtavond 't Maasveld gehouden waarin de laatste stand van zaken van de plannen zijn toegelicht aan de aanwezige omwonenden. Tevens is de bestemmingsplan procedure toegelicht. Op 17 juni 2021 is een inloopavond gehouden waarin de stand van zaken van het volledige initiatief is toegelicht en de status van het ontwerp-bestemmingsplan is toegelicht.
7.2.2 Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties.
7.3 Procedure Bestemmingsplan
7.3.1 Wettelijke procedure
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
- Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan volgens artikel 3.8 Wro;
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad na 12 weken;
- Algemene bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling, tenzij gedeputeerde staten ermee instemmen dat die termijn van 6 weken niet hoeft te worden aangehouden;
Mogelijkheid tot beroep voor belanghebbenden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan;
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.3.2 Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 6 juli tot en met 16 augustus 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn in totaal 7 zienswijzen ontvangen. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in het bijgevoegde zienswijzenverslag (bijlage 15).
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke inpassing
Bijlage 2 Nota Kwaliteit
Bijlage 3 Nota Parkeernormen 2016
Bijlage 3 Nota parkeernormen 2016
Bijlage 1 Verbeelding
Bijlage 2 Bodemonderzoek Nen5725
Bijlage 2 Bodemonderzoek NEN5725
Bijlage 3 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 3 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 4 Carola-berekening
Bijlage 5 Verantwoordingsrapportage Groepsrisico
Bijlage 5 Verantwoordingsrapportage groepsrisico
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 8 Onderzoek Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 8 Onderzoek bedrijven en milieuzonering
Bijlage 9 Verkennend Flora Faunaonderzoek
Bijlage 9 Verkennend flora faunaonderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 11 Watertoets
Bijlage 12 Berekening Lichthinder
Bijlage 12 Berekening lichthinder
Bijlage 13 Pfas Onderzoek
Bijlage 14 Verantwoordingsdocument Groepsrisico
Bijlage 14 Verantwoordingsdocument groepsrisico