Markt 8(a) te Grathem
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 21-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Markt 8(a) te Grathem' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP22GrMarkt8-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.6 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een huishouden gehuisvest is.
1.7 arbeidsmigrant
economisch actieve migrant wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.9 bebouwd oppervlak
de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.
1.10 bebouwde kom
het gebied dat door zijn 'samenhangende bebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet altijd maatgevend.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak of bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bed & breakfast
een voorziening, zonder eigen kookgelegenheid, in een woning of een bijbehorend bouwwerk behorende bij de woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming.
Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan.
Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid (zie ook artikel 2.6 De oppervlaktevan een bed & breakfastvoorziening) en artikel 11.2 Bed & breakfast).
1.14 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.15 bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorend(e) bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting.
1.16 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.17 beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van een seksinrichting.
1.18 bestaand
- a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen;
- b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan.
1.19 bestaande woning
een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hieronder wordt niet verstaan een woning die weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar is gerealiseerd in strijd met het plan en zonder een omgevingsvergunning voor het bouwen.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 bijzondere woonvorm
een woonverblijf waarin, al dan niet zelfstandige, woningen/kamers zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals begeleid wonen voor mindervalide personen, een woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening, met dien verstande dat onder bijzondere woonvorm niet wordt verstaan crisis-opvang.
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.31 carport
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een overdekte stallinggelegenheid voor voertuigen, aan minimaal 1 zijde open, waarbij de open zijde is gericht naar het openbare gebied ter plekke van de uitrit.
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.33 dienstverlening
het beroeps- en/of bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.
1.34 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A).
1.35 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.36 evenement
een georganiseerde, voor het publiek toegankelijke activiteit van vermaak op het gebied van onder meer sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak. Er kan sprake zijn van een ruimtelijk relevant evenement (zie 1.64) danwel van een ruimtelijk niet relevant evenement (zie 1.63).
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.38 goed woon- en leefklimaat
woon- en leefklimaat waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de normen van alle relevante milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
1.39 halfvrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
1.40 hoekwoning
woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.
1.41 hoofdgebouw(en)
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, niet zijnde een seksinrichting.
1.43 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan
1.44 kamerbewoning
het bewonen van een onzelfstandige wooneenheid, niet zijnde het verstrekken van logies
1.45 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.46 kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke, alsmede artistieke kunstuitingen in de vorm van standbeelden, glaswerken, schilderingen en dergelijke.
1.47 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.48 omgevingsvergunning
een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten behoeve van het verrichten van de in die vergunning beschreven activiteiten.
1.49 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.50 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.51 ondergrondse werken, geen bouwwerk zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.52 ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die voldoet aan de indieningsvereisten zoals bedoeld in de 'Regeling omgevingsrecht'.
1.53 onzelfstandige wooneenheid
wooneenheid welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt.
1.54 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.55 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een (bijbehorend) bouwwerk met minimaal een open wand.
1.56 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.57 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.58 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.59 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.60 peil
- a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.61 perceel
het bouwperceel.
1.62 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.
1.63 ruimtelijk niet relevant evenement
activiteit in de openlucht of in een tijdelijke accommodatie (bijvoorbeeld feesttent) met een duur van maximaal 3 dagen, inclusief opbouwen en afbreken, zoals:
- privéfeesten;
- buurtbarbecues en buurtfeesten;
- feesten en grootschalige activiteiten in scholen;
- (demonstratieve) optochten en bijeenkomsten, al dan niet van politieke aard;
- activiteiten die worden georganiseerd om redenen van promotie, public relations, publiciteit e.d. zoals de opening van tentoonstellingen, ontvangsten, prijsuitreikingen, symposia en productpresentaties;
- (theater)voorstellingen zoals die regelmatig plaatsvinden in gemeenschapshuizen / cultureel centrum;
- rommelmarkten, vlooienmarkten, kofferbakmarkten e.d.;
- bioscoopvoorstellingen;
- weekmarkten op basis van de gemeentewet;
- kansspelen;
- dansgelegenheden (gevestigd in horecazaken);
of daarmee naar aard en omvang en invloed op onderliggende en nabijgelegen bestemmingen vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat alsnog sprake is van een ruimtelijk relevant evenement indien:
- sprake is van meer dan 6 evenementen per locatie per kalenderjaar;
- sprake is van meer dan 1 evenement per locatie per maand;
- het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 100 personen ingeval van privéfeesten, buurtbarbecues en buurtfeesten;
- de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- er muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- er onevenredig nadelige gevolgen zijn voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- er objecten worden geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.64 ruimtelijk relevant evenement
een evenement, niet zijnde een ruimtelijk niet relevant evenement, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien en waarbij een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoet(n):
- het evenement vindt al dan niet met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld maandelijks, jaarlijks of jaar overstijgend) plaats, waardoor het normaal maatschappelijk gebruik van de gronden niet mogelijk is gedurende:
- tenminste één aaneengesloten periode van 24 uur (inclusief het opbouwen en afbreken) of
- tenminste twee niet opeenvolgende dagen of vier niet opeenvolgende dagdelen;
- er is sprake van een omvang van meer dan 100 bezoekers/deelnemers/toeschouwers/gasten gelijktijdig aanwezig;
- de geluidbelasting bedraagt meer dan 50 dB(A) op de gevel van de dichtst bij gelegen woningen om en nabij het de locatie waar het evenement wordt gehouden;
- de activiteit plaats vindt tussen 24.00 en 09.00 uur;
- er wordt muziek ten gehore gebracht voor 09.00 uur of na 24:00 uur;
- er is sprake van onevenredig nadelige gevolgen voor de verkeers- en bereikbaarheidssituatie die niet door het treffen van verkeersmaatregelen kunnen worden gecompenseerd;
- er worden objecten geplaatst met een oppervlakte van meer dan 50 m2.
1.65 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon en raamprostitutie;
- een seksbioscoop of sekstheater;
- een seksautomatenhal;
- een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
- een sekswinkel.
1.66 short-stay huisvesting
huisvesting voor een internationale werknemer die (nog) niet de intentie heeft om zich definitief te vestigen in Nederland.
1.67 standplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.68 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.69 straatmeubilair
op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting e.d.
1.70 straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.71 tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.
1.72 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Markt 8(a) te Grathem' bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met planidentificatienummer NL.IMRO.1640.BP21GrMarkt8a-CO01
1.73 voldoende parkeergelegenheid
er wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen' van de gemeente Leudal, waarbij geldt dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging', tenzij in deze regels anders is aangegeven (zie ook artikel 14.1).
1.74 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.75 voorgevel hoekwoning
de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als voorgevel wordt aangemerkt.
1.76 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen. Een hoekwoning heeft twee voorgevelrooilijnen.
1.77 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.78 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.79 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.80 woning
onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
- a. aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een appartementencomplex en niet onderling gekoppeld door. - b. gestapelde woningen
woningen waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd. - c. halfvrijstaande woning
een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel. - d. hoekwoning
woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden. - e. levensloopbestendige woning
een woning die het mogelijk maakt ook aan het eind van de menselijke levensloop zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, al dan niet met gebruik van zorg, waarbij de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op de begane grond bevinden. - f. nultredenwoning
een woning die zonder trappen van buiten af bereikbaar is en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden, waardoor de gehele woning geschikt is voor gebruik van rollator, rolstoel, scootmobiel en dergelijke.
vrijstaand geschakelde woningen - g. minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de woning met de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aaneengebouwd is aan de aan de andere zijde gelegen zijgevel van een hoofdgebouw.
- h. vrijstaande woning
een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel. - i. zorgwoning
een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.
1.81 wooneenheid
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden.
1.82 woonwagen
een voor bewoning bestemd bouwwerk, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en dat geplaatst is op een door de gemeente aangewezen woonwagenstandplaats.
1.83 woonwagenstandplaats
een perceel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen en bijbehorende bouwwerken, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.
1.84 zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel wordt aangemerkt.
1.85 zijgevel hoekwoning
de naar het openbaar gebied gerichte gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 De oppervlakte van een bed & breakfastvoorziening
De oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de scheidingsmuren, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten die in gebruik is/zijn voor de bed & breakfastvoorziening, omhullen. Daarbij worden niet meegerekend:
- a. de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,50 meter, met uitzondering van vloeren onder trappen;
- b. een trapgat of vide;
- c. een liftschacht.
2.7 Afstand tot de bouwperceelgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- 2. kunstwerken en -objecten;
- 3. parkeervoorzieningen;
- 4. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.2;
- 5. straatmeubilair;
- 6. verkoopstandplaats(en), mits in overeenstemming met het geldende standplaatsenbeleid;
- 7. voet- en rijwielpaden;
- 8. voorzieningen van algemeen nut;
- 9. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
- 10. wegen, straten, pleinen en paden met hoofdzakelijk een verkeer- c.q. verblijfsfunctie;
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de benodigde waterberging.;
- c. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- d. ter waarborging van de externe veiligheid;
- e. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- f. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- g. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- h. ter waar borging van de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wonen met dien verstande dat:
- ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande
en vrijstaand geschakeldewoningen zijn toegestaan. - ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' én 'twee-aaneen' binnen één bouwperceel, zowel vrijstaande geschakelde als twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan.
- ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande
- 2. bewoning als afhankelijke woonruimte, voor zover het in het hoofdgebouw en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken betreft;
- 3. ruimtelijk niet relevante evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.5.4;
- 4. uitoefening van
- een bedrijf aan huis;
- een beroep aan huis;
- 1. wonen met dien verstande dat:
met de daarbij behorende:
- b. groenvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de benodigde waterberging.;
- d. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- e. ter waarborging van de externe veiligheid;
- f. ter waarborging van de parkeercapaciteit op eigen terrein;
- g. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- h. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- i. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen overige (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.
5.2 Bouwregels
- a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- b. Het bepaalde onder a. is uitsluitend van toepassing, indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 250 m²,
- c. In afwijking van het bepaalde onder b. is het bepaalde onder a. niet van toepassing indien;
- 1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is en/of
- 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 0' de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak;
- d. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- f. Indien lid 5.2 onder d. sub 3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen overige (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.
6.2 Bouwregels
- a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- 1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- 2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- 3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- b. Het bepaalde onder a. is uitsluitend van toepassing indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m²,
- c. In afwijking van het bepaalde onder b. is het bepaalde onder a. niet van toepassing indien;
- 1. het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is en/of
- 2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid.
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 0' de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak;
- d. Indien uit het in lid 29.2, onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- f. Indien lid 6.2 onder d. sub 3. van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
- e. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- f. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
8.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Algemeen
Het is verboden de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', of ten behoeve van (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, behoudens gebruik als woonruimte ten behoeve van mantelzorg;
- c. huisvesting van arbeidsmigranten, behoudens de huisvesting van arbeidsmigranten die alleen of gezamenlijk een huishouden vormen in een (bedrijfs)woning;
- d. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.2 Innemen van verkoopstandplaatsen
Het gebruik van gronden voor het innemen van verkoopstandplaatsen is toegestaan, mits:
- a. wordt voldaan aan de beleidsuitgangspunten en randvoorwaarden die zijn vastgelegd in de nota 'Standplaatsenbeleid gemeente Leudal';
- b. indien de onder a. bedoelde beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging(en).
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Wetgevingszone - Wet natuurbescherming
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Wanneer niet anderszins een afwijking van de bestemmingsplanregels mogelijk is, kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- a. de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter;
- e. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- binnen de bebouwde kom aan infrastructuur en op sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
11.2 Bed & breakfast
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in een (bedrijfs-)woning of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
- a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- b. de bed & breakfastvoorziening een capaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
- c. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- d. bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
- e. het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- f. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
- h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per kamer welke onderdeel uitmaakt van de bed & breakfastvoorziening;
- i. de bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
- j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. Gemeenschappelijke ruimtes blijven daarbij buiten beschouwing;
- k. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.
11.3 Bedrijf aan huis
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van:
- a. de uitoefening van een bedrijf aan huis in een (bedrijfs)woning en/of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten -Kernen' (bijlage 1), dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
- b. vergroting van de maximale oppervlakte die voor het bedrijf aan huis kan worden gebruikt,
met dien verstande dat:
- 1. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- 2. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
- 3. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van 'Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht' valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- 4. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- 5. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- 6. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- 7. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 14.1. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- 8. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- 9. de totale oppervlakte die voor een bedrijf aan huis wordt gebruikt, maximaal 80 m2 bedraagt;
- 10. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning mag worden gebruikt ten behoeve van een beroep en/of bedrijf aan huis.
11.4 Bijbehorende bouwwerken in zijerfgebied
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bestaande (bedrijfs)woningen in het zijerfgebied in hoeksituaties, met dien verstande dat:
- a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter dient te bedragen;
- b. uitsluitend bijbehorende bouwwwerken zijn toegestaan in de vorm van een uitbreiding van een woning en aangebouwd aan de woning. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
- c. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 2 meter bedraagt;
- d. de afstand tot aan de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
- e. indien een garage wordt gerealiseerd de afstand van voorgevel van de garage tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5 meter dient te bedragen;
- f. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
- g. het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast;
- h. slechts een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, overkapping of carport mag worden gerealiseerd;
- i. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- j. de uitbreiding geen belemmering mag opleveren voor omliggende woningen en/of bedrijven.
11.5 Ruimtelijk relevante evenementen
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden en gebouwen voor aan de hoofdfunctie c.q. onderliggende bestemming ondergeschikte ruimtelijk relevante evenementen, met dien verstande dat:
- a. de waarden van de onderliggende en de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- b. het evenement niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, met name voor wat betreft de volgende aspecten:
- 1. verkeersveiligheid;
- 2. parkeren;
- 3. geluidhinder.
11.6 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen' (Bijlage 1), indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het vastgestelde plan worden gewijzigd.
12.2 Vervallen onbenutte bouwtitels
12.3 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, met dien verstande dat:
- a. de te splitsen woning een bestaand hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
- b. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
- c. de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien;
- e. bij wijziging de 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' in acht worden genomen, met dien verstande dat, indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- f. de bepalingen uit het gemeentelijke kwaliteitsmenu in acht worden genomen;
- g. na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- h. na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval het bevoegd gezag splitsing tot meerdere woningen kan toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
- i. na splitsing elke woning een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 750 m³;
- j. na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
- k. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat de termijn van terinzagelegging 2 weken bedraagt.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Parkeren
- a. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor uitbreiding van bebouwing en/of voor wijziging van functies, geldt de regel dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen ten behoeve van die uitbreiding en/of functiewijziging aanwezig dient te zijn en/of wordt gerealiseerd;
- b. Onder voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. wordt verstaan dat:
- 1. wordt voldaan aan de normen die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2016 ( Bijlage 2 van de regels), en
- 2. indien de 'Nota Parkeernormen 2016' gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging(en);
- c. Onder eigen terrein wordt bij individuele woningen verstaan het bouwperceel waarop de woning wordt gebouwd en bij projectmatige bouw c.q. realisering van een woongebied met meerdere woningen het totale projectgebied;
- d. Het bepaalde onder a. geldt niet bij het verbouwen/uitbreiden van bestaande gebouwen en/of bij functiewijziging indien daardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt;
- e. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a. en kan worden toegestaan dat parkeergelegenheid niet op eigen terrein wordt gerealiseerd, mits aangetoond wordt dat op eigen terrein onvoldoende ruimte is en de benodigde parkeervoorzieningen elders worden gerealiseerd.
14.2 Verhouding tussen bestemmingen
- a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden
- 1. in de 1e plaats de regels van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4';
- 2. in de 2e plaats de regels van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
14.3 Wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Markt 8(a) te Grathem'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .......
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Aan de Markt 8 en 8a in Grathem is de voormalige locatie van een transportbedrijf gelegen. Deze locatie is door de gemeente Leudal opgekocht met het oog op herontwikkeling, waarbij als uitgangspunt geldt dat de nieuwe invulling geen overlast mag veroorzaken richting de bestaande woonomgeving.
Op 9 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, naar aanleiding van een marktconsultatie, besloten om te kiezen voor onderhavig planvoornemen. Het betreft een transformatie en herontwikkeling van het plangebied naar een woonlocatie met maximaal 9 levensloopbestendige woningen en de voormalige bedrijfswoning herbestemd wordt als reguliere woning, waarmee de nieuwe functie van de locatie aansluit op de bestaande omgeving, die overwegend uit woningen bestaat.
Het bouwen van nieuwe woningen en het voorgenomen gebruik als woonlocatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Om het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening van het vigerend bestemmingsplan, waarmee de voorgenomen bouw van de nieuwe woningen en het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere woning planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Markt 8 en 8a te Grathem en betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Grathem, sectie C, nrs. 1770 (deels), 2154, 2396 en 2397. Het plangebied grenst aan de noorzijde aan de woonpercelen aan de Prinses Margrietstraat (nrs. 7 t/m 15) en aan de zuidzijde aan het woonperceel Markt 6. Aan de westzijde van het plangebied zijn een gemeenschapshuis en basisschool (De Klink) gelegen. In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied in de Kern Grathem globaal weergegeven.
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied in de kern Grathem
Afbeelding 2: Plangebied met kadastrale gegevens
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' zoals vastgesteld door de gemeente Leudal op 14 november 2017. Conform het geldend bestemmingsplan is voor het plangebied de bestemming 'Bedrijf' (perceel 2396 en 2397) met functieaanduiding 'transportbedrijf' en de bestemming 'Wonen' (perceel 2154 en 1770) van kracht. Een groot deel van het plangebied is daarnaast voorzien van de aanduiding 'bouwvlak', zowel binnen de bestemming 'Bedrijf' als binnen de bestemming 'Wonen'. De bestaande bedrijfswoning is ten slotte voorzien van de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Tevens zijn ter plekke van het plangebied de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen en van toepassing.
Afbeelding 3: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'
Binnen de bestemming 'Bedrijf' is (reguliere) woningbouw planologisch-juridisch gezien niet mogelijk, omdat op gronden met deze bestemming slechts reguliere woningen mogen worden gerealiseerd indien er sprake is van een aanduiding 'wonen'. Van een dergelijke aanduiding is in het plangebied geen sprake. Daarnaast is reguliere bewoning van de bestaande bedrijfswoning op grond van de specifieke gebruiksregels niet toegestaan. Ter plaatse van de woonbestemming zijn geen nieuwe woningen toegestaan. Om de realisatie van de nieuwe woningen en het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als woning mogelijk te maken en het plangebied als woonlocatie in gebruik te nemen dient derhalve het bestemmingsplan te worden herzien.
Daarnaast zijn ook twee paraplubestemmingsplannen 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners' (vastgesteld 13 juli 2021) en 'Duurzame energie' (vastgesteld 27 april 2020) van kracht. Echter deze paraplubestemmingsplan zijn verder niet van toepassing op onderhavig planvoornemen aangezien regelingen uit het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017 komen te vervallen. De paraplubestemmingsplan hierdoor dan ook geen belemmering aangezien deze regelingen in onderhavig bestemmingsplan niet meer zijn opgenomen.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de herziening van het vigerend bestemmingsplan waarmee de voorgenomen bouw van 9 levensloopbestendige woningen en de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen in samenhang het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting dient ter verduidelijking van de regels en ter onderbouwing van het uitgangspunt dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- in Hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de voorgenomen ontwikkeling beschreven;
- in Hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
- in Hoofdstuk 4 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
- in Hoofdstuk 5 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
- in Hoofdstuk 6 komt de uitvoerbaarheid aan bod;
- in Hoofdstuk 7 wordt ten slotte de te doorlopen procedure voor de vaststelling van dit bestemmingplan toegelicht.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied is gelegen in het 'centrum' van de kern Grathem. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door grondgebonden woningen. De woningen aan de Markt variëren sterk qua aantal bouwlagen (goot-/bouwhoogte) en kap vorm. De woningen aan de Prinses Margrietlaan bestaan uit 1 bouwlaag en zijn overwegend plat afgedekt. Aan de voorzijde grenst het plangebied een 'plein' (Markt) met aan de overzijde een horecagelegenheid in de vorm van een restaurant/café. Aan de achtzijde is het gemeenschapshuis met een basisschool De Klink gelegen.
Afbeelding 4: Woningen Markt
Afbeelding 5: Woningen Prinses Magrietlaan
Afbeelding 6: Markt met recht het restaurant aan de Markt
Afbeelding 7: Gemeenschapshuis en basisschool De Klink
Het plangebied zelf bestaat in de huidige situatie uit drie kadastrale percelen (Gemeente Grathem, sectie C, nrs. 1770 (deels), 2154, 2396 en 2397). Het terrein is grotendeels onbebouwd. Aan de voorzijde van het perceel nr. 2397 (naast de ontsluiting van het perceel naar de Markt) is een bestaande bedrijfswoning (Markt 8) gelegen. Op het westelijke gedeelte van het plangebied (percelen nrs. 2154 en 2397) en aangrenzend aan de achterzijde van het woonperceel Markt 6 is bedrijfsbebouwing (stallingsloods en wasplaats) gelegen. Daarnaast zal een deel van het woonperceel Markt 4 (perceel nr. 1770) onderdeel van het plangebied gaan uitmaken. Op het betreffende deel van dit perceel is momenteel een bijgebouw gelegen. Het perceel van het voormalig transportbedrijf is in de huidige situatie zowel naar de Markt als de Prinses Margrietstraat ontsloten.
Afbeelding 8: Overzichtsfoto huidige situatie plangebied. Plangebied aangeduid met rode lijn. Bestaande bebouwing ten behoeve van wonen geel aangeduid. Bestaande bedrijfsbebouwing met paars aangeduid.
2.2 Planvoornemen
2.2.1 Stedenbouwkundig plan
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van maximaal negen grondgebonden levensloopbestendige woningen. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en zal worden getransformeerd naar een reguliere vrijstaande woning. Van de negen nieuw te bouwen levensloopbestendige woningen worden er acht als twee-aaneen gebouwde woning gerealiseerd. Daarnaast wordt er nog een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Elke woning is voorzien van een bijgebouw en eigen oprit c.q. parkeervoorziening. Tevens wordt op de perceelsgrens aan de achterzijde een uniforme erfafscheiding geplaatst in de vorm van een tuinmuur (hoogte 2,5 meter). Dit is in de regels door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd. Daarnaast worden er in het openbaar gebied aanvullende parkeervoorzieningen gerealiseerd.
Afbeelding 9: Inrichtingstekening planvoornemen
2.2.2 Stedenbouwkundige inpasbaarheid
Het planvoornemen is voorgelegd aan de commissie ruimtelijk kwaliteit. Deze commissie het plan beoordeelt en vindt dat het plan, mede door het betrekken van het perceel 4, stedenbouwkundig gezien een goede opzet heeft en adiseert er positief over. De commissie is van oordeel dat het plan voldoende openheid heeft in het openbare gebied, wat het woon- en leefklimaat ten goede komt. Door de lage bouwmassa (maximaal 1 bouwlaag met kap), is de impact op de omgeving gering.en is het planvoornemen stedenbouwkundig inpasbaar. Wel wordt door de commissie bij de definitieve inrichting nog aandacht gevraagd voor een goede materialisatie vna het openbare gebied en de toepassing van voldoende groen.
2.2.3 Bouwplan
De nieuwe levensloopbestendige woningen (zowel vrijstaand als twee-aaneengebouwd) bestaan uit één bouwlaag en zijn afgedekt met een kap met een dakhelling van 45 graden. De goothoogte van de eerste bouwlaag en het bijgebouw bedraagt respectievelijk 3,30 meter en 3,15 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter. De zijgevel van de woning moet minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd. Bijgebouwen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden opgericht. Bij het ontwerp is rekening gehouden met levensloopbestendigheid in de vorm van een bad- en slaapkamer op de begane grond. Op de verdieping (onder de kap) is ruimte voor een extra slaapkamer en is de technische ruimte voorzien.
Afbeelding 10: Vooraanzicht van de nieuw te bouwen woningen
Afbeelding 11:Plattegrond van de nieuw te bouwen woningen: begane grond (links) en verdieping onder de kap (rechts)
2.2.4 Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt ontsloten via een insteek vanaf de Markt ter hoogte van de bestaande inrit van het voormalige transport bedrijf. Hierdoor blijft de verkeerssituatie ongewijzigd en is er zelfs sprake van verbetering omdat de transport bewegingen van het voormalige transportbedrijf komen te vervallen.
Er wordt op eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid (zie voor berekening paragraaf 4.8Verkeer en parkeren) in de vorm van een garage en oprit. Daarnaast wordt in de openbare ruimte voorzien in 8 extra parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 juli 2022 in werking treedt. In de NOVI is een langetermijnvisie neergelegd over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op enkele nationale belangen. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Met de NOVI wordt gebouwd aan een sterke, aantrekkelijke en gezonde fysieke leefomgeving, waarbij onder meer nadruk ligt op het verbeteren van de kwaliteit van overgangsgebieden tussen stad en land door gebruik te maken van de kansen die in deze gebieden liggen voor verbetering van landschappelijke kwaliteiten en functiemenging.
Gevolgen voor planontwikkeling
Het planvoornemen voorziet in de tranformatie van een voormalige bedrijfslocatie van een transportbedrijf in het bestaand bebouwd gebied (kern Grathem) naar een woonlocatie met 10 woningen (9 levensloopbestendige woningen en 1 reguliere woning). Door deze ontwikkeling wordt het plangebied beter aangesloten op het omliggende woongebied en voorzieningen van de kern Grathem, waardoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd. Daarnaast voorziet het planvoornemen in een bijdrage aan de woningbouwopgave waarvoor Nederland staat gezien het grote tekort aan woningen.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat met het planvoornemen een bijdrage wordt geleverd aan de ambities voor het landelijk gebied en een aantrekkelijke leefomgeving, alsmede wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 2. kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- 3. grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- 4. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- 5. Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- 6. verstedelijking in het IJsselmeer;
- 7. defensie;
- 8. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- 9. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- 10. Elektriciteitsvoorziening;
- 11. ecologische hoofdstructuur.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolgen voor planontwikkeling
Het plangebied valt binnen een gebied dat door de Rarro is aangeduid als een beperkingengebied rondom een radarstation, als bedoeld in artikel 2.6.9 Barro. Voor die gronden mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van dusdanig hoge bouwwerken mogelijk maken, dat deze onaanvaardbare gevolgen hebben voor de werking van de radar. De maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken ten opzichte van NAP is opgenomen in bijlage 8 van de Rarro. Ter plaatse van het plangebied bedraagt de maximale bouwhoogte binnen het radarverstoringsgebied 114 meter ten opzichte van NAP.
Afbeelding 12: Radarverstoringsgebied
Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is de gemiddelde hoogte van het plangebied ten aanzien van NAP 28 tot 29 meter. Dit houdt in dat, rekening houdend met de werking van de radar, in theorie een bouwhoogte van ongeveer 85-86 meter zou kunnen worden toegestaan. De toegestane maximum goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3,5 meter en 7 meter. Omdat de maximale goot- en bouwhoogte binnen het plangebied echter ruim onder het maximaal toelaatbare liggen, vormen de regels ten aanzien van het radarverstoringsgebied geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor het overige is onderhavig plangebied niet gelegen in een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen.
Gevolgen voor planontwikkeling
De Barro en het Rarro hebben geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Gevolgen voor planontwikkeling
Onderhavig planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de transformatie van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie met maximaal 9 levensloopbestendige woningen en de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning. Conform jurisprudentie kan worden gesteld dat met de oprichting van minder dan 12 woning geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in de toevoeging van 10 woningen (9 + 1) aan het plangebied, waarmee geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een nadere toets aan de motivering duurzame verstedelijking achterwege blijven.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De Provincie Limburg moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie Limburg (vastgesteld 1 oktober 2021) richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft de langetermijndoelen met betrekking tot onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In de landelijke kernen heeft dit met name te maken met het behoud van de leefbaarheid. Er zijn onder meer uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de (9 +1)voorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid.
Afbeelding 13:Uitsnede POVI (limburgse principes)
Gevolgen voor planontwikkeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand bebouwd gebied. Het planvoornemen draagt bij aan de leefbaarheid in de kern Grathem door een voormalige locatie voor bedrijvigheid (en specifiek een transportbedrijf) weg te nemen uit het bestaand woongebied en te transformeren naar een woonlocatie. De kwaliteit voor de omgeving wordt verbetert met betrekking tot geluidsoverlast en luchtkwaliteit. Daarnaast wordt met het planvoornemen voldaan aan de opgave om de woningvoorraad te verduurzamen en verbeteren. Zo worden de nieuwe woningen gasloos gebouwd, en levensloopbestendig uitgevoerd, waarmee wordt voldaan aan een kwalitatieve woonbehoefte. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid dat is opgenomen in de POVI.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Gelijktijdig met het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Daarin heeft de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid uit het POL2014 plaatsgevonden. Hoewel in oktober 2021 inmiddels de nieuwe Omgevingsvisie Limburg is vastgesteld en voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in januari 2023 ook al de nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is vastgesteld, geldt vooralsnog de Omgevingsverordening Limburg 2014. De nieuwe verordening treedt pas in werking na bekendmaking, hetgeen wordt gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op dat moment vervalt de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Het beleid zoals opgenomen in het POL 2014 is meer geconcretiseerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014. De Omgevingsverordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeide uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Gevolgen voor planontwikkeling
In paragraaf 3.1 van de POVI is onder de noemer van 'Limburgse principes' een aantal algemene principes voor de duurzame verstedelijking benoemd. Het zijn principes die de provincie aanhoudt waar het gaat om het zelf initiëren van ruimtelijke ontwikkelingen, maar die ook gemeenten geacht worden mee te nemen in hun ruimtelijke plannen met betrekking tot toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
In dat kader dient in de toelichting op een bestemmingsplan te worden beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en, daar waar deze buiten stedelijk gebied is voorzien, waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Hiermee wordt in de Omgevingsverordening aangesloten bij de ladder voor duurzame verstedelijking Ladder duurzameverstedelijking uit het Bor. Uitgangspunt van de Ladder blijft dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het plangebied is in de Omgevingsverordening aangewezen als 'Bebouwd gebied', dus is voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien kan op grond van de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State worden geconcludeerd dat het bouwplan, dat voorziet in 9 levensloopbestendige woningen en de herbestemmings van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning, niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dit punt staat dus niet in de weg van de realisering van het planvoornemen.
Wel wordt met het planvoornemen voorzien in de transformatie van de woningvoorraad binnen Grathem door het realiseren van levensloopbestendige woningen passend in de ruimtelijke structuur en het 'centrum' van Grathem in de directe nabijheid van enige voorzieningen (horecagelegenheden, gemeenschapshuis, basisschool). Tevens voorziet het planvoornemen in het transformeren van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie, welke beter passend is in de ruimtelijke structuur, waarbij de kwaliteit voor de omgeving wordt verbeterd.
Afbeelding 14: Uitsnede verbeelding Omgevingsverordening Limburg 2014, themakaart 'Duurzame verstedelijking en bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014
Het plangebied is daarnaast aangewezen als 'Grondwaterbeschermingsgebied' en 'Boringsvrije zone Roerdalslenk III'.
Afbeelding 15: Uitsnede verbeelding Omgevingsverordening Limburg 2014, themakaart 'Milieubeschermingsgebieden'
Ten aanzien van gronden met de aanduiding 'Grondwaterbeschermingsgebied' zijn regels gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater, waaronder het verbod op het vestigen van bepaalde inrichtingen en het verbod op toepassing of opslag van bepaalde stoffen. Het planvoornemen betreft het realiseren van 9 nieuwe levensloopbestendige woningen en transformeren van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Van de betreffende inrichtingen of gebruik en opslag van gevaarlijke of mogelijk milieuverontreinigende stoffen is geen sprake. De regels ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied staan het planvoornemen in de weg.
Aan het werkingsgebied 'Boringsvrije zone Roerdalslenk III' zijn regels verbonden met betrekking tot bescherming van de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei-laag. Het is binnen deze gebieden in beginsel verboden om boorputten, bodemenergiesystemen of aardwarmtesystemen te maken of de grond te roeren dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 9 nieuwe levensloopbestendige woningen en transformeren van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. Voor de realisatie hiervan is geen sprake van het aanbrengen van boorputten of bodemenergiesystemen dan wel het diep roeren van de gronden.
Op de kaart bij de verordening is ten slotte de norm aangegeven waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht. Het plangebied is in dat kader aangewezen als 'Regionale wateroverlast - normering 1:100'. Dit houdt in, dat het bij nieuwe plannen van belang is dat het hemelwater, afkomstig van het nieuw te verharden oppervlak gebufferd/geïnfiltreerd zal worden volgens de norm van 100 mm per m2 in 24 uur. De onderbouwing van het aspect waterhuishouding is nader beschreven en onderbouwd in paragraaf 4.9. Hieruit blijkt dat aan deze norm wordt voldaan.
Afbeelding 16: Uitsnede verbeelding Omgevingsverordening Limburg 2014, themakaart 'Normering regionale wateroverlast'
Gevolgen voor planontwikkeling
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met de provinciale regelgeving die is opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025
In deze Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 (verder: Structuurvisie Wonen) wordt ruimte gemaakt om te bouwen voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment. Daarnaast is er aandacht voor transformatie/herstructurering. Zo wordt beoogd de leefbaarheid op peil te houden en te anticiperen op ontwikkelingen in de kwantitatieve en kwalitatieve de woonbehoefte.
Op basis van de meest recente huishoudenprognose wordt in Midden-Limburg de komende jaren, op basis van de huidige bevolking, nog een groei van het aantal huishoudens verwacht van 5.387 met een top in 2034. Als gevolg van deze ontwikkeling zijn er regionaal meer woningen nodig. Voor de gemeente Leudal betekent dit voor de periode 2021-2025 een groei van 603 woningen, waarvan de ambitie bestaat om jaarlijks 125-150 woningen te realiseren. De toevoeging van 9 woning in dit plangebied past binnen de aangegeven kwantitatieve ambitie. Het betreft nieuwbouw van 9 levensloopbestendige woningen en herbestemming van de bestaande bedrijfswoning tot reguliere woning. Dit plan is op de planlijst met woningbouwplannen dat onderdeel uitmaakt van de structuurvisie en daarmee regionaal bekend.
Naast deze kwantitatieve vraag zal het beleid de aankomende vier jaar vooral gericht zijn op het bouwen van kwalitatief de juiste woningen, aansluitend bij de lokale en regionale behoefte. Aandachtspunten hierbij zijn de beschikbaarheid en bereikbaarheid van woningen. Voor de regio Midden-Limburg zijn vooral het vergroten van het aandeel huurwoningen, starterswoningen en passende woonvormen voor ouderen een aandachtspunt. Het aantal oudere huishoudens (65+) zal tot de periode 2030 immers naar verwachting fors toenemen (30%), terwijl het aantal jongere en midden huishoudens afnemen. Een belangrijke opgave is daarnaast om de bestaande woningvoorraad te verduurzamen, onder meer door deze aardgasvrij te maken, maar ook door deze levensloopbestendig uit te voeren, zodat ook wordt voorzien in de toekomstige woonbehoefte.
Het in de Structuurvisie Wonen opgenomen beleid is door de gemeente Leudal verder lokaal uitgewerkt in een Versnellingsagenda Wonen (zie paragraaf 3.4.1)
Gevolgen voor planontwikkeling
Met het onderhavig planvoornemen wordt bijgedragen aan de beleidsdoelstellingen uit de structuurvisie. Niet alleen past de toevoeging van 9 levensloopbestendige woningen en één reguliere woning (voormalige bedrijfswoning) binnen de kern Grathem binnen de kwantitatieve opgave, ook sluit de typologie van de woningen aan bij de kwalitatieve woningbehoefte van de groeiende groep senioren in Grathem. De levensloopbestendige indeling en energetische uitvoering van de woningen dragen bij aan een toekomstbestendige woningvoorraad in Grathem. Daarnaast voorziet het planvoornemen in het transformeren/herstructureren van een bedrijfsbesteming naar een woonbestemming waardoor de kwaliteit voor de omgeving wordt verbeterd.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Versnellingsagenda Wonen 2022
De gemeente Leudal heeft vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025, binnen de algemene regionale kaders, een lokale uitwerking vastgesteld. Door bewust te kiezen voor een gerichte aanpak voor nieuwe bouwmogelijkheden, is het effect op de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen en de positie van specifieke doelgroepen op de woningmarkt het grootst. Het onderdeel ‘Uitvoeringsprogramma Wonen’ spitst zich toe op ontwikkelmogelijkheden voor woningbouw in vrijkomend of leegstaand vastgoed in de kernen. Vanuit de wens om te bouwen voor én door inwoners zet het onderdeel ‘Projectmatige woningbouw’ in op (collectieve) burgerinitiatieven en samenlevingsvormen met een conceptgedachte. De gemeenteraad van Leudal heeft op 14 december 2021 de Versnellingsagenda Wonen vastgesteld en voor 2022 concrete criteria benoemd waarvoor deze nieuwe bouwmogelijkheden gelden, zoals indieningstermijn, locatie en kwaliteitseisen.
De Versnellingsagenda Wonen zet in op drie hoofdonderdelen.
- 1. Ontwikkelen van vrijkomend of leegstaand vastgoed op projectmatige wijze (grote(re) (sloop en) nieuwbouwplannen).
- 2. Transformeren van vrijkomend of leegstaand vastgoed met een publieksfunctie, waarbij de publieksfunctie nu of in de toekomst het bestaansrecht verliest.
- 3. Bouwen/realiseren wat in de planvoorraad zit (afronden van bestaande plannen en projecten).
Bij de totstandkoming van de versnellingsagenda zijn de volgende (algemene) uitgangspunten gehanteerd:
- de strekking van en (regionale) afspraken uit de Structuurvisie Wonen 2018 i.c.m. het woningbehoefteonderzoek;
- nieuwe inzichten voor extra ruimte en ambitie uit de in voorbereiding zijnde Structuurvisie Wonen 2022, mede gebaseerd op prognose Etil 2021;
- het effect van het woonbeleid voor de leefbaarheid in de kernen;
- de keuzes voor het woonbeleid gelet op de onderlinge verschillen tussen de kernen.
Gevolgen voor planontwikkeling
Onderhavig plangvoornemen is ontwikkeld vooruitlopend op dit specifieke lokale beleid. Met het planvoornemen voldoet primaire aan het eerste hoofdonderdeel van de versnellingsagenda. Er is imersprake van sloop en nieuwebouwplannen. Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de kern doordat een bestaande bedrijfsbestemming (transportbedrijf) in het centrum van Grathem omgezet wordt in een woonbestemming. Er is daardoor sprake van een kwaliteitsverbetering. Daarnaast worden levensloopbestendige en betaalbae woningen voor de eigen bewoners in het bijzonder ouderen gerealiseerd.
3.4.2 Structuurvisie Leudal
Met de structuurvisie Leudal wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
In deze structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken. Bij grote projecten is steeds sprake van projectcondities gerelateerde, integrale, complexe afwegingen
Uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van wonen is dat, in het kader van de leefbaarheid, de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad. Door in te zetten op kwaliteit wil de gemeente een woningvoorraad bieden die bijdraagt aan de sociale binding van mensen met de gemeente, maar die ook afgestemd is op en bijdraagt aan de verschillende ruimtelijke karakteristieken van de afzonderlijke kernen en het buitengebied.
Gevolgen voor planontwikkeling
Met het onderhavig planvoornemen wordt bijgedragen aan de beleidsdoelstellingen uit de structuurvisie Leudal. Niet alleen past de toevoeging van 9 levensloopbestendige woningen en de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning binnen de kern Grathem binnen de kwantitatieve opgave, ook sluit deze aan bij de kwalitatieve doelstelling om de woningvoorraad te verduurzamen (gasloos bouwen) en levensloopbestendig uit te oefenen. Hiermee wordt enerzijds de gemeentelijke basisverantwoordelijkheid voor een passende woningvoorraad bij de veranderende vraag ingevuld, en tegelijkertijd ook een kans benut om de woningvoorraad te verduurzamen. Tevens draagt het planvoornemen bij aan de kwaliteit voor de omgeving doordat een bedrijfsbestemming omgezet wordt in een woonbestemming.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
4.1.1 Algemeen
Bij de voorbereiding en ontwikkeling van een bestemmingsplan geldt een onderzoeksplicht naar verschillende aspecten die bij de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan een rol (kunnen) spelen, waaronder een bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten toetst de gemeente voor bestemmingsplannen of de bodem milieuhygiënisch geschikt is voor de geplande vorm van bodemgebruik. Door middel van een verkennend bodemonderzoek wordt vastgesteld of de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie verontreinigingen bevat die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en/of het milieu in het algemeen en zodoende een belemmering pof beperking kunnen vormen voor de uitvoering van het planvoornemen.
4.1.2 Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van de gemeente Leudal is door BKK Bodemadvies in het plangebied (percelen 2154, 2396 en 2397) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd volgens de norm 'Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek' (NEN5740). Het onderzoeksrapport (d.d. 7 november 2018, projectnummer 18542) is als Bijlage 2 toegevoegd.
Voor deze percelen is voor het buitenterrein inclusief de OBAS de strategie 'heterogeen verdacht' aangehouden en voor wasplaats, dieselpomp 'verdacht' aangehouden. De onderzoekslocatie is tevens als verdacht voor asbest onderzocht.
Asbest
Ter plaatse van deze percelen is zowel visueel als analytisch in het bodemmateriaal geen asbest aangetoond. De hypothese 'asbest verdacht' wordt voor deze percelen verworpen. De funderingslaag en bodem kunnen als asbest onverdacht worden beschouwd.
Loods
In de bovengrond en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Volgens de Regeling bodemkwaliteit voldoen de boven- en ondergrond indicatief aan de klasse Achtergrondwaarde.
Wasplaats en dieselpomp
In de bovengrond en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Volgens de Regeling bodemkwaliteit voldoen de boven- en ondergrond indicatief aan de klasse Achtergrondwaarde.
Overig buitenterrein
De bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, koper, zink, lood en minerale olie.
Plaatselijk is de bovengrond van boring 01 (voormalige ondergrondse tank) sterk verontreinigd met minerale olie. De minerale olieverontreiniging is mogelijk te relaterne aan voormalige bedrijfsactiviteiten binnen de onderzoekslocatie. Ter plaatse van de OBAS (boring 2) is in de bovengrond tevens een lichte minerale olieverontreiniging aangetoond.
Volgens de Regeling bodemkwaliteit voldoet de bovengrond - behoudens ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank naast de loods en de OBAS - indicatief aan de klasse Achtergrondwaarde. De bovengrond ter plaatse van de voormalige tank en de OBAS is indicatief niet toepasbaar.
In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. Volgens de Regeling bodemkwaliteit voldoet de ondergrond indicatief aan de klasse Achtergrondwaarde.
HBO-tank
In de ondergrond is geen verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Mocht er op deze locatie een ondergrondse HBO-tank hebben gelegen, dan heeft de voormalige opslag van huisbrandolie de bodemkwaliteit op deze locatie niet nadelig beïnvloed.
Toetsing hypothese
De hypothese 'heterogeen verdacht' wordt voor het buitenterrein en OBAS aanvaard. Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank (boring 01) is een sterke minerale olieverontreiniging aangetoond. De hypothese 'heterogeen verdacht' wordt voor de loods , wasplaats en dieselpomp verworpen. Ten aanzien van de voormalige werkzaamheden in de loods, het gebruik van de wasplaats en opslag en tankplaats van diesel is de bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie niet nadelig beïnvloed.
Slotsom
De bodemkwaliteit is ter plaatse van het buitenterrein niet in overstemming met de huidige en toekomstige bestemming van de onderzoekslocatie. De verontreinigingssituatie met minerale olie is dusdanig dat volgens de Wet bodembescherming een nader bodemonderzoek noodzakelijk is om de ernst en de omvang vast te kunnen stellen. Binnen het gebied dat verdacht is voor een sterke bodemverontreiniging mogen geen graafwerkzaamheden plaatsvinden.
Aanbevelingen
In een nader bodemonderzoek wordt aan de hand van de resultaten vastgesteld of de sterke bodemverontreiniging groter of kleiner is dan 25 m³. De omvang van 25 m³ vormt in de Wet Bodembescherming de grens voor het vaststellen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvoor een saneringsnoodzaak zou kunnen gelden.
In dit kader wordt dan ook aanbevolen om het nader bodemonderzoek uit te voeren, zodat de risico's (humaan, ecologie en verspreiding) kunnen worden vastgesteld. In geval er geen risico's aanwezig zijn is een bodemsanering niet verplicht. Een verplichting wordt pas opgelegd op het moment dat er graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden of als uit de risicoafleiding wordt vastgesteld dat sanering met 'spoed' dient plaats te vinden.
Vooralsnog kunnen er geen graafwerkzaamheden in de directe omgeving van de boven- en ondergrond van boring 01 plaatsvinden.
4.1.3 Aanvullend bodemonderzoek
Alvorens de grond door de gemeente wordt verkocht aan de initiatiefnemer is aanvullend bodemonderzoek (d.d. 16 december 2021, pojectnummer 210793.BKK, Bijlage 3) uitgevoerd om voldoende nauwkeurig vast te stellen of de sterke bodemverontreiniging groter of kleiner is dan 25 m³, en er sprake is van een saneringsnoodzaak op grond van de Wet bodembescherming. Op basis van dit aanvullend bodemonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- Ter plaatse van boring 01 is de bovengrond sterk verontreinigd met minerale olie. Er is sprake van een spotverontreiniging met 7 m3;
- Ter plaatse van boring 02 is de bovengrond licht verontreinigd met minerale olie, waarbij sprake is van NT-grond. Er is sprake van een spotverontreiniging met 3 m3;
- Naar aanleiding hiervan kan gesteld worden dat er volgens de Wet bodembe- scherming geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het criterium van meer dan 25 m3 wordt niet overschreden;
- Uit het PFAS-onderzoek partij blijkt dat er geen verhoogde gehalten aan PFOA, PFOS en overige PFAS zijn aangetoond ten opzichte van de toepassingsnormen voor de bodemfunctie Landbouw/ natuur;
- Met voorliggende resultaten dient de sterk verontreinigde grond en de NT-grond te worden aangeboden aan een BRL 7500 erkende acceptant.
- Het is aan te bevelen om de bodemsanering milieukundig te begeleiden en te evalueren, opdat wordt vastgesteld dat alle bodemverontreiniging is ontgraven en afgevoerd.
Dit betekent dat na sanering van de verontreinigende grond de bodemkwaliteit geen belemmering meer vormt voor de beoogde woonfunctie ter plaatse van deze percelen.
De verontreinigende grond is op 16 mei 2022 gesaneerd. Hiervan is een evaluatierapportage (d.d. 19 mei 2022, projectnummer 220110.BKK, Bijlage 4) opgesteld. In totaal is 22,88 ton (cica 14 m3) verontreinigende grond ontgraven en afgevoerd. Na de ontgraving is de betreffende ontgravingsput met geschikt zand aangevuld. In totaal is weer 26,05 ton zan aangevoerd. Voordst de ontgravingsput is aangevuld zijn controle monsters samengesteld van de putbodem en putwanden van de gesaneerdee contouren. Uit de analyseresultaten van deze controle monsters kan worden geconcludeerd dat deze na saneren helemaal voldoen aan de terugsaneerwaarde voor minerale olie. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de saneringsdoelstellig is behaald en de verontreinigingen met minerale olie zijn verwijderd.
4.1.4 Historisch bodemonderzoek
Om het plangebied dekken te krijgen qua bodemonderzoek, is voor het perceel 1770 aanvullend enkel een historisch bodemonderzoek (NEN5725) uitgevoerd omdat hier al sprake is van een woonbestemming. Het onderzoeksrapport (d.d. 22 december 2021, kenmerk N210048.002) is als Bijlage 5 toegevoegd.
In dit historisch boden onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de aangeleverde historische informatie het perceel 1770, beschouwd wordt als zijnde onverdacht met betrekking tot het voorkomen van bodemverontreiniging. De uitvoering van een verkennend bodemonderzoek is niet zinvol. Tegen voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning zijn dan ook geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.
4.1.5 Conclusie
Het aspect bodem staat niets in de weg aan de realisatie van het planvoornemen.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van de ruimtelijke onderbouwing.
4.2.2 Conclusie
Met het voornemen worden 10 geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De locatie Markt 8 en 8a is echter niet gelegen in de nabijheid van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Een plan is ook niet vergunningplichtig conform de Wet geluidhinder met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai wanneer woningen worden gerealiseerd buiten de onderzoekszone van zoneplichtige wegen. De (doorgaande) wegen waarlangs de woningen gerealiseerd worden betreffen allemaal wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u (De nieuwe ontsluitingsweg voor de woningen, Markt, Dorpstraat, Prinses Margrietstraat en Schoolstraat) en zijn dientengevolge niet zoneplichtig. De locatie bevindt zich tevens buiten de onderzoekszone van de Lindestraat (> 200 meter).
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
4.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor gevoelige functies zoals woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Bij het planvoornemen dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijfstype aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.
4.3.2 Toetsing planvoornemen
In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere bedrijven c.q. functies gelegen.
Afbeelding 17: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'
Horeca Markt 5
Aan de overzijde van de Markt (nummer 5) is op grond van het geldend bestemmingsplan horeca van de categorie 2 toegestaan. Hier is een restaurant/café gevestigd. Voor horeca van categorie 2 (middelzware horeca) geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand voor geluid van 10 meter. De afstand van het plangebied tot de horecabestemming bedraagt 29 meter (en 28 meter tot de bestaande bedrijfswoning die in de toekomstige situatie de voorste woning in het plangebied zal vormen). Aan de richtafstand van horeca tot gevoelige functies wordt dientengevolge voldaan.
Achter het café aan de Markt 5 is aan de Bosstraat een terrein gelegen dat ook is voorzien van een horecabestemming. Dit perceel wordt gebruikt als parkeerterrein voor het café aan de Markt 5. Aangezien dit terrein verder weg ligt wordt ook ten aanzien van dit perceel aan de richtafstand voldaan. Bovendien is het uitgesloten dat hier in de toekomst horeca-activiteiten zullen worden uitgeoefend, omdat hier geen bouwvlak en aanduiding 'horeca van categorie 2' is opgenomen.
Loods Bosstraat
Aan de Bosstraat is naast de horecabestemming een loods gelegen die is voorzien van een bedrijfsbestemming. Hier zijn bedrijfsmatige activiteiten toegestaan, die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen'. Voor deze categorieën geldt een maximale richtafstand van 30 meter. Aangezien de afstand van de bedrijfsbestemming tot het plangebied 50 meter bedraagt (en 58 meter tot de bestaande bedrijfswoning die in de toekomstige situatie de voorste woning in het plangebied zal vormen) wordt aan deze richtafstand voldaan.
Gemeenschapshuis en basisschool
Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een gemeenschapshuis en basisschool (De Klink). Het gemeenschapshuis is voorzien van een horecabestemming met de aanduiding 'gemeenschapshuis'. Ter plaatse van deze aanduiding is op grond van de regels van het geldende bestemmingsplan uitsluitend horeca in de vorm van een cafe, croissanterie, koffiebar, lunchroom, restaurant (zonder bezorg- en afhaalservice), tearoom en zalenverhuur mogelijk. Voor deze vormen van horeca geldt een maximale richtafstand van 10 meter ten aanzien van geluid.
De naar het plangebied gerichte gevel van het gemeenschapshuis en de basisschool is grotendeels niet voorzien van gevelopeningen. Ter hoogte van het gemeenschapshuis is wel een gevelopening (glazen wand met deuren) aanwezig. De betreffende gevel met gevelopening is echter op een afstand van minimaal 10 meter van de dichtstbijzijnde woningen gelegen. De ruimte tusssen de gevel en het plangebied wordt niet (als buitenruimte bij het gemeenschapshuis) gebruikt. Aan de zijde van het plangebied voorziet het planvoornemen in een verkeersbestemming. Derhalve wordt aan de richtafstanden voldaan.
Daarnaast wordt op de achterste perceelsgrens voorzien in een erfafscheiding in de vorm een tuinmuur van 2,5 meter zodat hiermee sprake is van voldoende afscherming, ondanks dat voldaan wordt aan de richafstand, om het woon- en leefklimaat ten aanzien van geluid te waarborgen. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Afbeelding 18: Naar plangebied gerichte gevel van het gemeenschapshuis en basisschool. Glazen wand met deuren van gemeenschapshuis aangeduid met rode cirkel
Afbeelding 19: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Markt 8 (a) te Grathem met inrichtingsplan
Ten aanzien van de basisschool (milieucategorie 2, richtafstand op basis van geluid 30 meter) grenst het plangebied direct aan het schoolterrein. De richtafstand van 30 meter is hierbij gebaseerd op buitenspelende kinderen. Ook hiervoor geldt, net als bij het gemeenschapschapshuis, dat het deel van het terrein dat tegen het plangebied aan ligt afgeschermd is door de bebouwing van de school zelf en dat de ruimte tussen de bebouwing en het plangebied niet als buitenruimte wordt gebruikt. Deze ruimte is afgesloten door middel van een poort en maakt dientengevolge geen deel uit van het schoolplein dat toegankelijk is voor leerlingen. Het schoolplein is aan de west- en zuidzijde van de school gelegen en ligt daarmee feitelijk op een afstand van ongeveer 5 meter van het plangebied. Aan de zijde van het schoolplein wordt op de meest zuidelijke percelen echter een erfafscheiding in de vorm van een tuinmuur van 2,5 meter hoog geplaatst. Deze vervult een afschermende werking ten aanzien van het geluid dat afkomstig is van het schoolplein. Door de afschermende werking van het schoolgebouw wordt bovendien het geluid dat afkomstig is van het grootste deel van het schoolplein geweerd. Dientengevolge is het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen in voldoende mate gewaarborgd en kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de geprojecteerde woningen. De erfafscheiding wordt in de regels door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd.
4.3.3 Conclusie
Het plangebied is voor wat betreft bedrijvigheid en horeca aan de Markt en Bosstraat op grotere afstand gelegen dan de minimale richtafstanden. Ten aanzien van deze bedrijven kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ook zal het planvoornemen geen belemmering van de bedrijfsvoering opleveren, aangezien dichterbijgelegen bestaande woningen als maatgevend zullen gelden.
Ten aanzien van het gemeenschapshuis wordt ook voldaan aan de richtafstand, doordat de woonbestemmingen zich feitelijk op minimaal 10 meter van de gevelopening aan de naar het plangebied gekeerde gevel bevinden.
Ten aanzien van de basisschool wordt strikt genomen niet voldaan aan de richtafstand omdat de woonbestemming grenst aan de maatschappelijke bestemming. Op grond van de feitelijke situatie kan echter worden geconcludeerd dat in de beoogde situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat, aangezien feitelijk sprake is van een afgesloten deel van het schoolterrein dat niet toegankelijk is voor leerlingen, en de bestaande bebouwing een afschermende werking heeft voor geluid vanaf het schoolterrein. Bovendien wordt op de zuidelijke perceelsgrens van de dichtstbijzijnde woningen een tuinmuur met een hoogte van 2,5 meter gebouwd, die een geluidafschermende werking zal hebben, waarmee het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen wordt gewaarborgd.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van het planvoornemen.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
De regelgeving omtrent de luchtkwaliteit is opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). De belangrijkste aspecten ten aanzien van de (Europese) luchtkwaliteitseisen zijn vernoemd in de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wet maakt onderdeel uit van de Wm; hoofdstuk 5, titel 5.2. Rijk, provincies en gemeenten werken samen om de Europese eisen en doelstellingen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit te realiseren. Overheidsinstanties zijn verplicht om bij (ruimtelijke) ingrepen en ontwikkelingen de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit in beeld te brengen. Het opstellen en vaststellen van een bestemmingsplan behoort tot deze categorie, daarom is het noodzakelijk dat de eventuele gevolgen voor de luchtkwaliteit in beeld worden gebracht.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden, bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Wanneer bij de planvorming sprake is van één van de volgende punten vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering;
- 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- 2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 3. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een
- 5. regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
4.4.2 Gevolgen planvoornemen
Onderhavig plan betreft het realiseren van 9 levensloopbestendige woningen en de transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning. In totaal betreft het planvoornemen daarmee de toevoeging van negen woningen in het plangebied. Het mogelijk maken van negen extra woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer (<1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg). Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Daarnaast kan gesteld worden dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afneemt door het 'verdwijnen' van het transportbedrijf, waarbij ook het aandeel vrachtverkeer aanzienlijk afneemt. Dit komt de luchtkwaliteit ten goede.
In het kader van de goede ruimtelijke ordening is voorts gekeken naar de achtergrondconcentraties fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Deze zijn ter plaatse van het plangebied dermate laag dat de normen voor de luchtkwaliteit niet overschreden worden. Dit is af te leiden van hieronder afgebeelde Grootschalige concentratiekaart Nederland van RIVM. De achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied bedraagt 15.55 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied bedraagt 12.65 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3.
Afbeelding 20: Kaart achtergrondconcentratie PM10 met waarden in plangebied (indicatief weergegeven met rode cirkel), bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/
Afbeelding 21: Kaart achtergrondconcentratie NO2 met waarden in plangebied (indicatief weergegeven met rode cirkel), bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/
4.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat niet in de weg aan realisatie van het planvoornemen.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het enerzijds om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
- bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
- bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
4.5.2 Gevolgen planvoornemen
Met onderhavig planvoornemen worden in het plangebied nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd in de vorm van woningen. In de omgeving van de locatie zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over (water- en/of spoor)wegen. De locatie is daardoor niet gelegen binnen een invloedsgebied in het kader van externe veiligheid. Door de kleinschalige omvang van het planvoornemen neemt de personendichtheid niet significant toe. Ten slotte worden met onderhavig planvoornemen geen nieuwe risicovolle inrichtingen of activiteiten toegevoegd aan het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat dientengevolge niet aan het planvoornemen in de weg.
4.5.3 Advies Veiligheidsregio Limburg-Noord
Het planvoornemen isop 11 juli 2022 voor advies voorgelegd aan aan de Veiligheidsregio Noord-Limburg. Op 13 juli 2022 heeft de veiligeheidsregio (Bijlage 6) haar advies uitgebracht. In dit advies wordt geadviseerd dat rekening gehouden moet worden met een aantal beheersmaatregelen voor zowel de initaitefnemer, gebruiker van het gebouw en de gemeente ter verbetering van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor onderhavig bestemmingsplan is relevant dat het binnen de woningen mogelijk moet zijn om de mechanische ventilatie met een noodknop in één keer uit te kunnen zetten, zodat er geen ventilatie lucht meer van buitenaf wordt ingebracht bij eventuele toxische gassen. Daarnaast moet worden gezorgd voor de aanleg van een brandkraan met een debiet van tenminzte 30 m3/uur, die centraal in het plangebied gerealiseerd wordt.
4.6 Natuur
4.6.1 Soortenbescherming
De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.
Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is onderzocht of in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn, of dat het plangebied voor deze soorten een essentiële functie heeft. In dit kader is een quickscan flora en fauna (project N210047, d.d. 23 december 2021) uitgevoerd. De conclusies en bevindingen uit de quickscan zijn in onderstaande overgenomen. De onderzoeksrapportage is tevens toegevoegd als Bijlage 7 bij deze toelichting.
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Markt 8a te Grathem, kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden. Niet uit te sluiten valt dat er vleermuizen in de spouw van de bebouwing verblijven. Om uit te sluiten dat er sprake is van vleermuisverblijfplaatsen wordt een nader onderzoek aanbevolen.
Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (NNL/Natura 2000).
Door tijdens de ontwerpfase te denken aan 'natuurinclusief' bouwen kunnen de nieuwe huizen meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen, huismussen of gierzwaluwen, maar ook aan het plaatsen van nestkasten in het plangebied voor meer algemene soorten.
4.6.2 Gebiedsbescherming
Beoordeling effecten Natura2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland en houtopstanden
Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Leudal, 6,3 km / Roerdal, 7,7 km / Belgische Natura 2000-gebieden, 3,7 km), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten. Ook is de locatie niet gelegen in de directe nabijheid van het Natuur Netwerk Nederland dan wel houtopstanden.
Stikstofdepositie
De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 heeft bepaald dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wnb en dat de “standaard grenswaarde” uit het PAS niet meer gebruikt mag worden. Dit houdt in dat voor planologische procedures en bij de verlening van een omgevingsvergunning een stikstofbeoordeling en, afhankelijk van een stikstofberekening en/of voortoets, mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming nodig is. Voor elke toename in stikstofneerslag boven de 0,00 mol/ha/jaar, hoe klein dan ook, is een onderbouwing nodig.
Na het wegvallen van het PAS is er gewerkt aan nieuwe wettelijke kaders. In de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel (juli 2021) was een partiële vrijstelling opgenomen met betrekking tot de bouwactiviteiten van een plan of project. Dat betekent dat deze fase buiten beschouwing diende te blijven en enkel de effecten ten aanzien van de gebruiksfase beoordeeld dienen te worden. Op 2 november 2022 is door de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het ondergrondse CO2-opslagproject Porthos waarin de vrijstelling van deze bouwactiviteiten ter beoordeling voor lag. De Raad van State heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de stikstof die in de bouwfase vrijkomt niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Concreet betekent dit dat de bouwvrijstelling geschrapt is en de juridische situatie teruggedraaid is naar het wettelijk kader vóór 1 juli 2021. Dit houdt in dat voor alle plannen en projecten zowel de tijdelijke bouwfase alsook de permanente gebruiksfase beoordeeld dient te worden.
Voor het onderhavige plan is daarom een beoordeling van zowel de bouwactiviteiten als de gebruiksfase aan de orde. Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is onderzocht of het planvoornemen leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In dit kader is een notitie beoordeling stikstof opgesteld op basis van een AERIUS-berekening (projectnr. J202007 d.d. 30 januari 2023, Bijlage 8) uitgevoerd.
Realisatiefase
Voor de bouw van de woningen is aangesloten bij de kengetallen. Hierbij is aangesloten bij het kengetal van 3 kg NOx/ per woning op basis van de Handreiking woningbouw en Aerius van het Rijk (zie bijlage 1 in Bijlage8). Met het planvoornemen worden 10 woningen gerealiseerd. Conform de kengetallen genereert het plan tijdens de bouwfase een totale emissievracht van (10 * 3) 30 kg NOx. Er is aangenomen dat de bouwfase 1 jaar in beslag neemt. Daarnaast is er ook sprake van een sloopfase van de bestaande panden. Er wordt aangenomen dat bij de sloop van de bestaande loods iets minder NOx vrij komt dan bij de bouw van een woning. Derhalve is met 2 kg NOx/jaar gerekend. De totale emissievracht is daarmee voor de realisatiefase (sloop en bouw) 32 kg NOx.
De verkeersbewegingen tijdens de bouw en sloop zijn ingeschat op 100 lichte bewegingen, 50 middelzware en 150 zware verkeersbewegingen per bouwjaar.
De emissies ten gevolge van de bouwfase zijn doorgerekend met de Aerius calculator. Hierbij is uitgegaan van rekenjaar 2023. Uit de berekening van de bouwfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de ingevoerde rekenpunten groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is bijgevoegd in bijlage 2 bij Bijlage 8.
Gebruiksfase
Er wordt uitgegaan dat het project gasloos zal worden uitgevoerd. In de gebruiksfase is derhalve alleen sprake van een verkeersgeneratie. De bestaande bedrijfswoning is reeds bestaand gebruik. Met het planvoornemen worden derhalve 8 nieuwe twee- onder – een kap woningen en 1 vrijstaande woning gebouwd. Op basis van de CROW normen geldt dat een norm van 8 bewegingen per twee-onder-een kap woning per etmaal in een weinig stedelijk gebied in het centrum. Voor een vrijstaande woning geldt een norm van 8,3 verkeersbewegingen per etmaal. Het planvoornemen genereert daarmee 73 lichte verkeersbewegingen per etmaal.
Ten aanzien van het modelleren van verkeerstromen in de Aerius calculator is de vraag aan de orde op welk moment het verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en dus niet meer onderscheidend is door het planvoornemen. De afwikkeling van het verkeer is verondersteld vanaf de markt evenredig in drie richtingen af te wikkelen over de Baexemerweg, Bosstraat en de Dorpstraat. Het verkeer is hier 200 meter gemodelleerd. Vervolgens zal het verkeer op gaan in het heersende verkeersbeeld. Er wordt aangenomen dat het verkeer een gemiddelde stagnatie van 10% ervaart op dit traject.
Uit de berekening van de gebruiksfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op de ingevoerde rekenpunten groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is bijgevoegd in bijlage 3 bij Bijlage 8.
Conclusie
Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande met zekerheid worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
4.6.3 Aanvullend ecologisch onderzoek
Naar aanleiding van de resultaten c.q. bevindingen uit de quickscan flora en fauna (zie paragraaf 4.6.1) is een aanvullende ecologisch onderzoek naar vleermuizen (project 2022-130, d.d. 27 oktober 2022) uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is tevens toegevoegd als Bijlage 9 bij deze toelichting. Tijdens dit aanvullende onderzoek zijn 4 verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Hierbij zijn in de bebouwing binnen het plangebied 1 zomer- en 1 paarverblijfplaats gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze verblijfplaatsen worden bij de beoogde ingreep weggenomen. In de directe omgeving zijn tevens 2 paarverblijfplaatsen gewone dwergvleermuis vastgesteld.
In dit kader zijn alleen de twee vastgestelde verblijfplaatsen bij de te slopen loods relevant. De vastgestelde verblijfplaatsen bij de woning zijn niet relevant aangezien deze voormalige bedrijfswoning gewoon als woning in gebruik blijft. Voor de zorgvuldigheid worden deze wel meegenomen mocht de woning op termijn worden gerenoveerd.
Vastgestelde vleermuisverblijfplaatsen
De beoogde ingreep leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art. 3.5, lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4 (wegnemen 2 verblijfplaatsen). Er dient ten aanzien van gewone dwergvleermuis een ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te zijn alvorens de bebouwing met vleermuisverblijfplaatsen gesloopt kunnen worden. Om dit te borgen is een sloopregeling opgenomen zodat het verboden is om zondere of in afwijking van een omgevingsvergunning een gebouw te slopten.
Een dergelijke ontheffingsaanraag zal in combinatie met een activiteitenplan worden voorbereid en worden ingediend bij het bevoegd gezag zijnde de provincie Limburg.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.7.1 Archeologie
De gemeente heeft voor het gehele grondgebied een archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Op deze kaart is te zien aan welke gebieden archeologische waarden en archeologische verwachtingswaarden (hoog, middelhoog en laag) zijn toegekend. Ook is hierop het provinciaal aandachtsgebied aangegeven.
Gevolgen planvoornemen
Op grond van deze verwachtingenkaart is het plangebied in het geldend bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5'. Op basis van deze dubbelbestemmingen geldt, dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 250 m2 (archeologie 4) dan wel 1.000 m2 (archeologie 5) en de bodem voor meer dan 0,4 beneden het maaiveld wordt verstoord, een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld (artikel 28.2 en 29.2).
Omdat het bouwplan voorziet in een oppervlakte aan verharding en bouwwerken die de maximale verstoringsoppervlakte overschrijdt en ook sprake is van een overschrijding van de verstoringsdiepte, is ervoor gekozen om archeologisch bureauonderzoek te laten uitvoeren om de archeologische verwachtingswaarde nader te specificeren (rapportnummer 17707.001, versienummer 1.1. 20 december 2021). De conclusies van dit onderzoek worden hieronder kort weergegeven. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 10.
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor archeologische resten uit alle perioden van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Gezien de in dit bureauonderzoek opgestelde hoge archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen.
Vanwege de gedeeltelijke ligging van het plangebied in een historische kern is in dit stadium de meest geschikte onderzoeksmethode een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Booronderzoeken zijn in historische kernen minder geschikt gezien de grote kans op het voorkomen van puinlagen die aan historische bebouwing toegeschreven kunnen worden. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Omdat het plangebied momenteel voor een groot deel verhard en bebouwd is, is een alternatieve optie van vervolgonderzoek een opgraving - variant archeologische begeleiding. Hierbij begeleidt de archeoloog de civieltechnische graafwerkzaamheden waarbij archeologische waarden bij het aantreffen direct geborgen worden en daarmee ex situ worden behouden. Ook voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen. Geadviseerd wordt om wanneer de logistieke planning van de ingrepen in het plangebied (dus zowel de sloop van de huidige bebouwing en verharding als in een later stadium de realisatie van de geplande nieuwbouw en infrastructuur) duidelijk is in overleg met de bevoegde overheid (gemeente Leudal) een definitieve keuze te maken welke optie voor deze locatie het meest geschikt is.
Vooralsnog is er voor gekozen om nog geen vervolgonderzoek uit te voeren. Derhalve blijven de vigende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie' overeenkomstig het geldende bestemmingsplan gehandhaafd. Op basis van het archeologisch bureau onderzoek is aanvullend bepaald dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is indien de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak.
4.7.2 Cultuurhistorie
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met cultuurhistorische belangen.
Gevolgen planvoornemen
Op grond van de cultuurhistorische waardenkaart is te zien dat het plangebied is gelegen aan de rand van de historische kern. Er is verder geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied. Het plangebied zelf betreft een oude locatie voor een transportbedrijf en heeft derhalve geen enkele cultuurhistorische waarde. Het dichtstbijzijnde object met cultuurhistorische waarde betreft het Rijksmonument Heilig Hart Kapel aan de Markt. Met het transformeren van het plangebied naar een woonbestemming wordt de uitstraling van de Markt als dorpskern juist versterkt, en daarmee ook de cultuurhistorische waarden van deze locatie.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Afbeelding 22: Uitsnede verbeelding Cultuurhistorische Waardenkaart. Plangebied indicatief blauw omcirkeld
4.8 Verkeer En Parkeren
4.8.1 Verkeersgeneratie
Bij de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het planvoornemen leidt tot een aanvaardbare verkeersgeneratie. Om de effecten van het planvoornemen op de verkeersgeneratie te beoordelen is op basis van de verkeersgeneratiecijfers uit de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren', publicatie 381 (december 2018) de verkeersgeneratie van het huidige gebruik van de locatie (transportbedrijf) met die van het beoogd gebruik (woningen) vergeleken.
Gevolgen planvoornemen
Vooropgesteld dient te worden vermeld dat met het onderhavig bestemmingsplan een bedrijfsbestemming met functieaanduiding 'transportbedrijf' wordt omgezet naar een woonbestemming. Hiermee wordt de planologische mogelijkheid voor het vestigen van een transportbedrijf in het plangebied beëindigd. Voor een transportbedrijf in rest bebouwde kom in niet stedelijk gebied (Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) geldt een verkeersgeneratie van gemiddeld 4,8 per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Het bedrijfsvloeroppervlakte van de bedrijfsbebouwing bedraagt in totaal 520 m2. Voor een transportbedrijf kan dientengevolge worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van 25 verkeersbewegingen per etmaal, waaronder zwaar transportverkeer.
De bestaande bedrijfswoning is reeds bestaand gebruik. Met het planvoornemen worden derhalve 8 nieuwe twee-onder-een-kapwoningen en 1 vrijstaande woning (levensloopbestendig) gebouwd. Op basis van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) geldt in een niet stedelijk gebied in rest bebouwde kom een norm van 8,2 bewegingen per twee- onder-een kap woning per etmaal. Voor een vrijstaande woning geldt een norm van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Het planvoornemen genereert daarmee 82 lichte verkeersbewegingen per etmaal.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie van de locatie weliswaar in getal toeneemt, maar dat het zware vrachtverkeer hiermee uit het plangebied verdwijnt. De verkeersgeneratie ten behoeve van woningen zal opgaan in het algemene verkeer in de kern Grathem. De huidige ontsluiting van het plangebied op de Markt is voldoende om deze verkeersgeneratie af te wikkelen.
4.8.2 Parkeren
Voldoende parkeergelegenheid is een randvoorwaarde voor bijna elke ruimtelijke ontwikkeling. Daarom dient getoetst te worden of er bij een bouwplan of ontwikkeling op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen wordt voorzien. Deze eis is ook op genomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Aan de gestelde eis van voldoende parkeergelegenheid wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen opgenomen in de Nota Parkeernormen Leudal 2016 worden nageleefd. Uiteraard dient voldoende parkeergelegenheid in stand te worden gehouden.
Gevolgen planvoornemen
Om de effecten van het planvoornemen op de parkeerbehoefte te beoordelen is op basis van de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen Leudal 2016 de parkeerbehoefte van het toekomstige gebruik berekend.
Het planvoornemen betreft de realisatie van 8 nieuwe twee-onder-een-kap woningen en 1 vrijstaande woning (levensloopbestendig). De bestaande bedrijfswoning wordt als reguliere vrijstaande woning gehandhaafd. Derhalve voorziet het planvoornemen in 10 woningen. Op basis van de omgevingsadressendichtheid kan de gemeente Leudal worden aangemerkt als weinig stedelijk gebied. Daarnaast is het plangebied gelegen in het gebiedstype 'centrum'.
Ten aanzien van niet stedelijk gebied geldt voor twee-onder-een-kapwoningen in rest kom een parkeerbehoefte van 2,6 parkeerplaatsen per woning. Voor deze 8 woningen dienen dus 20,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeerbehoefte van 2,7 parkeerplaatsen per woning. Voor de twee vrijstaande woningen geldt dus een parkeerbehoefte van 5,4 parkeerplaatsen. De voormalige bedrijfswoning is reeds bestaand hoeft hoeft dan ook niet meegeteld te worden. Op basis van de parkeerkencijfers kan dientengevolge worden uitgegaan van een totale parkeerbehoefte van 23,5 parkeerplaatsen.
In de huidige situatie vindt het parkeren op eigen terrein plaats (1 parkeerplaats per woning) maar ook in de openbare ruimte door middel van parkeervakken (10 stuks) aan de nieuwe ontsluitingsweg. In totaal wordt daarmee voorzien in 19 parkeerplaatsen voor de 9 nieuwe woningen. Aan de parkeerbehoefte van het planvoornemen wordt dientengevolge niet voldaan. Echter kan gesteld worden dat het hier kleinere levensloopbestendige woningen betreft waarvoor uitgegaan kan worden van een lagere norm waardoor van eventuele parkeeroverlast geen sprake is.
4.9 Waterhuishouding
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema’s zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.
4.9.1 Nationaal waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
- Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
- Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
- Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
- 1. vasthouden-bergen-afvoeren
- 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
- Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
4.9.2 Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Per 1 april 2019 is de gewijzigde Keur van het Waterschap Limburg in werking getreden. Sindsdien dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap (hierbij is ook de ondergrens van 2.000 m2 niet meer van toepassing). Bij nieuwe plannen is het vooral van belang dat het hemelwater afkomstig van het nieuw te verharden oppervlakte gebufferd/geïnfiltreerd zal worden volgens de norm van 100 mm per m2 in 24 uur. Hierbij worden de volgende toetsingspunten gehanteerd:
- Circa 10% van het plangebied reserveren voor water;
- Rekening houden met hoogteverschillen in het plangebied en omgeving;
- Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand;
- Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit;
- Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit;
- Toepassen voorkeurstabel afkoppelen;
- Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur;
- Beheer en onderhoud regelen;
- Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan.
4.9.3 Gevolgen planvoornemen
Huidige situatie waterhuishouding
Hemelwater
Het plangebied is momenteel grotendeels verhard ten behoeve van de bedrijfsvoering als transportbedrijf. Het betreft de bestaande bebouwing en de wasplaats. Daarnaast zijn ook delen van het perceel bij de bedrijfswoning verhard. De overige onbebouwde delen van het terrein zijn voorzien van een halfverharding door middel van grind, waardoor infiltratie van hemelwater in de huidige situatie mogelijk is. De totale oppervlakte van verharding bedraagt momenteel 1.232 m2.
Afbeelding 23: Huidige situatie verharding perceel Markt 8 en 8a
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen oppervlaktewateren aanwezig.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van beschermde natuurgebieden (Natura 2000, NNN) of binnen hydrologische beschermingszones, zoals waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.
toekomstige situatie waterhuishouding
Hemelwater
Het planvoornemen ziet toe op de verwijdering van bedrijfsbebouwing en de realisatie van 9 nieuwe levensloopbestendige woningen en een ontsluitingsweg. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden als reguliere woning. De totale oppervlakte van verharding zal met het planvoornemen 2.397 m2 bedragen. Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt daarmee in de toekomstige situatie toe met 1.165 m2 ten opzichte van de huidige situatie (1232 m2). Indien de toename aan verhard oppervlak als gevolg van de planontwikkeling meer dan 500 m2 in het stedelijk gebied of meer dan 1.500 m2 in het landelijk gebied bedraagt, dan is het plan op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig.
Afbeelding 24: Toekomstige situatie verharding perceel Markt 8 en 8a op basis van stedenbouwkundig plan
Afkoppeling en waterberging
In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water is het beleid van de gemeente en het waterschap erop gericht om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel (of niet aan te koppelen). Hemelwater dat van de daken en verharding af stroomt is aan te merken als schoon. Het (schone) hemelwater van de nieuwe levensloopbestendige woning en verhardingen zal worden afgekoppeld en niet op de riolering worden aangesloten, maar in de bodem worden geïnfiltreerd. Het hemelwater zal direct op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Hiervoor wordt een norm gehanteerd van 100 mm per m2 in 24 uur. Uitgaande van een verhard oppervlak van ca. 2.397 m2, dient de capaciteit van de bergingsvoorziening minimaal (2397 x 0,1 =) 239,7 m3 te bedragen.
Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient daarom zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel en op eigen terrein worden verwerkt. Hierin zal worden voorzien middels de aanleg van infiltratiekratten in overleg met de gemeente Leudal. Het hemelwater hemelwater vanuit de openbare ruimte c.q. infrastructuur wordt geinfiltreerd in het openbaar gebied. Het hemelwater afkomstig van de woning wordt op eigen terrein geinfiltreerd. Hiervoor worde de noodzakelijke infiltratiekratten aangelegd onder de oprit dan wel terras bij de woningen.
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem en/of het oppervlaktewater.
De nieuwe levensloopbestendige woningen worden dan ook voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het hemelwater van het de woningen en de nieuwe verhardingen worden volledig afgekoppeld. Hiervoor worden de nodige maatregelen getroffen en noodzakelijke voorzieningen aangelegd met voldoende bergingscapaciteit onder de aan te leggen infrastructuur.
Het gescheiden rioolstelsel binnen het plangebied wordt aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel zoals aanwezig ter plaatse van de bestaande infrastructuur ter hoogte van de Markt. Het vuilwater wordt via dit stelsel afgevoerd naar de dichtbijzijnde rioolwaterzuivering.
De reguliere woning (voormalige bedrijfswoning) blijft op dezelfde wijze aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel zoals aanwezig ter hoogte van het plangebied.
4.9.4 Conclusie
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen. Onderhavig plan wordt voorgelegd aan het waterschap ter beoordeling.
4.10 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.10.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Op basis van het Besluit m.e.r. wordt getoetst of een bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In die lijst is per categorie een drempelwaarde opgenomen. Deze drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat in bepaalde gevallen – ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden – een beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de onderstaande selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (2011/92/EU).
4.10.2 Gevolgen planvoornemen
De beoogde ontwikkeling omvat de transformatie van een voormalige transportbedrijfslocatie naar een woongebied met 9 levensloopbestendige woningen en de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning. Deze ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.' De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangeduid als een dergelijke stedelijke ontwikkeling, maar deze ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd, omdat sprake is van een besluit uit de vierde kolom van onderdeel D.
De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
- Kenmerken van het project;
- Locatie van het project;
- Kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria).
Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 4.000 m2 en richt zich op de transformatie/herstructurering van een bedrijfslocatie in het centrum van Grathem naar een woonbestemming, waarbij 9 nieuwe woningen worden gerealiseerd en de voormalige bedrijfswoning wordt herbestemd tot reguliere woning. In totaal gaat het om slechts 10 woningen. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten en bij de ontwikkeling van het planvoornemen wordt niet permanent gebruik gemaakt van naruurlijke hulpbronnen. Naast het regulier afval van de toekomstige woning zal geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen.
Tijdens de aanlegfase zal eventueel mogelijk sprake zijn van tijdelijke hinder van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden, maar dit betreft geen hinder groter dan bij regulier bouwwerkzaamheden. Na realisatie van de woningen zal sprake zijn van een verbetering van de situatie ter plaatse omdat geen sprake meer is van een bedrijfsbestemming met hinder op de directe omgeving. Met de realisatie van de woning is geen sprake van de realisatie van een nieuwe risicobron. Verder ligt het plangebied niet binnen de invloedsfeer van door Wet natuurbescherming beschermende gebieden. Gezien de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van de kern Grathem is geen sprake van een gevoelig gebied en zijn er in de directe omgeving en binnen het plangebied geen monumenten aanwezig.
Ten aanzien van de kernmerken van het potentiële effect wordt gemakshalve verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Hierin is het planvoornemen getoetst aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten.en zijn de noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van significantie milieueffecten. Daarnaast is er sprake van permanente woningbouw, waarbij de effecten blijven zijn. Zoals echter al aangegevn zijn deze effecten niet van dien aard dat sprake is van een onevenredige aantasting.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de beschrijving van omgevingsaspecten in deze bestemmingsplantoelichting, is een verdere beschouwing van potentiële effecten niet aan de orde. Hieruit blijkt immers dat er geen (significante) milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven tot een m.e.r.-procedure. Gelet op de voorgaande gebruik van het plangebied als locatie voor een transportbedrijf betekent het planvoornemen juist een positieve ontwikkeling gelet op de milieusituatie in het plangebied en de directe omgeving. Er is immers sprake van een kwaliteitsverbetering voor de omgeving door het herstructureren c.q. transformeren van het plangebied van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming.
Gezien het vorenstaande en indien het planvoornemen wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk planvoornemen is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn zodanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significante milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Hoofdstuk 5 Juridisch Plan
5.1 Algemeen
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor de transformatie van een voormalige locatie voor een transportbedrijf naar een woonlocatie. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vigerend bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. De planregels en verbeelding sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
5.2 Systematiek
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.1 Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. De bestemming wordt voornamelijk ingegeven door de gewenste mogelijkheden in het plan met als randvoorwaarde een goede ruimtelijke ordening. De dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen aanvullende regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden ten slotte gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties voor het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De verbeelding moet voldoen aan de landelijke standaarden (SVBP). In deze standaarden zijn afspraken vastgelegd over standaardbestemmingen en de weergave van bestemmingen en aanduidingen (zoals kleurgebruik, lijnen/vlakken, etc.). De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale BGT en BRK ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de BGT en BRK ondergrond geen juridische status heeft.
5.2.2 Regels
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Markt 8(a) te Grathem’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Aanvaardbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten) deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Als er met een initiatiefnemer geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.1 Anterieure overeenkomst
De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, of indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn de afspraken over de plankosten, planschade, soort woningen (levensloopbestendig), inrichting openbaar gebied, inclusief het bouwrijp en woonrijp maken, overdracht openbaar gebied e.d. neergelegd. Het aangaan van de overeenkomst is een voorwaarde om het ontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen. Door middel van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal (anderszins) verzekerd. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.
6.1.2 Planschade
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
Degenen die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze niet binnen het normaal maatschappelijk risico valt. De schade die minder bedraagt dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of het inkomen van de aanvrager voorafgaand aan de planologische wijzigingen blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager. Deze forfaitregeling geldt niet voor schade in de vorm van waardevermindering indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde, de zogenaamde 'directe' planschade.
Het planvoornemen voorziet in de transformatie van de voormalige locatie van een transportbedrijf naar een woonlocatie door middel van de realisatie van 9 nieuw te bouwen (levensloopbestendige) woningen. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. De afwenteling van eventuele planschade als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkeling maakt deel uit van de anterieure overeenkomst.
6.2 Maatschappelijke Aanvaardbaarheid
Het plangebied betreft de voormalige locatie van een transportbedrijf. Met de herontwikkeling van deze locatie wordt de huidige bedrijfsbestemming temidden van de woonwijk omgezet naar een woonbestemming, waarmee nieuwe mogelijk hinder veroorzakende functies niet meer mogelijk zijn. Hiermee kan ter plaatse van de bestaande woonwijk worden gesproken van een forse verbetering van het woon- en leefklimaat in de vorm van het wegnemen van in het verleden ervaren geluidsoverlast van dit bedrijf en verbetering van de luchtkwaliteit.
Daarnaast heeft voorafgaand aan het principeakkoord een omgevingsdialoog (Bijlage 1) plaatsgevonden. Uit deze dialoog is de wens naar voren gekomen om de privacy van omwonenden zo veel mogelijk te beschermen. Daarom wordt gevraagd op de verdieping richting de perceelgrenzen, geen daglichtopeningen te maken. Aan dit verzoek wordt bij de realisatie van het bouwplan voor de levensloopbestendige woningen tegemoet gekomen. Tevens heeft het college besloten dat op de perceelgrens ter plaatse van de tuin van de Markt 2a een gemetselde afscheiding moet komen met een hoogte van 2.5 meter. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd. Initiatiefnemer heeft omwonenden de gelegenheid geboden om ook op het aangepaste plan te reageren. Hieruit zijn verder geen bezwaren meer naar voren gekomen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande naar alle waarschijnlijkheid niet op zwaarwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten. Dit bestemmingsplan wordt ten slotte conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
- a. Ontwerp:
- 1. ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
- 2. Zienswijzen
- b. Vaststelling door de Raad
- c. Beroep:
- 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
- 2. Reactieve aanwijzing
- 3. Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
7.2 Vooroverleg Met Instanties
Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de transformatie van een voormalige locatie van een transportbedrijf in het bestaand bebouwd gebied naar een woonlocatie in het 'centrum' van de kern Grathem. Hiervoor wordt de nu geldende bedrijfsbestemming (waar specifiek ook een transportbedrijf is toegestaan) omgezet in een woonbestemming. Het planvoornemen draagt daarmee bij aan de gewenste transformatie van bedrijfsbestemmingen binnen de kern Grathem, en zorgt ervoor dat het plangebied een logische aansluiting vormt bij de directe omgeving.
Het planvoornemen voldoet hiermee aan rijks-, provinciale, waterschaps- en gemeentelijke belangen. Om deze reden is er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De vooroverlegpartners zijn wel geinformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
7.3 Ontwerp En Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 december 2022 tot en met 25 januari 2023 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 21 maart 2023 ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten - Kernen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten - Kernen
Bijlage 2 Nota Parkeernormen Leudal 2016
Bijlage 2 Nota Parkeernormen Leudal 2016
Bijlage 1 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 1 Verslag omgevingsdialoog
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Briefrapportage Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Briefrapportage aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 4 Evaluatierapport Bodemsanering
Bijlage 4 Evaluatierapport bodemsanering
Bijlage 5 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 5 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Limburg-noord
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio Limburg-Noord
Bijlage 7 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 7 Quickscan Flora & Fauna
Bijlage 8 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 8 Notitie beoordeling stikstof
Bijlage 9 Aanvullend Onderzoek Ecologie (Vleermuizen)
Bijlage 9 Aanvullend onderzoek ecologie (vleermuizen)
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 10 Archeologisch onderzoek