Nijken 18 te Roggel 2022
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 14-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel 2022' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP22RoNijken18-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan agrarisch gelieerde dagrecreatieve activiteiten
verbreedde agrarische activiteiten in de vorm van educatieve/recreatieve rondleidingen gecombineerd met horeca, interactief wandelpad, workshops koken c.q. worsten maken.
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 achtergevel
de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.8 achtergevel hoekwoning
de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als achtergevel wordt aangemerkt.
1.9 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
a. indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
b. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
c. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
d. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
e. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.
1.11 agrarisch hobbymatig gebruik
kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden.
1.13 agrarisch hulpgebouw
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bed & breakfast
een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.
1.17 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.18 bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
•erotisch getinte bedrijvigheid
•detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.
1.19 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
1.20 bedrijfsvloeroppervlak
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.21 bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.22 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.23 beperkt kwetsbaar object
a.
1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
b. kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
c. hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
d. winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
g. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.24 beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten, is niet toegestaan.
1.25 bestaand
a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
c. bestaande veestapel: het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in omvang zoals op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan feitelijk legaal aanwezig inclusief de daarvoor aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de emissie van stikstof. Voor zover op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 aanwezig zijn, betreft de omvang van de bestaande veestapel het maximum aantal dieren zoals krachtens de vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is toegestaan. Indien geen vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn verleend, wordt de omvang bepaald op basis van de feitelijk legaal aanwezige veestapel en de feitelijk aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de emissie van stikstof op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
d. bestaande stikstofemissie: De stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
- een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de Bijlage 13 bij deze regels; dan wel
- een onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels.
- indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als hiervoor bedoeld, is de bestaande stikstofemissie de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen in de fiscale jaarrekening en rekening houdend met de op dat tijdstip feitelijk aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofemissie.
1.26 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.27 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.28 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.29 bijzondere woonvorm
woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen/kamers zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals begeleid wonen voor mindervalide personen, een woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.30 boomkwekerij
een agrarisch bedrijf gericht op het bedrijfsmatig kweken/telen van bomen. Onder bomenteelt wordt tevens verstaan bomenteelt in potten.
1.31 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.32 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.34 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.37 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.38 buitenopslag
het opslaan van goederen in de buitenlucht.
1.39 containerveld
een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.40 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan.
1.41 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.42 duurzame locatie
Een duurzame locatie betreft in ieder geval een locatie waar een intensieve veehouderij is gevestigd. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van een locatie worden de volgende criteria gehanteerd:
a. ligging in of ten opzichte van extensiveringsgebied;
b. ligging in of ten opzichte van EHS, POG en/of natuurbestemming;
c. de afstand tot burgerwoningen en kernen;
d. goed woon- en leefklimaat van omringende functies;
e. uitbreidingspotentie van de locatie;
f. goede ontsluiting;
g. passend in het landschap en goede ruimtelijke inpassing in de omgeving.
Ook wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de nabijheid van de locatie.
1.43 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.44 extensief agrarisch medegebruik
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de landschappelijke waarden.
1.45 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.46 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen en daarmee gelijk te stellen gevoelige functies zoals de huisvesting van internationale werknemers.
1.47 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.48 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
1.49 gevoelig object
object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven en daarmee gelijk te stellen gevoelige functies zoals de huisvesting van internationale werknemers.
1.50 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt. Binnen glastuinbouw is bomenteelt in zijn algemeenheid toegestaan.
1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.
1.52 hobbymatig
het niet-bedrijfsmatig, niet-commercieel maar als vrijetijdsbesteding uitvoeren van activiteiten. Vanuit deze activiteiten wordt geen hoofdinkomen gegenereerd.
1.53 hoeksituatie
een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een openbare weg, voet- en of fietspad of twee kruisende wegen.
1.54 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw.
1.55 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij onderscheid wordt gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Bij de horecafunctie is tevens een buitenterras toegestaan.
1.56 categorie 1 'lichte horeca/dagzaken'
Hieronder vallen horecabedrijven die voor wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca) of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar kleine etenswaren en drank verstrekt worden. Deze zaken zullen voor wat betreft openingstijden ook aansluiten bij de winkelvoorzieningen. Criterium is de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke verordening. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Het is alleen toegestaan alcoholische dranken te schenken tijdens winkeltijden.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 1:
•automatiek (verkoopautomaat);
•broodjeszaak;
•croissanterie;
•koffiebar;
•lunchroom;
•tearoom;
•ijssalon (hoofddoel verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse);
•traiteur (iemand die spijzen bereidt en aan huis bezorgt).
1.57 categorie 2 'horeca'
Hierbij gaat het om zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse. Vergeleken met categorie 1 hebben zij een drank & horecavergunning (zoals bistro, restaurant, eetcafé) en/of
zijn zij gedurende langere tijden geopend en hebben ze een verkeersaantrekkende werking (zoals snackbars, shoarma- en pizzeriazaken). Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 2:
•bistro;
•brasserie;
•restaurant;
•cafetaria;
•snackbar;
•shoarma/grillroom;
•met eventueel een bezorg- of afhaalservice (pizza, chinees).
1.58 categorie 3 'middelzware horeca'
Hieronder vallen zaken waarbij de exploitatie geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd (zwaartepunt is verstrekken van dranken). Voor een goed functioneren zijn deze zaken ook een gedeelte van de nacht geopend. In principe valt ook het proeflokaal onder categorie 3, echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 3:
•café;
•eetcafé;
•danscafé;
•grand café;
•bierhuis;
•biljartcentrum/snookercafé;
•proeflokaal.
1.59 categorie 4 'nachtverblijf'
Zaken van deze categorie zijn geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Dat kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld een restaurant.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 4:
•hotel;
•motel;
•pension;
•overige logiesverstrekkers.
1.60 categorie 5 'zware horeca'
Met de zware horeca worden de zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers trekken en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Onder deze categorie vallen zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansen, al dan niet met livemuziek en al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol houdende dranken en etenswaren. Het casino is ook bij deze categorie zware horeca geplaatst, gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze vorm van vrijetijdsbesteding te maken heeft. Als zodanig veroorzaakt deze categorie aanmerkelijke hinder voor de omgeving.
De volgende horeca-inrichting onder categorie 5:
•zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen);
In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type indeling van de inrichting.
Onder categorie 5 vallen normaliter ook de volgende horeca-inrichtingen:
•dancing;
•discotheek;
•bar/nachtclub;
•casino of amusementscentrum, met horeca.
Echter worden deze functies in het buitengebied niet wenselijk geacht en derhalve niet toegestaan.
1.61 horecabedrijf
een bedrijf in de categorie 'lichte horeca', 'middelzware horeca' of 'zware horeca', dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, zulks met uitzondering van erotisch getinte bedrijven.
1.62 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.63 internationale werknemer
economisch actieve migrant die op grond van een EU paspoort of tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam is en wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in Nederland en (nog) niet de intentie hebben zich definitief in Nederland te vestigen.
1.64 kamerbewoning
een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.
1.65 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.66 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.68 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.69 kernrandzone
een zone van 200 meter rond de kern.
1.70 kwaliteitscommissie
de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.
1.71 kwetsbare object
a. woningen, woonschepen en woonwagens, met uitzondering van:
1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2. scholen;
3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
1. kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.72 Limburgs Kwaliteitsmenu
het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012 en alle aanpassingen die daarin nog verwerkt zullen worden.
1.73 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.74 nevenactiviteit
een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.
1.75 Nota kwaliteit
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij deze regels.
1.76 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.77 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die niet zelfstandig functioneert, maar dient als aanvulling op en ter ondersteuning van een andere (hoofd)functie.
1.78 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.79 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.80 onderkomen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.81 ondersteunend glas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden voornamelijk bestaan uit glas of een ander vergelijkbaar materiaal dienend tot het (op)kweken, vermeerderen of overwinteren van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen. De oppervlakte van deze bedrijfsgebouwen is in verhouding tot de totale bedrijfsomvang niet meer dan is aangeduid op de verbeelding en is daarmee van ondersteunende aard van het bedrijf en geen hoofdtak zoals het geval is op een reguliere glastuinbouwlocatie.
1.82 openbare weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen inclusief bermsloten (tertiare watergang/C-watergang) of zijkanten. Tot de openbare weg behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen. Watergangen met een primaire (A-watergang) of secundaire (B-watergang) functie behoren niet tot de openbare weg.
1.83 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.84 overkapping
een gebouw met minimaal een open wand.
1.85 paardenbak
Een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.
1.86 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.87 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.88 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.89 peil
a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.90 permanente bewoning
het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden.
1.91 plattelandswoning
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
1.92 POL belangen
(ruimtelijke) belangen waarvan de provincie met haar Provinciaal OmgevingsPlan heeft aangeven dat die op provinciaal niveau van belang zijn.
1.93 recreatiewoonverblijf
een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
1.94 ruimtelijke kwaliteit
de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
1.95 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
b. een seksbioscoop of sekstheater;
c. een seksautomatenhal;
d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.96 short stay huisvesting
huisvesting voor een internationale werknemer die (nog) niet de intentie heeft om zich definitief te vestigen in Nederland .
1.97 solitaire stalruimte
kleine gebouwtjes en/of stallen waarin het bestaand legaal gebruik, onder andere zijnde dierenverblijf, opslag van landbouwmachines en/of geoogste producten, mag worden voortgezet.
1.98 spuiwateropslag
overig bouwwerk ten behoeve van de opslag van spuiwater (afvalstof die bij luchtwassen ontstaat).'
1.99 statische opslag
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en die niet bestemd zijn voor handel, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke.
1.100 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.101 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.
1.102 tijdelijke bewoning
het gebruiken van een zelfstandige woonruimte door één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden. Onder tijdelijke bewoning wordt niet verstaan recreatief nachtverblijf c.q verblijfsrecreatie.
1.103 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. Ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.
1.104 tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.
1.105 tunnels
een constructie ter bescherming, vervroeging of verlenging van de teelt van tuinbouw- en fruitteeltproducten.
1.106 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan "Nijken 18 te Roggel" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met IDN NL.IMRO.1640.BP22RoNijken18-VG01.
1.107 verkoopstandplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.108 verkoopvloeroppervlakte
de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen (de bruto vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging minus de oppervlakte van magazijnen en overige ruimten).
1.109 verwerkingsbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verwerken van gewassen.
1.110 vloeroppervlakte
de oppervlakte van ruimtes binnen een gebouw ten behoeve van een in het bestemmingsplan benoemde vorm van gebruik.
1.111 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een hobbymatig agrarisch bedrijf, waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
1.112 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.113 voorgevel hoekwoning
de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als voorgevel wordt aangemerkt.
1.114 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
a. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
b. indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
c. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
d. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.115 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.116 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.117weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.118 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
1.119 woning(en)
onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
a. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar ge!et op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
b. recreatiewoning/recreatiewoonverblijf: een gebouw, geen bouwkeet, (sta-)caravan, chalet of bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.
c. vrijstaande woning: een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
d. zorgwoning: een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.
1.120 woonurgent
de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld.
1.121 zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel of achtergevel wordt aangemerkt.
1.122 zijgevel hoekwoning
de naar het openbaar gebied gerichte gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn.
1.123 zijgevellijn
een als zodanig op de verbeelding aangeduide bouwgrens die loopt langs de zijgevel van een hoekwoning tot aan de bouwperceelgrens.
1.124 zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.
2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering;
b. agrarisch grondgebruik;
c. extensief recreatief medegebruik;
d. een bed & breakfast in de bedrijfswoning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
e. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' tevens voor een glastuinbouwbedrijf;
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ontsluitingsweg hulpdiensten' mag tevens een ontsluitingsweg voor hulpdiensten worden aangelegd.
g. beperkende mogelijkheden voor gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - spuitvrije zone ';
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' voor landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt overeenkomstig het in artikel 3.5.4 bedoelde inpassingsplan;
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting van tijdelijke werknemers' huisvesting van tijdelijke werknemers.
met de daarbij behorende:
j. bedrijfswoning;
k. uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.3;
l. tuinen en erven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
m. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen binnen het bouwvlak;
o. groenvoorzieningen;
p. landschappelijke inpassing binnen en buiten het bouwvlak;
q. voorzieningen van algemeen nut;
r. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
s. (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen binnen het bouwvlak.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 13.1.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen (incl. overkappingen), niet zijnde bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' mogen kassen worden gebouwd.
c. De bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de bestaande voorgevelrooilijn van de aanwezige bebouwing worden gebouwd.
d. De goothoogte van gebouwen, inclusief kassen, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 7,2 meter.
e. De bouwhoogte van gebouwen, inclusief kassen, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 12 meter.
g. Aan een omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.4, met dien verstande dat een locatie waar reeds voldoende kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn gerealiseerd, niet opnieuw getoetst hoeft te worden aan de Nota Kwaliteit. De gerealiseerde kwaliteitsverbeterende maatregelen dienen in stand te worden gehouden.
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers' mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3,00 meter en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5,00 meter.
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers' mag uitsluitend bebouwing worden opgericht ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers.
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers'
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – huisvesting tijdelijke werknemers', gelden in aanvulling op en/of in afwijking van de in artikel 3, sublid 3.2.1 genoemde regels de volgende specifieke bouwregels:
- a. Er mag uitsluitend bebouwing worden opgericht ten behoeve van huisvesting van tijdelijke werknemers in onzelfstandige wooneenheden en niet ten behoeve van overige bedrijfsmatige doeleinden;
- b. De oppervlakte bebouwing ter plaatse van de gronden met deze functieaanduiding mag in totaal maximaal 4.000m2 bedragen;
- c. De beglazing in de gevelconstructie van de bebouwing die naar de weg gekeerd is, die niet worden afgeschermd door andere gebouwen in het bouwvlak én waar personen verblijven, dient te worden uitgevoerd als gelaagd veiligheidsglas in een flexibele sponning. Het glas dient te voldoen aan klasse P2A conform NEN-EN 356 of gelijkwaardig, met als doel dat de effecten van buitenaf door scherfwerking worden beperkt.
- d. Het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie gekeerd naar de weg N279 dient te voldoen aan brandklasse B volgens de NEN-EN13501-1.
- e. De huisvesting (per wooneenheid) dient te worden voorzien van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bijvoorbeeld in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld. De inlaat van de mechanische ventilatie moet van de weg N279 af worden gesitueerd. Indien het gebouw wordt voorzien van natuurlijke ventilatie, moet de natuurlijke ventilatie afgesloten kunnen worden;
- f. Er dient een bluswatervoorziening met een capaciteit van minimaal 30 m³/uur te worden aangelegd én in stand te worden gehouden.
- g. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 meter respectievelijk 5,00 meter.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van een bedrijfswoning (hoofdgebouw) gelden de volgende regels:
a. Per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
b. De afstand van een bestaande bedrijfswoning tot de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak dient minimaal de bestaande afstand te bedragen.
c. Herbouw van een bestaande bedrijfswoning mag uitsluitend plaatsvinden op de bestaande locatie.
d. Indien geen sprake is van een bestaande bedrijfswoning dan dient de afstand van de bedrijfswoning tot de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak minimaal 10 meter te bedragen.
e. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter.
f. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter.
g. De inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 900 m³.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a. Bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn uitsluitend toegelaten binnen het bouwvlak.
b. De maximale inhoud van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt in totaal 600 m³, waarbij de inhoud van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 900 m3.
c. De maximale oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt in totaal 150 m².
d. De maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt 3,5 meter.
e. In afwijking van het bepaalde onder d mag de goothoogte van een aan het hoofdgebouw gebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte indien de bestaande goothoogte meer bedraagt dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
f. De maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt 5,5 meter.
g. De afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer dan 20 meter bedragen.
h. Bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3.2.5 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
b. Binnen het bouwvlak mogen overige bouwwerken uitsluitend achter de achtergevelrooilijn worden gebouwd.
c. In afwijking van het bepaalde onder d zijn erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak voor de achtergevelrooilijn toegestaan.
d. In afwijking van het bepaalde onder d dient daar waar het bouwvlak grenst aan de openbare weg en waar geen sprake is van een achtergevelrooilijn (hoeksituatie), de afstand van overige bouwwerken tot de grens van het bouwvlak minimaal 20 meter te bedragen. Dit geldt niet voor erf- en terreinafscheidingen.
e. Binnen het bouwvlak mogen overige bouwwerken een maximale bouwhoogte hebben van:
1. 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn;
2. 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
3. 2 meter voor sleufsilo's;
4. 5 meter voor teeltondersteunende voorzieningen,
5. 6 meter voor lichtmasten;
6. 6 meter voor mestsilo's, niet zijnde kunstmestsilo's;
7. 7,2 meter voor luchtwassers, luchtbakken en warmtewisselaars met dien verstande dat de hoogte van luchtwassers, luchtbakken en warmtewisselaars niet hoger mag zijn dan de verticale bebouwingscontour van de gevel van het gebouw ter plaatse van de voorziening;
8. 6 meter voor waterbassins;
9. 12 meter voor voedersilo's, kunstmestsilo's en spuiwateropslag;
10. 6 meter voor andere overige bouwwerken.
met dien verstanden dat de leden 3, 4, 6, 7, 8 en 9 zijn niet toegestaan zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-huisvesting tijdelijke werknemers;
f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers' mogen uitsluitend overige bouwwerken worden opgericht ten behoeve van huisvesting tijdelijke werknemers.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
h. ter waarborging van de externe veiligheid;
i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Situering bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren van bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken voor de achtergevelrooilijn of indien sprake is van een hoeksituatie of bij geen bedrijfswoning, op een afstand van minder dan 20 meter uit de grens van het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
a. het realiseren van de gebouwen en/of overige bouwwerken uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
b. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
c. de bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken landschappelijk worden ingepast, waarbij de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
d. de afstand van bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken tot de grens van het bouwvlak niet minder dan 10 meter mag bedragen;
e. het realiseren van de bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
g. de verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd is;
h. geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
3.4.2 Inhoud bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 en lid 3.2.3 voor het realiseren van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken met afwijkende inhoudsmaten:
a. de gezamenlijke inhoud van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
b. de bebouwing uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
c. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
d. de bebouwing uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
f. geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
3.4.3 Sloop en herbouw bedrijfswoning op een andere locatie
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor herbouw van een bedrijfswoning op een andere locatie dan de bestaande locatie, onder de voorwaarden dat:
a. herbouw uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
b. de nieuwe bedrijfswoning minimaal 10 meter uit de openbare weg is gelegen;
c. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
d. herbouw uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
e. aangetoond wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
f. aangetoond wordt dat geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4.4 Sloop en herbouw bijbehorende bouwwerken eigen bouwperceel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor een grotere oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, in geval van (gedeeltelijke) sloop en herbouw van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen op hetzelfde perceel, onder de voorwaarden dat:
a. de bestaande oppervlakte van legale bijbehorende bouwwerken en overkappingen meer bedraagt dan 150 m²;
b. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen na (gedeeltelijke) sloop en herbouw niet meer mag bedragen dan 150 m² plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m²;
c. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkapping na (gedeeltelijke) sloop en herbouw in ieder geval niet meer mag bedragen dan 300 m²;
d. er eerst gesloopt is voordat wordt gebouwd;
e. de bouwwerken zodanig worden gesitueerd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een compacte situatie ontstaat;
f. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.4;
g. landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
h. aangetoond wordt dat geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4.5 Agrarische hulpgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het realiseren agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
a. de goothoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
b. de bouwhoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 100 m² bedraagt;
d. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.4;
e. aangetoond wordt dat de realisering van het agrarisch hulpgebouw nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
f. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.4.6 Recreatiewoonverblijven en trekkershutten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het inpandig verbouwen van agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van het realiseren van recreatiewoonverblijven voor verblijfsrecreatie met een daarbij behorende kleinschalige horecavoorziening, dan wel het plaatsen van trekkershutten, onder de voorwaarden dat:
a. permanente bewoning niet is toegestaan;
b. de agrarische doeleinden als hoofdactiviteit blijft gehandhaafd;
c. de vloeroppervlakte:
1. per recreatiewoonverblijf maximaal 100 m² bedraagt;
2. per trekkershut maximaal 25 m² bedraagt;
3. van de kleinschalige horecavoorziening maximaal 80 m2 bedraagt;
d. het aantal recreatiewoonverblijven en trekkershutten samen maximaal 5 bedraagt;
e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies waaronder de natuurlijke waarden;
f. trekkershutten worden landschappelijk ingepast in de omgeving;
g. recreatiewoonverblijven en trekkershutten worden meegerekend bij het maximaal toegestane aantal van 40 kampeermiddelen (met afwijkingsbesluit zoals bedoeld in lid 3.6.3) per agrarisch bedrijf;
h. de recreatiewoonverblijven c.q. trekkershutten dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak;
i. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 55.4;
j. infiltratievoorzieningen voor hemelwater worden gerealiseerd;
k. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
l. de recreatieve ontwikkeling is onderwerp geweest van regionale afstemming.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 8.1 in elk geval gerekend:
a. permanente en tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, met uitzondering van:
1. de bedrijfswoning;
2. wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
3. tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – huisvesting tijdelijke werknemers' een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2, mits:
i. De landschappelijke inpassing conform het als bijlage 2 bij deze regels behorende (Landschapsplan Nijken 18 te Roggel (oud en nieuw plan)) is gerealiseerd binnen één jaar na gereedkoming van de huisvestingsvoorziening én kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden en wordt beheerd;
ii. De tweede terreinontsluiting, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ontsluitingsweg hulpdiensten' en het onder i bedoelde landschapsinpassingsplan is aangelegd vóór ingebruikname van de huisvestingsvoorziening én in stand wordt gehouden en ten alle tijden bereikbaar is voor de hulpdiensten.
iii. de bouwkundige voorzieningen, zoals beschreven onder artikel 3.2.2 onder lid c en d, zijn gerealiseerd;
iv. een secundaire bluswatervoorziening in de vorm van het aanwezige waterbassin aanwezig is dat voor minimaal 360m3 gevuld is en sprake is van de aanwezigheid van een permanente zuigbuis.
b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
c. detailhandel;
d. kamperen;
e. permanente en tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, met uitzondering van:
1. de bedrijfswoning;
2. wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
f. beroep en/of bedrijf aan huis, met uitzondering van het beroep en bedrijf aan huis zoals bepaald in lid 3.1.1;
g. mestopslag:
1. buiten het bouwvlak;
2. binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers';
h. co-vergisting, anders dan bestaand;
i. het houden van dieren onder de grond;
j. paardenbakken buiten het bouwvlak;
k. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofemissie van het betreffende agrarische bedrijf.
3.5.2. Regels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers'
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – huisvesting tijdelijke werknemers’, gelden in aanvulling op en/of in afwijking van de in artikel 3.5.1 genoemde regels de volgende specifieke gebruiksregels:
1. het maximum aantal personen dat gehuisvest mag worden bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum toegestaan aantal personen' aangegeven aantal;
2. er is uitsluitend short-stay huisvesting toegestaan en geen permanent verblijf;
3. indien er geen behoefte meer is aan huisvesting van tijdelijke werknemers dient de daarvoor gerealiseerde bebouwing gesloopt te worden;
4. er mag alleen sprake zijn van huisvesting voor internationale werknemers die werkzaam zijn op het agrarisch bedrijf dat wordt geëxploiteerd op de locatie Nijken 18 te Roggel (incl. bij het bedrijf behorende teeltlocaties in de omgeving) en niet door overige personen die elders werkzaam zijn;
5. er mag alleen sprake zijn van huisvesting voor internationale werknemers die minimaal 18 jaar oud zijn;
6. er mag alleen sprake zijn van een volledige bezetting van het aantal toegestane personen gedurende 10 weken in de zomerperiode. De overige maanden van het jaar mag er sprake zijn van een bezetting van het aantal personen van 50%;
3.5.3 Een bedrijf of een beroep aan huis
Een bedrijf of een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. een bedrijf aan huis, in de bedrijfswoning tot een oppervlak van in totaal maximaal 30 m² en/of;
b. een beroep aan huis, in de bedrijfswoning tot een oppervlak van in totaal maximaal 80 m²,
met dien verstande dat:
1. bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder a. en b. de totale oppervlakte maximaal 80 m² mag bedragen;
2. op de begane grond van de bedrijfswoning maximaal 30% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis.
3.5.4 Omschakeling
Niet toegestaan is omschakeling van een:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij;
b. bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen naar een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het houden van dieren.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Ondergeschikte nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten binnen het bouwvlak, in de vorm van:
a. een kleinschalige ondergeschikte horecagelegenheid met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m² binnen de bebouwing;
b. een kleinschalige dagrecreatieve voorziening met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m2 binnen de bebouwing;
c. kleinschalige kampeeractiviteiten met maximaal 15 seizoenstandplaatsen op het erf waarbij buiten het seizoen geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
d. detailhandel hoofdzakelijk in zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, - geteelde agrarische producten van het eigen bedrijf, met een vloeroppervlakte binnen de bebouwing van maximaal 80 m²;
e. zorglandbouw, uitsluitend in de vorm van dagbesteding;
onder de voorwaarden dat:
1. de gezamenlijke grondoppervlakte van de ondergeschikte nevenactiviteiten genoemd onder a t/m e niet meer mag bedragen dan 500 m²;
2. geen opslag van goederen in de openlucht mag plaatsvinden;
3. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
4. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
5. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
7. indien sprake is van een recreatieve ontwikkeling deze onderwerp is geweest van regionale afstemming.
3.6.2 Nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten, naast de agrarische bedrijfsfunctie waarbij activiteiten zijn toegestaan als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties en opvolgfuncties (Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties bij de regels), onder de voorwaarden dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gronden en de gebouwen die ten behoeve van de nevenactiviteiten worden gebruikt niet meer mag bedragen dan 500 m² per bouwvlak waarbij de oppervlakte van monumentale gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
b. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot;
c. de agrarische functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
d. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
e. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
f. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
g. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
h. maximaal drie bedrijven binnen een bouwvlak gevestigd mogen zijn;
i. statische opslag is toegestaan binnen bestaande gebouwen indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van verkeersveiligheid, milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
j. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
k. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
l. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan, waarbij het totale gezamenlijke oppervlakte van detailhandel niet meer mag bedragen dan 100 m²;
m. indien sprake is van een recreatieve ontwikkeling deze onderwerp is geweest van regionale afstemming.
n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werkenemers' zijn deze nevenactiviteiten niet toegestaan.
3.6.3 Kamperen bij de boer
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor een gebruik ten behoeve van kampeeractiviteiten, onder de voorwaarden dat:
a. de agrarische functie als hoofdactiviteit gehandhaafd moet blijven;
b. de kampeeractiviteiten in of direct grenzend aan het bouwvlak moeten plaatsvinden;
c. geen schade voor de omliggende landschappelijke waarden mag ontstaan
d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
e. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4;
f. de kampeeractiviteiten minimaal 50 meter van de woningen in de omgeving plaatsvinden;
g. het terrein waarop de kampeeractiviteiten plaatsvinden minimaal 0,5 hectare groot moet zijn;
h. de kampeeractiviteiten alleen in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mogen plaatsvinden; buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
i. indien noodzakelijk tot 50 m² voorzieningen ten behoeve van de kampeeractiviteiten kan worden gebouwd;
j. per agrarisch bedrijf maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij recreatiewoonverblijven en trekkershutten worden meegerekend;
k. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
l. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
m. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
n. de recreatieve ontwikkeling is onderwerp geweest van regionale afstemming;
o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werkenemers' zijn deze activiteiten niet toegestaan.
3.6.4 Beroep of bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1 voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis anders dan in de bedrijfswoning of voor een bedrijf aan huis in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), onder de voorwaarden dat:
a. de agrarische functie als hoofdfunctie behouden blijft;
b. de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving mag opleveren, dit betekent onder meer dat:
1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht (Stb.2010, 143) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2. de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3. de beroeps- of bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
c. de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen zodanige verkeersaantrekkende werking genereert die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
e. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
f. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
g. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
h. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
i. de maximale oppervlakte van een beroep aan huis in totaal 30 m2 bedraagt;
j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt;
k. op de begane grond maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werkenemers' zijn deze activiteiten niet toegestaan.
3.6.5 Bed & breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.5.4 onder d ten behoeve van het faciliteren van een bed & breakfast, onder de voorwaarden dat:
a. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de bedrijfswoning;
b. het gebruik ten behoeve van bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
c. de bedrijfswoning als zodanig herkenbaar blijft;
d. de woonfunctie dan wel de agrarische functie gehandhaafd blijft;
e. de bed & breakfastvoorziening:
1. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
2. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex niet wordt aantast;
3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloedt;
4. geen onevenredige nadelige gevolgen zal opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven
5. ten hoogste 8 slaapplaatsen zal hebben;
f. de veiligheid van de voorziening wordt gewaarborgd, met inachtneming van de bepalingen uit het Bouwbesluit;
g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
h. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
i. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
j. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werkenemers' zijn deze activiteiten niet toegestaan.
3.6.6 Landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.5.1, lid 3 onder 1 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan, onder de voorwaarden dat:
a. sprake is van voortschrijdend inzicht;
b. de landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing';
c. het nieuwe inpassingsplan voorzien is van een positief advies van de kwaliteitscommissie.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Verwijderen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers' en schrappen/verkleinen bijbehorend bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting tijdelijke werknemers' te verwijderen en het ter plaatse van deze aanduiding aanwezig bouwvlak te schrappen, onder de voorwaarden dat:
a. er geen behoefte meer bestaat aan het huisvesten van tijdelijke werknemers (indien de huisvestingsvoorziening(en) in zijn geheel langer dan 2 jaar niet in gebruik zijn);
b. de aanwezige bebouwing(en), verhardingen en overige bijbehorende voorzieningen worden gesloopt/verwijderd.
3.7.2 Wijziging bestemming in 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:
a. geen sprake is van een duurzame locatie;
b. de agrarische activiteiten ter plaatse van het bouwvlak zijn beëindigd;
c. ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig is;
d. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden;
f. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
g. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
h. voldaan wordt aan de milieuwetgeving met betrekking tot geluid, geur en bodem;
i. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en geurhinder;
j. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
k. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4;
l. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
m. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
3.7.3 Opnemen aanduiding plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' wordt opgenomen, onder de voorwaarden dat:
a. sprake is van een bestaande agrarische bedrijfswoning;
b. aangetoond is dat de bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
c. aangetoond is dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse daadwerkelijk wordt voortgezet;
d. wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde plaatsvindt;
e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;
f. ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden;
h. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4;
i. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
3.7.4 Landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' te wijzigen in verband met een wijziging van het inpassingsplan indien:
a. sprake is van voortschrijdend inzicht waardoor de inhoud van het inpassinsgplan gewijzigd moet worden;
b. de landschappelijke inpassing niet langer meer gerealiseerd kan worden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing';
c. de omvang van het bouwvlak niet meer bedraagt dan de huidige omvang;
d. het nieuwe inpassingsplan voorzien is van een positief advies van de kwaliteitscommissie.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.1.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Het bepaalde in lid 4.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 250 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
c. Indien uit het in lid 39.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
e. Indien het bepaalde in lid 4.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
4.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing:
a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
d. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
e. de grootte van de bodemingreep groter is dan 250 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
4.4.3 Toelaatbaarheid
a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Indien uit het in lid 4.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeesters en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
d. Indien het bepaalde in lid 4.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.1.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Het bepaalde in lid 5.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 0' de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak;
6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 40' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 60' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
c. Indien uit het in lid 5.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:1
. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
e. Indien het bepaalde in lid 5.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
5.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing:
a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde; b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
d. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
e. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
5.4.3 Toelaatbaarheid
a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Indien uit het in lid 4.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeesters en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
d. Indien het bepaalde in lid 4.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
7.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Indien geen bouwvlak is opgenomen, zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
b. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
c. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
d. Bij het berekenen van de geldende oppervlakte- en inhoudsmaten, wordt de oppervlakte of inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
7.1.3 Afwijken van het bestemmingsplan
Burgemeester en wethouder kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken buiten de het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
a. de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak of indien geen bouwvlak aanwezig is, anders dan onder gebouwen, mag maximaal 10% bedragen van het bestemmingsvlak met een maximum van 150 m², waarbij het maximum in m² niet geldt voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - 1' tot en met 'Agrarisch met waarden - 4';
b. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 meter te bedragen, behalve wanneer de bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig is dichter tot de as van de weg staat; in dat geval is die afstand bepalend;
c. de ondergrondse bouwwerken dienen geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
7.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
7.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
8.1.1 Algemeen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt, behoudens voor zover in de specifieke bestemmingsregels anders geregeld, in ieder geval verstaan:
a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij ter plaatse de aanduiding 'seksinrichting' is opgenomen;
b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen;
c. (permanente) opslag van goederen, materialen en het stallen van machines in de openlucht buiten het bouwvlak of binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
f. het opslaan van mest en mestproducten afkomstig van een andere locatie dan de bedrijfslocatie alsmede de mestverwerking hiervan, anders dan vergund.
8.1.2 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 8.1.1 onder c ten behoeve van uitstalling van goederen en materialen ten behoeve van verkoop voor de voorgevelrooillijn, onder de voorwaarden dat:
a. dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
b. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
c. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.
8.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
8.2.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel op het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen uit Bijlage 6 (Nota Parkeernormen) bij de regels worden nageleefd.
8.2.2 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
8.2.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 milieuzone - boringsvrije zone
9.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is het verboden de grond te roeren inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 80 meter beneden het maaiveld.
9.1.2 Uitzondering
Artikel 9.1.1 is niet van toepassing op werken waarvoor Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend.
9.2 overige zone - landschappelijke elementen
9.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' dienen de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zoveel mogelijk te worden behouden.
9.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' voor zover gelegen buiten het bouwvlak, op danwel in de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen, die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
b. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
c. de aanleg van verharde wandel- en fietspaden;
d. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
e. het ophogen of afgraven van de gronden;
f. het vellen of rooien van landschappelijke elementen;
g. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
h. het verwijderen van de landschappelijke elementen zoals aangeduid in 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen'.
b Uitzonderingen
Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
c Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
9.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
9.3.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bedoeld als molenbiotoop.
9.3.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 9.3.1 bedoelde gronden, niet worden gebouwd voorzover de windvang van de molen daardoor in onevenredige mate wordt aangetast. Uitgangspunt hierbij is dat de optimale windvang tot maximaal 5% mag worden beperkt. Voor de bepaling van de hierbij toegestane bouwhoogten worden de formules, alsmede de afwijkingen, zoals opgenomen in 'Bijlage 7 Molenbiotoop' bij de regels gehanteerd.
9.3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.2 voor het oprichten van bebouwing tot een grotere bouwhoogte dan bepaald in dat artikel, mits vooraf de vereniging De Hollandse Molen, Molenstichting Limburg, of diens opvolger om advies is gevraagd.
9.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
a Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting. Voor de bepaling van de hierbij toegestane hoogten worden de formules, als mede de afwijkingen, zoals opgenomen in 'Bijlage 7 Molenbiotoop' bij de regels gehanteerd.
b Uitzonderingen
Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
c Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de belangen van de molen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
10.2 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
e. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Verkoopstandplaats
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.
10.4 Servicepunten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
a. voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
b. sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
c. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
d. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
e. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
10.5 Antenne-installaties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
a. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
1. een monument;
2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
3. aantasting van het woonklimaat.
b. vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
1. de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
2. de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
3. geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
4. zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
- site sharing;
- plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
- enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
5. bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
I in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
II indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
III indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
IV indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.
10.6 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
a. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
b. uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
d. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
f. advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.
10.7 Kortlopende evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
a. een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
b. er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
c. er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
d. een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
11.2 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, onder de voorwaarden dat:
a. de te splitsen woning een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
b. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
c. de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig artikel 8.2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
e. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
f. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4;
g. aangetoond wordt dat na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
h. na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval burgemeester en wethouders splitsing tot meerdere woningen kunnen toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
i. na splitsing elke woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 900 m³;
j. na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
k. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven;
l. aangetoond wordt dat na splitsing geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven;
m. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
11.3 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 5 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 5 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verhouding tussen bestemmingen
a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4';
2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 5'.
13.2 Natura 2000 (coördinatiebepaling)
Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000-gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als Bijlage 4 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de 'Wet natuurbescherming' zal zijn.
13.3 Relatie
Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.
13.4 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels;
b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel 2022'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Reden Van De Bestemmingsplanwijziging
Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie Nijken 18 te Roggel. Op deze agrarische bedrijfslocatie is het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer reeds vele decennia gevestigd. Vanwege de groei van het bedrijf is er een behoefte aan voorzieningen voor de huisvesting van in totaal 200 tijdelijke werknemers inclusief de reeds vergunde voorziening voor 30 personen.
Deze plannen zijn niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Hiervoor dient het vigerende bestemmingsplan te worden gewijzigd om de realisatie van deze plannen mogelijk te maken.
1.2 Noodzaak Van De Bestemmingsplanwijziging
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient de vigerende bestemming te worden gewijzigd, dit kan in de vorm van een herziening van het bestemmingsplan. Tijdens ambtelijk overleg tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer heeft de gemeente Leudal aangegeven dat ze vanuit het vigerende beleid geen belemmeringen zien voor onderhavig planvoornemen.
De als bijlage 1 bijgevoegde brief betreft de instemming van het College van B&W. Het plan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad van Leudal met de mogelijkheid om te reageren. Hier is door de gemeenteraad geen gebruik van gemaakt.
1.3 Ligging En Grens Van Het Plangebied
Figuur 1: Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Zoals in bovenstaande figuur is te zien is het plangebied gelegen ten noorden van de kern van Roggel en ten zuiden van de kern Heibloem. Verder is het plangebied gelegen in het buitengebied aan de doorgaande weg N279 (Nijken).
Het plangebied Nijken 18 te Roggel is kadastraal bekend als gemeente Roggel, sectie H, nummers 1710, 2246, 2245, 2343, 301, 928, (ged.)
1.4 Vigerende Bestemmingen
De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Leudal. Ter plekke van het plangebied (locatie Nijken 18 te Roggel) vigeren meerdere bestemmingsplannen, te weten het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' ter plaatse van het vigerende bouwvlak dat op 19 april 2017 is vastgesteld en het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van de gemeente Leudal, dat op 4 september 2019 is vastgesteld. Naast de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de huisvestingsplannen vigeert ook het bestemmingsplan .
De volgende bestemming is voor het plangebied van toepassing:
Enkelbestemmingen:
- 'Agrarisch met waarden - 2'';
Dubbelbestemming:
- 'Waarde – Archeologie 4 (deels)';
- 'Waarde – Archeologie 5 (deels)';
Aanduidingen:
- aanduiding 'bouwvlak';
- functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen';
- functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-landschappelijke inpassing';
- gebiedsaanduiding: overige zone - boringsvrije zone';
- gebiedsaanduiding 'overige zone-landschappelijke elelementen';
- gebiedsaanduiding: vrijwaringszone - molenbiotoop.
Het realiseren van het planvoornemen is niet mogelijk volgens de vigerende bestemmingsplannen. Binnen het vigerende bouwvlak (in zijn geheel gelegen binnen het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' is het planvoornemen zowel vanuit de bouwregels (planvoornemen past ruimtelijk niet binnen het vigerende bouwvlak) en vanuit de gebruiksregels (huisvesting van in totaal 200 tijdelijke werknemers) is qua gebruik niet toegestaan. Om die reden wordt enerzijds het bouwvlak vergroot ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' gelegen ter plaatse van het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' (zodat de bebouwing toegelaten is) en anderzijds worden de gebruiksregels aangepast (zodat huisvesting van 200 tijdelijke werknemers mogelijk wordt gemaakt).
Daarnaast geldt het paraplu-bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal' (vastgesteld 13 juli 2021). Het doel van dit bestemmingsplan is als volgt:
'De gemeenteraad heeft daarom op 11 februari 2020 nieuwe uitgangspunten vastgesteld met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers. Op basis hiervan is het beleidskader opgesteld met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners. De term 'overige woonurgenten' wordt niet mee gebruikt. Een woonurgent is immers geen doelgroep op zich, maar geeft een (acute) behoefte aan van een woningzoekende. Woonurgentie kan ook binnen het reguliere woningaanbod (zelfstandige bewoning) aan de orde zijn. Wij kiezen er daarom voor om ons nieuwe beleid te richten op de huisvestingsvorm (onzelfstandige bewoning).
Aan de hand van dit nieuwe beleid kunnen initiatieven worden ontwikkeld, getoetst en gerealiseerd. Het beleidskader zal separaat door de gemeenteraad worden vastgesteld en dient als zelfstandig toetsingskader voor aanvragen omgevingsvergunning of verzoeken tot herziening van bestemmingsplan(nen).
Het voorliggende bestemmingsplan (ook paraplubestemmingsplan genoemd) heeft tot doel de bestaande afwijkingsregels van de vigerende bestemmingsplannen, met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners te laten vervallen, in zowel de kernen als het buitengebied (in de vigerende bestemmingsplannen van de bedrijventerreinen zijn géén afwijkingsmogelijkheden opgenomen). Deze vigerende bestemmingsplannen bevatten namelijk binnenplanse afwijkingsbepalingen die het mogelijk maken – binnen de voorwaarden van die bepaling(en) en mits ruimtelijk aanvaardbaar – huisvesting voor internationale werknemers én andere kamerbewoners te vergunnen en te (laten) realiseren, ook als die in strijd zijn met het nieuwe beleidskader. De aanpassing van de bestaande bestemmingsplannen is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat plannen, in strijd met het nieuwe beleidskader, alsnog gerealiseerd kunnen worden.'
Onderhavig bestemmingsplan wordt aldus getoetst aan de nieuwe beleidsregels en middels onderhavig bestemmingsplan planologisch-juridisch vastgelegd.
Naast dit paraplu-bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied tevens het paraplubestemmingsplan 'Duurzame Energie'. Dit paraplu-bestemmingsplan heeft geen relatie met onderhavig planvoornemen.
Om het vigerende bestemmingsplan te kunnen wijzigen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Leudal plaatsgevonden.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beleid & Regelgeving
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (Povi). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' en de betreffende beleidsstukken/visies.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes.
Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'.
In een uitspraak van 22 maart 2019 geeft de voorzieningenrechter aan dat het college de bouw en het gebruik van logies-verblijven voor 300 mensen in America terecht niet als stedelijk ontwikkelingsproject heeft aangemerkt (ECLI:NL:RBLIM:2019:2684). Het gebied waar logiesverblijven zouden worden gerealiseerd grensde in deze Limburgse zaak aan andere vakantieparken en een grootschalige bedrijfsloods met parkeervoorziening en werd omsloten door een provinciale weg. De bebouwing op het perceel werd grotendeels aan het zicht onttrokken door de aanleg van groene taluds en een groenstrook. Dit maakte dat de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel kwam dat het project naar zijn aard past binnen de omgeving.
Bij onderhavig planvoornemen is er sprake van de toevoeging van 170 personen die ook rechtstreeks op de provinciale weg zijn ontsloten en waarbij de bebouwing ook grotendeels aan het zicht is onttrokken. Derhalve is onderhavig planvoornemen vergelijkbaar en ook niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken.
Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Limburg verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied''.
Figuur 3: Uitsnede Povi met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.
2.2.2 Omgevingsverordening 2014 en doorkijk Omgevingsverordening Limburg 2021
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie) specifieke regelgeving geldt. Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn ter plaatse van het plangebied geen bijzondere beschermingsgebieden in de verordening opgenomen.
Ontwerp-wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014
Een gedeelte van de omgevingsverordening treedt eerder in werking. Dit betreft aspecten over tijdelijke werknemers en de toepassing van SNF-normen. Deze toepassing geschiedt bij onderhavig planvoornemen.
Doorkijk Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening zal pas met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Huisvesting van tijdelijke werknemers voor agrarische bedrijven in het buitengebied betreft goede ruimtelijke ordening. Hiervoor zijn specifieke instructieregels opgenomen ten aanzien van het toepassen van de SNF-normen. Dat is bij onderhavig planvoornemen gebeurd.
Op de website van de provincie Limburg is tevens het volgende opgenomen:
'De Provincie Limburg staat voor ‘een inclusieve, open en participatieve samenleving.’ Waar mogelijk leveren wij een bijdrage om de integratie van nieuwkomers te bevorderen. Wij helpen gemeenten om huisvesting te organiseren die voldoet aan het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).'
Tevens heeft de provincie Limburg beleid vastgesteld (visie internationale werknemers Limburg). Het gemeentelijke beleid sluit aan bij de in deze visie opgenomen provinciale doelstellingen en uitgangspunten (o.a. SNF-normen).
De provincie Limburg heeft tevens in het kader van vooroverleg aangegeven volledig achter onderhavig planvoornemen te staan. Tevens is de provincie Limburg nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het beleid van de gemeente Leudal zoals dat is vastgelegd in het paraplu-bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal'.
2.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal'
In dit beleid is verwoord in welke gevallen medewerking wordt verleend aan intiatieven voor het huisvesting van tijdelijke werknemers zoals met onderhavig planvoornemen het geval is. Het planvoornemen van initiatiefnemer valt in de categorie 'grootschalige huisvesting'. Derhalve zijn onderstaande beleidsregels van toepassing:
6.1 Algemene regels voor grootschalige huisvesting
a. grootschalige huisvesting binnen woonkernen is niet toegestaan;
b. de huisvesting moet, los van de regels in deze beleidsnota, voldoen aan de overige regels van een goede ruimtelijke ordening;
c. er moet, los van de regels in deze beleidsnota, te alle tijden sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
d. van grootschalige huisvestingsconcepten is sprake bij het huisvesten van meer dan 30 personen. Voor het huisvesten van minder dan 30 gelden de regels van hoofdstuk 4.
e. wanneer de behoefte aan huisvesting van internationale werknemers niet meer noodzakelijk is, wordt de bebouwing verwijderd. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning;
f. het aantal te huisvesten personen is gerelateerd aan de locatie met een maximum van 225;
g. in grootschalige huisvestingen mogen géén gezinnen met kinderen onder de 18 worden gehuisvest. Hiervoor is deze vorm van huisvesting niet geschikt. Deze huisvesting moet plaatsvinden in reguliere woningen bestemd voor eengezinshuishoudens;
h. huisvesting in (sta)caravans, tenten, auto's en vergelijkbaar niet is toegestaan. Op en/of bij (agrarische) bedrijven ook niet in woonunits;
i. per persoon is minimaal 10 m² verblijfsgebied aanwezig;
j. er mogen maximaal 2 personen per (slaap)kamer gehuisvest worden;
k. per vier personen moet een toilet en badruimte aanwezig zijn;
l. de accommodatie moet voorzien zijn van voldoende kookgelegenheid, minimaal 4 kookpitten Bij meer dan 8 personen 1 pit per 2 personen, Bij meer dan 30 personen minimaal 16 pitten;
m. de huisvesting moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, conform de meest actuele Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal;
n. de huisvesting is enkel bedoeld voor short stay huisvesting;
o. de huisvesting moet voldoen aan regels van het Bouwbesluit 2012. Voor grootschalige huisvesting gelden de eisen van de logiesfunctie;
p. De huisvesting is enkel bedoeld voor internationale werknemers
Toetsing artikel 6.1:
a. De huisvesting is niet gelegen binnen een woonkern;
b. Het plan voldoet aan regels van goede ruimtelijke ordening. Vanuit milieuwetgeving zijn er géén onevenredige belemmeringen. Stedenbouwkundig gezien is een eenlaagse bebouwing inpasbaar en de impact op de omgeving is gering.
c. Uit de milieutoets is gebleken dat er géén onevenredige aantasting ontstaat van het woon- en leefklimaat van de omgeving.
d. Doordat meer dan 30 personen worden gehuisvest is sprake van een grootschalige huisvesting, welke hier inpasbaar is;
e. In de vergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat wanneer de behoefte aan huisvesting van internationale werknemers niet meer noodzakelijk is, de bebouwing verwijderd moet worden. De uitbreiding van het bouwvlak mag enkel gebruikt worden voor de huisvesting van internationale werknemers en geen andere bedrijfsmatige activiteiten, dit vastgelegd in de regels;
f. Er worden in totaal minder dan 225 personen gehuisvest (200 personen);
g. In het bestemmingsplan en omgevingsvergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat géén gezinnen met kinderen onder de 18 worden gehuisvest. Dit moet ook uit de aanvraag omgevingsvergunning blijken;
h. De huisvesting vindt plaats in een nieuw te realiseren kwalitatieve huisvesting;
i. Per persoon is 10 m² verblijfsgebied aanwezig;
j. Er worden maximaal 2 personen per slaapkamer gehuisvest;
k. Per 4 personen is een toilet en badruimte beschikbaar;
l. Er zijn per woonunit voldoende kookgelegenheden;
m. Op eigen terrein worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd.
n. De huisvesting wordt gebruikt worden voor shortstay, geen definitieve bewoning.
o. De huisvesting moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit wordt getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning;
p. De huisvesting is enkel bedoeld voor internationale werknemers, geen andere kamerbewoners: Dit zal tevens als voorwaarde in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning worden opgenomen.
Artikel 6.2 Locatiecriteria
a. Grootschalige huisvesting binnen de bouwvlakken van agrarische bedrijven is in beginsel mogelijk. Grootschalige huisvesting op andere locaties liggen bij voorkeur in de kernrandzone (niet direct aangrenzend aan woonwijken) en de randen van bedrijventerreinen, in de nabijheid van de werkgelegenheidsgebieden. De locatie moet voorzien in goed verblijfsklimaat voor de tijdelijke werknemers;
b. In beginsel gaat het huisvesten van tijdelijke werknemers in bestaande complexen (en binnen de bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan) vóór nieuwbouw van huisvesting (op een locatie waar het bestemmingsplan dit niet mogelijk maakt). Dit om leegstand en verloedering te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan een leegstaand klooster, leegstaande stallen e.d. Is een leegstand gebouw niet geschikt te maken voor huisvesting, dan gaat sloop én nieuwbouw op de slooplocatie vóór op nieuwbouw op een nieuwe ‘braakliggende’ locatie. Indien de huisvesting nieuwbouw op een ‘nieuwe’ locatie betreft, wordt de voorwaarde gesteld dat op een andere locatie sanering moet plaatsvinden van oude gebouwen in gelijke omvang die hun functie hebben verloren. Dit geldt niet als huisvesting op eigen terrein nieuw wordt gerealiseerd, binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Er moet bij ieder initiatief sprake zijn van een integrale kwaliteitsverbetering.
c. de huisvesting krijgt geen generieke woonbestemming;
d. het openbare gebied moet de voorziening op een goede wijze kunnen ontsluiten, zowel voor autoverkeer, bussen als voor fiets- en voetgangers. Bij voorkeur nabij openbaar vervoer;
e. de gebouwen en bouwwerken hebben een goede ruimtelijke-stedenbouwkundige inpassing en een goede esthetische kwaliteit (ter beoordeling van de commissie ruimtelijke kwaliteit, ook al ligt de bebouwing in een welstandsvrij gebied);
f. de regels van de nota Kwaliteit zijn ook van toepassing (landschappelijke inpassingkwaliteitsbijdrage);
g. de grootte van de huisvesting (aantal personen) en het maximaal aantal huisvestingslocaties moet zijn afgestemd op de omgeving en de omliggende woonkern(en Dit betekent dat er een maximum gesteld kan worden aan het aantal huisvestingen, als hierdoor de belasting op een woonkern of de omgeving te groot wordt;
h. bij huisvesting bij het eigen bedrijf, moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
i. Huisvesting op recreatieve locaties is niet wenselijk. Recreatieterreinen zijn bestemd voor toerisme en recreatie. De tijdelijke huisvesting van internationale werknemers op recreatieterreinen maakt een verblijf voor toeristen minder aantrekkelijk. Huisvesting op recreatieterreinen is alleen mogelijk indien de huisvesting op een óf te saneren óf te revitaliseren recreatieterrein plaatsvindt. Dit is tijdelijk mogelijk onder voorwaarde dat (een deel van) de inkomsten worden gebruikt om de sanering of revitalisering van het betreffende recreatieterrein te bekostigen. Zowel bij sanering als revitalisering is het van belang dat de planologische medewerking aan huisvesting van internationale werknemers aan een duidelijke termijn wordt verbonden (maximaal 5 jaar). Een combinatie van huisvesting en recreatieverblijf is niet toegestaan. Uitzondering op de tijdelijkheid is enkel mogelijk als blijkt dat de locatie, rekening houdend met de overige bouwstenen, geschikt gemaakt kan worden voor een permanente huisvesting van internationale werknemers. De recreatieve bestemming dient dan wel onttrokken te worden.
Toetsing artikel 6.2
a. De huisvesting moet binnen het bouwvlak liggen van het agrarische bedrijf: Om hieraan te kunnen voldoen moet het bouwvlak vergroot worden hetgeen onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt. Het oppervlak van het bouwvlak wordt vergroot van ca. 2.5 ha naar ca. 3.5 ha. De gemeente werkt mee aan de vergroting van het bouwvlak, maar wel onder de voorwaarde dat het uit te breiden gedeelte van het bouwvlak enkel gebruikt mag worden voor de huisvesting van internationale werknemers. Hierdoor wordt voorkomen dat op deze plek andere bedrijfsmatige activiteiten kunnen plaatsvinden. Reden om hieraan mee te werken is dat het bedrijf de werknemers nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering. Het betreft een jong, innovatief bedrijf dat een belangrijke werkgever is in Leudal. Onderhavige locatie is de beste locatie voor het bedrijf om de mensen te huisvesten. Initiatiefnemer woont zelf op de bedrijfslocatie en heeft aangetoond dat huidige huisvestingen geen overlast geven in de omgeving. Door het bouwvlak te vergroten vervalt de strijdigheid met het beleid dat de huisvesting buiten het bouwvlak is gelegen;
b. Op de locatie zijn geen bestaande gebouwen aanwezig waar huisvesting in kan plaatsvinden. Nieuwbouw is daarom mogelijk. Hiermee kan tevens direct een goede huisvesting, afgestemd op de wensen van de bewoners, worden gerealiseerd;
c. De huisvesting krijgt in het bestemmingsplan de aanduiding 'huisvesting internationale werknemers'. Regulier wonen is niet toegestaan;
d. De locatie is goed te bereiken en goed te ontsluiten;
e. De gebouwen en bouwwerken moeten een goede ruimtelijke-stedenbouwkundige inpassing en een goede esthetische kwaliteit hebben. Het conceptplan is voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit en de Kwaliteitscommissie. Beide commissies hebben (onder voorwaarden) positief geadviseerd over het plan (in combinatie met de landschappelijke inpassing);
f. Het plan is positief beoordeeld door de Kwaliteitscommissie. De kwaliteitsbijdrage is vastgesteld;
g. De locatie kan het huisvesten van 200 personen goed dragen. Hierdoor zal geen onevenredige overlast voor de omgeving ontstaan, ook rekening houdend met de door initiatiefnemer gevoerde omgevingsdialoog en het nog te overleggen beheersplan;
h. Zie lid a;
i. Niet van toepassing. Het betreft geen recreatieve locatie.
6.3 Huisvesten bij het eigen bedrijf
In voorkomende gevallen heeft het de voorkeur van de ondernemer om de huisvesting voor internationale werknemers bij het eigen bedrijf te realiseren. In Leudal geldt dit vooral bij de agrarische bedrijven met arbeidsintensief werk. Dit heeft voordelen voor zowel de ondernemer als de werknemer zelf (bijvoorbeeld minder reistijd, goed beheer, goed toezicht, binding werkgever en werknemer). In het verleden heeft de vrees bestaan dat deze situatie kan leiden tot uitbuiting. In deze tijd van een ‘tekort aan tijdelijke werknemers’ is dit minder waarschijnlijk. De tijdelijke werknemers hebben snel een andere werkgever gevonden als ze minder tevreden zijn over de huisvesting. Desalniettemin wordt enkel meegewerkt aan grootschalige huisvesting als een ondernemer voldoende aannemelijk maakt dat de huisvesting voldoende kwaliteit heeft. Tevens zal hij, via een accountantsverklaring of vergelijkbaar, duidelijkheid moeten geven over huurprijs en op welke wijze deze betaald dient te worden. De huisvesting op eigen terrein moet afgestemd zijn op de behoefte van de eigen bedrijfsactiviteiten zijn en de omgeving moet deze huisvesting kunnen dragen. De huisvesting op eigen terrein is primair bedoeld voor eigen werknemers, die daadwerkelijk bij het betreffende bedrijf werken, aan te tonen middels een accountantsverklaring of vergelijkbaar. De huisvesting is afgestemd op de behoefte van het bedrijf. Voorzieningen mogen, bij leegstand, gedeeld worden met andere (agrarische) bedrijven. Grootschalige huisvesting is ook mogelijk op de locatie van een stoppende agrariër (vrijkomende agrarische bebouwing (vab)), mits de financiële middelen die gegenereerd wordt met de huisvesting van internationale werknemers worden gebruikt voor kwaliteitsverbeteringen, o.a. het saneren van bestaande gebouwen en bouwwerken.
Toetsing
Zoals ook al gesteld onder 6.2 heeft het bedrijf veel internationale werknemers nodig voor uw bedrijfsvoering (zie ook par. 3.2). Het oogsten van zacht fruit moet handmatig gebeuren om een goede kwaliteit te waarborgen. Om de internationale werknemers beter te kunnen binden aan uw bedrijf, is goede kwalitatieve huisvesting bouwen bij uw bedrijf noodzakelijk. Op deze locatie kan tevens goed toezicht worden gehouden (één van uw directeuren woont bij het bedrijf, een andere directeur om de hoek) en worden de woon-werkbewegingen grotendeels voorkomen. Ook ontstaat een goede binding met de werkgever. Ten aanzien van het inhouden van de huisvestingkosten wordt voldaan aan de normen van SNF. Hiermee wordt voldaan de de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet Aanpak Schijnconstructies en de bijbehorende Amvb.
Huisvesting aan derden is niet aan de orde.
6.4 Omgevingsdialoog
In dit onderdeel van het beleid staat samengevat dat er een goede omgevingsdialoog gevoerd moet worden.
Toetsing
Initiatiefnemer heeft in de zomer van 2021 een uitgebreide omgevingsdialoog gevoerd. De omwonenden binnen een straal van 350 meter zijn ingelicht over het plan en in de gelegenheid gesteld wensen en bedenkingen te uiten. De omwonenden staan niet onwelwillend tegenover het initiatief. Wel stelt één van de omwonende de voorwaarden dat de huisvesting niet verhuurd mag worden aan internationale werknemers die bij andere bedrijven werken en dat buiten het piekseizoen in de zomer (ca. 10 weken), de huisvesting voor maximaal 50% benut mag worden. Initiatiefnemer heeft aangegeven hierin mee te gaan. De omwonenden geven aan dat ze vertrouwen in initiatiefnemer hebben om mogelijke overlast te voorkomen.
6.5 SNF-norm
In deze voorwaarde is samengevat opgenomen dat een initiatief aan de SNF-normen moet voldoen.
Toetsing
Initiatiefnemer is SNF-gecertificeerd en zal dit blijven. De nieuwbouw die is voorzien zal aan alle onderdelen van deze certificering voldoen.
6.6 Lokale behoefte
De huisvester moet aantonen dat hij hoofdzakelijk de lokale behoefte bedient. Dit om te voorkomen dat in Leudal huisvesting wordt gerealiseerd voor bedrijven die niet in Leudal gevestigd zijn dan wel voor tijdelijke werknemers die niet in Leudal werkzaam zijn.
Toetsing:
Zie paragraag 3.2 waar nader op behoefte wordt ingegaan.
6.7-6.8 Beheer, registratie en toezicht, toezicht en handhaving
In dit onderdeel van het beleid stelt de gemeente Leudal voorwaarden hoe met beheer, registratie en toezicht moet worden omgegaan.
Toetsing
Inittiatiefnemer heeft hiervoor een beheerplan opgesteld waarin deze aspecten nader zijn uitgewerkt. De gemeente Leudal heeft dit plan in bezit en geaccordeerd.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijk beleid voor de huisvesting van tijdelijke werknemers.
2.3.2 Structuurvisie Leudal
De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de 'Kleinschalige dekzandlandschapszone'. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende:
'De kleinschalige dekzandlandschapszone is gelegen ten noorden van Heythuysen en Roggel en loopt van Roggel door naar Neer. Ruimtelijke kenmerken zijn de kleinschaligheid met afwisselend woon- en landbouwkavels. Het landschap heeft een kleinschalig en besloten karakter.
Er is sprake van een hoge bebouwingsdichtheid in het gebied, met een concentratie langs de wegen. De ruimtelijke kwaliteiten van het gebied worden bepaald door de veel voorkomende bebouwing. De doorgaande wegen vormen vaak linten van bebouwing.
In het gebied is de Roggelse beek gelegen. Deze beek maakt, tezamen met de overige beken in de gemeente (die vooral in de Terrassenlandschapszone gelegen zijn) een belangrijk onderdeel uit van de ecologische en landschappelijke structuur. Behoud en versterking van de ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de beek staat dan ook voorop.
Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema's van toepassing:
• Wonen en Woonomgeving;
• Economie en Werkgelegenheid;
• Omgevingskwaliteit;
• Mobiliteit.
Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal.
2.3.3 Nota Kwaliteit
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' (waarvan in casu sprake is) is de Nota Kwaliteit van kracht (in de structuurvisie Leudal en de Nota Kwaliteit Leudal is het Limburgs Kwaliteitsmenu vertaald).
In z'n algemeenheid betreft de Nota Kwaliteit een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Leudal toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijzen tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'.
Nota Kwaliteit in relatie tot planvoornemen
Onderhavig planvoornemen betreft een ingreep in het buitengebied ten opzichte van de bestaande situatie. De te bouwen nieuwe gebouwen dienen, voor zover mogelijk en noodzakelijk is, te worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. Dit is een eis die voortvloeit uit Nota Kwaliteit.
Gezien de ligging van de nieuwe bebouwing, aansluitend aan en achter de aanwezige bebouwing (aanwezige loods en kas) en aansluitend aan het erf van initiatiefnemer, blijft er sprake van een ruimtelijk passende locatie.
De nieuwe bebouwing is beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg en derhalve is een inpassing uitgewerkt (zie bijlage 2 van de regels). De Kwaliteitscommissie van de gemeente Leudal heeft dit landschapsplan beoordeeld en akkoord bevonden (zie bijlage 2).
Figuur 4: uitsnede landschapsplan van de uitbreiding van het bouwvlak
Kortom, aan de eisen die worden gesteld in de Nota Kwaliteit kan worden voldaan en derhalve vormt de Nota Kwaliteit geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
2.3.4 Welstandsbeleid Leudal
Op 16 november 2010 heeft de gemeenteraad van Leudal ingestemd met de welstandsnota ‘Leudal’ en met ingang van 23 december 2010 is de welstandsnota in werking treden. Deze is inmiddels vervangen door de nota 2014-2020. In de welstandsnota wordt ten aanzien van het buitengebied van Leudal aangegeven dat het gebied in hoofdzaak bestaat uit (agrarische) bedrijven, woningen en overige bebouwing.
Ten aanzien van onderhavig plangebied wordt in de welstandsnota geen specifieke beschrijving opgenomen. Het plan dient te voldoen aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de nota te weten:
'Algemene gebiedstypologie
Dit gebied is overwegend in gebruik als agrarische gronden en natuurgebieden. Het is sporadisch bebouwd met incidentele objecten als agrarische bedrijfsgebouwen, vrijstaande oudere woningen aan historisch patroon van wegen, monumentale complexen zoals kasteel en/of boerderijen, (water) molens, recreatieve complexen en kleinschalige bedrijven. Het gebied is onderdeel van een grotere landschappelijke ordening van de beekdalzones en ontginningsgebieden. Opvallend zijn de visuele barrières van de Rijksweg N68 en de A2, spoorlijn, het kanaal Wessem – Nederweert.
Welstandsvisie
Het welstandsbeleid is vooral gericht op handhaving en versterken van de bestaande opzet binnen de bestaande landschappelijke gegeven. Daarnaast worden ook alternatieve (innovatieve) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande landschappelijke context kan in schaalgrootte sterk verschillen van de kleinschalige historische verkaveling en met boomgaarden en houtwallen omzoomde boerderijen. Bij de planvorming dient hiermee rekening te worden gehouden. Reclamevoering dient zorgvuldig behandeld te worden. De criteria zijn opgenomen in de welstandsnota ‘Leudal’. De gebiedsgerichte criteria kunnen een bijdrage leveren aan sturing naar de gewenste hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit voor de naaste omgeving maar ook voor de landschappelijke beeldwerking. Concrete criteria zijn beschreven in de beleidsnotitie ‘agrarische gebouwen in het buitengebied van Leudal’. In deze nota deze nota zijn gerichte regels opgenomen per staltype per gebied.'
Omdat onderhavig planvoornemen geen agrarisch gebouw betreft zijn de algemene criteria zoals opgenomen in de welstandsnota van toepassing.
Onderhavig planvoornemen is door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) beoordeeld en akkoord bevonden. Hieronder zijn uitsneden opgenomen van het voorgenomen bouwplan.
Figuur 5: Uitsneden bouwplan
2.3.5 Beleidsregel indieningsvereisten bij verzoeken om afwijken van het bestemmingsplan 2019
In deze beleidsregels geeft het college aan op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het houden van een omgevingsdialoog door initiatiefnemers van plannen waarvoor een juridisch-planologische procedure moet worden doorlopen. In de beleidsregels worden indieningsvereisten voor aanvragen vastgelegd waarin wordt aangegeven welke bescheiden moeten worden ingediend bij aanvragen tot vaststelling van een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan, danwel een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onderdeel handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening
Toetsing
Bij onderhavig initiatief wordt aan deze beleidsregel voldaan. De gemeente heeft een principeakkoord afgegeven voor het planvoornemen waarbij de aangeleverde stukken van de gevoerde omgevingsdialoog akkoord zijn bevonden.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
3.1 Gebiedsbeschrijving
Het plangebied is zoals in hoofdstuk één beschreven gelegen in het buitengebied van Roggel aan de straat Nijken op twee kilometer afstand van de zuidelijk gelegen kern van Roggel. Dit betreft een provinciale weg in het buitengebied met veel verkeer. Er is sprake van een mix van (agrarische) bedrijven en burgerwoningen.
De bedrijfslocatie is reeds in haar huidige vorm vele jaren aanwezig. De bedrijfslocatie kenmerkt zich door de aanwezigheid van meerdere loodsen met erf, een kas en een bedrijfswoning. Ook is er reeds een huisvestingsvoorziening voor 30 personen in een bestaand bedrijfsgebouw aanwezig. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het landschapsplan dat is bijgevoegd.
Figuur 6: Luchtfoto met aanduiding plangebied en omgeving
3.2 Planvoornemen
Bestaande situatie
Initiatiefnemer exploiteert al ca. 30 jaar op meerdere locaties in de gemeente Leudal een gespecialiseerd zachtfruitbedrijf. De zachtfruitkwekerij (een gezinsbedrijf dat inmiddels bestaat uit vier gezinnen) is gestaag gegroeid in deze periode. De teelten betreffen de volgende:
- a. rode bessen;
- b. blauwe bessen;
- c. frambozen;
d. overig zachtfruit.
De oogst van frambozen en rode bessen is, zoals op alle locaties van initiatiefnemer, alleen maar handmatig mogelijk. Blauwe bessen worden door sommige kwekers machinaal geoogst. Initiatiefnemer doet dit niet. Initiatiefnemer verkoopt haar eigen zachtfruit rechtstreeks aan de klanten in binnen- en buitenland. Kwaliteit is hierbij een speerpunt voor initiatiefnemer. Het zachtfruit van initiatiefnemer behoort kwalitatief tot het topsegment. Om deze hoge kwaliteit te kunnen behalen, is handmatige oogst de enige mogelijkheid. In Nederland zal er met kwaliteit een verschil met de buitenlandse markt gemaakt moeten worden om te kunnen concurreren. Derhalve voorziet initiatiefnemer een verdere verschuiving naar handmatig oogsten.
Voor de exploitatie van de teelten zijn veel arbeidskrachten noodzakelijk. Initiatiefnemer zal hierbij hoofdzakelijk gebruik maken van arbeidsmigranten. De behoefte aan arbeidsmigranten is uit te splitsen in twee delen, te weten:
- de oogstperiode;
- overige maanden van het jaar.
Figuur 7: Uitsnede bestaande situatie
Planvoornemen
Initiatiefnemer heeft met name op de locatie Nijken 18 te Roggel (en de hierbij dichtbij gelegen velden) grote behoefte aan het kunnen huisvesten van meer dan 30 arbeidsmigranten. Met name tijdens de oogstperiode in de zomer is deze behoefte aanwezig. Op dit moment is er al behoefte aan ca. 200 personen.
In de huidige situatie maakt initiatiefnemer, voor zover de arbeidsmigranten niet zelf kunnen worden gehuisvest, gebruik van uitzendbureaus om arbeidsmigranten in te zetten. Ook probeert initiatiefnemer arbeidsmigranten op andere locaties onder te brengen (bij o.a. collega-bedrijven).
Het kunnen huisvesten van arbeidsmigranten op de eigen bedrijfslocatie is cruciaal voor de bedrijfsvoering van initiatiefnemer. Voor de bedrijfsvoering zijn arbeidsmigranten een absolute noodzaak. Om een goede, gemotiveerde arbeidsmigrant te kunnen vinden en houden is kwalitatief goede huisvesting noodzakelijk. De arbeidsmigrant kan heden ten dagen steeds meer kiezen waar hij/zij gaat werken. Kwaliteit vormt hierbij een steeds belangrijker aspect. Daarnaast zorgt gebruik making van arbeidsmigranten via een uitzendbureau ervoor dat de kosten hoger zijn met als gevolg dat de arbeidsmigrant zelf hier financieel aan het einde van de maand over het algemeen nadeel van heeft ten opzichte van huisvesting rechtstreeks bij de agrariër. Het gevolg hiervan is dat de arbeidsmigranten die rechtstreeks in dienst zijn bij initiatiefnemer en ook bij initiatiefnemer worden gehuisvest financieel voordeel hebben en hierdoor ook gemotiveerder zijn om goed werk te leveren. Dit is weer positief voor initiatiefnemer om efficiënt en concurrerend te kunnen blijven ondernemen in de toekomst.
Daarnaast is initiatiefnemer SNF-gecertificeerd.
Locatie nieuwe permanente huisvestingsvoorziening
De voorziening is niet geheel binnen het vigerende agrarisch bouwvlak van initiatiefnemer gelegen. De uitbreiding bedraagt 170 personen ten opzichte van de bestaande huisvestingsvoorziening. Gezien de oppervlaktenorm van 12-15 m2 per arbeidsmigrant is er behoefte aan een gebouw met een vloeroppervlakte van ca. 2.550m2 exclusief overkappingen en dergelijke. Initiatiefnemer wenst zes gebouwen van 1 bouwlaag te realiseren. In deze gebouwwen worden eenheden gemaakt voor 4 personen met daarbij alle noodzakelijke voorzieningen (keuken-woonkamer, slaapkamers, badkamer-wc, etc.). De slaapkamers zijn geschikt voor 1 danwel 2 personen. De overige voorzieningen (technische installaties) zullen waarschijnlijk centraler worden gecreëerd in deze nieuwe gebouwen.
Door de gebouwen ruimtelijk te laten aansluiten op korte afstand van het bestaande huisvestingsgebouw en bestaande bedrijfsbebouwing van Nijken 18, ontstaat er een clustering van bebouwing ten behoeve van huisvesting. Tevens is er door de voorziene ligging sprake van een ruime opzet waarbij er ook buitenruimte aanwezig is voor de arbeidsmigranten. Tevens kan er op korte afstand worden geparkeerd door de arbeidsmigranten.
De grootte van de uitbreiding van het bouwvlak wordt mede bepaald door het bouwplan. Door de gekozen eenlaagse bebouwing ontstaat er een geringe impact op de omgeving, maar is er wel een groter bebouwingsoppervlak noodzakelijk. Dit bepaalde mede de vergroting van het bouwvlak.
Overige aspecten
- De huisvesting svoorzieing wordt alleen gebruikt voor eigen tijdelijke werknemers van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer en dus niet voor verhuur aan collega-agrarische bedrijven of derden;
- buiten het piekseizoen (ca. 10 weken) in de zomerperiode tijdens de oogstperiode mag de huisvestingsvoorziening (bestaande uit meerdere gebouwen) op de locatie Nijken 18 slechts voor 50 % (= maximaal 100 personen op de gehele locatie) gebruikt worden. Dit is mede besloten op basis van de gevoerde omgevingsdialoog.
Behoefte
Hieronder zal nog inzichtelijk worden gemaakt hoe de arbeidsbehoefte eruit ziet. Gedurende de oogstperiode in de zomer (dan worden rode bessen geoogst en daarnaast ook nog overige gewassen zoals frambozen en blauwe bessen) is er sprake van een piekperiode. Deze loopt van medio juli tot september. De startdatum is voornamelijk afhankelijk van het weer en van het gewas en type ras.
Voor de oogst hiervan (in totaal ca. 60ha medio 2023 waarvan 40ha binnen een straal van 5km van Nijken 18) zijn minimaal 200 tijdelijke werknemers noodzakelijk. Per hectare wordt er ca. 20 ton fruit geoogst. Van de gewassen frambozen, rode bessen en blauwe bessen is sprake van een gemiddelde oogst per uur van ca. 7kg (frambozen: 5kg, rode bessen: ca. 15kg, blauwe bessen ca. 7kg). Van de ca. 45ha rode bessen is een globale oogst te verwachten van 900 ton. Dit levert een arbeidsvraag van ca. 60.000 uur. Dit betekent gemiddeld over 10 weken 150 personen gemiddeld. Voor de overige 15ha is ca. 8 ha. frambozen. Bij een oogst van ca. 160 ton levert dit een arbeidsbehoefte van ca. 80 personen op gedurende 10 weken. Voor de resterende ca. 7ha blauwe bessen komt een oogst vrij van ca. 70 ton. Dit levert een arbeidsbehoefte van ca. 25 personen op.
Aanvullend aan deze piek in arbeidsbehoefte is er nog sprake van overige werkzaamheden gedureden het gehele jaar, zoals gewasonderhoud, sorteerwerkzaamheden, snoeien, aansturend personeel, etc. Initiatiefnemer heeft het gehele jaar ca. 80 personen jaarrond in dienst.
De afgelopen jaren zijn er in de piekperiode met enige regelmaat ca. 300 personen tegelijkertijd werkzaam geweest voor initiatiefnemer terwijl het areaal kleiner is dan nu als ook in de toekomst het geval zal zijn. Derhalve is er voor 200 personen altijd behoefte. Omdat initiatiefnemer voor enkele tientallen werknemers nog andere kleine huisvestingsvoorzieningen beschikaar heeft en er tevens sprake is van enkele tientallen vaste werknemers die in een reguliere woning in de regio wonen is een totale huisvestingscapaciteit van 200 personen passend voor initiatiefnemer op de locatie Nijken 18 te Roggel.
Figuur 8: Uitsnede planvoornemen
3.3 Ruimtelijke Structuur
Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de agrarische bebouwing, de omliggende landbouwgronden, de overige bebouwing ((agrarische) bedrijven en burgerwoningen) en de openbare wegen.
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de nieuwe bebouwing (slechts één bouwlaag waardoor deze ruimtelijk qua impact slechts beperkt zichtbaar zal zijn) gerealiseerd direct aansluitend aan de bestaande bebouwing. Hiervoor wordt de aanwezige fruitboomgaard ter plaatse van het plangebied gerooid inclusief het verwijderen van de teeltondersteunende voorzieningen die aanwezig zijn.
Voor een verdere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het bijgevoegde landschapsplan.
Kortom, de ruimtelijke effecten en ruimtelijke structuur zullen met onderhavig planvoornemen acceptabel zijn.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
4.1 Bodem
4.1.1 Bodemonderzoek
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.
Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.
De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.
De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Leudal is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen. De bodemfunctieklasse overig: landbouw/natuur is toegekend aan het plangebied.
De huidige (Wro) bestemming van het perceel is 'Agrarisch'.
Aanvullend hier op heeft Aelmans ECO BV een historisch bodemonderzoek uitgeveord (NEN5725), zie bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'In het kader van de beoogde bestemmingsplan wijziging met het beoogde doel om huisvesting te realiseren voor arbeidsmigranten op de onderzoekslocatie gelegen te Nijken 18 te Roggel, is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN-5725) uitgevoerd.
Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen realisatie wordt beoogd, is momenteel in gebruik als een containerveld, waarop rode bessen worden geteeld.
Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.
Omdat verder geen aanleidingen bestaan voor het aantreffen van bodemverontreinigingen, wordt de hypothese "onverdacht" voor de gehele onderzoekslocatie aangehouden.
Wij willen expliciet vermelden, dat het verlenen van een vergunning ter competentie is van het bevoegd gezag.'
Gelet op vorenstaande is een aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
4.1.2 Archeologisch onderzoek
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Leudal beschikt over eigen archeologiebeleid: Een archeologische beleidskaart voor de gemeente Leudal. Op deze beleidskaart is het plangebied grotendeels gelegen binnen een hoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologie 5'). Aan de noordwestzijde is een deel van het plangebied aangeduid als water (hier heeft in het verleden een waterbassin gelegen en is de bodem derhalve tot op grote diepte verstoord.
Figuur 9: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leudal
Ter plaatse geldt een vrijstellingsgrens van respectievelijk 1.000m2 en/of 40cm diepte. De grens wordt met het voorziene planvoornemen overschreden.
Er dient te worden opgemerkt dat in het verleden ter plaatse van het perceel waar de nieuwe bebouwing is voorzien diepgaande verstoring heeft plaatsgevonden. Naast het voorheen aanwezige waterbassin (waar een lage verwachtingswaarde geldt) is het plangebied/perceel reeds vele decennia intensief in gebruik voor zachtfruitdoeleinden. Hiervoor zijn meermaals teelten/aanwezige planten vervangen op het perceel. Bij de aanplant van planten (bijv. rode bessen) wordt voorafgaand aan de aanplant enerzijds beregening aangelegd (diepte sleuven werden hiervoor gegraven) en anderzijds werd het perceel geheel diepgespit (diepte ca. 80-90cm). Dit diepspitten (incl. bemesting, etc.) is van groot belang omdat het perceel vervolgens gedurende een lange periode (minimaal 10 jaar tot de volgende planten worden gezet) qua bodem niet verstoord wordt. Het is daarom voorafgaande aan de aanplant van nieuwe planten van groot belang om de gehele bodem tot grote diepte los te woelen en om te zetten. Dit heeft op het gehele perceel meermaals plaatsgevonden.
Hierdoor kan met zekerheid worden gesteld dat er tot een diepte van ca. 80-100cm sprake is van een verstoring van het perceel.
Omdat archeologische waarden niet volledig uitgesloten kunnen worden blijven de aanwezige dubbelbestemmingen behouden. Middels nader archeologisch onderzoek kan aangetoond worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn waardoor bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
4.2 Externe Veiligheid
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing. Derhalve is er een afweging gemaakt inzake externe veiligheid.
Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
Situatie plangebied
In de nabije omgeving van het plangebied (binnen 500 meter) zijn geen leidingen en inrichtingen gelegen. Op een afstand van ca. 700meter van het plangebied ligt een (alcoholische drankenfabriek) aan de Kunneweg 9 te Roggel. Bij deze drankenfabriek vindt opslag plaats van alcohol, brandbare aromaproducten, zuren en basen. Verder is bij de drankenfabriek een ammoniakkoelinstallatie aanwezig met minder dan 200 kg ammoniak als koelmiddel. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) en het invloedgebied van voornoemde drankenfabriek.
Kortom, dit onderdeel vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen moet op grond van artikel 7 van het Bevt en artikel 12 van het Bevb het groepsrisico worden beoordeeld. In veel gevallen kan dat beperkt blijven tot een beschrijving van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, maar ook dan is het verplicht om het advies van de Veiligheidsregio te vragen. De verantwoording (en het advies van de VR) kan beperkt blijven tot een beschrijving van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De motivatie daarvoor moet in de toelichting staan: namelijk dat het GR niet toeneemt en lager is dan de oriëntatiewaarde of het GR is en blijft lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.
Op deze weg vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen van de stofcategorieën brandbaar gas en brandbare vloeistof. Andere stofcategorieën worden niet in betekenisvolle mate vervoerd.
Het invloedsgebied van de N279 is gekoppeld aan het vervoer van brandbaar gas en reikt tot 355 meter.
De in de omgeving van het bouwplan gelegen N279 is gelegen op een afstand van ca. 0,13 km van het plangebied. Over de provinciale weg N279 worden alleen gevaarlijke stoffen met een bestemming in de buurt vervoerd, bijvoorbeeld LPG, benzine en diesel voor tankstations en propaan voor diverse toepassingen in het buitengebied.
De nieuwe huisvestingsvoorziening voor tijdelijke werknemers (170 personen extra naast de reeds toegestane 30 personen) op de locatie Nijken 18 te Roggel ligt binnen het invloedgebied van de N279. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van de N279 vormt geen belemmering voor de locatie voor de huisvesting van tijdelijke medewerkers. Er wordt namelijk voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Door de ligging binnen het invloedgebied van de N279 dient er door het bevoegd gezag invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Nu de omvang van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico kan gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Bij de beperkte verantwoording van het groepsrisico dient in elk geval ingegaan te worden op de aspecten bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Na ontvangst van het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord dient het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico op te stellen. De verantwoording van het groepsrisico dient opgenomen te worden in de toelichting van het bestemmingsplan dat de realisatie van de nieuwe huisvestingsvoorziening voor tijdelijke werknemers (170 personen extra naast de reeds toegestane 30 personen) op de locatie Nijken 18 te Roggel mogelijk maakt. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag in te gaan op het uitgebrachte advies van het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord.
Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
Bij het optreden van een BLEVE op de N279 ontstaat een drukgolf en hittestraling met scherfwerking en brand tot gevolg. Hierdoor vallen er veel slachtoffers en wordt de zelfredzaamheid van aanwezige personen negatief beïnvloed. Om dit te beperken wordt het volgende geadviseerd door de Veiligheidsregio:
- Overweeg het aanbrengen van een aarden wal (of ander afschermend element) tussen de huisvesting en de N279, met als doel rondvliegende scherven/puin af te schermen en de drukgolf af te buigen.
- Beperkt het glasoppervlak in de gevelconstructie gekeerd naar de N279.
- Voer de beglazing in de gevelconstructie gekeerd naar de N279 uit als gelaagd veiligheidsglas in een flexibele sponning. Het glas dient te voldoen aan klasse P2A conform NEN-EN 356 of gelijkwaardig, met als doel dat de effecten van buitenaf door scherfwerking worden beperkt. Het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie gekeerd naar de N279 moet voldoen aan brandklasse B volgens de NEN-EN13501-1.
In onderhavige situatie wordt voor de laatste optie gekozen (toepassing gelaagd veiligheidsglas). Dit is tevens als voorwaardelijke bepaling in de regels van onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.
Om veilig in de huisvesting te kunnen schuilen voor een toxische gaswolk, moet de mechanische ventilatie (indien aanwezig) voorzien zijn van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bijvoorbeeld in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld. Situeer daarbij de inlaat van de mechanische ventilatie van de risicozijde af. Indien het gebouw geheel is voorzien van natuurlijke ventilatie, is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden.
De bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen op een vervoersroute is sterk afhankelijk van de plaats van het incident. Als de brandweer op tijd ter plaatse is en mogelijkheden heeft om met bluswater een eventuele brand te blussen of een vrijgekomen giftige stof ter verdunnen of neer te slaan, dan zijn de effecten beperkt te houden.
In andere gevallen kan een incident leiden tot een volledige uitstroom van de inhoud van de beschadigde tank op het vervoermiddel.
Het is daarom belangrijk dat daar waar vervoer van gevaarlijke stoffen door de woonkernen in Leudal plaatsvindt, de hulpdiensten toegang hebben tot de incidentlocatie en de beschikking hebben over voldoende bluswater.
Ter plaatse van het plangebied is het mogelijk om het plangebied vanuit meerdere zijden te bereiken (vastgelegd in de regels en verbeelding dat een ontsluitingsweg van minimaal de volgende afmetingen/eisen:
- Een minimale vrije breedte van 4,5 meter;
- Over een breedte van minimaal 3,5 meter verhard;
- Een minimale vrije hoogte van 4,2 meter;
- Geschikt voor motorvoertuigen met massa van minimaal 14.600 kg.
De zelfredzaamheid van personen in het plangebied is goed. De bestemmingen binnen het invloedsgebied zijn niet bedoeld voor mensen die zich moeilijk zelf in veiligheid kunnen brengen (kinderen, bejaarden). Tevens zijn er voldoende vluchtroutes voor aanwezige personen die van het incident weg leiden.
Verder is er bluswater aanwezig (groot bassin is direct aangrenzend aan het plangebied gelegen met een capaciteit van minimaal 90m3 per uur gedurende 4 uur lang) waardoor er snel geblust kan worden. Omdat een waterbassin wordt gezien als een secundaire bluswatervoorziening is in afstemming met de veiligheidsregio ervoor gekozen om een permanente zuigbuis aan te brengen ter hoogte van het aanwezige waterbassin (dat altijd minimaal 360m3 water bevat). Hiermee is de bluswatervoorziening gegarandeerd.
Verder zal de nieuwbouw worden voorzien van centraal uitschakelbare ventilatie.
Ook zal er in de taal van de aanwezige bewoners informatie worden verstrekt in de vorm van risicocommunicatie zodat iedereen op de hoogte is van de risico's als gevolg van externe veiligheid.
Er zal sprake zijn vanregulier (maandelijks) onderhoud en controle van de (brand)veiligheidsvoorzieningen in de huisvesting. Deze controles worden vastgelegd in een logboek.
Transportleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
- 1. wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
- 2. wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).
In de omgeving van het plangebied bevinden zich binnen 500 meter van de grens van het plangebied geen transportleidingen. Gezien deze afstand vormen transportleidingen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Figuur 10: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Tevens gaan er geen hulpbehoevende personen (kinderen/bejaarden) verblijven in het plangebied. Hierdoor is de planontwikkeling, met inachtneming van de in de toelichting en planregens opgenomen voorwaarden, géén (extra) risico in het kader van externe veiligheid.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
4.3 Ecologie
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming.
De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime.
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Te allen tijde geldt dat de algemene wettelijke zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Ook bij handelingen die wel noodzakelijk zijn geldt de zorgplicht.
Ten behoeve van het planvoornemen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Bij de quickscan, die is uitgevoerd ter plaatse van de beoogde bouw van huisvestiging voor arbeids-migranten aan de Nijken 18 te Roggel, is op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Het plangebied kan tijdens de bloeiperiode van de bessenstruiken als foerageergebied dienen voor vogels en vleermuizen. Door de beoogde ontwikkeling zal dit gebied verloren gaan. Echter zal een nieuw bessenveld worden ingericht op een akker nabij de Roggelsche beek. Dit veld is circa 2,7 groter dan het huidige veld. Deze akker is nu als foerageergebied niet/minder geschikt, waardoor het verlies aan foerageergebied door de nieuwbouw ruimschoots wordt gecompenseerd. Tevens kan de locatie (incidenteel) gebruikt worden als leefgebied door de egel en het konijn. Voor beide soorten is geen sprake van essentieel leefgebied, is in de directe omgeving voldoende alternatief foerageergebied aanwezig en beide soorten zijn opgenomen in de bijlage van de Omgevingsverordening Limburg 2014, waardoor bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Limburg een vrijstelling geldt voor de aanvraag van een ontheffing voor de genoemde soorten.
Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.'
Kortom, op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde flora en fauna binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
Het planvoornemen heeft, als gevolg van de maatregelen zoals opgenomen in het inpassingsplan, een positief effect op ecologische waarden die aanwezig zijn binnen het plangebied.
- Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Leudal'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 2,5 kilometer van het plangebied. Onderhavig planvoornemen voorziet in een bouwfase en in een gebruiksfase.
Hierdoor is er een beperkte toename van stikstof te verwachten als gevolg van het planvoornemen. Ten aanzien van de bouw- en gebruiksfase geldt dat hiervoor een stikstofberekening met Aerius is uitgevoerd, zie bijlage 5. Deze berekening is worst-case uitgevoerd door voor iedere persoon 4 bewegingen per dag in te rekenen 365 dagen per jaar. De conclusie van dit onderzoek is dat het planvoornemen geen significant negatief effect zal hebben op beschermde natuurgebieden voor zowel de bouw- als gebruiksfase.
- Conclusie
Gelet op de beschikbare gegevens, het uitgevoerde onderzoek en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, daarop een schadelijk effect hebben. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
4.4 Hinder Als Gevolg Van Bedrijfsactiviteiten
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Beoordeling woon- en leefklimaat planvoornemen (huisvestingvoorziening 170 personen)
Voor deze beoordeling is het van belang de milieuaspecten geluid, stof, gevaar en geur te beoordelen.
Ten aanzien van geluid, stof en gevaar is reeds een beoordeling van dit aspect gemaakt in de aparte paragrafen van hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting. Hieruit blijkt dat er voor deze aspecten een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen is ter plaatse van het plangebied.
Ten aanzien van het aspect geur kan worden gesteld dat er in de omgeving van het plangebied (honderden meters afstand) geen agrarische bedrijven (veehouderijen) zijn gelegen. Tevens wordt het plangebied omringd door geurgevoelige objecten aan alle zijden die reeds een toetspunt vormen voor veehouderijen op grotere afstand. Kortom, in het kader van geur kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Beoordeling externe effecten planvoornemen (huisvestingvoorziening 170 personen)
Ten aanzien van voorzieningen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden gesteld dat deze gelijk te stellen is met de SBI-2008 code 5510 voor hotels en pensions. De grootste afstand betreft die voor geluid en betreft 10 meter. Binnen 10 meter van de rand van het plangebied zijn geen gevoelige objecten van derden gelegen, zie afbeelding hieronder. Tevens is vanwege de menging van functies (bedrijven, wonen, diverse wegen, overige functies) sprake van zogenaamd 'gemengd gebied' waardoor de richtafstand met 1 stap verlaagd kan worden. In onderhavig geval is dat niet noodzakelijk om aan de richtafstand te kunnen voldoen.
Spuitzones
Op 16 december 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over spuitzones in bestemmingsplannen. Het is vaste rechtspraak dat een richtafstand moet worden aangehouden tussen agrarische bedrijvigheid met mogelijk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en gevoelige functies als bijvoorbeeld huisvesting van werknemers. Deze richtafstand is 50 meter. In onderhavig bestemmingsplan is derhalve een 'spuitvrije zone' van 50 meter op de verbeelding opgenomen met een koppeling in de regels. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat voor de tijdelijke werknemers in de nieuwe huisvestingsvoorzieningen gegarandeerd.
Figuur 11: aanduiding bouwvlak met aanduiding afstanden tot derden
Tevens kan worden opgemerkt dat de ingangen van de nieuwe panden is gelegen aan de binnenzijde. De nieuwbouw zorgt daarmee ook voor een afschermende werking naar de omgeving.
Kortom, milieuzonering vormt gezien de aard van het planvoornemen en de ligging van gevoelige objecten en aanwezige bedrijven op (grote) afstand, geen belemmering voorde voorgenomen planontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- 3. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- 4. een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 5. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 6. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen
'Niet in betekenende mate' NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Figuur 12: uitsnede berekening NIBM-tool
Met de NIBM-tool van Infomil is berekend bij welke toename van verkeer er sprake is van een NIBM-ontwikkeling. Hieruit blijkt dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in een dergelijke hoeveelheid extra verkeer waardoor de conclusie kan worden getrokken dat het planvoornemen NIBM is.
Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing.
Onderhavig planvoornemen betreft het realiseren van een huisvestingsvoorziening voor 170 personen binnen het agrarisch bouwvlak. Het project leidt derhalve niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
4.6 Water
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.
- Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
- Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Op de kaarten van de gemeente Leudal van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Ter plaatse van de nieuwe bebouwing zal alleen huishoudelijk-sanitair afvalwater vrijkomen. Er zal hierbij conform gemeentelijke voorschriften een vetvangput met toebehoren worden aangelegd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal dit nader worden uitgewerkt incl. capaciteitsberekeningen.
Hemelwater dakverhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening (aanwezig waterbassin met noodoverloop op de omliggende in eigendom zijnde gronden, zie uitsnede landschapsplan).
Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=100.
De neerslag die afkomstig is van de nieuwe bebouwing, wordt in zijn geheel opgevangen.
Er is voorzien in de volgende nieuwe verhardingen:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing (6 nieuwe huisvestingsgebouwen) ca. 3.300m2;
- Nieuwe erfverharding ca. 1.000m2.
De norm van het waterschap is 100mm.
De benodigde capaciteiten zijn:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing (6 nieuwe huisvestingsgebouwen à 550m2) ca. 330m3;
- Nieuwe erfverharding ca. 100m3 (parkeerplaatsen worden met grastegels uitgevoerd waardoor hemelwater rechtstreeks infiltreert in de bodem ter plaatse);
Totaal: ca. 430m3
Capaciteit infiltratievoorziening (waterbassin) op het naastgelegen eigen terrein: ca. 7.500m3 (zie bijgevoegd luchtfoto voor de ligging aan de noordwestzijde). Deze capaciteit is voldoende om de 430m3 te kunnen bufferen. Tevens heeft het bassin een noodoverloop op de ruim 10ha omliggende fruitboomgaarden die in eigendom zijn van initiatiefnemer. Omdat het waterbassin wordt gebruikt voor het bevloeien van de eigen naastgelegen fruitboomgaarden wordt het vrijkomend hemelwater duurzaam gebruikt en infiltreert het ter plaatse in de bodem en behoeft er minder grondwater opgepompt te worden. Het bassin wordt deels 'gevuld' met vrijkomend hemelwater van bestaande bebouwing binnen het bouwvlak. Een deel van de aanwezige verharding wordt in de bestaande situatie reeds op een andere wijze afgekoppeld (zijdelingse afvloeiing, wadi). In het waterbassin is altijd sprake van een waterhoogte die lager is dan de hoogte van de dijk van het waterbassin. Initiatiefnemer zal er voor zorgen dat er altijd minimaal 430m3 ruimte beschikbaar is in het bassin.
Figuur 13: uitsnede luchtfoto
Figuur 14: Uitsnede kaart bodemdoorlatendheid Waterschap Limburg
Door de afdoende capaciteit van de infiltratievoorziening, behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd.
Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.
Tevens blijkt dat de bodemdoorlatendheid ter plaatse van het plangebied goed te noemen is. Derhalve zal het hemelwater ter plaatse van bijv. de semi-verharde parkeerplaatsen goed infiltreren.
In de infiltratievoorzieningen zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd.
Conclusie water
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
4.7 Geluid
- Inleiding
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
- Railverkeer
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidgevoelig object. Er zijn echter geen spoorwegen in de nabije omgeving van het plangebied gelegen. Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.
- Wegverkeer
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidgevoelig object. Gezien de afstand van het plangebied tot de nabij gelegen wegen (Nijken/N279 op een afstand van ca. 120-130 meter en Strubben op een afstand van ca. 75m) kan op basis van deze grote afstanden worden geconcludeerd dat waarschijnlijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB voldaan zal worden. Om dit zeker te weten is door Aelmans ROM BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Hieruit volgt dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan aan de randen van het bouwvlak.
Kortom, wegverkeerslawaai vormt voor onderhavig planvoornemen geen belemmering en een goed woon- en leefklimaat in de huisvestingsvoorziening is gegarandeerd.
- Industrielawaai
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Activiteitenbesluit een geluidgevoelig object. Omdat het plangebied niet is gelegen in de geluidscontour van omliggende bedrijven (bij paragraaf 4.4 is de afbeelding bijgevoegd met daarop de afstanden tot omliggende locaties) kan op basis van de richtafstanden een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De omliggende bedrijven betreffen op het Strubben het eigen bedrijf van initiatiefnemer met een richtafstand van 30 meter (afstand bedraagt meer dan 75 meter) en op Nijken 11a een niet-agrarisch bedrijf (magazijn van een kledingbedrijf) waar het bestemmingsplan categorie 1-2 bedrijven rechtstreeks toelaat en daarmee ook een richtafstand heeft van 30 meter terwijl de afstand ca. 40 meter tot het plangebied bedraagt.
Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving is in de paragraaf van de milieuzonering reeds aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op deze gevoelige objecten met zich meebrengt.
- Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
4.8 Kabels En Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Onderhavig planvoornemen voorziet mogelijk tot de aanleg van extra nutsvoorzieningen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van de aanwezigheid van alle nutsvoorzieningen waar eventueel op kan worden aangesloten.
4.9 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
4.9.1 Verkeersstructuur
Het planvoornemen (bouw nieuwe huisvestingsvoorziening voor 170 personen) leidt tot een toename van verkeer. De bestaande inrit van de bedrijfslocatie Nijken 18 te Roggel is van voldoende omvang dat deze niet gewijzigd hoeft te worden. Tijdens de 10 weken waarin de voorziening volledig bezet zal zijn zal sprake zijn van gecombineerd vervoer. Tevens zal er veel gebruik worden gemaakt van alternatieve vervoerswijzen (fiets, te voet). Ook zal sprake zijn van gecombineerd vervoer (4 personen per auto of zelfs nog meer bij busjes). Daarnaast vindt het vervoer in de huidige situatie ook reeds plaats omdat de personen werkzaam zijn op de locatie. Deze bewegingen zullen in de nieuwe situatie niet meer aanwezig zijn.
De extra verkeersbewegingen die er per dag extra komen (op basis van bovestaande enkele tientallen extra bewegingen) vormen geen probleem voor de aanwezige weg N279. Ook de bestaande inrit van de bedrijfslocatie behoeft als gevolg van het planvoornemen niet gewijzigd te worden. Hieronder is weergegeven hoe de interne route vanaf de inrit naar de huisvestingsvoorzieningen is voorzien.
Figuur 15: uitsnede plan met aanduiding interne verkeersroute + parkeerplaatsen
4.9.2 Parkeren
Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er sprake zijn van extra parkeerbehoefte. Door de realisatie van het grotere erf is er ruim voldoende ruimte beschikbaar om 96 (+50) extra auto's te kunnen parkeren. Deze ca. 146 stuks is ruim voldoende om aan de parkeerbehoefte voor de 170 personen te voldoen. De norm die toegepast moet worden bij huisvesting van tijdelijke werknemers betreft confrom de Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal 0,6 parkeerplaatsen per persoon. Dit betekent dat er in onderhavige situatie 170 x 0,6 = 102 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. Zoals hierboven beschreven en hieronder en hierboven is weergegeven zijn deze aantallen parkeerplaatsen aanwezig (ca. 146). Hierdoor kan parkeeroverlast op de openbare weg worden uitgesloten. Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Figuur 16: Uitsnede bouwplan met aanduiding parkeerplaatsen
4.10 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen.
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze worden verder uitgewerkt in de aanvraag voor omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 5 Juridisch Plan
Het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' van de gemeente Leudal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding (schaal 1: 2.000).
5.1 Wettelijk Kader
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
1. er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
2. er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
3. er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
5.2 Planonderdelen
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan . Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld.
Verbeelding
Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1: 1.000.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Financiële Haalbaarheid
De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.
Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën.
Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.
Tussen de initiatiefneemster en de gemeente Leudal wordt een anterieure overeenkomst gesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefneemster komen. Omdat er sprake is van een toename van bedrijfsbebouwing met meer dan 1.000 m² is sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Dit is verwerkt in de anterieure overeenkomst waarin ook de kosten/vergoeding in het kader van het LKM is verwerkt.
6.2 Procedure
Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft plan met de omgeving (ca. 300m vanaf het plangebied) gesproken (in zomer 2021). De omgevingsdialoog is uitgewerkt (incl. handtekeningen) en aan de gemeente Leudal overhandigd. Hieruit kwam naar voren dat er draagvlak voor het plan is in de omgeving. Zij hebben ook ter bevestiging hun handtekening gezet. Vanuit de omgeving zijn derhalve geen bezwaren te verwachten.
Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.
De gemeente Leudal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplan -procedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen maar meteen over zullen gaan tot de formele bestemmingsplanprocedure en daartoe het ontwerp ter visie zullen leggen. Het voorontwerpplan wordt gebruikt in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Formele procedure
Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het wijzigingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 7 oktober 2022 tot en met 17 november 2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan (Oud En Nieuw)
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan (oud en nieuw)
Bijlage 3 Kaart Landschappelijke Elementen
Bijlage 3 Kaart landschappelijke elementen
Bijlage 4 Kaart Natura 2000-gebieden
Bijlage 4 Kaart Natura 2000-gebieden
Bijlage 5 Nota Kwaliteit
Bijlage 6 Nota Parkeernormen
Bijlage 7 Molenbiotopen
Bijlage 1 Principebesluit
Bijlage 2 Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 2 Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Ecologisch onderzoek
Bijlage 5 Stikstofberekening
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek