Heide 24 te Heythuysen
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 02-07-2024 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Heide 24 te Heythuysen' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP23HyHeide24HEYTH-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan agrarisch gelieerde dagrecreatieve activiteiten
verbreedde agrarische activiteiten in de vorm van educatieve/recreatieve rondleidingen gecombineerd met horeca, interactief wandelpad, workshops koken c.q. worsten maken.
1.6 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 achtergevel
de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.8 achtergevel hoekwoning
de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als achtergevel wordt aangemerkt.
1.9 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
a. indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
b. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
c. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
d. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
e. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.
1.11 agrarisch hobbymatig gebruik
kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
1.12 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden.
1.13 agrarisch hulpgebouw
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.
1.14 antenne-installatie
zendinstallatie ten behoeve van telecommunicatie.
1.15 arbeidsmigrant
economisch actieve migrant wiens doel het is op eigen initiatief en op vrijwillige basis arbeid en inkomen te verwerven in een immigratieland.
1.16 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.18 bed & breakfast
een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.
1.19 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.20 bedrijf aan huis
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
•erotisch getinte bedrijvigheid
•detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.
1.21 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
1.22 bedrijfsvloeroppervlak
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.23 bedrijfswoning
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.24 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.25 beperkt kwetsbaar object
a.
1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
b. kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
c. hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
d. winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
g. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.26 beroep aan huis
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten, is niet toegestaan.
1.27 bestaand
a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
c. bestaande stikstofemissie: De stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
- een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt; dan wel
- een onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.
- indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als hiervoor bedoeld, is de bestaande stikstofemissie de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen in de fiscale jaarrekening en rekening houdend met de op dat tijdstip feitelijk aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofemissie.
1.28 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.29 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.30 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.31 bijzondere woonvorm
woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen/kamers zijn opgenomen met gemeenschappelijke voorzieningen, zoals begeleid wonen voor mindervalide personen, een woonzorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.32 boomkwekerij
een agrarisch bedrijf gericht op het bedrijfsmatig kweken/telen van bomen. Onder bomenteelt wordt tevens verstaan bomenteelt in potten.
1.33 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.34 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.35 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.36 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.37 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.38 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.39 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.40 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.41 buitenopslag
het opslaan van goederen in de buitenlucht.
1.42 chalet
een gebouw, geen recreatiewoning zijnde en niet fungerende als hoofdverblijf, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door één persoon of meerdere personen, die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, met dien verstande dat het gebouw geen vaste verankering aan de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is alsmede grotendeels uit hout of kunststof bestaat.
1.43 containerveld
een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.44 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning waaronder:
a. ateliers; en/of
b. attractieparken; en/of
c. bioscopen; en/of
d. bowlingbanen; en/of
e. casino's; en/of
f. creativiteitscentra; en/of
g. dansscholen; en/of
h. dierentuinen; en/of
i. evenemententerreinen; en/of
j. kinderboerderijen; en/of
k. musea; en/of
l. muziekscholen; en/of
m. muziektheaters; en/of
n. sauna; en/of
o. speeltuinen; en/of
p. theater; en/of
q. wellness.
1.45 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie voor de gebruikers van de ecolodges, waarbij waarbij overnachting niet is toegestaan.
1.46 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.47 duurzame locatie
Een duurzame locatie betreft in ieder geval een locatie waar een intensieve veehouderij is gevestigd. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van een locatie worden de volgende criteria gehanteerd:
a. ligging in of ten opzichte van extensiveringsgebied;
b. ligging in of ten opzichte van EHS, POG en/of natuurbestemming;
c. de afstand tot burgerwoningen en kernen;
d. goed woon- en leefklimaat van omringende functies;
e. uitbreidingspotentie van de locatie;
f. goede ontsluiting;
g. passend in het landschap en goede ruimtelijke inpassing in de omgeving.
Ook wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in de nabijheid van de locatie.
1.48 ecolodge
Een verblijfsaccommodatie die milieuvriendelijk is vervaardigd van duurzame materialen en die tevens duurzaam/milieuvriendelijk wordt gebruikt en een minimale impact heeft op de natuur/het milieu.
Een ecolodge is op ecologische wijze ontworpen en gebouwd, heeft een minimale impact op de natuur en betrekt de lokale gemeenschap. Daarnaast helpt het aangrenzende gebieden te beschermen en biedt toeristen een participatieve ervaring.
Een authentieke eco lodge voldoet daarnaast aan drie fundamentele principes van ecotoerisme:
1. De natuur moet worden behouden en beschermd.
2. De lokale gemeenschap moet ervan profiteren. Dit kan door bijvoorbeeld banen te verschaffen tegen een eerlijk salaris, maatschappelijke projecten op te zetten of educatie te bieden.
3. Er moeten interpretatieve programma's worden aangeboden om zowel medewerkers als toeristen iets te leren over de natuurlijke en culturele omgeving.
1.49 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.50 erotisch (getint) bedrijf
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 evenementen
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.
1.52 extensief agrarisch medegebruik
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de landschappelijke waarden.
1.53 extensieve veehouderij
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land.
1.54 extensiveringsgebied
een gebied waarbinnen het primaat ligt bij verbetering van groene en blauwe waarden en van de milieukwaliteit en waarbinnen op grond van de regels beperkingen gelden ten aanzien van de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is binnen een extensiveringsgebied niet toegestaan. Bestaande bouwmogelijkheden binnen het bestaande onbenutte bouwvlak én ter plaatse van het extensiveringsgebied blijven behouden.
1.55 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.56 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
1.57 geluidszoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.58 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;
1.59 gevoelig object
object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven;
1.60 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of warenhuizen plaatsvindt. Binnen glastuinbouw is bomenteelt in zijn algemeenheid toegestaan.
1.61 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.
1.62 hobbymatig
het niet-bedrijfsmatig, niet-commercieel maar als vrijetijdsbesteding uitvoeren van activiteiten. Vanuit deze activiteiten wordt geen hoofdinkomen gegenereerd.
1.63 hoeksituatie
een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een openbare weg, voet- en of fietspad of twee kruisende wegen.
1.64 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw.
1.65 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waarbij onderscheid wordt gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Bij de horecafunctie is tevens een buitenterras toegestaan.
1.66 categorie 1 'lichte horeca/dagzaken'
Hieronder vallen horecabedrijven die voor wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen (winkelondersteunende horeca) of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar kleine etenswaren en drank verstrekt worden. Deze zaken zullen voor wat betreft openingstijden ook aansluiten bij de winkelvoorzieningen. Criterium is de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke verordening. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Het is alleen toegestaan alcoholische dranken te schenken tijdens winkeltijden.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 1:
•automatiek (verkoopautomaat);
•broodjeszaak;
•croissanterie;
•koffiebar;
•lunchroom;
•tearoom;
•ijssalon (hoofddoel verstrekken van consumptie-ijs voor gebruik ter plaatse);
•traiteur (iemand die spijzen bereidt en aan huis bezorgt).
1.67 categorie 2 'horeca'
Hierbij gaat het om zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse. Vergeleken met categorie 1 hebben zij een drank & horecavergunning (zoals bistro, restaurant, eetcafé) en/of
zijn zij gedurende langere tijden geopend en hebben ze een verkeersaantrekkende werking (zoals snackbars, shoarma- en pizzeriazaken). Tevens kunnen zij over een bezorg- of afhaalservice beschikken.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 2:
•bistro;
•brasserie;
•restaurant;
•cafetaria;
•snackbar;
•shoarma/grillroom;
•met eventueel een bezorg- of afhaalservice (pizza, chinees).
1.68 categorie 3 'middelzware horeca'
Hieronder vallen zaken waarbij de exploitatie geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, eventueel in combinatie met het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd (zwaartepunt is verstrekken van dranken). Voor een goed functioneren zijn deze zaken ook een gedeelte van de nacht geopend. In principe valt ook het proeflokaal onder categorie 3, echter als het proeflokaal gecombineerd wordt met eten, valt het onder categorie 2.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 3:
•café;
•eetcafé;
•danscafé;
•grand café;
•bierhuis;
•biljartcentrum/snookercafé;
•proeflokaal.
1.69 categorie 4 'nachtverblijf'
Zaken van deze categorie zijn geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Dat kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld een restaurant.
De volgende horeca-inrichtingen vallen onder categorie 4:
•hotel;
•motel;
•pension;
•overige logiesverstrekkers.
1.70 categorie 5 'zware horeca'
Met de zware horeca worden de zaken aangeduid die gelet op vloeroppervlakte veel bezoekers trekken en waar geluid een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering. Onder deze categorie vallen zaken die geheel of in overwegende mate zijn gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansen, al dan niet met livemuziek en al dan niet in combinatie met het verstrekken van alcohol houdende dranken en etenswaren. Het casino is ook bij deze categorie zware horeca geplaatst, gelet op de bijzondere wetgeving waarmee deze vorm van vrijetijdsbesteding te maken heeft. Als zodanig veroorzaakt deze categorie aanmerkelijke hinder voor de omgeving.
De volgende horeca-inrichting onder categorie 5:
•zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik t.b.v. feesten, muziek, dansevenementen);
In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type indeling van de inrichting.
Onder categorie 5 vallen normaliter ook de volgende horeca-inrichtingen:
•dancing;
•discotheek;
•bar/nachtclub;
•casino of amusementscentrum, met horeca.
Echter worden deze functies in het buitengebied niet wenselijk geacht en derhalve niet toegestaan.
1.71 horecabedrijf
een bedrijf in de categorie 'lichte horeca', 'middelzware horeca' of 'zware horeca', dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, zulks met uitzondering van erotisch getinte bedrijven.
1.72 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.73 kamerbewoning
een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.
1.74 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.75 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid ten geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.76 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.77 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.78 kernrandzone
een zone van 200 meter rond de kern.
1.79 kwaliteitscommissie
de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.
1.80 kwetsbaar object
a. woningen, woonschepen en woonwagens, met uitzondering van:
1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2. scholen;
3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
1. kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.81 Limburgs Kwaliteitsmenu
het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012 en alle aanpassingen die daarin nog verwerkt zullen worden.
1.82 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.83 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.84 mid-stay
het bewonen van een ruimte tot maximaal negen maanden per jaar en per locatie.
1.85 nevenactiviteit
een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.
1.86 Nota kwaliteit
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij deze regels.
1.87 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.88 ondergeschikte detailhandel
detailhandel die niet zelfstandig functioneert, maar dient als aanvulling op en ter ondersteuning van een andere (hoofd)functie.
1.89 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). Bij de ondergeschikte horecafunctie is tevens een kleinschalig buitenterras toegestaan. Feesten en partijen worden niet toegestaan. Ondergeschikte horeca betreft 'lichte' horeca van categorie 1 (zie begripsbepaling 1.66 categorie 1 'lichte horeca/dagzaken').
1.90 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.91 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.92 onderkomen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.93 openbare weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen inclusief bermsloten (tertiare watergang/C-watergang) of zijkanten. Tot de openbare weg behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen. Watergangen met een primaire (A-watergang) of secundaire (B-watergang) functie behoren niet tot de openbare weg.
1.94 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.95 overkapping
een gebouw met minimaal een open wand.
1.96 paardenbak
Een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.
1.97 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.98 parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.99 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.100 peil
a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.101 permanente bewoning
het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden.
1.102 plattelandswoning
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
1.103 POL belangen
(ruimtelijke) belangen waarvan de provincie met haar Provinciaal OmgevingsPlan heeft aangeven dat die op provinciaal niveau van belang zijn.
1.104 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.
1.105 recreatiewoonverblijf
een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
1.106 ruimtelijke kwaliteit
de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
1.107 seizoenstandplaats
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel, gedurende 1 maart tot en met 31 oktober.
1.108 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
a. een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
b. een seksbioscoop of sekstheater;
c. een seksautomatenhal;
d. een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.109 servicepunt
verkoop- en informatiepunt ten behoeve van kleinschalige dienstverlening en kleinschalige detailhandel.
1.110 short stay
het bewonen van een ruimte tot maximaal vier maanden per jaar per locatie.
1.111 solitaire stalruimte
kleine gebouwtjes en/of stallen waarin het bestaand legaal gebruik, onder andere zijnde dierenverblijf, opslag van landbouwmachines en/of geoogste producten, mag worden voortgezet.
1.112 spuiwateropslag
overig bouwwerk ten behoeve van de opslag van spuiwater (afvalstof die bij luchtwassen ontstaat).'
1.113 stacaravan
onderkomen dat uitsluitend of in hoofdzaak dienst doet of kan doen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch niet bestemd is om regelmatig op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een motorvoertuig te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan aangebrachte wijzigingen en/of voorzieningen niet meer geschikt zijn om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan.
1.114 statische opslag
binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven en die niet bestemd zijn voor handel, zoals auto's, boten en caravans en dergelijke.
1.115 stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.116 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.
1.117 tijdelijke bewoning
het gebruiken van een zelfstandige woonruimte door één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden. Onder tijdelijke bewoning wordt niet verstaan recreatief nachtverblijf c.q verblijfsrecreatie.
1.118 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. Ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.
1.119 tuin
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.
1.120 tunnels
een constructie ter bescherming, vervroeging of verlenging van de teelt van tuinbouw- en fruitteeltproducten.
1.121 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan "Heide 24 te Heythuysen" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met IDN NL.IMRO.1640.BP23HyHeide24HEYTH -VG01.
1.122 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.123 verkoopstandplaats
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.124 verkoopvloeroppervlakte
de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen (de bruto vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging minus de oppervlakte van magazijnen en overige ruimten).
1.125 verwerkingsbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het verwerken van gewassen.
1.126 vloeroppervlakte
de oppervlakte van ruimtes binnen een gebouw ten behoeve van een in het bestemmingsplan benoemde vorm van gebruik.
1.127 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een hobbymatig agrarisch bedrijf, waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
1.128 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.129 voorgevel hoekwoning
de gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als voorgevel wordt aangemerkt.
1.130 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
a. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
b. indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
c. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
d. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.131 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.132 waterhuishoudkundige voorzieningen
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.133 weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.134 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
1.135 woning(en)
onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
a. aaneengebouwde woning: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een appartementencomplex en niet onderling gekoppeld.
b. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar ge!et op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
c. gestapelde woningen: woningen waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd.
d. halfvrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
e. hoekwoning: woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.
f. levensloopbestendige woning: een woning die het mogelijk maakt ook aan het eind van de menselijke levensloop zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, al dan niet met gebruik van zorg, waarbij de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op de begane grond bevinden.
g. recreatiewoning/recreatiewoonverblijf: een gebouw, geen bouwkeet, (sta-)caravan, chalet of bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.
h. vrijstaand geschakelde woningen: minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de woning met de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aaneengebouwd is aan de aan de andere zijde gelegen zijgevel van een hoofdgebouw.
i. vrijstaande woning: een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
j. zorgwoning: een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.
1.136 woonurgent
de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld.
1.137 zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel of achtergevel wordt aangemerkt.
1.138 zijgevel hoekwoning
de naar het openbaar gebied gerichte gevel van een hoekwoning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing als zijgevel wordt aangemerkt. De zijgevel van een hoekwoning ligt tevens in de voorgevelrooilijn.
1.139 zijgevellijn
een als zodanig op de verbeelding aangeduide bouwgrens die loopt langs de zijgevel van een hoekwoning tot aan de bouwperceelgrens.
1.140 zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.
2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. extensief recreatief medegebruik;
c. behoud en versterking van de aanwezige landschappelijke waarden, bestaande uit openheid en duidelijke begrenzingen in de vorm van beboste randen en beplanting langs (hoofd)wegen;
met de daarbij behorende:
d. groenvoorzieningen;
e. voorzieningen van algemeen nut;
f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.1.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
a. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd
3.2.2 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
h. ter waarborging van de externe veiligheid;
i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 9.1 in elk geval gerekend:
a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
b. detailhandel, met uitzondering van:
1. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
2. detailhandel in streekproducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - boerderijwinkel';
c. kamperen;
d. permanente en tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, met uitzondering van:
1. de bedrijfswoning;
2. wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
3. huisvesting van arbeidsmigranten ter plaatse van bestaande legale situaties;
e. beroep en/of bedrijf aan huis;
f. mestopslag:
g. co-vergisting, anders dan bestaand en met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - co-vergisting';
h. het houden van dieren onder de grond;
i. paardenbakken buiten het bouwvlak;
j. het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofemissie van het betreffende agrarische bedrijf;
k. het gebruik van bouwwerken voor geurgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - geurgevoelige functies'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
b. het ophogen van de gronden;
c. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
d. het verwijderen van duidelijke begrenzingen in de vorm van beboste randen en beplanting langs (hoofd)wegen;
e. het bebossen van gronden;
f. het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen of andere lijnvormige beplantingen.
3.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
d. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 4 Recreatie - Verblijfsrecreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van activiteiten gericht op verblijfsrecreatie;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing' voor landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt overeenkomstig het in artikel 4.4.1 bedoelde inpassingsplan;
c. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' uitsluitend voor een tuin;
d. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' tevens voor dagrecreatie;
met daarbij behorende:
d. wegen en paden;
e. groenvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen;
g. voorzieningen van algemeen nut;
h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
b. Het aantal ecolodges mag binnen het bestemmingsvlak maximaal 5 bedragen;
c. Het aantal ecolodges per bouwvlak mag maximaal 1 bedragen;
d. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
e. De (bedrijfs)gebouwen mogen uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
f. In afwijking van het bepaalde onder e dient, indien geen bedrijfswoning binnen het bouwvlak aanwezig is, de afstand van (bedrijfs)gebouwen tot de openbare weg minimaal 20 meter te bedragen.
g. De goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' ;
h. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
4.2.2 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
b. De bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
c. De bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
h. ter waarborging van de externe veiligheid;
i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Landschappelijke inpassing
a. Binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing':
1. bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan;
2. gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in artikel 4.1 en 4.2 is toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 4.1 onder b binnen 2 jaar na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning of voor zover geen omgevingsvergunning in de zin van de Wabo is vereist, conform het inpassingsplan zoals weergegeven in Bijlage 2 is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden
b. Indien een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing' direct grenst aan het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – landschappelijke inpassing' dienen de betrokken aanduidingen te worden gezien als één voorwaardelijke landschappelijke inpassingsverplichting.
4.4.2 Bereikbaarheid, bluswatervoorziening en omgevingsveiligheid
Binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is:
1. bestaand legaal gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan;
2. gebruik en bebouwing van gronden overeenkomstig de bepalingen in artikel 4.1 en 4.2 alleen toegestaan als het gebruik ter beoordeling en goedkeuring wordt voorgelegd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord en als wordt voldaan aan de inbreng, uitgangspunten, voorwaarden en adviezen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord conform de inbreng van de Veiligheidsregio Limburg-Noord zoals weergegeven in bijlage 7 en 8.
4.4.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in artikel 9.1 in elk geval gerekend:
a. wonen;
b. beroep en/of bedrijf aan huis;
c. detailhandel, anders dan ondergeschikt;
d. horeca, anders dan ondergeschikt.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan, onder de voorwaarden dat:
a. sprake is van voortschrijdend inzicht;
b. de landschappelijke inpassing gerealiseerd wordt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landschappelijke inpassing';
c. het nieuwe inpassingsplan voorzien is van een positief advies van de kwaliteitscommissie.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5.1;
c. een bed & breakfast in de woning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf' tevens voor wonen uitsluitend ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf;
e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' uitsluitend voor een tuin; ;
met de daarbij behorende:
f. tuinen en erven;
g. parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen;
h groenvoorzieningen;
i. voorzieningen van algemeen nut;
j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.1.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;
b. ter plaatse van een bouwvlak mag maximaal één woning binnen het bouwvlak worden opgericht.
c. De inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 900 m³ bedragen.
d. De goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 6 meter.
e. De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 9 meter.
f. De afstand van de bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen.
g. Herbouw van een bestaande woning mag uitsluitend plaatsvinden op de bestaande locatie.
h. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' mag het bestemmingsvlak tot het maximaal aangeduide oppervlak worden gebouwd.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning gelden de volgende bepalingen:
a. De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m², met uitzondering van:
1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlakte bijgebouwen (m²)' mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan de maximaal aangeduide oppervlakte;.
b. De gezamenlijke inhoud van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie (ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan), waarbij de inhoud van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 900 m3.
c. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
d. In afwijking van het bepaalde in sub c mag de goothoogte van een aan het hoofdgebouw gebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte indien de bestaande goothoogte meer bedraagt dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
e. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
f. De bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd:
g. De afstand van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 meter. Voor zover de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de woning hieraan niet voldoet aan geldt de bestaande afstand als maximum.
h. De afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen.
5.2.3 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
a. Bij iedere woning mogen overige bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, worden opgericht, waarbij:
1. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen;
2. andere overige bouwwerken mogen uitsluitend achter de achtergevelrooilijn worden gebouwd;
3. in afwijking van het bepaalde onder 2. zijn andere overige bouwwerken voor de achtergevelrooilijn toegestaan, indien dit de bestaande situatie betreft;
4. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
b. Bij iedere woning is maximaal 1 paardenbak of stapmolen toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, waarbij de paardenbak of stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
1. achter hoofdgebouwen;
2. minimaal 50 meter van woningen van derden;
en met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van een omheining rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
- de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m²;
- lichtmasten niet zijn toegestaan;
- de paardenbak of de stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
f. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
g. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
h. ter waarborging van de externe veiligheid;
i. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Inhoud woning en bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder c en lid 5.2.2 onder b voor het realiseren van een woning met bijbehorende bouwwerken met afwijkende inhoudsmaten:
a. de gezamenlijke inhoud van de woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
b. de bebouwing uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
c. aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
d. de bebouwing uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
f. geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Een bedrijf of een beroep aan huis
Een bedrijf of een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. een bedrijf aan huis, in de woning tot een oppervlak van in totaal maximaal 30 m² en/of;
b. een beroep aan huis, in de woning tot een oppervlak van in totaal maximaal 80 m²,
met dien verstande dat:
c. bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder a. en b. de totale oppervlakte maximaal 80 m² mag bedragen;
d. op de begane grond van de bedrijfswoning maximaal 30% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis.
5.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het gebruik zoals genoemd in artikel 9.1 in elk geval gerekend het gebruik voor/van:
a. kamerbewoning;
b. beroep en/of bedrijf aan huis, met uitzondering van het beroep en bedrijf aan huis zoals bepaald in lid 5.1 onder b;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Bed & Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder c voor een bed & breakfast ten behoeve van maximaal 8 slaapplaatsen, onder de voorwaarden dat:
a. de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de (bedrijfs)woning;
b. het gebruik ten behoeve van bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
c. de (bedrijfs)woning als zodanig herkenbaar blijft;
d. de woonfunctie dan wel de agrarische functie gehandhaafd blijft;
e. de bed & breakfastvoorziening:
1. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
2. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex niet wordt aangetast;
3. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloedt;
4. geen onevenredige nadelige gevolgen zal opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven
5. ten hoogste 8 slaapplaatsen zal hebben;
f. de veiligheid van de voorziening wordt gewaarborgd, met inachtneming van de bepalingen uit het Bouwbesluit.
5.6.2 Beroep of bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder b voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis anders dan in de bedrijfswoning of voor een bedrijf aan huis in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), onder de voorwaarden dat:
a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
b. de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving mag opleveren; dit betekent onder meer dat:
1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht (Stb.2010, 143) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2. de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3. de beroeps- of bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
c. de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen zodanige verkeersaantrekkende werking genereert die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d. de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
e. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
f. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
g. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
h. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
i. de maximale oppervlakte van een beroep aan huis in totaal 30 m2 bedraagt;
j. de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt;
k. op de begane grond maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.1.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
a. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Het bepaalde in lid 6.2.1 onder a is niet van toepassing indien:
1. het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
2. het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
3. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
4. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 0' de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak;
6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 40' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 60' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
c. Indien uit het in lid 6.2.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
e. Indien het bepaalde in lid 6.2.1 onder c sub 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
b. het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
e. het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
6.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing:
a. werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
c. op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
d. de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
e. de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
6.4.3 Toelaatbaarheid
a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
1. archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
2. het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
3. de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
b. Indien uit het in lid 6.4.3 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
d. Indien het bepaalde in lid 6.4.3 onder b sub 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
8.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Indien geen bouwvlak is opgenomen, zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
b. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
c. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
d. Bij het berekenen van de geldende oppervlakte- en inhoudsmaten, wordt de oppervlakte of inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
8.1.3 Afwijken van het bestemmingsplan
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
a. de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak of indien geen bouwvlak aanwezig is, anders dan onder gebouwen, mag maximaal 10% bedragen van het bestemmingsvlak met een maximum van 150 m², waarbij het maximum in m² niet geldt voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - 1' tot en met 'Agrarisch met waarden - 4';
b. de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 meter te bedragen, behalve wanneer de bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig is dichter tot de as van de weg staat; in dat geval is die afstand bepalend;
c. de ondergrondse bouwwerken dienen geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter.
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
8.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
8.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
9.1.1 Bestaand legaal gebruik
Bestaand legaal gebruik wordt niet als strijdig gebruik aangemerkt.
9.1.2 Algemeen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt, behoudens voor zover in de specifieke bestemmingsregels anders geregeld, in ieder geval verstaan:
a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij ter plaatse de aanduiding 'seksinrichting' is opgenomen;
b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen;
c. (permanente) opslag van goederen, materialen en het stallen van machines in de openlucht buiten het bouwvlak of binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
d. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
f. het opslaan van mest en mestproducten afkomstig van een andere locatie dan de bedrijfslocatie alsmede de mestverwerking hiervan, anders dan vergund.
9.1.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 9.1.2 onder c ten behoeve van uitstalling van goederen en materialen ten behoeve van verkoop voor de voorgevelrooillijn, onder de voorwaarden dat:
a. dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
b. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
c. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.
9.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
9.2.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel op het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen uit Bijlage 6 Parkeerkencijfers bij de regels worden nageleefd.
9.2.2 Afmetingen parkeerruimte
De in artikel 9.2.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m en maximaal 3,25 m bij 6,00 m bedragen.
9.2.3 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
9.2.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 milieuzone - boringsvrije zone
10.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is het verboden de grond te roeren inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 80 meter beneden het maaiveld.
10.1.2 Uitzondering
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op werken waarvoor Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend.
10.2 overige zone - landschappelijke elementen
10.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' dienen de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zoveel mogelijk te worden behouden.
10.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Vergunningplicht
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke elementen' voor zover gelegen buiten het bouwvlak, op danwel in de landschappelijke elementen, zoals nader aangegeven op de kaarten met Landschappelijke elementen, die als 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen' bij de regels zijn gevoegd, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
b. het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
c. de aanleg van verharde wandel- en fietspaden;
d. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
e. het ophogen of afgraven van de gronden;
f. het vellen of rooien van landschappelijke elementen;
g. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
h. het verwijderen van de landschappelijke elementen zoals aangeduid in 'Bijlage 3 Kaarten met landschappelijke elementen'.
b Uitzonderingen
Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d. werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
c Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van deze waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
11.2 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
e. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
11.3 Verkoopstandplaats
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.
11.4 Servicepunten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
a. voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
b. sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
c. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
d. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
e. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
11.5 Antenne-installaties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
a. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
1. een monument;
2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
3. aantasting van het woonklimaat.
b. vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
1. de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
2. de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
3. geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
4. zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
- site sharing;
- plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
- enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
5. bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
I in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
II indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
III indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
IV indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.
11.6 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
a. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
b. uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
d. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
f. advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.
11.7 Kortlopende evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
a. een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
b. er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
c. er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
d. een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
12.2 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, onder de voorwaarden dat:
a. de te splitsen woning een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
b. de woningsplitsing vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
c. de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
d. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig artikel 9.2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
e. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
f. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.4;
g. aangetoond wordt dat na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
h. na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval burgemeester en wethouders splitsing tot meerdere woningen kunnen toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
i. na splitsing elke woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 900 m³;
j. na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
k. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven;
l. aangetoond wordt dat na splitsing geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven;
m. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
12.3 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 5 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 5 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
13.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Verhouding tussen bestemmingen
a. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
b. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 5'.
14.2 Natura 2000 (coördinatiebepaling)
Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000-gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als Bijlage 4 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.
14.3 Relatie
Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.
14.4 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 5 Nota Kwaliteit' bij de regels;
b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Heide 24 te Heythuysen'.
Hoofdstuk 1 Aanleiding En Plangebied
1.1 Aanleiding En Opstellen Plan
Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie Heide 24 te Heythuysen. Op deze locatie is sprake van een burgerwoning (VAB-locatie) met landbouwgrond. De eigenaar van de locatie heeft het plan opgevat om op de agrarische gronden een vijftal ecolodges (achter op het perceel) te realiseren.
Deze plannen zijn niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Hiervoor dient het vigerende bestemmingsplan te worden gewijzigd om de realisatie van deze plannen mogelijk te maken.
1.2 Doel Van Het Plan
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient de vigerende bestemming te worden gewijzigd, dit kan in de vorm van een herziening van het bestemmingsplan. Tijdens ambtelijk overleg tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer heeft de gemeente Leudal aangegeven dat ze vanuit het vigerende beleid in principe geen belemmeringen zien voor onderhavig planvoornemen.
De als bijlage 1 bijgevoegde brief betreft de instemming van het College van B&W. Het plan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad van Leudal met de mogelijkheid om te reageren. Hier is door de gemeenteraad geen gebruik van gemaakt.
1.3 Plangebied En Begrenzingen
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Zoals in bovenstaande figuur is te zien is het plangebied gelegen ten noorden van de kern van Heythuysen en ten zuidwesten van de kern Heibloem. Verder is het plangebied gelegen in het buitengebied aan de doorgaande weg Heide.
Het plangebied Heide 24 te Heythuysen is kadastraal bekend als gemeente Heythuysen, sectie L, nummer 34.
1.4 Overizcht Gelden Ruimtelijke Instrumenten
De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Leudal. Ter plekke van de locatie Heide 24 te Heythuysen vigeert het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van de gemeente Leudal, dat op 4 september 2019 is vastgesteld.
De volgende bestemming is voor het plangebied van toepassing:
Enkelbestemmingen:
- 'Agrarisch met waarden - 1'';
- 'Wonen'.
Dubbelbestemming:
- 'Waarde – Archeologie 5'
Aanduidingen:
- functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
- functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf';
- functieaanduiding 'tuin';
- maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak: 631';
- 'gebiedsaanduiding: milieuzone - boringsvrije zone';
- 'gebiedsaanduiding: overige zone - landschappelijke elementen'.
Het realiseren van het planvoornemen is niet mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. Binnen de bestemming 'agrarisch met waarden - 1' zijn geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor onderhavig planvoornemen opgenomen. Derhalve is het planvoornemen strijdig met de vigerende bestemming.
De nieuwe bebouwing met bijbehorende voorzieningen moeten een toegepaste bestemming krijgen. De woonbestemming blijft met onderhavig planvoornemen ongewijzigd. Om het bestemmingsplan te kunnen wijzigen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Leudal plaatsgevonden.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied betreft een agrarisch perceel direct ten noorden van de Asbroekerheide. De Asbroekerheid is in het verleden aangeplant als bos/natuurgebied. Dit perceel betreft een ontginningsperceel en is de afgelopen decennia altijd agrarisch in gebruik geweest.
2.2 Bestaande Situatie
2.2.1 Ruimtelijke karakteristiek
Het plangebied is zoals in hoofdstuk één beschreven gelegen in het buitengebied van Heythuysen aan de straat Heide op enkele kilometers afstand van de zuidelijk gelegen kern van Heythuysen. Dit betreft een weg in het buitengebied met enig verkeer. Er is aan deze weg sprake van een mix van agrarische bedrijven en burgerwoningen. Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de bebouwing, de omliggende landbouwgronden, de aanwezige bossen en de openbare wegen.
De locatie is reeds in haar huidige vorm enkele jaren aanwezig. De woonlocatie kenmerkt zich door de aanwezigheid van de woning met bijbehorende bouwwerken met daarom heen een agrarisch perceel van ruim 1 hectare dat voor akkerbouwdoeleinden in gebruik is. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan dat is bijgevoegd.
Luchtfoto met aanduiding plangebied en omgeving
2.2.2 Functionele karakteristiek
In functioneel opzicht kan het plangebied wordt gekenschetst als een agrarisch gebied grenzend aan het ten zuiden gelegen natuurgebied. Daarmee is er sprake van een overgangszone.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale omgevingsvisie. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale omgevingsvisie (Povi). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' en de structuurvisie.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes.
Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:
- 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
- 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
- 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.
De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? De realisatie van vijf nieuwe recreatiewoningen zijn op basis van jurisprudentie niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing voor onderhavig planvoornemen.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Limburg
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.
Uitsnede Povi met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Toetsing plan
Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering. Er is sprake van een toevoeging aan bebouwing waarvoor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt geleverd. De locatie aan de rand van het natuurgebied, doch niet in het natuurgebied, is passend bij het concept van de ecolodges. Derhalve wordt er ruimte geboden aan onderscheidende recreatieve initiatieven op locaties die geen bijzondere (natuur) waarden bezitten.
Hoofdopgaven
In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
- het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijkals in het bebouwde gebied;
- een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
- klimaatadaptatie en energietransitie.
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt vervolgens een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.
Inhoud
De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen;
- een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema’s;
- een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden en Zuid-Limburg.
Vrijetijdseconomie
De provincie Limburg wil het vakmanschap in de (water)recreatiesector versterken en bevordert dat ondernemers, overheden en kennisinstellingen samenwerken aan een goede fysieke infrastructuur. Ook wordt het delen van data en kennis, het vormen van sterke netwerken en het ontwikkelen van een gezamenlijke marketingstrategie, die gericht is op de juiste doelgroepen bevorderd. Een specifiek aandachtspunt daarbij is het voorkomen van overdruk om recht te doen aan belangen van inwoners.
De voorkeur gaat uit naar het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Een kwantitatieve uitbreiding van het aanbod is alleen mogelijk als dit niet leidt tot verdringing en leegstand. Dit geldt zowel voor verblijfs- als dagrecreatie.
Dagrecreatieve voorzieningen zoals bioscopen, casino’s, kartbanen en trampolineparken horen thuis in het ‘bebouwd gebied’ (‘stedelijk gebied’, ‘stedelijke centrumgebied’ en ‘landelijke kern’). Dit type voorzieningen en andere functies (zoals detailhandel en horeca) versterken elkaar en kunnen daardoor met name de vitaliteit van stedelijke centra versterken. De schaal van de voorziening dient te passen bij de schaal van de kern. In het buitengebied en de groenblauwe mantel zijn alleen initiatieven voor vrijetijdseconomie mogelijk die daar functioneel aan gebonden zijn, zoals een kampeerterrein, een dagstrand, agrotoerisme of een visvijver voor de sportvisserij. Een uitzondering hierop is het vestigen van een grootschalige (boven)regionale dagrecreatieve trekker in het buitengebied; indien de beoogde locatie bij een integrale afweging de meest optimale locatie blijkt.
De provincie blijft de voorkeur geven aan het gebruik van monumenten en beeldbepalende gebouwen voor de vestiging van nieuwe initiatieven op het gebied van vrijetijdseconomie, als daar kwantitatief en kwalitatief behoefte aan is. Het blijft wenselijk harde planvoorraad voor vrijetijdseconomie waarvoor geen zicht op realisatie is, te schrappen. De harde planvoorraad belemmert goede nieuwe initiatieven.
De provincie blijft voorstander van afspraken over kwantiteit en kwaliteit van verblijfsrecreatie en hotels op regionale schaal. De kwaliteitsslag die is ingezet voor bungalowparken en kampeerterreinen moet worden voortgezet en aangevuld met een kwaliteitsslag voor hotels. Bij deze kwaliteitsslag wordt in een maatwerkaanpak per individuele onderneming de gewenste doorontwikkeling bepaald. Mogelijke opties zijn daarbij onder meer: een verdere doorontwikkeling van het bedrijf, eventueel in combinatie met een kwaliteitsverbetering; een herontwikkeling van de bestaande locatie binnen de vrijetijdseconomie; een transformatie/sanering van de bestaande locatie naar een andere functie. Hier kan sprake zijn van een nieuwe functie voor bestaande gebouwen, sloop van die gebouwen of een combinatie daarvan.
Het beleid om het gebruik van recreatieverblijven voor andere functies dan verblijfsrecreatie, zoals permanent en tijdelijk wonen, te verbieden wordt gecontinueerd. In afwijking van het voorgaande blijft, in het kader van de revitalisatie c.q. sanering van vakantieparken en kampeerterreinen, onder voorwaarden tijdelijke huisvesting van short-stay internationale werknemers toegestaan voor maximaal tien jaar.
De vrijetijdseconomie vormt een belangrijke pijler in Limburg. Voor een florerende vrijetijdseconomie zijn de kwaliteit van landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Een stabiele balans is nodig tussen:
- beleving en bescherming van landschap en natuur;
- belangen van toeristen, recreanten en inwoners;
- uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten;
- de verschillende groepen in het landelijk gebied die gebruik maken van dezelfde infrastructuur.
Vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties dienen beter in balans gebracht te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Een voortdurende kwaliteitsslag is nodig om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten. Een goede kwalitatieve onderbouwing is essentieel.
Toerisme en recreatie
De vele natuurparken, de Maasplassen en de unieke landschappelijke kenmerken van Midden–Limburg, gecombineerd met een grote concentratie van cultuurhistorisch waardevolle plekken met beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten, maken de regio een aantrekkelijke bestemming voor bezoekers. De toeristisch-recreatieve sector is een belangrijke economische motor voor de regio.
De provincie zet in op bevordering van de kwalitatieve groei van toerisme boven kwantitatieve groei. Daarbij wordt gezorgd dat de groei in goede balans blijft met andere belangen zoals landschap en natuur. Op het gebied van toerisme en recreatie wordt de triple helix-aanpak ondersteund - de samenwerking tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid - zoals die van Keyport. Tevens worden de vitale functies van de binnensteden van Roermond en Weert behouden, die een belangrijke rol voor de regio vervullen. Er wordt ingezet op de bereikbaarheid van deze centra per fiets en met het openbaar vervoer. Hierdoor worden de kernen en steden leefbaar gehouden en wordt een bijdrage geleverd aan de gezondheid van de inwoners en aan de verduurzaming van de mobiliteit.
Toetsing plan
Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van vijf kwalitatieve vakantiewoningen in een daarvoor nieuw te bestemmen gebied. Hierbij zijn maximaal 24 bedden/personen toegelaten. Planologisch gezien vindt er daarmee een toename van het aantal verblijfsrecreatieve voorzieningen plaats. Het planvoornemen geeft tevens invulling aan de kwantitatieve behoefte voor vakantiewoningen binnen Midden-Limburg en draagt bij aan de kwaliteitsslag. Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij de ontwikkeling van het plangebied in het geding maar dragen juist bij aan de beoogde doelstellingen. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de visie zoals deze is opgenomen in de POVI.
Onderzoek Vitaliteit verblijfsrecreatie Limburg
Het in opdracht van de provincie uitgevoerde onderzoek “Vitaliteit Verblijfsrecreatie Limburg” (ZKA, juni 2015) constateert, dat het kwantitatieve aanbod van bungalowparken en campings in de provincie de vraag overschrijdt en de kwaliteit onvoldoende aansluit bij de snel veranderende eisen en wensen van de consument. Er is geen behoefte aan ‘meer van hetzelfde’. Het onderzoek formuleert als belangrijke ontwikkelingsvoorwaarden voor Midden-Limburg:
Versterk randvoorwaarden door:
1. Programma-aanpak
2. Verantwoorde huisvesting
3. Waterrecreatie beleving
4. Vrijetijdslandschap
In het onderzoek wordt ook aangegeven hoe de sector kan worden versterkt en wat de rol van de provincie daarbinnen is. Het volgende is daarbij van belang voor de onderhavige ontwikkeling.
- Het provinciaal economisch beleid moet gericht zijn op het stimuleren van klimmers, waarbij onder
meer het ondernemingsklimaat wordt verbeterd door versterking van ondernemers die hiertoe in staat zijn.
- Het provinciaal ruimtelijk beleid moet gericht zijn op het begeleiden van dalers en stimuleren van klimmers. Hierbij is onder meer van belang dat wordt overgegaan op programmering en quotering van het aanbod, want de kern van de opgave ligt juist in het begeleiden van dalers: het saneren van het niet-marktconforme (vaak gedateerde) aanbod. Tegelijk moeten nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig worden afgewogen en optimaal worden gefaciliteerd.
- De provincie moet een hervormingsbeweging op gang brengen, waarbij bedrijven verantwoordelijk zijn voor hun eigen toekomst. Om deze toekomst te bepalen gaat de provincie met de bedrijven in gesprek om afspraken te maken.
De markt vergrijst en krimpt. Dominante verblijfsrecreatie leefstijlsegmenten zijn blauw en geel. De mix van accommodaties en omgevingskwaliteit is voor verbetering vatbaar en het toeristische product rondom de Maasplassen staat met de rug naar het water. De destinatiemarketing van Midden-Limburg wordt beperkt effectief beoordeeld door verblijfsrecreatieondernemers en marktpartijen. Op ca. 50% van de bedrijven worden arbeidsmigranten gehuisvest en/of permanent gewoond. Tegelijk is de drive en het marktperspectief van de watersportsector groot. Verblijfsrecreatie heeft een middelmatig marktperspectief en is sterk afhankelijk van de ligging. Op termijn dreigen ca. 400 recreatiebungalows en 300 kampeerplaatsen het contact te verliezen met de toeristische markt. Midden-Limburg heeft een potentieel aantrekkelijk toeristisch profiel maar benut dit nog onvoldoende.
Toetsing plan
Onderhavig planvoornemen sluit goed aan hierbij met een kleinschalig onderscheidend nieuw en duurzaam concept.
Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening is met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Dit omdat er geen sprake is van strijdigheden met opgenomen regels, er is sprake van een onderscheidend kleinschalig concept waarbij sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Volgens de kaart ‘Wonen, werken en recreëren’ ligt het besluitgebied binnen het gebied ‘Buitengebied’ en meer specifiek binnen de thema’s detailhandel, kantoren, toerisme, werklocaties, verstedelijking en wonen.
Conform paragraaf 12.1.5 (artikel 12.6 lid 2 en lid 4) van de omgevingsverordening dient de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van voorzieningen in de vrijetijdseconomie het volgende te beschrijven:
‘een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad of planvoorraad vrijetijdseconomie alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 15 (Landschap) van de provinciale omgevingsvisie en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.’
‘De motivering bij een omgevingsplan bevat:
a. een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het eerste, tweede of derde lid;
b. een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en, wanneer dat aan de orde is, de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.’
Vrijetijdseconomie
In de toelichting op de Omgevingsverordening Limburg is hierover het volgende opgenomen:
‘Bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van vrijetijdseconomie zijn de Limburgse principes zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg van belang, waaronder het zorgvuldig omgaan met ruimte. Dit houdt in dat er ruimte is voor nieuwe goede plannen in combinatie met het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het terugdringen van leegstand en het schrappen van plannen die niet aansluiten op de vraag. Een actuele vraag-aanbodanalyse en een bedrijfsontwikkelingsplan zijn noodzakelijke elementen bij het onderbouwen van het toevoegen van een vestigingsmogelijkheid.’
Toetsing plan
In deze toelichting is in voldoende mate rekening gehouden met de in artikel 12 van de omgevingsverordening opgenomen instructieregels. Zoals volgt uit de paragraaf ‘Provinciale omgevingsvisie Limburg (POVI)’ past deze ontwikkeling binnen de POVI Limburg. In onderhavige toelichting (en zie bijlage 9) is een onderbouwing met betrekking tot de behoefte en bedrijfsvisie/bedrijfsontwikkelingsplan opgenomen. Tevens kan worden gesteld dat onderhavig planvoornemen voorziet in vijf nieuwe vakantiewoningen voor in totaal maximaal 24 personen (drie vakantiewoningen voor maximaal 4 personen en twee vakantiewoningen voor maximaal 6 personen). Met deze aantallen kan op basis van de POL-uitwerking op regionaal niveau worden gesteld dat onder de grens van 6 huisjes of een max. van 30 bedden wordt gebleven. Hierdoor is er conform de regionale afspraken geen regionale afstemming voor onderhavig planvoornemen nodig.
Met onderhavig plan is sprake van een onderscheidend plan (de duurzame en ecologische aspecten komen nadrukkelijk terug in dit kleinschalige plan waardoor er sprake is van een onderscheidend hoogwaardig plan dat wordt ingebed in een groene landelijke omgeving met nieuwe inrichtingskwaliteiten zoals weergegeven in het landschappelijk inpassingsplan.
Verder voldoet onderhavig plan aan de in de regels van onderhavig bestemmingsplan opgenomen uitgangspunten van een 'ecolodge'. Aan deze opgenomen principes zoals beschreven in artikel 1.48 van de regels voldoet het planvoornemen. Daarmee is het planvoornemen onderscheidend ten opzichte van 'reguliere' recreatiewoningen.
Vanuit de Omgevingsverordening Limburg bestaan kortom geen belemmeringen voor het beoogde planvoornemen.
3.2.2 Nota Kwaliteit - Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' (waarvan in casu sprake is) is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu. Dit heeft de gemeente Leudal gedaan door het opstellen van de Nota Kwaliteit die hiermee het LKM vervangt. De Nota Kwaliteit heeft de modules van het LKM overgenomen voor een groot deel.
In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijzen tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
De gemeente Leudal heeft dit verwerkt in de Nota Kwaliteit. Deze geldt daarmee in plaats van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Onderhavig planvoornemen wordt op basis van de Nota Kwaliteit uitgevoerd.
Nota Kwaliteit in relatie tot planvoornemen
Onderhavig planvoornemen betreft een ingreep in het buitengebied ten opzichte van de bestaande situatie. De te bouwen nieuwe gebouwen dienen, voor zover mogelijk en noodzakelijk is, te worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. Dit is een eis die voortvloeit uit de Nota Kwaliteit. Daarnaast dient iedere m2 verharding voor de recreatiewoningen gecompenseerd te worden met 5m2 nieuw groen/natuur. Hier voldoet onderhavig plan ruim aan.
Het landschappelijk inpassingsplan is uitgewerkt hiervoor, zie bijlage 2 bij de planregels. De Kwaliteitscommissie heeft dit landschappelijk inpassingsplan beoordeeld op 7 december en akkoord bevonden op 8 december 2023 (zie bijlage 2).
Kortom, aan de eisen die worden gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu kan worden voldaan en derhalve vormt het LKM geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie gemeente Leudal
De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de 'Grootschalige dekzandlandschapszone'. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende:
'In een sikkel gelegen aan de noordgrens van de gemeente is de Grootschalige dekzandlandschapszone gelegen. Het is een open gebied dat begrensd wordt door de bosgebieden in de gemeente en de gemeentegrens.
Kenmerkend voor het gebied is de grooschalige, rationele opzet van de verkaveling. De bebouwingsdichtheden in het gebied zijn laag en met name gelegen langs de infrastructuur. De openheidheid van het gebied, in combinatie met structuurdragers zoals beplanting langs infrastructuur) wordt als waardevol beschouwd.
De grootschalige (grondgebonden) landbouw is sterk vertegenwoordigd in dit gebied, en draagt bij aan de landschappelijke kwaliteiten. Landbouw is de voornaamste functie in het gebied. Er komen weinig bebouwingsconcentraties voor, er zijn geen kernen binnen deze zone gelegen.
Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema’s van toepassing:
• Wonen en Woonomgeving;
• Economie en Werkgelegenheid;
• Omgevingskwaliteit;
• Mobiliteit.'
Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal. Er is in dit geval geen sprake van een grootschalige akker maar van een akker van ruim 1ha die gelegen is aan de rand van het natuurgebied en is ingesloten door de aanwezigheid van bos en een woning. De ontwikkeling is daarmee passend (ook gezien de ruimtelijke kwaliteitsverbetering).
3.3.2 Beleid recreatie en toerisme
In het beleidsplan recreatie en toerisme zijn gebieden aangewezen waar ontwikkelmogelijkheden zijn op het gebied van recreatie en toerisme. In de notitie 'Nadere verkenning mogelijkheden 'groene zone 'Leudal Noord Oost'' wordt het gebied aangeduid als 'De Jonge Ontginningsgebieden (noordoost zijde van Leudal)'. Vanwege de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden enerzijds en de recreatieve potentie anderzijds is dit ontwikkelgebied nader bezien.
De ontwikkelmogelijkheden in het gebied zijn beperkt, gelet op de kernwaarden "rust, groen en ruimte", die in het bijzonder van toepassing zijn op dit gebied. Ontwikkelingen dienen daarom bij te dragen aan (de beleving van) deze kernkwaliteiten. Het beperkte aantal te realiseren eco-lodges (5 stuks) is haalbaar op deze locatie, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden.
Onderscheidend vermogen
In het beleid is opgenomen dat er behoefte is aan meer diversiteit in het aanbod van Leudal: van klein tot groot, en van basic tot luxueus; middenin het landschap, bij of op het water, of in een karakteristiek historisch gebouw. Het beleid biedt kansen voor onderscheidende initiatieven van verblijf.
Het verblijf moet iets bijzonders bieden, het liefst passend in een thema, passend bij de omgeving en aansluitend bij het doel van het uitje: jezelf in alle rust en stilte opladen, 'echt even samen', genieten van de natuur. Kansen liggen er volgens het beleid op bijzondere overnachtingen welke inspelen op deze trend.
Toetsing plan
Wanneer onderhavig planvoornemen wordt getoetst aan deze beleidsuitgangspunten kan worden geconcludeerd dat het toegepaste concept 'Eco by Nature' op passende wijze invulling geeft aan de beleidsuitgangspunten. Het plan bevat voldoende onderscheidend vermogen ten opzichte van het bestaande aanbod in de gemeente Leudal.
Het initiatief is van hoogwaardige kwaliteit en bevindt zich in het hogere segment. De planvoornemen is om 5 kleinschalige recreatiewoningen te realiseren.
Het is een duurzaam concept waarbij de ecologische lodges voor meer dan 50% vervaardigd worden uit bio-based producten (houten gevel,biologische verf, houten skelet) en zullen een natuurlijke uitstraling krijgen. Zodoende wordt aangesloten op en zijn deze recreatiewoningen passend in de omgeving. De eco-lodges kennen een luxe design met hoogwaardige afwerking en zijn door de gezamenlijke zonnepanelen zelfvoorzienend ook met wateropvang. Hiermee is aangetoond dat het plan tegemoet komt aan de kwaliteitseisen die gesteld worden bij nieuwe initiatieven.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
4.1 Doelstelling En Uitgangspunten
Met onderhavig planvoornemen is het doel om een verblijfsrecreatieve bestemming t.b.v. 5 ecolodges en een centraal gebouw en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van een huidig landbouwperceel mogelijk te maken.
4.2 Toekomstige Situatie
Initiatiefnemer heeft het planvoornemen opgevat om op het omliggende agrarische perceel een recreatief bedrijf op te starten. Dit recreatieve bedrijf zal bestaan uit 5 ecolodges en een centraal gebouw (waar ondersteunende functies zoals een receptie- en kantoorruimte is voorzien. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan (zie bijlage 2 bij de planregels).
Inzooming luchtfoto met aanduding plangebied
Het planvoornemen is om de vijf ecolodges op het achterterrein (zuidzijde perceel) te realiseren op behoorlijke afstand van elkaar. Het centrale gebouw wordt aan de voorzijde bij de parkeerplaats gerealiseerd. De overige gronden worden natuurlijk ingericht.
Het plan is dat er sprake is van een ecologische en milieuvriendelijke benadering waarbij rust van groot belang is. De ligging nabij het natuurgebied 'Asbroekerheide' is hierbij van belang omdat dit past binnen het totaalconcept van intiatiefnemer.
De ecologische lodges zullen in een rij geplaatst worden met de gevels naar het oosten gericht voor direct contact met ochtendlicht. Daarnaast zal er een receptie- en kantoorruimte gerealiseerd worden.
De ecolodges krijgen een afmeting van 10x5 meter + een aangebouw luifel/terras van 10x2,5 meter is in totaal 75m2 per ecolodge.
Het verschil tussen een reguliere recreatiewoning ten opzichte van onderhavig planvoornemen voor ecolodges is als volgt:
Standaard recreatiewoningen: Recreatiewoningen zijn vakantiehuisjes op een vakantiepark, camping of op het strand in de brede zin van het woord
Ecologische lodges: De definitie van een ecolodge is volgens de Nederlandse Encyclopedie: milieuvriendelijke toeristenaccomodatie.
Een ecolodge is op ecologische wijze ontworpen en gebouwd, heeft een minimale impact op de natuur en betrekt de lokale gemeenschap. Daarnaast helpt het aangrenzende gebieden te beschermen en biedt toeristen een participatieve ervaring.
Een authentieke eco lodge voldoet daarnaast aan drie fundamentele principes van ecotoerisme:
1. De natuur moet worden behouden en beschermd.
2. De lokale gemeenschap moet ervan profiteren. Dit kan door bijvoorbeeld banen te verschaffen tegen een eerlijk salaris, maatschappelijke projecten op te zetten of educatie te bieden.
3. Er moeten interpretatieve programma's worden aangeboden om zowel medewerkers als toeristen iets te leren over de natuurlijke en culturele omgeving.
Kortom, een ecolodge is een accommodatie waar de omgeving van profiteert en waar bezoekers de natuur op maximale wijze kunnen beleven.
Verder voorziet het planvoornemen in ondergeschikte dagreceatie op het open veld (yogales bijv.) (dit is ondergeschikte dagrecreatie die alleen gebruikt gaat worden voor/door de gebruikers die verblijven in de ecolodges. De ondergeschikte dagrecreatie wordt niet gebruikt door gebruikers die geen gebruik maken van de ecolodges.
Ook wordt er een moestuin aangelegd die bij de recreatiefuncties hoort (en niet bij de naastgelegen woning met woonbestemming).
Aan de noordwestzijde komt de inrit van het terrein met een parkeerterrein voor auto's van de gebruikers van de ecolodges (voor de inrichting hiervan wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan). Een gedeelte van het terrein behoudt haar agrarische bestemming en wordt ingericht als paardenwei.
Er worden verschillende groene zones aangelegd om de biodiversiteit te verhogen en er wordt voor gezorgd dat middels inheemse planten en bomen een natuurlijk overgang gecreëerd wordt met de nabijgelegen bosrand. De groene zones bevatten o.a. wilde bloemen om insecten en bijen aan te trekken, maar ook inheemse bomen en planten om de biodiversiteit te verhogen en zal fungeren als foerageer- en schuilplaatsen voor vogels en klein wild. De groene zones zullen in algehele zin een significante kwaliteitsverbetering van het voormalig agrarische stuk grondgebied met zich mee brengen.
Uitsnede planvoornemen
4.3 Welstand En Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Bij de verdere uitvoering van het plan zal het plan eerst in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning worden voorgelegd aan de welstandscommissie/commissie ruimtelijke kwaliteit.
4.4 Landschappelijke Inpassing
Zoals in paragraaf 3.2.2 beschreven is het plan zie bijlage 2 bij de planregels aan de kwaliteitscommissie voorgelegd en op 7 december 2023 en akkoord bevonden op 8 december akkoord bevonden.
4.5 Ontwikkelingen In/nabij Plangebied
Nabij het plangebied (straal van 250 meter) spelen op dit moment geen actuele ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen op grotere afstand van het plangebied hebben geen directe invloed op onderhavig planvoornemen en vice versa.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Archeologie En Cultuurhistorie
5.1.1 Archeologie
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Leudal beschikt over eigen archeologiebeleid: Een archeologische beleidskaart voor de gemeente Leudal. Op deze beleidskaart is het plangebied deels gelegen binnen een hoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologie 5').
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leudal
Ter plaatse geldt een vrijstellingsgrens van respectievelijk 1.000m2. Deze grens met het voorziene planvoornemen niet overschreden. Het planvoornemen voorziet in een verstoring van max. 650m2 bebouwing.
Het is niet uitgesloten dat tijdens de bodem verstorende werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen. Dergelijke vondsten worden door initiatiefnemer direct gemeld bij de gemeente.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.1.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie speelt niet op onderhavige locatie. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig ter plaatse van het plangebied.
5.1.3 Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Er kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
5.2 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen.
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze worden verder uitgewerkt in de aanvraag voor omgevingsvergunning.
5.3 Kabels En Leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Onderhavig planvoornemen voorziet tot de aanleg van extra nutsvoorzieningen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van de aanwezigheid van alle nutsvoorzieningen waar eventueel op kan worden aangesloten.
5.4 Milieu
5.4.1 Bodem en grondwaterkwaliteit
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.
Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.
De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.
De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Leudal is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen. De bodemfunctieklasse overig: landbouw/natuur is toegekend aan het plangebied.
De huidige (Wro) bestemming van het perceel is 'Agrarisch'.
De nieuwe bestemming is op deze locatie te vervatten onder de bodemfunctieklasse landbouw en sluit daarmee aan op de bestaande bodemfunctieklasse.
Aanvullend hier op heeft Aelmans ECO BV een historisch bodemonderzoek uitgeveord (NEN5725), zie bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Op basis van het verrichte onderzoek kan het volgende worden gesteld.
Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten.
Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie, voor zover mogelijk, geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.
Ten aanzien van de locatie luidt, op basis van vorenstaande, de hypothese: onverdacht.
Van belang is voorts dat de verantwoordelijkheid van Aelmans Eco B.V. voor het historisch bodemonderzoek beperkt is tot de resultaten ten grondslag liggende en de op het moment van onderzoek ter beschikking staande gegevens.'
Gelet op vorenstaande is een aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.4.2 Externe veiligheid
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing. Derhalve is er een afweging gemaakt inzake externe veiligheid.
Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
Situatie plangebied
In de nabije omgeving (binnen 350m van het plangebied) van het plangebied zijn geen inrichtingen of leidingen gelegen. Op grotere afstand zijn propaantanks van locaties gelegen (in het gebied is geen aardgas aanwezig). De plaatsgebonden risicocontour is gelegen buiten het plangebied . Kortom, deze propaantanks vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.
De in de omgeving van het bouwplan gelegen N279 is gelegen op een afstand van ca. 1,4 km van het plangebied. Gezien deze afstand van ruim meer dan 200 m van de N279 kan worden gesteld dat er in het kader van het groepsrisico geen nadere verantwoording afgelegd dient te worden. Kortom, de N279 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Transportleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
- 4. wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
- 5. wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).
In de omgeving van het plangebied bevinden zich binnen 1km van de grens van het plangebied geen transportleidingen. Gezien deze afstand vormen transportleidingen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed (meerdere zijden bereeikbaar). Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.4.3 Geluid en trillingen
- Inleiding
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
In onderhavige situatie worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd. Desalniettemin wordt hieronder een nadere afweging gemaakt.
- Railverkeer
De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelig object. Er zijn ook geen spoorwegen in de nabije omgeving van het plangebied gelegen. Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.
- Wegverkeer
De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelig object.Daarnaast is de afstand tot de openbare weg met ca. 100 meter dermate groot dat er geen sprake is van een hoge geluidsbelasting op de nieuwe receatiewoningen.
- Industrielawaai
De nieuwe bedrijfsbebouwing is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Activiteitenbesluit geen geluidgevoelig object. Omdat er wordt voldaan aan de richtafstanden (50 meter terwijl dichtstbij gelegen bedrijf niet binnen 500 meter afstand ligt), is nader akoestisch onderzoek naar industrielawaai (geluid afkomstige van derden) derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.
In paragraaf 5.4 is reeds nader ingegaan op de externe werking van het planvoornemen.
Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving is in de paragraaf van de milieuzonering reeds aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op deze gevoelige objecten met zich meebrengt.
- Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.4.4 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- 6. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- 7. een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 8. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- 9. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen
'Niet in betekenende mate' NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Met de NIBM-tool van Infomil is berekend bij welke toename van verkeer er sprake is van een NIBM-ontwikkeling. Hieruit blijkt dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in een dergelijke hoeveelheid extra verkeer waardoor de conclusie kan worden getrokken dat het planvoornemen NIBM is.
Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing.
Onderhavig planvoornemen betreft het realiseren van een verblijfsrecreatief bedrijf. Het project leidt derhalve niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.4.5 Milieuzonering
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Met betrekking tot het plangebied zelf is het aspect milieuzonering aan de orde aangezien in de nieuwe situatie sprake is van een recreatieve locatie met 5 ecolodges en één centraal gebouw waarvan een beperkte milieu-uitstraling uit gaat naar de omgeving. De richtafstand voor deze receatiewoningen bedraagt 10 (categorie 1) danwel 50 (cat. 3.1). In de brochure Bedrijven en milieuzonering is de categorie 'hotels' opgenomen (milieucategorie 1) en de categorie kampeerterreinen met keuken (milieucategorie 3.1). Onder beide categoriën past het planvoornemen niet precies.
Om die reden is door Aelmans ROM BV een akoestisch onderzoek (industrielawaai) uitgevoerd (ook om in zijn algemeenheid de externe werking van het planvoornemen op de omgeving, waar onder het natuurgebied) in beeld te brengen. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt (zie bijlage 6):
'Uit de resultaten van de berekeningen, die in het kader van het akoestisch onderzoek rond de Heide 24 te Heythuysen zijn uitgevoerd, kunnen de in onderstaande paragrafen vermelde conclusies worden getrokken.
5.1 Gemeentelijk beleid
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) | • Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de beoordelingspunten aan de geluidgrenswaarde, zijnde 40/45 dB(A) etmaalwaarde. |
Maximaal geluidniveau (LAmax) | • Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de beoordelingspunten aan de geluidgrenswaarde zijnde 70 dB(A) etmaalwaarde. |
Indirecte hinder | • Indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. |
5.2 Stiltegebied
De grenswaarde van 35 dB(A) LAeq, 24u op 30 meter wordt in de toekomstige situatie niet overschreden. Er is daarom geen sprake van aantasting van het stiltegebied.
5.3 Eindconclusie
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de toekomstige situatie ten aanzien de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kan worden. '.
Verder kan worden gesteld dat de kortste afstand van de grens van de nieuwe recreatiewoningen/bouwvlakken tot de grens van de dichtbij gelegen woonbestemming meer dan 50 meter bedraagt. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig binnen 500 meter afstand van het plangebied.
Andersom kan worden gesteld dat gezien deze grote afstand tot bedrijven van derden deze bedrijven van derden niet worden belemmerd als gevolg van het planvoornemen.
De overige milieuaspecten, geur, stof en gevaar zijn bij onderhavig planvoornemen niet aan de orde qua externe werking vanuit het plangebied naar de omgeving.
Kortom, milieuzonering vormt gezien de aard van het planvoornemen en de ligging van gevoelige objecten en aanwezige bedrijven op (grote) afstand, geen belemmering voorde voorgenomen planontwikkeling.
5.5 Natuur
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming.
De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime.
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Te allen tijde geldt dat de algemene wettelijke zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Ook bij handelingen die wel noodzakelijk zijn geldt de zorgplicht.
Ten behoeve van het planvoornemen is een quick-scan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 4. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het onbebouwde deel van perceel L 34 te Heythuysen kan, bij naleving van de zorgplicht, worden uitgesloten dat de beoogde functiewijziging en herinrichting een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.
Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (LNN en Natura 2000). De ruimtelijke ontwikkeling leidt vermoedelijk niet tot een toename van de stikstofdepositie op de naburige Natura 2000 gebieden. Om te bepalen of dit het geval is zou een Aerius-berekening kunnen worden uitgevoerd.
Voor de geplande ingreep vinden er geen ingrepen plaats in de bomen en struiken op het aangrenzend terrein. Deze kunnen gebruikt worden als nestgelegenheid voor diverse 'algemene' vogels. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Indien toch ingrepen noodzakelijk zijn dan dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten (bijvoorbeeld konijn en ree) voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Dit houdt in dat het onnodig doden, verwonden of beschadigen vermeden dient te worden. '
Kortom, op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde flora en fauna binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
Het planvoornemen heeft, als gevolg van de maatregelen zoals opgenomen in het inpassingsplan, een positief effect op ecologische waarden die aanwezig zijn binnen het plangebied.
- Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Leudal'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van ruim 4 kilometer van het plangebied. Onderhavig planvoornemen voorziet in een bouw-/aanlegfase en in een gebruiksfase.
Hiervoor zijn Aerius-berekeningen voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase gemaakt, zie bijlage 5. Uit beide berekeningen blijkt dat er geen significant effect is als gevolg van het planvoornemen.
- Conclusie
Gelet op de beschikbare gegevens, het uitgevoerde onderzoek en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, daarop een schadelijk effect hebben. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
5.6 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
5.6.1 Verkeersstructuur
Het planvoornemen (bouw 5 nieuwe vakantiewoningen met centraal gebouw met erf e.d.) leidt tot een beperkte toename van verkeer. De bestaande ontsluitingsweg van de locatie Heide 24 te Heythuysen, behoeft derhalve niet gewijzigd te worden. De enkele verkeersbewegingen die er per dag extra komen (max. 15-20 extra bewegingen) vormen geen enkel probleem. Er zal een aparte inrit worden aangelegd (hiervoor zal de aanwezige landbouwinrit worden verbeterd tot een volwaardige inrit voor de ecolodges) ten behoeve van de locatie. Deze inrit zal overzichtelijk zijn en is op grote afstand van woningen van derden gelegen. Naast autoverkeer zal er ook sprake zijn van extra bewegingen met fietsen. Ook dit vormt geen enkele belemmering vanuit verkeerskundig oogpunt.
Verder is er bij de inrichting rekening gehouden met de bereikbaarheid voor hulpdiensten. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee juridisch geborgd is dat het plan in de vergunningsfase ter beoordeling en goedkeuring aan de Veiligheidsregio wordt voorgelegd.
5.6.2 Parkeren
Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er sprake zijn van extra parkeerbehoefte. Door de realisatie de 5 ecolodges zullen er aan de voorzijde extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd (8 stuks) zodat ten allen tijden voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is. Parkeeroverlast op de openbare weg kan derhalve uitgesloten worden. De dagrecreactie en daarmee ook de parkeerplaatsen op het perceel zijn alleen bedoeld voor de gebruikers van de ecolodges. Er hoeft daarom niet te worden voorzien in extra parkeergelegenheid voor gebruikers van de dagrecreatie die geen gebruik maken van de ecolodges.
Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
5.7 Waterhuishouding
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.
5.7.1 Beleidskader water
Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
5.7.2 Kenmerken van het watersysteem
Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Op de kaarten van de gemeente Leudal van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie (drukriool richting het Asbroek). Ter plaatse van de nieuwe bebouwing (5 recreatiewoningen en centraal gebouw) zal alleen huishoudelijk-sanitair afvalwater vrijkomen.
De hoeveelheid afvalwater zal beperkt zijn aangezien er per ecolodge gemiddeld 2 personen aanwezig zijn. Er wordt uitgegaan van ca. 150-200 liter afvalwater per ecolodge per dag (indien de ecolodge bezet is). Het centrale gebouw is gelijk te stellen aan een ecolodge qua verbruik van afvalwater. Bij de bouwfase (aanvraag omgevingsvergunning) wordt het ontwerp van het riool verder uitgewerkt en aan de gemeente Leudal aangeleverd ter beoordeling.
Hemelwater dakverhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen in een reservoir per receratiewoning waar het allereerst zal worden hergebruikt in het grijswatersysteem om bijvoorbeeld het toilet van de recreatiewoningen door te spoelen. Indien dit reservoir gevuld is zal het overlopen via goten naar een hemelwatervoorziening (wadi/plantsoenen met noodoverloop op de omliggende in eigendom zijnde gronden, zie uitsnede).
Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=100.
De neerslag die afkomstig is van de nieuwe bebouwing, wordt in zijn geheel opgevangen.
Er is voorzien in de volgende nieuwe verhardingen:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing (nieuwe ecolodges) ca. 5x75=375m2 + 120=495m2;
Alle overige erfverhardingen zal halfverharding betreffen en ter plaatse in de bodem infiltreren.
Binnen het plangebied wordt voorzien in een infiltratievoorziening. Hier wordt het hemelwater naar afgevoerd zodat het kan infiltreren. Deze voorziening heeft een noodoverloop op de aanwezige gronden.
De voorziening zal aan de achterzijde van het perceel worden gerealiseerd (hier is voldoende ruimte beschikbaar).
De norm van het waterschap is 100mm.
De benodigde capaciteiten zijn:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing 75*5+ 120=495m2 x 100mm = 50m3;
Capaciteit infiltratievoorziening eigen terrein zal minimaal 50m3 bedragen. Gezien de (enorme) omvang van het plangebied is hier ruim voldoende ruimte voor beschikbaar.
Door de afdoende capaciteit van de infiltratievoorziening, behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd.
Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.
In de infiltratievoorzieningen zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd.
Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. De infiltratievoorziening doet in dat opzicht tevens dienst als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
5.7.3 Conclusie waterhuishouding
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten
Het bestemmingsplan 'Heide 24 te Heythuysen' van de gemeente Leudal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding (schaal 1: 1.000).
6.1 Planstukken
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
1. er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
2. er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
3. er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
6.2 Plansystematiek
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld.
Verbeelding
Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1: 1.000.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.
Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën.
Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Leudal wordt een anterieure overeenkomst gesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer komen en zodat het kostenverhaal geregeld wordt.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.
De eco-lodges zijn nodig om de recreatieve bestemming uit te voeren en zijn dus aan te merken als hoofdgebouw. Daarmee is er in voorliggend plan sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid en moet er door de initiatiefnemer o.a. een exploitatiebijdrage betaald worden. Dit wordt eveneens geregeld in de anterieure overeenkomst.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.
De gemeente Leudal zal alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage leggen maar meteen over zullen gaan tot de formele bestemmingsplanprocedure en daartoe het ontwerp ter visie zullen leggen. Het voorontwerpplan wordt gebruikt in het kader van het wettelijk vooroverleg.
7.2.2 Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft het plan met de buren meerdere malen besproken (lees directe buren die rondom plangebied aan de Heide 24 zijn gelegen). De omgevingsdialoog van eind 2022, voorjaar 2023 en najaar 2023 is uitgewerkt en ondertekend aan de gemeente Leudal overhandigd (zie bijlage 7). Hieruit kwam naar voren dat de directe buren een aantal bezwaren hebben op het gepresenteerd planvoornemen. Initiatiefnemer heeft het planvoornemen daar waar mogelijk aangepast om zo veel mogelijk rekening te houden met deze bezwaren. Daarnaast zijn er uitvoerige onderzoeken uitgevoerd om te toetsten of onderhavig bestemmingsplan past binnen de gestelde wet- en regelgeving.
De tegemoetkomingen van initiatiefnemer zijn in de volgende aspecten terug te vinden. Er is gekozen om de zandweg, gelegen aan de oostzijde, niet te gebruiken maar een eigen inrit te creëren aan de noordwestzijde. De inrit verstrekt de hoofd toegang tot het perceel en de nieuw gecreëerde parkeerplaatsen (ref. 3.2 afbeelding planvoornemen). De interne bewegingen van de bezoekers vinden hierdoor volledig op eigen perceel plaats. Hierdoor worden extra verkeersbewegingen op het zandpad voorkomen en worden verkeersonveilige situaties vermeden. Verder is er bij de inrichting van het gehele terrein daar waar mogelijk rekening gehouden met het minimaliseren van eventuele hinder naar de omgeving. Zo is bij de herinrichting van het landschap rekening gehouden met de positionering van de eco lodges (verder verwijderd van de buren) en heeft initiatiefnemer een natuurlijke geluidsbarrière geplaatst om eventueel geluidoverlast te voorkomen. Tot slot heeft initiatiefnemer een eigen geluidsregelement opgesteld. Enerzijds om eventuele stilte verstoring van het nabijgelegen stiltegebied 'Asbroekerheide' te voorkomen, anderzijds omdat het aansluit bij de visie van 'Eco by Nature'.
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Overleg Artikel 3.1.1 Bro
Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De reactie van het Waterschap Limburg is:
Plan is niet akkoord. In de toelichting is aangegeven dat er maar 6 m3 berging/infiltratie noodzakelijk is (factor 10 te klein). Ons advies is een berging/ infiltratie van 100 mm in 24 uur en daarnaast adviseren wij om te kijken het bestaand verhard oppervlak ook af te koppelen. Mocht de infiltratie voorziening lozen richting het oppervlaktewaterlichaam 2de Zijtak Heihuizen dan is het vergunningsplichtig en dan is 100 mm de norm. Het liefst zien wij een infiltratie voorziening aan de achterkant van het perceel er is ruimte genoeg om het plan klimaat adaptief /neutraal in te richten.
Bovenstaande reactie is in onderhavig plan verwerkt.
Reactie provincie Limburg.
De provincie heeft tijdens het vooroverleg niet gereageerd. Bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal de provincie opnieuw in kennis worden gesteld van het voornemen om het bestemmingsplan te herzien.
8.2 Ontwerpplan
Formele procedure
Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten en het Waterschap Limburg, en belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 27 december 2023 tot en met 6 februari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingekomen. Voor een beantwoording hiervan wordt verwezen naar de zienswijzennota, zie bijlage 10.
8.3 Vastgesteld Plan
Onderhavig bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 2 juli 2024, zie bijlage voor het vaststellingsbesluit.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan En Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 3 Kaart Landschappelijke Elementen
Bijlage 3 Kaart landschappelijke elementen
Bijlage 4 Kaart Natura-2000 Gebieden
Bijlage 4 Kaart Natura-2000 gebieden
Bijlage 5 Nota Kwaliteit
Bijlage 6 Parkeerkencijfers Gemeente Leudal
Bijlage 6 Parkeerkencijfers gemeente Leudal
Bijlage 7 Adviesrapport Vrln
Bijlage 8 Intentieverklaring Wegafsluitingen
Bijlage 8 Intentieverklaring wegafsluitingen
Bijlage 1 Principebesluit
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan En Advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan en advies Kwaliteitscommissie
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 4 Quick-scan Flora En Fauna
Bijlage 4 Quick-scan flora en fauna
Bijlage 5 Stikstofonderzoek
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek