Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan 'De Leistert en Buitenhof De Leistert' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP23RoLeistert-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Achtererf
een gedeelte van het perceel, gelegen achter het hoofdbebouwingsvlak.
1.6 Afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk (vrijstaand en/of aangebouwd) dat qua ligging een ruimtelijke eenheid.
1.7 Amusement
een voor het publiek toegankelijke functie waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, amusement wordt geboden door middel van het exploiteren van kansspelautomaten en/of
vergelijkbare apparatuur, niet zijnde een horecabedrijf.
1.8 Bebouwd oppervlak
de buitenwerks gemeten (geprojecteerde) oppervlakte van zowel gebouwen als bouwwerken geen
gebouwen zijnde, een zwembad uitgezonderd, op het maaiveld van het perceel.
1.9 Bebouwing
eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 Bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan,
installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis
verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.11 Bestaand
- a. bij bebouwing:
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het vastgesteld bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een verleende bouwvergunning;
- b. bij gebruik:
gebruik zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het vastgestelde bestemmingsplan.
1.12 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander
bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.15 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
onderbouw en zolder.
1.18 Bouwverordening
de in Leudal vigerende bouwverordening als bedoeld in de Woningwet.
1.19 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 C-2000-infrastructuur
installaties ten behoeve van de communicatie van de nood- en hulpverleningsdiensten.
1.22 Centrale voorziening
faciliteiten of maatregelen die ervoor zorgdragen dat het functioneren van de recreatievoorziening
gewaarborgd is. Hierin zijn de volgende functies toegestaan, afgestemd op het recreatiegebruik:
- a. dagrecreatie;
- b. dienstverlening, beheer en onderhoud;
- c. opslag ten dienste van recreatie;
- d. horeca in de categorie 1 en 2;
- e. detailhandel ten behoeve van de recreatieve functie;
- f. amusement;
- g. wellness, sport en spel.
1.23 Chalet/lodge
een kampeermiddel in de vorm van een gebouw, geen woonkeet en geen (sta-)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, uitsluitend bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.24 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.25 Erfafscheiding
De afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.
1.26 Erotisch(getint) bedrijf
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden.
Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.27 Evenement
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst,
hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.
1.28 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.29 Goothoogte
de horizontale snijlijn van elk dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak tot aan het
gemiddeld aangrenzend maaiveld.
1.30 Groepsaccommodatie
een deel van een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen waarbij wordt overnacht in slaapzalen en of slaapkamers en met gemeenschappelijk gebruik van sanitaire voorzieningen, keuken en verblijfsruimtes.
1.31 Hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, gelet op de bestemming, door zijn functie, ligging, constructie of
afmeting als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.32 Horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig
exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
Horeca, categorie 1 "lichte horeca"
horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral
verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden
veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
- a. Aan de detailhandel verwante horeca, zoals:
- automatiek
- broodjeszaak
- cafetaria
- croissanterie
- koffiebar
- lunchroom
- ijssalon
- snackbar
- tearoom
- traiteur
- b. Overige lichte horeca, zoals:
- bistro
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice)
- c. Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals:
- horecabedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
Horeca, categorie 2 "middelzware horeca"
horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor
aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
- bierhuis
- biljartcentrum
- café
- proeflokaal
- shoarma/grillroom
Horeca, categorie 3 "zware horeca
horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot
aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen
brengen, zoals:
- dancing
- discotheek
- nachtclub
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
1.33 Kampeermiddel
een onderkomen dat of een voorziening die in welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of
kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij de krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder stacaravan, chalet, lodge, caravan, camper, kampeerauto, stacaravan inclusief voortent, tent met bijzettent, tentwagen of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
1.34 Kampeerterrein
terrein met daarbij behorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop
gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.35 Kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een
dakhelling.
1.36 Kortlopend evenement
een evenement met een duur van maximaal 3 dagen, exclusief opbouwen en afbreken.
1.37 Kunstwerken
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten,
duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.
1.38 Ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.39 Ondergronds bouwwerk
Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75
meter beneden peil.
1.40 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.41 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde
een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport.
1.42 Parkeervoorziening
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.43 Parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.44 Peil
- a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- b. Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
- c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.45 Permanente bewoning
het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden.
1.46 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen
vergoeding.
1.47 Recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet, caravan, caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door één of meerdere personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond, met dien verstande dat er sprake is van een wisselende bewoning.
1.48 Standplaats
plaats voor kampeermiddelen op een camping.
1.49 Stedenbouwkundig beeld
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de
bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.50 Straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte of in een zich op de openbare weg
respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.50 Tijdelijke huisvesting vakantiekrachten en/of stagiaires
tijdelijk huisvesten van vakantiekrachten en/of stagiaires die in een periode van grote arbeidsbehoefte enkele maanden op het recreatiepark werkzaam zijn, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.51 Verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'De Leistert en Buitenhof De Leistert' bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met IDN NL.IMRO.1640.BP23RoLeistert-VG01.
1.52 Verblijfsrecreatie
verblijf buiten de eerste woning - voor recreatieve doeleinden - waarbij ten minste één overnachting
wordt gemaakt.
1.53 Voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of
voetpaden tot aan de perceelsgrenzen.
1.54 Voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige
(ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.55 Warmte Koude Opslag (WKO)
bodemenergiesysteem dat gebruik maakt van de warmte of koude die van nature aanwezig is in de bodem en het grondwater.
1.56 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede
wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.57 Weg
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.58 Wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d.,
dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van
het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het
kortst is.
2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. speel- en wandelvoorzieningen;
- c. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;
- d. bermen en beplantingen;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. energieopwekkende installaties;
- g. kunstwerken;
- h. kunstobjecten;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
- j. evenementen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde natuurlijke en landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
- 1. het leefgebied van dassen met bijbehorende dassenburcht ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - dassenleefgebied';
- b. extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- c. paden en toegangswegen;
- d. bruggen en steigers;
- e. voorzieningen van algemeen nut;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen;
- b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van:
- 1. recreatiewoningen;
- groepsaccommodaties voor maximaal 20 personen per accommodatie en/of
- een kampeerterrein;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tijdelijke huisvesting vakantiekrachten en/of stagiaires' de tijdelijke huisvesting van vakantiekrachten en/of stagiaires in verblijfsrecreatieve voorzieningen is toegestaan gedurende de werk-/stageperiode ten dienste van het recreatiepark.
met daaraan ten dienste:
- d. centrale voorzieningen;
- e. visvijvers;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speel- en wandelvoorzieningen;
- h. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;
- i. bermen en beplantingen;
- j. voorzieningen van algemeen nut;
- k. energieopwekkende installaties;
- l. kunstwerken;
- m. kunstobjecten;
- n. Warmte Koude Opslag;
- o. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de
bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- d. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- e. ter waarborging van de landschappelijke omgevingskwaliteit.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, pleinen en paden met hoofdzakelijk een verkeer- c.q. verblijfsfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. straatmeubilair;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. kunstwerken;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse)
- i. waterberging- en infiltratievoorzieningen;
- j. oeververbindingen (bruggen);
- k. evenementen;
- l. het met APV-vergunning innemen van standplaats(en);
- m. (week-)markten.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de
bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- f. ter waarborging van de externe veiligheid.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. waterlopen en waterpartijen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. infiltratievoorzieningen;
- f. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Leiding - Riool
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, primair bestemd voor een rioolleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, van het bepaalde in lid 8.2.1 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van Werkzaamheden
Artikel 9 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aan de andere aan de grond gegeven bestemmingen, primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen waterloop, alsmede voor de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang, van het bepaalde in lid 9.2.1 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap en de Keur van het waterschap in acht wordt genomen.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 17.1.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5 Vervallen bestemming 'Waarde - Archeologie'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
12.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
12.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in
gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals
die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval
verstaan:
- a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorend bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- c. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen,
- d. goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks
- e. noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- f. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een
- d. meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
- f. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangen/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
- 1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
- 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten
behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 16 Algemene Procedureregels
16.1 Afwijking van het bestemmingsplan
Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
16.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3.6. van de Wet ruimtelijke ordening, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
16.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Verhouding tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
17.2 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
- a. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota Kwaliteit' bij de regels;
- b. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'De Leistert en Buitenhof De Leistert'.
1 Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Leudal is bezig om de bestaande bestemmingsplannen voor het gehele gemeentelijke grondgebied te actualiseren. Reden hiervoor is het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening, waarin wordt voorgeschreven dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar.
Het bestemmingsplan voor recreatiepark De Leistert dateert uit 1996 en is derhalve sterk verouderd. Om die reden heeft de gemeente aanvankelijk de actualisatie van het bestemmingsplan voor De Leistert willen oppakken. Het recreatiepark, met inmiddels een grootte van circa 55 ha, is het belangrijkste en grootste recreatiepark van de regio. De Leistert bestaat uit een grote camping met stacaravans en kampeerplekken voor eigen tenten of caravans.
In oostelijke richting is het recreatiepark in 2010 en 2015 uitgebreid, waaronder ‘Buitenhof de Leistert’. Om een integraal en actueel plan voor het gehele recreatiepark De Leistert (figuur 1) te creëren, worden zowel het oorspronkelijke recreatiepark als de uitbreidingen meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Het doel van het geactualiseerde bestemmingsplan is om te beschikken over een plan, waarin:
- het huidig gebruik van gronden en opstallen positief wordt bestemd;
- een verdere ontwikkeling van het recreatiepark mogelijk wordt;
- een juridisch systeem wordt gekozen, dat past in deze tijd;
- passende zorg wordt gegeven aan milieucomponenten;
- beschikt kan worden over een digitale verbeelding voor het gehele plangebied.
1.2 Ligging En Grens Plangebied
Recreatiepark De Leistert (figuur 2) ligt ten noorden van de kern Roggel en ten zuiden van het bosachtige natuurgebied de Ophovense Zandberg. Het recreatiepark heeft een puntige vorm en wordt aan alle zijden begrensd door openbare wegen. Aan de zuidelijke zijde vormt de N562, oftewel Heldensedijk, de grens. Dit betreft tevens de belangrijkste ontsluitingsweg. De overige grenzen worden gevormd door de Schansdijk, Kunneweg en Leistertweg.
De noordoostelijke hoek behoort niet tot recreatiepark De Leistert maar maakt deel uit van het plangebied omdat ter plaatse een dassenburcht is gerealiseerd als mitigerende maatregel in een eerdere procedure en voor deze gronden is een verouderd bestemmingsplan van toepassing. Voor de volledigheid en ter actualisatie van de planologische regeling, maken de gronden deel uit van het juridische kader van dit bestemmingsplan en krijgen een (onbebouwde) agrarische bestemming.
1.3 Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 komt de bestaande en beoogde situatie aan bod. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek, dat ten behoeve van de planrealisatie verricht is, belicht. Tenslotte komen in de hoofdstukken 5, 6 en 7 de juridische opzet, overleg en procedure aan de orde.
2 Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Gebiedsbeschrijving
Recreatiepark De Leistert bevindt zich ten noorden van de kern Roggel, aan de weg richting Helden (Heldensedijk of N562). Het recreatiepark, met inmiddels een grootte van circa 55 hectare, is het belangrijkste en grootste recreatiepark van de regio.
De Leistert bestaat uit een grote camping met stacaravans en kampeerplekken voor eigen tenten of caravans (figuur 3). Bij het recreatiepark behoren een subtropisch zwembad, buitengolfslagbad, attractiespeeltuin en een plaza met onder andere een friture, café-restaurant, supermarkt en bowlingbaan. Tevens liggen op het recreatiepark een tennishal, een visvijver, een sportcentrum (Mico Sport) en vier bedrijfswoningen.

Het recreatiepark wordt begrensd door de Heldensedijk, Schansdijk, Kunneweg en Leistertweg. Deze wegen vormen daarom de begrenzing van het plangebied. De directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door grasrijke gronden en enkele stukjes bosrijke grond. De omliggende bestemmingsplannen wijzen uit dat de omgeving verschillende functies herbergd, waar agrarisch grondgebruik de voornaamst aanwezige is in de omgeving. In mindere mate zijn woon- en bedrijfsfuncties aanwezig. De woningen Schansdijk 2, 8 en 9 en Kunneweg 12, met aanpalende erven, worden omringd door het recreatiepark, maar maken geen deel uit van het plangebied.
Sinds 2011 is naast het oorspronkelijke recreatiepark een geheel nieuw bungalowpark in ontwikkeling; Buitenhof de Leistert. Het oostelijk deel van het bungalowpark is nagenoeg geheel afgerond. Er is tevens medewerking verleend aan het westelijke deel. Op het oostelijke deel van het bungalowpark is plaats voor maximaal 225 vakantieboerderijen.
Tezamen met Buitenhof de Leistert maakt De Leistert onderdeel uit van de Leistertboulevard. Een sterke recreatieve (ontwikkelings)zone langs de Heldensedijk.
Rondom het recreatiepark is sprake van een voornamelijk agrarisch landschap met verspreid gelegen bos- en natuurgebieden. Roggel wordt omringd door de grote bos- en natuurgebieden het Leudal (ten zuiden van de kern), de Asbroekerheide (ten westen van de kern) en het Ophovense Zandberg (ten noorden van de kern en grenzend aan het recreatiepark). Ook het recreatiepark heeft een groen karakter vanwege de ligging in een bos. Juist de aanwezigheid van deze natuurgebieden en de rustieke gesteldheid van het buitengebied hebben een grote aantrekkingskracht op de recreant.
2.2 Huidig Planologisch Kader
Voor het gehele plangebied zijn verschillende bestemmingsplannen geldend. Op planologisch-juridisch gebied is er als het ware sprake van drie deelgebieden. Hieronder is per deelgebied nader ingegaan op de bestemmingsplannen welke voor dat gebied geldend zijn. Daarnaast is gekeken voor welke functies de gronden binnen het gebied zijn bestemd.
Bestemmingsplan ‘De Leistert’
Voor het westelijke deel van het recreatiepark is het bestemmingsplan ‘De Leistert’ van de voormalige gemeente Roggel en Neer (vastgesteld op 17 december 1996).Conform dit bestemmingsplan zijn de gronden binnen het deelgebied
Volgens dit bestemmingsplan zijn de betreffende gronden grotendeels bestemd als 'Recreatiedoeleinden' (figuur 6). Kleinere delen zijn bestemd als 'Groenvoorzieningen', 'Agrarisch gebied' en 'Visvijver'. De twee bestaande burgerwoningen zijn bestemd als 'Woondoeleinden' (maar maken nu geen deel meer uit van het plangebied). De openbare wegen die deel uitmaken van het plangebied zijn bestemd als 'Wegverkeer'.
Een watergang dwars door het recreatiepark is specifiek aangeduid als 'watergang' en aan de westelijke zijde van het plangebied is een ondergrondse rioolleiding aangeduid.
Recreatiedoeleinden
De als 'Recreatiedoeleinden' aangegeven gronden zijn bestemd voor kamperen met tenten, toer- en stacaravans, tentwagens en kampeerauto’s en dagrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen. Daarnaast zijn tevens vormen van detailhandel en horecadoeleinden van ondergeschikte aard toegestaan.
Groenvoorzieningen
Enkele groenstroken aan de randen van het recreatiepark zijn specifiek bestemd als 'Groenvoorzieningen'. De als zodanig aangegeven gronden zijn bestemd voor groenstroken ter afscherming van de aangrenzende gronden met de bestemming 'Recreatiedoeleinden'.
Agrarisch gebied
Een weiland in het noordelijk deel van het plangebied is bestemd als 'Agrarisch gebied'. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik.
Visvijver
De visvijver in het westelijk deel van het recreatiepark is, weliswaar als onderdeel van het recreatiepark, specifiek bestemd als 'Visvijver'. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor de hengelsport.
Woondoeleinden
De twee burgerwoningen die deel uitmaken van het plangebied zijn bestemd als 'Woondoeleinden' (in vigerend bestemmingsplan zijn nog drie burgerwoningen aanwezig, één is inmiddels gesloopt). Deze gronden zijn bestemd voor woondoeleinden.
Wegverkeer
De openbare wegen binnen het plangebied zijn bestemd als 'Wegverkeer'. De als zodanig aangewezen 11 gronden zijn bestemd voor bewegend en stilstaand verkeer met de daarbij behorende voorzieningen, niet zijnde motorbrandstofverkooppunten.
Uitwerkingsplan Heldensedijk 10 en 13
Voor het oostelijke deel van het recreatiepark is het bestemmingsplan ‘Uitwerkingsplan Heldensedijk 10 en 13’ als onderdeel van de op 25 juni 2013 vastgestelde beheersverordening ‘Buitengebied’ geldend (figuur 7).
Conform dit geldende plan zijn binnen het deelgebied de volgende enkelbestemmingen van toepassing:
- Recreatie – Verblijfsrecreatie
- Groen
- Verkeer
Daarnaast zijn nadere aanduidingen opgenomen ten behoeve van onder andere bedrijfswoningen, recreatiewoningen en centrumvoorzieningen welke zijn benodigd voor de exploitatie van het recreatiepark.
Recreatie – Verblijfsrecreatie
Het grootste deel van het gebied is bestemd voor verblijfsaccommodatie voor niet-permanente bewoning. Daarnaast zijn er ten behoeve van de verblijfsrecreatie onder andere voorzieningen, twee bedrijfswoningen en ontsluitingen toegestaan.
Groen
Zowel aan de oostzijde als in de kern van het deelgebied is een groenstrook aanwezig welke beide zijn bestemd als ‘Groen’. Ter plaatse zijn naast groenvoorzieningen onder andere wandel- en fietspaden en voorzieningen zoals speeltoestellen, afvalbakken en kunstwerken toegestaan.
Verkeer
De verblijfsvoorzieningen zijn bereikbaar via wegen/paden welke zijn bestemd als ‘Verkeer’. Ter plaatse van deze bestemming zijn onder andere verhardingen en groen- en parkeervoorzieningen toegestaan.
Bestemmingsplan ‘Uitbreiding Buitenhof de Leistert’
Voor het middelste deel en laatste uitbreiding van het recreatiepark is het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Buitenhof de Leistert’ zoals vastgesteld op 22 mei 2012 van toepassing (figuur 8). Dit bestemmingsplan is geactualiseerd door middel van de herziening ‘1e herziening bestemmingsplan ‘Uitbreiding Buitenhof De Leistert’ zoals vastgesteld op 13 oktober 2015.
Conform het geldende bestemmingsplan zijn binnen dit deelgebied de volgende enkel- en dubbelbestemmingen van toepassing:
- Recreatie – Verblijfsrecreatie
- Water
- Groen
- Waterstaat – Beschermingszone watergang
Daarnaast gelden een tweetal functieaanduidingen en aanduidingen ten behoeve van de maatvoering van geluidwallen.
Recreatie – Verblijfsrecreatie
De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Naast deze recreatieve voorzieningen zijn onder andere een bedrijfswoning, recreatiewoningen, centrale voorzieningen en groen-, speel- en wandelvoorzieningen toegestaan.
Verkeer
De verblijfsvoorzieningen zijn bereikbaar via wegen/paden welke zijn bestemd als ‘Verkeer’. Ter plaatse van deze bestemming zijn onder andere verhardingen en groen- en parkeervoorzieningen toegestaan.
Water
In het zuidelijke deel van het gebied is een watergang aanwezig welke is bestemd als ‘Water’. Deze gronden zijn met name bedoeld voor waterberging, waterhuishouding en waterlopen en -partijen.
Groen
Het gebied is aan de randen en in de kern bestemd als ‘Groen’. Binnen deze bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’ is uitsluitend een grond- of geluidwal toegestaan.
Waterstaat – Beschermingszone watergang
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen waterloop, alsmede voor de ontwikkeling en bescherming van de ecologische waarden van de waterloop.
2.3 Beoogde Situatie
Voor het plangebied zijn verschillende planologische kaders van toepassing. Dit is niet praktisch en maakt het algehele planologische regime binnen het plangebied moeilijk leesbaar. Daarnaast zijn de geldende bestemmingsplannen toe aan een update met betrekking tot de huidige en feitelijk aanwezige situatie. Hierdoor is het voornemen ontstaan om voor het gehele recreatiepark (inclusief Buitenhof de Leistert) één integraal nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Voor wat betreft de meeste bestaande functies op het recreatiepark geldt dat deze behouden dienen te blijven. Deze functies zijn daarom specifiek bestemd of specifiek geregeld in de planregels (zoals centrale voorzieningen, bedrijfsgebouwen en eisen ten aanzien van maatvoering). Uitgangspunt daarbij is het goed kunnen functioneren van het recreatiepark, de recreanten van alle gemakken kunnen voorzien en de rustige sfeer blijven waarborgen, door de groene uitstraling van het park te handhaven. Overige belangen, van bijvoorbeeld de leidingbeheerders, zijn conform vigerende rechten gehandhaafd.
In de afgelopen jaren hebben zich ontwikkelingen voorgedaan waardoor er ten opzichte van het voormalige gebruik veranderingen hebben plaatsgevonden. Zo is de voormalige tennishal op het recreatiepark in de huidige situatie in gebruik als game- en entertainmenthal (E-village). Ook deze wijzigingen worden door middel van onderhavig bestemmingsplan planologisch-juridisch vastgelegd. Er is daarnaast nagedacht over de toekomst(wensen) voor de locatie. Het voornemen is om, naast het planologisch-juridisch juist borgen van de feitelijk situatie, ruimte te reserveren voor de meest concrete en actuele toekomstplannen om een zo toekomstbestendig mogelijke situatie te creëren. Hierbij vormen de belangen van de verschillende betrokken partijen het uitgangspunt. In onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende aspecten meegenomen:
- het flexibel toepassen van het bouwen en/of gebruiken van maximaal 25.000 m2 aan centrale voorzieningen binnen de bestemming Recreatie. De onderbouwing van en toelichting op de benodigde extra oppervlakte aan centrale voorzieningen (de bestaande oppervlakte bedraagt circa 15.000 m2) is bijgevoegd als separate bijlage aan deze plantoelichting.
- realisatie van 5 18/20 persoons-groepsaccommodaties met een maximaal bebouwd oppervlakte van 200 m² per accommodatie;
- De ‘Leistertweg’ gaat onderdeel uitmaken van het recreatiepark maar blijft voor doorgaand fietsverkeer bereikbaar;
- ruimte voor het plaatsen van licht- en vlaggenmasten hoger dan 6 meter;
- tijdelijke huisvesting stagiaires/vakantiekrachten gedurende werk- of stageperiode waarin stagiaire/vakantiekracht werkzaamheden uitvoert voor/op het recreatiepark. Permanente bewoning en bewoning door internationale werknemers is hierbij uitgesloten;
Bovenstaande punten zijn meegenomen in onderhavige herziening van de huidige geldende planologische regelingen. De bestaande mogelijkheden blijven behouden en worden 1 op 1 overgenomen in deze herziening van het bestemmingsplan.
Voor de volledigheid is in onderstaande schema weergegeven welke aantallen recreatiewoningen en voorzieningen in de huidige situatie zijn toegestaan en welke aantallen in het kader van het nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Categorie | Aantal mogelijk in vigerend bestemmingsplan | Aantal mogelijk in toekomstig bestemmingsplan | Opmerking / toelichting |
Recreatie- woningen | | | Geen toevoeging. Op het bungalowpark “Buitenhof de Leistert” verandert er niets aan het aantal recreatiewoningen. |
Centrale voorzieningen | Er geldt geen maximum bebouwingsoppervlakte-percentage op campingterrein van 13.000 m2 Bij bestemmingsplan Buitenhof gelden bebouwingsvlakken | Er wordt een maximum bebouwingspercentage gewenst van 25.000 m2 | |
| | | Op Buitenhof de Leistert staan een vijftal 18-persoons vakantiebungalows. Deze maken deel uit van de 313 die hierboven genoemd zijn. De ervaring is dat dit type woning soms ook wel eens als groepsaccommodatie wordt gezien. Deze accommodaties worden vooral gebruikt door families. Grootouders, ouders en kleinkinderen. Soms ook vriendengroepen van dertigers /veertigers met kinderen. Dit zijn ook de doelgroepen die de Leistert wil blijven aantrekken. Oftewel: geen voetbalteams of jongerengroepen. Dat soort groepen worden geweerd. Belangrijk element in de toekomstvisie van de Leistert is dat het camping gedeelte wordt verbonden met het bungalowpark. Dit door de Leistertweg onderdeel te maken van het recreatiepark. De Leistertweg blijft hierbij wel bereikbaar voor doorgaand fietsverkeer welke dus via het recreatiepark kan worden afgewikkeld. Beide parken zullen worden verbonden met elkaar via een nieuw centrumgebied, maar de camping zal ook verbonden worden aan het bungalowpark door het thans verouderde deelterrein Beukenhof te herontwikkelen. Op dit deelterrein zijn de 5 nieuwe “groepsaccommodaties” voorzien. Deze 5 accommodaties komen dus in de plaats van verouderde jaarplaatsen (stacaravans), waarmee het totaal aantal gasten dat kan verblijven niet zal toenemen, maar eerder zal verminderen. |
| In het vigerende bestemmingsplan Camping de Leistert zijn maximaal 5 bedrijfswoningen toegestaan. Voor het tijdelijk huisvesten van vakantiekrachten / stagiaires gebruikt de Leistert thans 2 bedrijfswoningen, als ook circa 5 (voormalige) verblijfs- accommodaties die op de camping zijn | In de toekomst wil de Leistert het in 2022 aangekochte perceel Schansdijk 2 / 2a te Roggel gaan benutten voor tijdelijke huisvesting van vakantiekrachten | De huidige verblijfaccommodaties waar tijdelijke krachten en stagiaires gehuisvest worden liggen thans “midden op het park / camping”. Hierdoor ervaren deze medewerkers nauwelijks rust. Gasten blijven ze toch aanspreken, ook al zijn ze vrij. Het redelijk recent aangekochte perceel Schansdijk 2 / 2A is direct aanpalend gelegen aan de camping, maar staat volledig los van de camping. De toegang bevindt zich aan de Schansdijk. Wanneer tijdelijke medewerkers vrij hebben, kunnen ze op dit perceel dan ook volledig tot rust komen. Op dit perceel worden specifieke verblijfseenheden voor huisvesting tijdelijke medewerkers gecreëerd. De huidige bestemming “burgerwoning” dient ten aanzien daarvan omgezet te worden in “recreatiebestemming |
Behoefte groepsaccommodaties
Naast de 66 groepsaccommodaties voor 10 tot 13 personen heeft recreatiepark de Leistert heeft vijf 18-persoons vakantieboerderijen op Buitenhof de Leistert. De 18-persoons bungalows zijn zeer gewild en een van de best renderende bungalowtypes. De vraag naar de grotere vakantieboerderijen is groter dan het aanbod. De verhuur wordt beperkt omdat er slechts 5 stuks beschikbaar zijn. Derhalve bestaat de wens om vijf 18/20-persoons Buitenleven Vakantieboerderijen te realiseren. De doelgroepen voor deze groepsaccommodatie betreffen families en gezinnen die een midweek, weekend of week met elkaar willen doorbrengen.
Marktonderzoek
Met een zéér hoge bezetting en het gegeven dat deze bungalows ver van tevoren worden geboekt, is het evident dat er ruimte zit om dit type groepsaccommodatie met een aantal eenheden uit te breiden.
De REVPAR (omzet per eenheid) van deze objecten ligt 1350% boven dat van de gemiddelde bungalow in Nederland (Benchmark Stratech Insight). De ADR (gemiddelde prijs per dag) van deze objecten ligt 1386% boven dat van de gemiddelde bungalow in NL (Benchmark Stratech Insight). De multigeneratie-vakantie is in trek in Nederland en biedt nog vele kansen in de toekomst.
Onderscheidenheid
De accommodaties zijn qua uitstraling, inrichting en uitrusting afgestemd op de wensen en behoeftes van groepen die graag enkele dagen samen willen doorbrengen en zichzelf trakteren op een luxer verblijf in een stijlvolle buitenleven accommodatie die over alle gemakken beschikt.
De vakantieboerderijen (Limburgse boerderijstijl) zijn gebouwd op een ruime kavel met een grote tuin. De boerderijen beschikken over een sfeerhaard, luxe keuken, minimaal 9 slaapkamers en 5 badkamers en een sauna. In de tuin is een overdekt terras met 'Buitenleven' voorzieningen zoals een robuuste tuinset, luxe BBQ-meubel, loungeset, houtkachel en terrasheater.
Ten behoeve van de 5 groepsaccommodaties heeft regionale afstemming plaatsgevonden. Tijdens de Regionale afstemming toeristisch-recreatieve initiatieven Midden Limburg is het initiatief voorgelegd en is het initiatief positief beoordeeld.
In onderstaand vlekkenplan (figuur 9) is een indicatie weergegeven van de beoogde situatie. Dit vlekkenplan is tevens bijgevoegd als separate bijlage aan deze plantoelichting.

3 Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt onderhavige ontwikkeling getoetst aan het algemene Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en de wet- en regelgeving. Aan het eind van iedere paragraaf is een conclusie dan wel doorwerking opgenomen van het specifieke beleid en wet- en regelgeving voor de planlocatie. Het sectorale beleid is in hoofdstuk 5 per aspect beschreven.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de toekomstige generaties. De NOVI biedt perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om Nederland samen mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.
Het actualiseren en het vormen van de geldende plannen tot één integraal plan voor het recreatiepark heeft geen gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Met het initiatief gaan dan ook geen nationale belangen gepaard. Daarnaast blijkt uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor het voornemen. Daarmee bestaat vanuit de Nationale omgevingsvisie NOVI geen belemmeringen voor het initiatief.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening 15 (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Op onderhavig initiatief zijn geen van deze belangen van toepassing. Daarnaast betreft het geen nieuwe ontwikkeling waarbij Nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit initiatief.
3.2.3 Ladder voor duurzame ontwikkeling
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Deze systematiek is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is in principe een uitwerking van Nationaal belang 4, efficiënt gebruik van de ondergrond, oftewel zorgvuldig ruimtegebruik. De Ladder is er voor bedoeld dat zorgvuldig wordt nagedacht over nieuwe ontwikkelingen en de plek van de nieuwe ontwikkeling. Zo gaat bijvoorbeeld inbreiding voor uitbreiding. Voor nieuwe stedelijke functies geldt daarom dat de Ladder doorlopen dient te worden om te bepalen of sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Met het initiatief wordt geen nieuwe ruimte gevraagd. Het actualiseren van het beleid heeft geen invloed op een uitbreiding van het recreatiepark, maar vinden er ontwikkelingen binnen het huidige park plaats waardoor kan worden gesproken van inbreiding. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen is niet in strijd met de Ladder voor duurzame ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 is de provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld en vervangt het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes en op andere onderdelen zijn er nieuwe keuzes gemaakt. In de Omgevingsvisie Limburg wordt de lange termijn visie voor de periode 2021 tot 2030-2050 uitgewerkt en wordt richting gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen. Hierbij wordt steeds de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving gezocht.
De vrijetijdseconomie vormt een belangrijke economische pijler in Limburg. Hierbij zijn de kwaliteit van het landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Denk hierbij aan de balans tussen toeristen, recreanten en bewoners maar ook de uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten.
De opgave met betrekking tot vrijetijdseconomie is onder andere het beter in balans brengen van vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties, zowel kwantitatief als kwalitatief. Een toename van steeds meer hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Er is dan ook een voortdurende kwaliteitsslag nodig om het aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten. De ambitie is om de kwaliteit van het aanbod te verhogen. Dit is enkel mogelijk als dit geen verdringing en leegstand tot gevolg heeft. De kwaliteitsslag die reeds is ingezet voor bungalowparken en kampeerterreinen moet worden voortgezet. De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Limburg.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. De Omgevingsverordening bevat daarnaast regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Toets plangebied aan Omgevingsverordening Limburg 2014
Volgens de verordening is het plangebied gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Het is binnen deze zone verboden om een boorput of een bodemenergiesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Daarnaast is het niet toegestaan om werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten. Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen. Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen een van de in de Omgevingsverordening Limburg 2014 aangeduide beschermingsgebieden.
Aangezien geen diepe grondboringen zijn voorzien zoals bedoeld in voorgaande alinea en daarnaast geen andere beschermingsgebieden hinder ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling.
In artikel 2.4.6 zijn nadere regels opgenomen met betrekking tot ontwikkelingen binnen de vrijetijdseconomie. Hieronder is de ontwikkeling getoetst aan deze regels.
Artikel 2.4.6 Vrijetijdseconomie
- Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de opgaven en algemene principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 2.
Met onderhavige ontwikkeling neemt het aantal standplaatsen niet toe, maar wordt bijgedragen aan de mogelijkheden voor het versterken van de kwaliteit van de reeds aanwezige verblijfsrecreatievoorzieningen in Midden-Limburg.
De locatie ligt binnen het landelijk gebied (buitengebied) waar mogelijkheden worden geboden voor de ontwikkeling van de vrijetijdseconomie. Met name voorzieningen als campings, bungalowparken en kleinschalig kamperen bij de boer horen thuis in het landelijk gebied. Verblijfsrecreatie kent echter een probleem waarbij de kwaliteit onvoldoende aansluit bij de wensen van de consument.
Uit paragraaf 3.3.1 blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Limburg en de ontwikkeling is in het Samenwerkingsverband Midden-Limburg (SML) afgestemd, waarbij het beleidsveld ‘recreatie en toerisme’ van het SML het planvoornemen op 22 maart 2024 positief heeft beoordeeld.
- De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid.
- De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
Onderhavige toelichting bevat bovengenoemde informatie waardoor wordt voldaan aan deze instructieregel.
Gelet op het voorgaande past het initiatief binnen de regels van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.3.3 Omgevingsverordening Limburg 2021
Op 17 december 2021 is de Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en gewijzigd op 16 december 2022. De Omgevingsverordening is op 1 januari, gelijktijdig met de Omgevingswet per 1 januari 2024 in werking getreden.
In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Er spelen drie hoofdgaven Limburg-breed, waarbij de accenten per gebied en per sector kunnen verschillen. De hoofdopgaven zijn:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
- in stedelijk c.q. bebouwd gebied
- in landelijk gebied
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie)
- Klimaatadaptatie en energietransitie
In de verordening zijn de regels over de fysieke leefomgeving opgenomen. In het kader van de provinciale omgevingsverordening zijn afspraken gemaakt welke met name betrekking hebben op het aspect van regionale afstemming. De ontwikkeling is in het Samenwerkingsverband Midden-Limburg (SML) afgestemd. Door het beleidsveld ‘recreatie en toerisme’ van het SML is het planvoornemen op 22 maart 2024 positief beoordeeld. Daarnaast moet de ontwikkeling passen in het provinciale beleid. In de Limburgse omgevingsvisie wordt stilgestaan bij de benodigde kwaliteitsslag die moet worden gemaakt binnen de verblijfsrecreatieve sector. Onderhavige ontwikkeling draagt hier aan bij.
De omgevingsverordening kent verschillende zones. Aan deze zones zijn regels gekoppeld die aangeven welke ontwikkelingen op welke plekken acceptabel zijn en onder welke voorwaarden. De zone Roerdalslenk III waarbinnen het plangebied ligt, is ter plaatse ongewijzigd ten opzichte van de Omgevingsverordening 2014. Derhalve vormt dit geen belemmering.
In artikel 12.6 van de verordening zijn instructieregels opgenomen voor het toevoegen van vestigingsmogelijkheden met betrekking tot vrijetijdseconomie. Hieronder is getoetst aan deze instructieregels.
Artikel 12.6 Instructieregels toevoeging vestigingsmogelijkheden vrijetijdseconomie
- Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad of planvoorraad vrijetijdseconomie alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 15 (Landschap) van de provinciale omgevingsvisie en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
Met onderhavige ontwikkeling neemt het aantal standplaatsen niet toe, maar wordt bijgedragen aan de mogelijkheden voor het versterken van de kwaliteit van de reeds aanwezige verblijfsrecreatievoorzieningen in Midden-Limburg.
De locatie ligt binnen het landelijk gebied (buitengebied) waar mogelijkheden worden geboden voor de ontwikkeling van de vrijetijdseconomie. Met name voorzieningen als campings, bungalowparken en kleinschalig kamperen bij de boer horen thuis in het landelijk gebied. Verblijfsrecreatie kent echter een probleem waarbij de kwaliteit onvoldoende aansluit bij de wensen van de consument.
Uit paragraaf 3.3.1 blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Limburg en de ontwikkeling is in het Samenwerkingsverband Midden-Limburg (SML) afgestemd, waarbij het beleidsveld ‘recreatie en toerisme’ van het SML het planvoornemen op 22 maart 2024 positief heeft beoordeeld.
- De motivering bij een omgevingsplan bevat:
- een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het eerste, tweede of derde lid;
- een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en, wanneer dat aan de orde is, de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
Onderhavige toelichting bevat bovengenoemde informatie waardoor wordt voldaan aan deze instructieregel.
Uit deze paragraaf blijkt dat de ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsverordening Limburg 2021. Dit vormt derhalve geen belemmering.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Strategische Overallvisie 2020 ‘Leven in Leudal
In de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.
De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de gemeente en samenwerking in de regio.
De Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en bedrijven, de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten.
De strategische overallvisie gaat in op de volgende aspecten:
- Een weergave van de huidige situatie in Leudal wat betreft onderwerpen als werkgelegenheid, leefklimaat, arbeidspotentieel, etc.;
- De belangrijkste maatschappelijke trends en ontwikkelingen met relevantie voor Leudal; Missie, ambities en doelen van Leudal voor de komende jaren;
- De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de ambities en doelen met het oppakken en faciliteren van een select aantal strategische projecten;
- De consequenties van deze ambities voor de organisatie en uitvoering van het beleid door de gemeente.
Op het tweede thema kan Leudal onderscheidend vermogen opbouwen in Midden-Limburg en verder: een ruim buitengebied met een grote variëteit aan natuur en landschap, met historie en kwaliteit, en uiteenlopende karakteristieken in 16 kernen. Daarmee is de gemeente aantrekkelijk voor bezoekers uit de eigen gemeente en uit de ruimere regio. Leudal heeft een variatie aan attracties, waaronder naast de genoemde natuurgebieden ook kastelen, kloosters en fietsroutes. In regionaal verband zijn de attracties nog gevarieerder, met onder meer waterrecreatie op de Maasplassen en het Design Outlet Center in Roermond.
De basis voor een verdere recreatieve ontwikkeling van de gemeente is daarom aanwezig. Ten aanzien van vrije tijd dient de gemeente te werken aan de ontwikkeling en versterking van kleinschalige vormen van toerisme & recreatie. Leudal kan en wil met de aanwezige natuur (beekdalen, bos, het Leudal), de rijke cultuur (evenementen, verenigingsleven) en historie (kastelen, molens, landschappen) inspelen op actuele trends (behoefte aan natuur, beleving, afwisseling). Doelgroepen daarbij zijn bezoekers van buiten de eigen gemeente (uit de regio en van verder) en de eigen inwoners. Initiatieven uit de markt die passen binnen de strategische visie, zal de gemeente faciliteren of in publiek-private samenwerkingsverbanden gezamenlijk oppakken. Naast kleinschalige ontwikkelingen worden ook (private) investeringen voorzien in een of twee hotels en in de uitbreiding van recreatie rond De Leistert. Eventuele marktinitiatieven voor recreatieve ontwikkelingen dienen daarbij zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de omgeving van De Leistert (de zogenaamde Leistertboulevard).
Een strategische visie op de toekomst behelst behalve keuzes op inhoud ook keuzes ten aanzien van de ruimtelijke impact: waar krijgen de gewenste ontwikkelingen een plek op de kaart, hoe verhouden ruimtelijke ingrepen zich tot elkaar en wat is het effect op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied? Bij veel van de strategische projecten is sprake van een ruimtelijke component. Verantwoorde inpassing en vormgeving is een belangrijke uitdaging voor de gemeente Leudal, die moet worden opgepakt in samenspraak met inwoners, ondernemers, ontwikkelaars en andere organisaties. Deze gebiedsontwikkelingen zijn op de volgende afbeelding weergegeven. De ontwikkeling van de recreatieboulevard is daarbij specifiek aangeduid (de rode vlek ten noorden van Roggel).

In de Strategische Overallvisie is een verdere ontwikkeling van De Leistert aangegeven. Specifiek wordt benoemd dat (grootschalige) recreatieve marktontwikkelingen alleen mogelijk zijn aan de Leistertboulevard, de recreatieve zone langs de Heldensedijk ter plaatse van De Leistert en Buitenhof de Leistert. De ontwikkeling van De Leistert past daarom in de strategische visie. De locatie is zelfs aangegeven als kans voor de recreatieve ontwikkeling van de gemeente.
3.4.2 Structuurvisie Leudal – regie op de toekomst
Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal de gemeente daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is de gemeente ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen?
In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken.
Het beleid van de gemeente Leudal is gericht op versterking van de toeristisch-recreatieve sector. Bestaande bedrijven op het gebied van recreatie en toerisme moeten daarom de mogelijkheid krijgen om zich te kunnen doorontwikkelen. Nieuwe bedrijven moeten zich kunnen vestigen. Ook het versterken en behouden van het karakteristieke landschap, de verschillende groene parels en de landschapselementen dragen bij aan een aantrekkelijke omgeving voor de toerist en recreant.
De gemeentelijke ambitie is gericht op versterking van de toeristische sector. De vestiging van een toeristische trekker die voor spin-off zorgt, is hierbij een optie, maar de gemeente wil ook kleinschalige toeristisch-recreatieve initiatieven ondersteunen. Toeristische ontwikkeling dient gezoneerd plaats te vinden, met name in de Maaszone, rond het Leudal en bij De Leistert, het recreatieve cluster.
Initiatieven vanuit de markt die een bijdrage leveren aan de toeristisch-recreatieve sector (zowel dag- als verblijfsrecreatie) in Leudal worden waar mogelijk gefaciliteerd.
Het gaat hierbij zowel om kleinschalige initiatieven, maar ook om een grote trekker. Bij de beoordeling van initiatieven zal de gemeente Leudal de volgende criteria hanteren (bij grootschalige toeristisch-recreatieve initiatieven):
- de locatie moet goed bereikbaar zijn via het hoofdwegennet en mag niet leiden tot extra verkeersstromen via de kernen;
- de locatie moet landschappelijk goed inpasbaar zijn, waarbij de ruimtelijke effecten van het initiatief moet worden meegenomen;
- het initiatief dient zijn parkeerbehoefte binnen de eigen locatie te realiseren;
- op locatie-inrichtingsniveau zal duurzaamheid herkenbaar centraal moeten staan;
- de locatie moet de potenties hebben om het initiatief in de toekomst verder door te ontwikkelen, zonder dat dit ten koste gaat van de bovengenoemde punten.
Het buitengebied heeft een belangrijke functie voor de gemeente. De agrarische functie is sterk vertegenwoordigd. De omgevingskwaliteiten van het buitengebied kunnen vooral beleefd worden vanuit het recreatief gebruik van paden, wegen en de recreatieve steunpunten. De kwaliteiten van de natuur zijn verankerd in de robuuste ecologische structuren en verbindingen (zoals grotere bos- en natuurgebieden), kleine landschapselementen en het divers karakter op de overgangen tussen buitengebied en de dorpen.
De gemeente ziet als haar basisverantwoordelijkheid het behouden van de ruimtelijke karakteristiek en omgevingskwaliteit van haar gemeente. Hierbij hanteert zij onderstaande criteria voor het buitengebied:
- behouden van robuuste bos- en natuurgebieden (zoals het Leudal) en ecologische verbindingszones;
- het behouden van het divers karakter op de overgangen tussen buitengebied en de dorpen;
- het behouden van de diversiteit van het landschap;
- behoud van de ruimtelijke structuur, kleinschalige (agrarische) cultuurlandschap, beeldbepalende elementen, zichtlijnen en cultuurhistorie;
- behoud van infrastructuur (wegen en paden) voor recreatief en functioneel gebruik;
- behoud van de karakteristieke boomstructuren, houtwallen en kleine landschapselementen;
- er dient voldaan te worden aan de welstandseisen.
Naast het behouden van de omgevingskwaliteiten zet de gemeente Leudal ook actief in op het versterken van de omgevingskwaliteiten in diverse gebieden:
- versterking van de natuurlijke en landschappelijke waarden van het Leudal;
- ontwikkeling van de Maaszone, onder meer door te participeren in de gebiedsontwikkeling Mooie Maas;
- sanering en meandering Tungelroysebeek, in samenwerking met het Waterschap; de gemeente Leudal grijpt de ontwikkeling aan om het gebied recreatief te ontwikkelen (routestructuur);
- instandhouding van kleine landschapselementen in samenwerking met IKL;
- duurzaam beheer van bos- en natuurterreinen in samenwerking met de Bosgroep Zuid-Nederland;
- herstel van bos- en natuurterreinen in samenwerking met de Bosgroep Zuid-Nederland;
- in kaart brengen van de waardevolle bomen en houtopstanden in de dorpen ter bescherming hiervan.
Op het gebied van de omgevingskwaliteit zijn, naast de gemeente, ook veel andere partijen, instanties en personen actief. Voor de beoordeling van initiatieven van derden zal de gemeente ieder initiatief beoordelen op de bijdrage aan de omgevingskwaliteit.
Nieuwe 'rode' ontwikkelingen kunnen leiden tot een aantasting van de kwaliteit van de (leef)omgeving in het buitengebied, maar ook in de kernen. In de kernen kan een toename van rode ontwikkelingen leiden tot een verder intensivering en ontgroening, terwijl in het buitengebied een toename van verstening tot een verminderde omgevingskwaliteit kan leiden.
Initiatieven van derden, die bijdragen aan de versterking van de omgevingskwaliteit van de dorpen, de bedrijventerreinen en het buitengebied, zullen waar mogelijk worden ondersteund. De gemeente zal bij het afwegen van deze ondersteuning rekening houden met de volgende aspecten:
- de meerwaarde van het initiatief voor de woon- en leefkwaliteit van het buitengebied;
- de landschappelijke uitgangspunten c.q. inpassing in het landschap;
- de milieueffecten van het initiatief op de omgeving;
- de heersende milieucondities;
- de meerwaarde van het project met betrekking tot duurzaamheid en educatie;
- de effecten van het initiatief vanuit verkeersbewegingen en parkeerdruk;
- de meerwaarde van het initiatief voor het aanbod binnen de gemeente ter bevordering van de belevingswaarde van de omgevingskwaliteit;
- tegenprestatie op basis van het kwaliteitsmenu.
Ook de structuurvisie van de gemeente Leudal (net als de Strategische Overallvisie) noemt de recreatieve ontwikkeling van De Leistert specifiek. Op de structuurkaart is middels de gele ster aangegeven dat recreatieve ontwikkelingen ter plaatse gewenst zijn. Het beleid van de gemeente Leudal is gericht op versterking van de toeristisch-recreatieve sector. Bestaande bedrijven op het gebied van recreatie en toerisme moeten daarom de mogelijkheid krijgen om zich te kunnen doorontwikkelen. De verdere ontwikkeling van De Leistert past perfect in dit gedachtegoed van de gemeente. Dit initiatief vanuit de markt levert een bijdrage aan de toeristisch-recreatieve sector, zoals die wordt nagestreefd in de Leisterboulevard. De verdere ontwikkeling van het recreatiepark voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden (parkeren op eigen terrein, locatie goed bereikbaar, etc.).
De gemeente hecht veel waarde aan het behoud en versterking van de omgevingskwaliteit, uiteraard komt dit ook de recreatieve gesteldheid van de gemeente ten goede. Een verdere ontwikkeling van De Leistert gaat niet ten koste van de omgevingskwaliteit omdat aan het uiterlijk en aanzicht van het recreatiepark niets veranderd. Nieuwe rode ontwikkelingen op het recreatiepark zijn op de eerste plaats niet of nauwelijks zichtbaar en komen op de tweede plaats in de plaats van kampeerplekken (reeds een “rode” functie).
Overigens zal aan de gemeenteraad worden voorgesteld om het gebied De Leistert in het kader van het gemeentelijk welstandsbeleid 'welstandsvrij' te maken, behoudens het hoofdgebouw en de locaties die rechtstreeks contact maken met de openbare ruimte.
3.4.3 Kwaliteitsmenu, Nota Kwaliteit
In de structuurvisie is opgenomen dat bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn wanneer deze een bijdrage leveren aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Zo wordt het optredende verlies aan omgevingskwaliteit gecompenseerd. De gemeente Leudal wil de basiskwaliteit en de kernkwaliteiten behouden en versterken. Het kwaliteitsmenu vormt hiervoor een middel om dit te bereiken. De kwaliteitsbijdragen worden ingezet voor onder andere natuur- en landschapsversterking, recreatieve of educatieve belevingskwaliteit en/of cultuurhistorie.
Op 2 februari 2010 is de Structuurvisie Leudal met de daarin opgenomen Nota Kwaliteit vastgesteld door de gemeenteraad. De laatste actualisatie van de Nota Kwaliteit dateert van 3 september 2013. De Nota Kwaliteit bevat beleid over het kwaliteitsmenu en het groenfonds. Deze nota bevat een aanpassing van dit beleid met betrekking tot:
- verruiming van de criteria van het groenfonds. Hierdoor vallen meer projecten onder de reikwijdte van het groenfonds. Dit betreft bijvoorbeeld flora en fauna voorzieningen, zichtbaar maken van archeologie en cultuurhistorie, recreatieve voorzieningen bij bestaande natuurgebieden;
- aanpassing van de kwaliteitsbijdrage van solitaire bedrijfsuitbreidingen naar € 35,- per meter;
- tekstuele aanvullingen en verbeteringen.
Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen, zoals bijvoorbeeld woningbouwplannen of uitbreiding van bedrijven komt nadat een planologische afweging is gemaakt of een bepaalde ontwikkeling aanvaardbaar is op een bepaalde locatie een kwaliteitsbijdrage in beeld. Deze is noodzakelijk om negatieve ruimtelijke effecten van het plan te compenseren. Het kwaliteitsmenu van de provincie (uitgewerkt in verschillende modules) geldt hierbij als een minimumvereiste.
Indien compensatie op basis van een van toepassing zijnde module nodig is, draagt de initiatiefnemer eerst zelf plannen aan ter verbetering van de kwaliteit in de (directe) omgeving van het plan. Uit de praktijk blijkt dat het niet altijd mogelijk is dat de initiatiefnemer zelf een kwaliteitsverbetering kan realiseren. In deze gevallen moet een bijdrage aan het groenfonds van de gemeente Leudal worden gedaan. Landschappelijke inpassing van de locatie van het initiatief vormt altijd een voorwaarde naast de kwaliteitsverbeterende maatregel of een bijdrage in het groenfonds. Landschappelijke inpassing betreft het aanbrengen van streekeigen en inheemse erfbeplanting zoals het aanbrengen van bomen, grote struiken en hagen op of rondom het erf van het initiatief. Dit past in de strategische visie van Leudal en de Structuurvisie Leudal die inzet op een versterking van de groene en ruimtelijke kwaliteiten in de gemeente.
In dit geval heeft het gemeentelijk kwaliteitsmenu geleid tot maatwerk. Hoe de toepassing van het gemeentelijk kwaliteitsmenu vorm krijgt, wordt geregeld in een anterieure overeenkomst tussen de aanvrager en de gemeente. Met de aanvrager is overeengekomen dat wordt gewerkt aan een verbeterplan Landschappelijke kwaliteit en dat deze binnen 2 jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan dient te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. Dit vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
4 Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 M.e.r.-plicht
Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het opstellen van een milieueffectrapport. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient te worden bepaald of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Toetsing
De ontwikkeling of een vergelijkbare activiteit komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Op de D-lijst zijn de activiteiten, plannen of besluiten opgenomen waarvoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op de D-lijst is conform D.10 onder c de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantieparken en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen’ m.e.r.-beoordelingsplichtig, indien:
- de ontwikkeling een oppervlakte heeft van 25 ha of meer;
- er meer dan 250.000 bezoekers per jaar worden verwacht;
- er 100 ligplaatsen voor schepen worden gerealiseerd;
- de ontwikkeling een oppervlakte heeft van 10 ha of meer in een gevoelig gebied.
Ad a. Er is geen sprake van een aanleg of uitbreiding van het recreatiepark. De oppervlakte van het recreatiepark is en blijft namelijk gelijk aan de huidige situatie. De maximale oppervlakte voor een m.e.r.-beoordelingsplicht van 25 ha wordt in de huidige situatie reeds overschreden en wordt met de ontwikkeling niet vergroot maar vindt plaats binnen het bestaande oppervlakte. Het aantal bezoekers neemt door de ontwikkeling niet toe. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op het gebied van milieu.
Ad. b. In de huidige situatie bedraagt het huidige aantal bezoekers per jaar al meer dan 250.000. Er is geen sprake van een toename van het aantal bezoekers, waardoor er in ieder geval geen sprake is van een grotere overschrijding van de drempelwaarde dan reeds het geval is.
Ad. c. Er worden geen ligplaatsen voor schepen gerealiseerd. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden;
Ad. d. Het plangebied bevindt zich niet in een gevoelig gebied. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden;
In dit geval is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling van het college noodzakelijk. Gezien het feit dat het recreatiepark in de huidige situatie reeds de maximale m.e.r.-beoordelingsplicht overschrijdt en de ontwikkeling geen, of louter een positieve invloed, heeft op het milieu, wordt gesteld dat op basis van hiervan geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Aan de hand van de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat het plan niet m.e.r.-plichtig is. Er bestaat geen aanleiding het m.e.r.-traject te vervolgen middels het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een m.e.r..
4.1.2 Bodem
In het kader van de Wro dient te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is om een nieuwe functie te realiseren en hoe eventuele bodemverontreiniging kan worden voorkomen. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging. Beoordeling van dit aspect kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigen van het gebruik van een bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit minder kritisch gebruik kennen, is beoordeling van dit aspect niet aan de orde.
In dit geval vindt er geen herbestemming naar een gevoeligere bestemming plaats dan in de huidige situatie reeds het geval is. Het recreatiepark is reeds voorzien van een recreatieve bestemming en deze bestemming zal blijven gehandhaafd. Op basis van de Wro is een onderzoek naar de bodemkwaliteit niet benodigd.
4.1.3 Geluid
Per 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder in werking getreden. Een (nieuwe) ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai.
Een recreatiepark betreft in het kader van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelig object. Daarnaast wordt het recreatiepark zoals aanwezig in de huidige situatie niet uitgebreid. Er vindt geen verplaatsing van functies binnen het park plaats, waardoor er geen sprake is van het verplaatsen van geluid belastende activiteiten.
Wanneer er wordt gekeken naar het gebiedsgericht geluidbeleid van de gemeente Leudal, kan worden gesteld dat het vakantiepark reeds eerder is getoetst in eerdere procedures en de huidige ‘inbreiding’ zal niet voor meer geluidproductie zorgen. Een nader akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Er dient te worden bepaald of de geursituatie voor geurgevoelige objecten in het buitengebied acceptabel is. Zo dient er voor woningen sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In dit geval worden er binnen het plangebied geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn de veehouderijen in de omgeving op een grote afstand van het plangebied waardoor dit geen belemmering vormt. Zo is de veehouderij aan Asbroek 1 op een afstand van circa 800 meter van het plangebied gelegen en ligt de veehouderij aan Schansdijk 7 op circa 275 meter. Ten slotte heeft de ontwikkeling niet tot gevolg dat er geurproducerende activiteiten plaatsvinden, waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving niet wordt belemmerd.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Ter plaatse van gevoelige objecten waar voor langere tijd kan worden verbleven, dient te worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit. Daarnaast mogen ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit (fijn stof en stikstofdioxide) geen onevenredig negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
In dit geval heeft de gewenste ontwikkeling betrekking op een ‘inbreiding’ van het recreatiepark met betrekking tot het oppervlakte aan centrale voorzieningen. Het aantal standplaatsen en daarmee het aantal bezoekers zal niet toenemen, maar het blijkt dat een groter oppervlakte aan centrale voorzieningen noodzakelijk is ten behoeve van het huidig aantal bezoekers. Gezien het aantal bezoekers niet toeneemt, zal ook het aantal verkeersbewegingen niet toenemen, waardoor de ontwikkeling geen onevenredig negatief effect op de luchtkwaliteit heeft.
Toetsing
Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de concentratie PM10 ter plaatse 25,4 µg/m³ en is de concentratie NO2 ter plaatse 18,9 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is het woon- en leefklimaat op het gebied van de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar.
Een ontwikkeling kan een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben, wanneer de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. De ontwikkeling van het recreatiepark heeft in dit geval geen toename van het aantal bezoekers tot gevolg, gezien het aantal kampeerplekken minimaal gelijk blijft of zelfs afneemt om plaats te maken voor een ander soort verblijf.
Binnen het maximale raamwerk van onderhavig bestemmingsplan zouden 'worst-case' ruimschoots minder dan 1.500 recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de gewenste ontwikkeling geen toename van het aantal bezoekers tot gevolg. De ontwikkeling van De Leistert draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
4.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste besluiten zijn:
• Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
• Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
• Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijke harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal bij de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten weten bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Wanneer verantwoorden?
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording? |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedgebied ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen . |
Spoor-, Rijks- en waterwegen (Bevt) | Wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. |
In artikel 7 van het Bevt is opgenomen dat bij het toevoegen van nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Indien de verantwoordingsplicht niet juist is uitgewerkt terwijl dit wel verplicht is, kan dit tot vernietiging van het ruimtelijk besluit door de Raad van State leiden. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het ‘restrisico’ dat overblijft nadat de benodigde veiligheidverhogende maatregelen genomen zijn.
Tot slot moet in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ (art. 3.1. Wro) ook getoetst worden aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de ‘Circulaire effectafstanden LPG-tankstations’ enzovoort.
Toetsing
Conform de Risicokaart van de Atlas Leefomgeving (figuur 12) is bekeken of er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of (water)wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig zijn.
Uit de Risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het recreatiepark geen bronnen aanwezig zijn, waarvan de plaatsgebonden risicocontour tot aan het recreatiepark reikt. Conform de risicokaart is er binnen het recreatiepark wel een risicovolle inrichting aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour reikt tot een afstand van 20 meter. Binnen een afstand van 20 meter zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en vinden geen veranderingen plaats ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling.
Daarnaast is er geen sprake van enige significante toename van het groepsrisico. Dit gezien het feit dat de ontwikkelingen op het recreatiepark geen toename van het aantal aanwezig personen tot gevolg hebben. Om deze reden is er geen aanleiding voor een nadere verantwoording van het groepsrisico.
4.1.7 Bedrijven en milieuzonering
Onder milieuzonering wordt verstaan: een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG. In deze publicatie zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën. Per bedrijfstype is indicatief aangegeven wat de afstand tot gevoelige functie dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). De aan te houden afstanden hebben betrekking op stof, geluid, gevaar en geur en geldt tussen enerzijds de grens van de gevel van een milieugevoelige functie en anderzijds de uiterste situering van een milieubelastende functie.
Toetsing
Met onderhavige ontwikkeling wordt het recreatiepark en daarmee de functie ‘recreatie’ niet uitgebreid. De noordoostelijke hoek krijgt, in overeenstemming met het feitelijke gebruik, een natuurbestemming. Er zijn aan deze zijde van het park geen andere functies op korte afstand te vinden. Voor omliggende gevoelige functies blijft de afstand dan ook gelijk aan de huidige situatie.
Daarnaast is gekeken naar bedrijvigheid in de omgeving. Zo is ten noordwesten van het plangebied aan de Kunneweg 9 is fabrikant Döhler gevestigd. Gelet op het feit dat er binnen het plangebied geen (nieuwe) gevoelige objecten worden gerealiseerd, vormt dit geen belemmering. Aan de andere kant vindt er binnen het plangebied geen herbestemming plaats, waardoor het bedrijf niet meer in de (uitbreidings)mogelijkheden wordt beperkt. De ontwikkeling heeft dan ook geen beperkende invloed op de omgeving.
Een verdere ontwikkeling van het park brengt geen (nieuwe) milieuconsequenties met zich mee voor de omgeving. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.2 Archeologie
De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal bepalingen toegevoegd, die aangeven dat in een bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In dit plan dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de archeologische en/of cultuurhistorische waarden. In dit bestemmingsplan is een splitsing gemaakt tussen archeologie en cultuurhistorie. Archeologie is in de bodem aanwezig en is meestal niet beleefbaar, terwijl cultuurhistorie zichtbaar en beleefbaar is in de omgeving.
Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem te beschermen, heeft de gemeente Leudal naar aanleiding van een onderzoek een archeologische beleidskaart laten opstellen. De onderzoeksrapportage ‘Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Leudal’ is vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 8 februari 2011.
Toetsing
Conform de archeologische verwachtingskaart heeft De Leistert grotendeels een lage archeologische waarde en voor een klein deel een hoge archeologische waarde (figuur 13).
Hoge archeologische waarde
De hoge archeologische verwachting betreft voornamelijk (afgedekte) bewoning en begraving die zich veelal over relatief grote gebieden (> 1.000 m²) uitstrekt. Voor gebieden met een hoge archeologische waarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een grotere oppervlakte dan 1.000 m2. De grens van 1.000 m² is gebaseerd op de zones met een hoge verwachting in provinciale aandachtsgebieden.
Lage archeologische waarde
In gebieden met een lage archeologische verwachting zijn er geen restricties ten aanzien van ontwikkelingen. Hoewel in deze gebieden in principe wel archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn, zal de kans op het aantreffen en verstoren van deze resten zo laag zijn dat de schade aan de archeologie beperkt blijft.
Met onderhavige planologisch-juridische borging van de mogelijkheden vinden geen bodemingrepen plaats. Mogelijk aanwezige archeologische waarden zullen dan ook niet worden verstoord. Indien er in de toekomst wel bodemingrepen noodzakelijk zijn, zullen deze binnen het gebied met een lage archeologische waarde plaatsvinden waar geen restricties ten aanzien van ontwikkelingen aan de orde zijn. Dit aspect vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.3 Natuur
4.3.1 Gebiedsbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming het geldend wettelijk kader wanneer het gaat om natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, Boswet en de Flora- en faunawet. De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart te worden gebracht en te worden beoordeeld. Wanneer deze mogelijk een negatief effect hebben op beschermde natuur in een Natura 2000-gebied geldt een vergunningsplicht.
Het plangebied ligt geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur en Provinciale Ontwikkelingszone Groen zoals vastgelegd op de POL-kaart 'Groene waarden'. De randen van het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan weliswaar bestemd als 'Groen', er is geen sprake van specifieke groene waarden, behoudens het planologisch zekeren van de afschermde beplanting rondom het recreatiepark. In de nieuwe situatie zal het park met veel groen ingepast blijven, wat de rustieke en recreatieve kwaliteit eer aan doet en waardoor het park goed blijft ingepast in het landschap. De omringende groenstroken worden echter niet meer als 'Groen' bestemd, maar als 'Recreatie'. Het blijft echter niet toegestaan dichter dan 5 m van de perceelsgrens te bouwen ten behoeve van recreatieve doeleinden. De instandhouding van de groenstroken blijft hierdoor toch gewaarborgd.
Het bosgebied (Ophovense Zandberg) dat direct ten noorden van het plangebied ligt, behoort tot de Ecologische Hoofdstructuur. Ontwikkelingen op het park leiden niet tot een noemenswaardige toename van verstoring van het bosgebied ten opzichte van de huidige situatie. In de planontwikkeling hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische gebiedsbescherming.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het natuurgebied ‘Leudal’ en ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer ten zuiden van het plangebied. Gelet op het vernieuwen van het huidige zwembad met plaza en receptie, het gasverbruik van de verblijfsrecreatie en het aantal verkeersbewegingen is een bekeken of dit een significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden. Derhalve is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hieronder zijn de resultaten uit het onderzoek weergegeven. De volledige onderzoeksrapportage is bijgevoegd als separate bijlage.
Uit het stikstofonderzoek blijkt uit de verschilberekening dat er sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied ‘Leudal’. Deze toename aan stikstofdepositie wordt gecompenseerd door extern salderen. Middels extern salderen is er geen sprake van een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstof. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd. In afwachting van het verlenen van de Wnb-vergunning geldt de zorgplicht dat er geen sprake mag zijn van een onevenredig significant effect op Natura-2000-gebieden. Activiteiten welke een significant nadelig gevolg kunnen hebben voor een Natura 2000-gebieden, zijn niet rechtstreeks toegestaan. In die gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.3.2 Flora en fauna
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming en instandhouding van planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Daarnaast dienen alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust te worden gelaten. Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren.
Het plangebied valt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden. Aangezien het plangebied dezelfde bestemmingen behoudt, zijn negatieve effecten op de omliggende gebieden met natuurwaarden uitgesloten.
Mogelijkerwijs kan bebouwing en/of een gebied dienen als verblijfsplaats dan wel foerageergebied van (beschermde) diersoorten. Met deze integrale herziening gaan echter geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden gepaard. Derhalve kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling een significant negatief effect heeft op mogelijk aanwezige (beschermde) flora en fauna. Wel wordt er in extra bouwmogelijkheden voorzien. In dit geval geldt in het kader van de Wet natuurbescherming ten allen tijde de zorgplicht. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
4.4 Verkeer
Het toevoegen of veranderen van een functie heeft in veel gevallen een effect op het aantal verkeersbewegingen. Het is daarom van belang om te kijken welke veranderingen er optreden en of dit een effect heeft op het wegverkeer en het parkeren. In de bijlage is een memo bijgevoegd met daarin de verkeersgegevens in het worstcasescenario welke als uitgangspunt zijn gehanteerd.
4.4.1 Mobiliteit
De Leistert wordt ontsloten via de Heldensedijk (N562). Op de Heldensedijk (N562) geldt een maximumsnelheid van 80 km/h. Deze weg verbindt de N279 met de N275 en de N277. Daarmee vormt het eveneens de verbinding tussen de kernen Roggel en Heythuysen en Helden en Panningen. De weg is voorzien van twee rijstroken, asmarkering en een bromfietspad aan de noordwestzijde van de weg dat in beide richtingen wordt bereden. De Heldensedijk (N562) is dan ook gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom.
De capaciteit van een gebiedsontsluitingsweg bedraagt onder ideale omstandigheden ongeveer 2.800 pae/h in de doorsnede–. Echter, de capaciteit van de weg wordt in de praktijk bepaald door de kruispunten in het tracé. Daarom wordt een vuistregel gehanteerd van 20.000 à 25.000 motorvoertuigen per etmaal.
Camping en Buitenhof de Leistert kennen sinds 2019 een stijging van het aantal verkeersbewegingen. Deze stijging wordt deels veroorzaakt doordat steeds meer gasten met 2 auto’s komen in plaats van 1 auto.
In 2008 zijn op een gemiddelde werkdag 4.868 motorvoertuigen geteld op de Heldensedijk. Ook blijkt dat de intensiteit op de Heldensedijk reeds enkele jaren licht afneemt. Derhalve is het uitgangspunt dat de huidige intensiteit op de Heldensedijk niet veel afwijkt van de intensiteit zoals die in 2008 is gemeten.
Rekening houdend met de functie van de Heldensedijk (N562) en actuele intensiteiten, is te concluderen dat een verdere ontwikkeling van het park past bij de functie en de capaciteit van de weg.
De Provinciale weg kan de toevoer dan ook aan, maar de problematiek van het tijdelijk opstellen van aankomende auto’s (logistiek) binnen het plangebied zal in overleg met belanghebbende partijen worden afgestemd. Dit is echter niet ruimtelijk (planologisch) relevant. Wel is door de initiatiefnemer alvast gekeken naar mogelijke maatregelen om de doorstroming van het verkeer beter te stimuleren.
Door slimmere keuzes te maken wordt het verkeer beter verspreid:
- Het logistieke verkeer wordt beter gescheiden van aankomend en vertrekkende toeristen;
- Personeelsverkeer wordt beter gescheiden van aankomend en vertrekkende toeristen;
- Toeristisch verkeer zal sneller het park op kunnen rijden:
- door gebruik te maken van kentekenherkenning bij slagbomen kunnen verblijfsgasten direct doorrijden tot hun verblijfslocatie. Hierdoor zal de druk vanuit het tijdelijk parkeren afnemen, waardoor de grote parkeerplaatsen nabij de toegangspoorten minder druk bezet zullen worden;
- het aanleggen van een rotonde op de Heldensedijk / Leistertweg / Ophoven, zal ook enorm kunnen bijdragen aan een betere verkeersafwikkeling.
4.4.2 Parkeren
Binnen het plangebied dienen er zowel voor gasten van het recreatiepark als voor bezoekers van E-Village voldoende parkeermogelijkheden te zijn. In dit geval is gekeken naar de parkeerbehoefte voor De Leistert, Buitenhof de Leistert en E-Village.
Parkeren De Leistert en Buitenhof de Leistert
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van het worstcasescenario. Voor de Leistert geldt dat de piekmomenten tijdens Hemelvaart en Pinksteren zijn. Conform de parkeernormen uit de gemeentelijk Nota parkeernormen, dient rekening te worden gehouden met het aantal parkeerplaatsen zoals aangegeven in onderstaande tabel.
In dit geval is de functie ‘groepsaccommodaties’ niet opgenomen in de parkeernota. Derhalve wordt per groepsaccommodatie uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen voor 5 chalets/lodges/recreatiewoningen.
Functie | Maximaal aantal conform bestemmingsplan | Parkeernorm conform parkeernota | Aantal parkeerplaatsen conform parkeernota |
| | | |
| | | |
| 5 (1 accommodatie gelijk aan 5 chalets) | | |
Recreatiewoningen ‘Buitenhof de Leistert’ | | | |
Totaal | 3.318 |
Voor Buitenhof de Leistert (bungalowpark/huisjescomplex) is er bij elk huisje op Buitenhof de Leistert voldoende ruimte waardoor kan worden voorzien in ten minste 2,2 parkeerplaatsen en daardoor voldoende parkeergelegenheid. Bezoekers van Buitenhof de Leistert maken dan ook geen gebruik van de overige (openbare) parkeerplaatsen op het recreatiepark.
Voor de standplaatsen, chalets/lodges en groepsaccommodaties zijn er conform de Nota parkeernormen dus 2.625 parkeerplaatsen benodigd. Per accommodatie dan wel standplaats is één parkeerplaats aanwezig. Dat betekent dat er 1.705 auto’s op het park kunnen parkeren. Uitgaande van de parkeernormen zou er nog voor 920 auto’s elders parkeergelegenheid moeten worden gecreëerd.
Echter blijkt uit feitelijke cijfers dat het aantal aanwezige auto’s tijdens piekmomenten lager ligt dan de uitgangspunten in de gemeentelijke Nota parkeernormen. Gasten die verblijven op de camping of in een chalet/lodge komen vaak met maximaal één auto naar de locatie. De normen van 1,3 en 2,2 zijn in dit geval hoger dan de feitelijke situatie. In de bijlage is een memo bijgevoegd inzake verkeer en parkeren. Hieronder worden de belangrijkste gegevens weergegeven.
Ondanks dat er per reservering in de meeste gevallen met één auto naar het recreatiepark komen, is als worstcasescenario tijdens piekmomenten uitgegaan van gemiddeld 1,5 auto per reservering. Bij de accommodatie is plek voor het parkeren van één auto en zullen de overige auto’s op het parkeerterrein aan de voorzijde van het park worden opgesteld.
Tijdens het piekmoment is sprake van 840 aantal reserveringen en dus (1,5*840) = 1.260 auto’s. Per accommodatie kan één auto worden geparkeerd, waardoor de overige 420 auto’s gebruik dient te maken van het parkeerterrein aan de voorzijde van het park.
Parkeren E-Village
Ook E-Village maakt gebruik van dit parkeerterrein, waardoor tevens naar het aantal benodigde parkeerplaatsen voor deze functie dient te worden gekeken. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor E-Village is uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota parkeernormen. Hierbij is uitgegaan van de functie ‘indoorspeeltuin, gemiddeld’ in het buitengebied. Per 100 m2 bvo wordt uitgegaan van maximaal 7,6 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. E-Village heeft een bvo van ca. 3.100 m2, waardoor de parkeerbehoefte conform deze norm in totaal 236 parkeerplaatsen zou bedragen. Dit is ten aanzien van de feitelijke behoefte echter niet realistisch. Dit ook gezien een deel van de bebouwing niet is ingericht als indoorspeeltuin, maar ten behoeve van voorzieningen (zoals magazijn/kantoor/kantine). Derhalve wordt voor het bepalen van de parkeerbehoefte uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm van 5,1 benodigde parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Op basis van deze parkeernorm zijn er (31*5,1=) 159 parkeerplaatsen benodigd. Ondanks dat dit aantal ten opzichte van de werkelijke situatie ruim is ingeschat, wordt dit aantal benodigde parkeerplaatsen als het worstcasescenario aangehouden.
In totaal zijn er tijdens het piekmoment, buiten het parkeren bij de accommodatie, dus 420 + 159 = 579 parkeerplaatsen benodigd.
Aantal aanwezige parkeerplaatsen
Op het recreatiepark zijn twee grotere parkeerterreinen aanwezig met respectievelijk 200 en 270 parkeerplaatsen, waarvan een tevens zowel door De Leistert als door E-Village wordt gebruikt. Daarnaast zijn er onder andere parkeermogelijkheden bij het zwembad en een parkeerstrook bij het Buitenhof De Leistert. Deze kleinere parkeergelegenheden bieden ruimte voor respectievelijk 50, 32, 37 en 28 parkeerplaatsen. In totaal zijn op het gehele recreatiepark 617 parkeerplaatsen aanwezig.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte tijdens het piekmoment (worstcasescenario).
4.5 Kabels En Leidingen
Aan de westelijke zijde van het plangebied bevindt zich de ondergrondse rioolwatertransportleiding van Zuiveringsschap Limburg. Ten behoeve van de leiding is een beschermingszone van 2,5 meter aan weerszijden opgenomen welke in onderhavig plan ongewijzigd wordt overgenomen. Binnen deze beschermingszone vinden geen werkzaamheden of activiteiten plaats, waardoor dit geen belemmering oplevert,
4.6 Duurzaamheid
Bij nieuwe ontwikkelingen in onderhavig project dient aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. Tevens dienen bij de ontwikkelingen niet-uitlogende materialen gebruikt te worden en vindt infiltratie van het hemelwater plaats (zie paragraaf 4.7).
4.7 Water
Water verdient een belangrijke plek in de ruimtelijke planvorming. In het verleden werd het water voornamelijk gevormd en waterlopen veranderd naar de wensen van inrichters en gebruikers. De laatste jaren blijkt steeds meer dat dit kan leiden tot waterproblematiek. Hierbij kan worden gedacht aan verdrogingsverschijnselen, maar ook aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevigere weersveranderingen. Bij de locatiekeuze, de (her)inrichting en het beheer van nieuwe ruimtelijke functies moeten de relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen. In het kader van het Besluit Ruimtelijke Ordening is het wettelijk verplicht een watertoets te verrichten. In de toelichting bij ruimtelijke besluiten en plannen is het noodzakelijk een beschrijving te geven van de manier waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
4.7.1 Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Rijk kiest in het waterbeleid voor de periode 2022-2027 en richting 2050 voor drie hoofdambities. Deze ambities geven op hoofdlijnen aan waar we in Nederland naartoe willen rond water. In het NWP zijn de ambities verder uitgewerkt en is aangegeven welke concrete doelen, aanpak en maatregelen hierbij horen. De drie ambities betreffen:
- Een veilige en klimaatbestendige delta
- Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
- Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur
4.7.2 Provinciaal Waterprogramma 2022-2027
Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.
In het Provinciaal Waterprogramma zijn de doelstellingen uitgewerkt die de provincie Limburg voor de komende planperiode wilt bereiken op het gebied van water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
4.7.3 Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Limburg
Per 1 januari 2017 zijn Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas gefuseerd tot Waterschap Limburg. In 2012 is vooruitlopend op de fusie door de twee waterschappen één gezamenlijk Waterbeheerprogramma opgesteld. Dit programma beschrijft de wateropgaven binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water, de Deltabeslissingen en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
Op 8 december 2021 heeft het algemeen bestuur het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. Hierin staan de wateropgaven zie voor de toekomst zijn bepaald. De komende jaren wordt gestreefd om de doelen uit het waterbeheerprogramma te realiseren. Deze doelen zijn verwerkt in een aantal speerpunten. Kort samengevat gaat het om:
- Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas.
- Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden.
- Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zijn natuurlijk ingericht.
- Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken
4.7.4 Waterhuishoudkundige situatie
Hieronder wordt nader ingegaan op de huidige waterhuishoudkundige en of/hoe de beoogde ontwikkeling hier invloed op heeft.
Bodemgesteldheid en grondwater
De bodem in het plangebied is tamelijk vlak. De maaiveldhoogte varieert binnen het plangebied tussen 28,3 en 29,2 meter +NAP. De bodem in het plangebied bestaat uit gooreerdgronden.
Op de bodemkaart van Nederland wordt de grondwaterstand weergegeven in zeven klassen, de zogenaamde grondwatertrappen. Deze geven een globale aanduiding van het niveau van fluctuatie van het grondwater aan. Het plangebied is gelegen binnen grondwatertrap V. De gemiddeld hoogste grondwaterstand voor het plangebied ligt hoger dan 40 cm beneden maaiveld en de laagste grondwaterstand is dieper dan 120 cm beneden maaiveld gelegen. De bodem bestaat uit leemarm zand.
Oppervlaktewater
In het plangebied bevindt zich een kleine watergang (noordwestelijk deel van het plangebied), welke in het beheer is bij het waterschap. De watergang is specifiek bestemd en voorzien van een beschermingszone overeenkomstig de Keur van het Waterschap. Daarnaast liggen op het recreatiepark vier plassen, waarvan er een wordt gebruikt als visvijver en een als strandbad/recreatieplas.
Grondwaterbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zoals vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Limburg. Voorts is het plangebied wel gelegen in de beschermingszone van de Roerdalslenk (paragraaf 3.3.2). Deze is als boringsvrije zone aangewezen, aangezien diepe boringen de natuurlijke geologische bescherming kunnen aantasten. Diepe boringen zijn in dit kader echter niet aan de orde.
Afvalwater / riolering
De afvalwaterstromen zijn aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.
Water in relatie tot de gewenste ontwikkeling
Algemeen
Een toename van het oppervlakte aan verharding is niet aan de orde. Het hemelwater wordt in de huidige situatie geloosd op het maaiveld wat ook in de beoogde situatie het geval zal blijven.
Uitgangspunt Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen
Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt onder andere in dat het versneld afvloeiende hemelwater (als gevolg van extra bebouwd oppervlak en/of verhardingen) dient te worden gecompenseerd door middel van extra waterberging. Via deze (tijdelijke) berging kan water vertraagd de bodem worden ingebracht, of vertraagd worden afgevoerd naar het bestaande watersysteem. Bij een hydrologisch neutrale ontwikkeling wordt geborgd dat extra afvloeiend hemelwater niet wordt afgewenteld op de belendende percelen.
Daarnaast is het van belang dat bestaande waterhuishoudkundige functies niet mogen worden geschaad of beperkt. Eveneens mag, als gevolg van de verdere ontwikkeling van het recreatiepark, geen sprake zijn van een structurele verlagen van de grondwaterstand.
Hemelwaterafvoer / hemelwaterberging
Voor het bepalen van de noodzakelijke compenserende waterberging is het van belang om te weten hoe groot de toename aan verhardingen zal zijn. Aangezien met dit plan enkel de bouwmogelijkheden worden vergroot, zijn de exacte oppervlakten aan verharding nog niet bekend.
De mogelijk nieuwe verhardingen in de toekomst bestaan uit de recreatiewoningen met bijbehorende verharding en terrassen. Hemelwater dat op deze verhardingen valt, zal door middel van nader te bepalen waterinfiltratie- en/of buffervoorzieningen worden afgekoppeld van het vuilwatersysteem en terug worden geleid de bodem in.
De exacte wijze van bufferen of infiltreren van het hemelwater dient nader te worden uitgewerkt als er duidelijkheid is hoe groot de toename aan verharding is en hoe groot de capaciteit van de bergingsvoorziening dient te bedragen.
Waterkwaliteit
Ten aanzien van de waterkwaliteit dienen af te koppelen dakoppervlakken niet worden vervaardigd van uitlogende bouwmaterialen. Uitlogende materialen als lood, koper en zink worden niet toegepast bij deze ontwikkeling.
Conclusies en overleg met de waterbeheerder
Onderhavige ontwikkeling staat de ambities zoals beschreven in het beleid niet in de weg. Aangezien de ontwikkeling geen fysieke wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie tot gevolg heeft, heeft de ontwikkeling geen negatieve invloed op water(kwaliteit). Dit vormt dan ook geen belemmering voor het planologisch-juridisch borgen van de huidige situatie.
Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. De conclusie luidt dat bij de voorgenomen ontwikkeling geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemming of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
5 Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het ruimtelijk plan aangetoond. De ontwikkeling moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In de Wro is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een bestemmingsplan welke nieuwe bouwmogelijkheden schept, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.
Wanneer met een omgevingsvergunning een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is echter geen sprake van een uitbreiding/ontwikkeling van De Leistert, maar is sprake van een geactualiseerd bestemmingsplan dat de geldende planologisch-juridische rechten bestendigd en daarbij de ruimte biedt om binnen de bestaande grenzen van het recreatiepark te kunnen voldoen aan en te kunnen inspelen op de vraag uit de markt.
In dit geval wordt er een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Leudal en de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee voldoende geborgd. Een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde.
5.2 Planstukken
Dit bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, de planregels en de toelichting. De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemming. Op de verbeelding wordt de bestemming weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding is bijgevoegd als separate bijlage.
5.3 Opzet Planregels
De regels zijn opgesteld conform de wettelijke systematiek voor bestemmingsplannen en de aanvullende gemeentelijke systematiek, zoals vervat in het Handboek Ruimtelijke Plannen. Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.
De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels, hiermee wordt de op de verbeelding opgenomen bestemming geregeld;
- Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene afwijkingsregels;
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
5.3.1 Inleidende regels
Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet / Bouwverordening overgenomen, alsmede de SVBP.
Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
5.3.2 Bestemmingsregels
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
De in het plan opgenomen bestemmingen zijn:
- Groen
- Recreatie – Verblijfsrecreatie
- Verkeer
- Water
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het beheer en onderhoud van de binnen het plangebied gelegen groenelementen, alsmede voor een grond- of geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal'.
Recreatie – Verblijfsrecreatie
Deze bestemming maakt een verdere ontwikkeling van De Leistert mogelijk en vormt de basis van onderhavig bestemmingsplan. De planologische situatie van het park wordt daarmee niet alleen geactualiseerd, maar biedt ook kansen voor de toekomst. Het gehele recreatiepark is grotendeels voorzien van de bestemming; 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. Uiteraard zijn er wel enkele planregels waaraan voldaan dient te blijven. Ten eerste mag het gehele bestemmingsvlak voor 10% bebouwd worden, terwijl op de 2 kavels van respectievelijk Mico Sport en E-village de bestaande bebouwingsgrootte aanwezig mag zijn/blijven. De maximale oppervlakte voor centrale voorzieningen bedraagt 25.000 m² (inclusief de voorzieningen van Mico Sport en E-Village. De noodzaak voor dit oppervlakte is nader onderbouwd in onderhavige toelichting. Het aantal kampeerplekken bedraagt maximaal 1.300. Grootste verschil met het vigerende bestemmingsplan is echter de mogelijke flexibiliteit/uitwisseling tussen kampeerplekken en comfortabele kampeereenheden (waaronder chalets, trekkershutten en recreatiewoningen). Het maximaal aantal eenheden bedraagt 400 stuks.
Verkeer
De hoofdontsluitingswegen aan de rand van het recreatiepark zijn bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeersdoeleinden (wegen, paden, parkeervoorzieningen) alsook groenvoorzieningen toegestaan. De gronden mogen worden bebouwd ten behoeve van gebouwen van algemeen nut. Ter plaatse van de specifieke aanduiding ‘watervoorziening’ is het tevens toegestaan om watervoorzieningen ten behoeve van het recreatiegebruik te realiseren.
Water
In het plangebied bevindt zich een kleine watergang (noordwestelijk deel van het plangebied), welke in het beheer is bij het waterschap. De watergang is specifiek bestemd en voorzien van een beschermingszone overeenkomstig de Keur van het Waterschap.
5.3.3 Algemene regels
In de Anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de Algemene gebruiksregels is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden.
In de Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de navolgende regel zijn de Algemene procedureregels opgenomen.
In het artikel Overige regels zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In de regel Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
6 Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
6.1 Omgevingsdialoog
Ten behoeve van de ontwikkeling hebben de initiatiefnemers de omgeving in kennis gesteld van de gewenste ontwikkeling.
6.2 Vooroverlegreacties
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of zijn belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. In het kader van het vooroverleg zijn er geen opmerkingen ontvangen.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter visie gelegen, waarbij gelegenheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt en hierbij zijn twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijzen is een Nota van Zienswijzen opgemaakt welke tevens als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
7 Hoofdstuk 7 Procedure
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
- In het kader van het vooroverleg vindt toezending plaats aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
- Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
- Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken;
- Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
- Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken indien zienswijzen zijn ingediend;
- Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling;
- Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
- Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.