KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 2 Toepassingsverklaring
Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichtingen
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsrecht
Artikel 5 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Wijzigingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Algemeen
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Het Plan
4.2 Stedenbouwkundige, Ruimtelijke- En Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Milieuaspecten
5.2 Waterparagraaf
5.3 Natuurbescherming
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5 Verkeer En Parkeren
5.6 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Procedure
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Planregels
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 1 Vooronderzoek Bodem
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Ondergrondse Tank
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Stikstofonderzoek
Bijlage 5 Flora En Fauna-inspectie
Bijlage 6 Omgevingsvergunning Vellen Houtopstanden
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 8 Verbeelding

Heldenseweg 18 Neer

Wijzigingsplan - gemeente Leudal

Vastgesteld op 13-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

het wijzigingsplan 'Heldenseweg 18, Neer' van de gemeente Leudal.

1.2 Wijzigingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01 met de bijbehorende regels.

De overige begrippen zijn ongewijzigd ten opzichte van artikel 1 'Begripsomschrijvingen' van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017 en zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.BP17Woonkernen-VG01.

Hoofdstuk 2 Algemene Regels

Artikel 2 Toepassingsverklaring

2.1 Toepassingsverklaring verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017 en zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.BP17Woonkernen-VG01, wordt herzien zoals aangegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan. Voor het overige blijft de verbeelding van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' ongewijzigd van toepassing.

2.2 Toepassingverklaring regels

de regels van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017 en zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.BP17Woonkernen-VG01, blijven ongewijzigd van toepassing, uitgezonderd het bepaalde in artikel 3 van dit wijzigingsplan.

Artikel 3 Voorwaardelijke Verplichtingen

3.1 Sloopverplichting

Het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken conform het bepaalde in artikel 23.1 is uitsluitend toegestaan als de bestaande opstallen gesloopt zijn.

3.2 Landschappelijke inpassing

Het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken conform het bepaalde in artikel 23.1 is uitsluitend toegestaan als de landschapsontwikkeling overeenkomstig bijlage 1 bij deze regels binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan, is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 4 Overgangsrecht

4.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

4.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 5 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Heldenseweg 18, Neer' van de gemeente Leudal.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Wijzigingsplan

Aan de Heldenseweg 18 te Neer (gemeente Leudal) is een boerderij met losstaande stallen gelegen. De initiatiefnemers zijn voornemens om deze locatie over te nemen van een familielid. Deze locatie is in het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' planologisch-juridisch geregeld als 'Agrarisch' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Feitelijk wordt deze woning echter, sinds de beëindiging van het agrarische bedrijf, gebruikt als burgerwoning. In het kader van de beoogde koop van de woning is het van wezenlijk belang om ook formeel een burgerwoning te kunnen overdragen.

De initiatiefnemers beogen derhalve de huidige agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming teneinde de bedoelde woning als burgerwoning c.q. het perceel als woonperceel te kunnen kopen. Dit is mogelijk door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Het initiatief kan gerealiseerd worden met behulp van een wijzigingsplan voor de locatie, waarin de gebruikswijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning wordt vastgelegd.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Neer aan de noordwest kant van het dorp en is plaatselijk bekend als Heldenweg 18, 6086 PD te Neer. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Neer, sectie J, nr. 721 + 722 (ged.). De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 2515 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0001.png"

ligging perceel/plangebied op gemeentelijk niveau (bron: Google Maps)

Op de onderstaande afbeelding wordt de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0002.png"

begrenzing plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De bestemming van het perceel is geregeld in het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van de gemeente Leudal, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 november 2017. Het perceel is bestemd als 'agrarisch' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0004.png"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende rijks-, provinciale - en gemeentelijke ruimtelijke beleid. . Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling zelf (het plan), alsmede de ruimtelijke (waaronder stedenbouwkundige) en landschappelijke inpassing. In hoofdstuk 5 worden de relevante milieu - en ruimtelijk sectorale aspecten en onderzoeksresultaten behandeld. De uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6. De juridische vormgeving van het wijzigingsplan wordt beschreven in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Algemeen

Binnen het plangebied bevindt zich de te herbestemmen (voormalige) agrarische bedrijfswoning. Het betreft hier een oude woonboerderij met daarachter oude stallen gelegen op (woon)perceel van ca. 2.930 m2. De woonboerderij is gebouwd in/rond 1913. De initiatiefnemers zijn voornemens om de boerderijwoning en de daarachter gelegen schuren te slopen en een nieuwe levensbestendige woning terug te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0005.png"

Bovenstaand een foto van de bestaande boerderij. Onderstaand een afbeelding van de situering van de bestaande en nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0006.png"

Onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0007.png"

2.2 Ruimtelijke Structuur

2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en bouwkundige karakteristiek

De ontwikkeling van Neer is gebonden aan de Maas en de Napoleonsweg. Neer is uitgewaaierd in Napoleonsweg niet verder zijn uitgegroeid en nog echt als zodanig aanwezig zijn. Vanwege de ligging van de Neerbeek en de Napoleonsweg is Neer zich in oostelijke richting gaan uitbreiden. Met de uitbreiding van het dorp is ook de Maas een harde grens geworden.

Het plangebied maakt, als uitloper van de bebouwde kom, onderdeel uit van het dorp Neer en is gelegen ten noordwesten van de kern Neer en grenst aan het buitengebied en nabij een bedrijventerrein. De bebouwing bestaat hier voornamelijk uit burgerwoningen en (agrarische) bedrijven. Specifieke stedenbouwkundige structuren zijn hier dan ook niet aan de orde. De bebouwing die wel aanwezig is in de omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door haar vrijstaande, solitaire karakter, bestaande uit (voormalige) agrarische bebouwing evenals landelijke woningen en liggen doorgaans op korte afstand van de openbare weg.

2.2.2 Verkeers-en groenstructuur

De hoofdinfrastructuur in Neer bestaat uit een doorgaande provinciale verbindingsweg N273 in de oost-westrichting. Deze weg was voor aanleg van de A73 een belangrijke route voor vrachtverkeer. Inmiddels maakt dit vrachtverkeer vooral gebruik van de A73. De noord-zuidverbinding wordt gemaakt door de wegen Heldenseweg-Steeg-Eiland. De Heldenseweg is de verbindingsweg tussen de N273 en de N562. De maximale snelheid op de Heldenseweg bedraagt 50 km/u.

2.3 Functionele Structuur

In de directe omgeving van het plangebied is de bebouwingsdichtheid gemiddeld. Hoewel er sprake is van een agrarisch bouwvlak aan de Heldenseweg 18, wordt het pand al lange tijd gebruikt als burgerwoning. In de omgeving van het plangebied zijn naast burgerwoningen zowel agrarische en niet agrarische functies aanwezig. De gronden rondom het plangebied kennen een agrarisch en niet-agrarisch gebruik.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte en Barro

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze vervangt de Nota Ruimte. De SVIR is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Een van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ((Barro) voorheen ook genoemd: AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur en landschap krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Met de onderhavige planontwikkeling zijn geen nationale belangen gemoeid. Er is slechts sprake van een kleinschalig lokaal initiatief. Een voormalige, leegstaande en verouderde, agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning.

3.1.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Indien niet meer dan 11 woningen binnen een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is er volgende de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen sprake van de ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro (zie uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (dorpskern Annen)).

Het wijzigingsplan voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning.

3.2 Provinciaal Beleid

Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het POL2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeer en- Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Zowel het POL 2014 als de Omgevingsverordening als het PVVP zijn op 16 januari 2015 in werking getreden.

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 formuleert de provincie een aantal zogenoemde 'Limburgse principes' welke de komende jaren richtinggevend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg.

Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.

2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Het POL 2014 kent een aantal gebiedszones waarover specifieke beleidsuitspraken worden gedaan.

Het plangebied is gelegen in de zone 'Buitengebied'. Deze zone omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie.

Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied aangegeven op de POL-kaart zonering Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0008.png"

uitsnede POL-kaart zonering Limburg

Transformatie woningvoorraad

In dit geval is er sprake van vervangende nieuwbouw van een voormalige, leegstaande en verouderde, agrarische bedrijfswoning door een burgerwoning. De bestaande woning werd al meerdere jaren feitelijk als burgerwoning gebruikt. Hoewel deze zone niet direct bedoeld is voor woondoeleinden, zijn bestemmingswijzigingen van agrarisch naar wonen wel toegestaan, mits deze passend zijn in de omgeving en niet in strijd zijn met de provinciale belangen. In het voorliggende geval is sprake van een bestemmingswijziging die als passend kan worden aangemerkt binnen de omgeving. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een reeds in een eerder stadium door de provincie Limburg aanvaarde wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkeling is dan ook niet in conflict met provinciale belangen.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2011 was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de Verordening:

1. Het hoofdstuk bevat geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.

2. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Reikwijdte verordening

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder duurzame verstedelijking is een belangrijk instrument om op een kwalitatieve wijze te sturen op bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarnaast wordt tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen onderzocht.

In de toelichting bij dit wijzigingsplan is aangetoond dat door middel van dit plan niet voorzien wordt in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. De omgevingsverordening is verder niet van toepassing op dit plan.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening stelt verder dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Het wijzigingsplan voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021

De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 is door de raad vastgesteld op 25 juni 2019. De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben in 2014 voor de eerste keer gezamenlijk een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie is in 2018 geactualiseerd. Aan deze actualisatie heeft een woningbehoefteonderzoek ten grondslag gelegen.

In deze actualisatie worden de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkiik gegeven op de verwachte behoefte tot 2030.

Deze Structuurvisie Wonen 2018 richt zich primair op wonen. Met het woningmarktonderzoek is een uitvraag gedaan naar de wensen van de inwoners. De woonbehoefte ontstaat echter niet alleen door wensen maar ook vanuit noodzaak (zorgbehoefte).

De regio is van mening dat een tijdige en consequente uitvoering van beleid uit deze Structuurvisie Wonen 2018 ervoor zorgt dat een blijvend en gezond evenwicht op de regionale woningmarkt ontstaat. Door middel van het hebben van voortdurende aandacht voor woningaanpassing, transformaties in de bestaande voorraad en aanvullende kwalitatieve woningbouw wordt ingespeeld op de veranderende vraag. Flexibiliteit is ook nodig, gelet op de snel veranderende omstandigheden. Regie op de planrealisaties is noodzakelijk om in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte te voorzien. Consequent handelen blijft hierbij van wezenlijk belang.

Het wijzigingsplan voorziet niet in een toename van het aantal woningen. In dit geval is er sprake van vervangende nieuwbouw van een voormalige, leegstaande en verouderde, agrarische bedrijfswoning door een burgerwoning. De bestaande woning werd al meerdere jaren feitelijk als burgerwoning gebruikt.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie

De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied in de zoneringszone 'Autonome kernen' gelegen. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende: De autonome kernen bestaan uit de dorpen Roggel, Neer, Haelen, Horn en Ittervoort. De kernen hebben zowel qua bevolkingsomvang als voorzieningenniveau niet de omvang van centrumkern Heythuysen. De omvang van de kernen is echter dusdanig, dat er wel een basisvoorzieningenniveau aanwezig is. Voor de dagelijkse voorzieningen hoeven de inwoners de dorpen niet uit. Incidenteel zijn er in de dorpen grotere voorzieningen gelegen (zoals een middelbare school in Horn) maar in de volle breedte missen de dorpen de grotere (commerciële) voorzieningen zoals deze wel in de centrumkern gelegen zijn.

Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema's van toepassing:

• Wonen en Woonomgeving;

• Welzijn en Voorzieningen;

• Economie en Werkgelegenheid;

• Omgevingskwaliteit;

• Mobiliteit.

Het wijzigingsplan voorziet in de beëindiging van de agrarische functie, sloop van agrarische bedrijfsgebouwen waaronder de voormalige, leegstaande en verouderde, agrarische bedrijfswoning en de vervangend en nieuwbouw door een nieuwe moderne burgerwoning binnen de autonome kern Neer. Een dergelijke ruimtelijke herontwikkeling van de locatie Heldenseweg 18 past geheel binnen het voorgestane beleid voor dit soort kernen binnen de gemeente Leudal.

3.4.2 Geldend bestemmingsplan

De bestemming van het perceel is geregeld in het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van de gemeente Leudal, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 november 2017. Het perceel is bestemd als 'agrarisch' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.

De gebruiksregels bij deze bestemming staan slechts één agrarische bedrijfswoning toe. Burgerbewoning is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0010.png"

uitsnede bestemmingsplan

De bestemming 'Agrarisch' kent echter een wijzigingsbevoegdheid om de gronden die zijn gelegen binnen het bouwvlak de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Het onderhavige plan voorziet in deze gebruiksmogelijkheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de genoemde wijzigingsbevoegdheid. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.1.

3.5 Conclusie

Beleidsmatig zijn er – met uitzondering van het vigerende bestemmingsplan - geen belemmeringen voor dit plan. Nu het plan in overeenstemming is met het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk ruimtelijke beleid en de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan het enige probleem is, heeft de gemeente Leudal besloten om medewerking te verlenen aan een wijziging van het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het Plan

4.1.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'

De initiatiefnemers beogen de woning aan de Heldenseweg 18 te Neer en de daarachter gelegen schuren te slopen, waarna een nieuwe levensloopbestendige woning wordt gebouwd. Hiervoor willen de initiatiefnemers het gebruik van de bestaande woonboerderij wijzigen van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Om deze functiewijziging mogelijk te maken dient de huidige (agrarische) bestemming gewijzigd te worden in een woonbestemming.

In artikel 3.6 van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van een bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', indien de agrarisch activiteiten ter plaatse zijn beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteiten op korte termijn worden voortgezet, met dien verstande dat:

  1. a. het aantal woningen niet toeneemt;
  2. b. indien het bouwvlak niet grenst aan de bestemming 'Verkeer', de gronden tussen het bouwvlak en de bestemming 'Verkeer' eveneens worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen';
  3. c. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
  4. d. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  5. e. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  6. f. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
  7. g. er voldaan is aan de eisen die gesteld zijn in de 'Nota Kwaliteit' (bijlage 1 van de regels);
  8. h. de bouw- en gebruiksregels voor de bestemming 'Wonen' in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing blijven.

4.1.2 Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden

Ad a

De huidige woonboerderij is in zeer slechte staat en zal daarom gesloopt worden evenals de daarachter gelegen schuren. Hiervoor in de plaats zal een nieuwe levensbestendige woning worden gebouwd. Het aantal woningen neemt niet toe als gevolg van dit plan.

Ad b

Voor het plangebied grenst het bouwvlak niet aan de bestemming 'Verkeer'. Bij het opstellen van de planregels en de verbeelding zal de bestemming 'Wonen' worden opgenomen tot aan de bestemming 'Verkeer'.

Ad c

Dit punt zal nader worden uitgewerkt in paragraaf 5.1.5.

Ad d

Dit punt zal nader worden uitgewerkt in paragraaf 5.1.4

Ad e

De huidige oude boerderij zal worden gesloopt. Een levensloopbestendige woning zal worden teruggebouwd, passend bij het straatbeeld. Hierbij wordt het stedenbouwkundig beeld in achtgenomen.

Ad f

Dit punt zal nader worden uitgewerkt in paragraaf 5.1.4 en 5.1.5

Ad g

In het plangebied is al sprake van één woning. Deze woning wordt vervangen door een nieuwe levensloopbestendige woning. Er komt dus geen woning bij. Alle aanwezige schuren/bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Deze sloop is aan te merken als een aanzienlijke kwaliteitsverbetering voor het plangebied, zoals opgenomen in de Nota Kwaliteit. Naast deze kwaliteitsverbetering is een landschappelijke inpassing opgesteld. Deze landschappelijke inpassing is als bijlage bij de regels gevoegd. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Kwaliteit. De sloop van de bestaande stallen en de aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan worden geborgd door een voorwaardelijke gebruiksregel op te nemen.

Ad h

Door middel van dit wijzigingsplan zal binnen het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'bedrijfswoning' (artikel 3) gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen'(artikel 23). Hierbij worden in dit wijzigingsplan de planregels van de bestemming 'Wonen' (artikel 23) van overeenkomstige toepassing verklaard.

4.2 Stedenbouwkundige, Ruimtelijke- En Landschappelijke Inpassing

De huidige oude boerderij zal worden gesloopt. Een levensloopbestendige woning zal worden teruggebouwd, passend bij het straatbeeld. Bij het ontwerp van de woning zal het stedenbouwkundig beeld in acht worden genomen. De woning zal dusdanig ontworpen worden dat het past in het huidige straatbeeld.

Alle bestaande schuren/stallen worden gesloopt, wat een kwaliteitsverbetering zal opleveren. Daarnaast is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarbij de beplanting zal bestaan uit gebiedseigen groen. Het inpassingsplan zal er voor zorgdragen dat het woonperceel ruimtelijke kwalitatief wordt versterkt. Het landschapsinrichtingsplan is als bijlage bij de regels gevoegd.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt is voor de beoogde planologische regeling en het daarin toegestane gebruik. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor grotendeels elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, beoordeeld moet worden.

Om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging is door Econsultancy een vooronderzoek en daarna een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapporten van deze onderzoeken zijn als bijlagen bij deze plantoelichting bijgevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er plaatselijk sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de aanwezige asbestverdachte golfplaten op de achterste schuur. De verwachte verontreiniging beperkt zich tot de druppelzone onder deze asbestverdachte daken waar geen verharding aanwezig is. Indien de opdrachtgever voornemens is het asbestverdacht dak te saneren, adviseert Econsultancy de toplaag (± 0,1 m -mv) ter plaatse van de druppelzone gelijktijdig aan de sanering van de dakbedekking, onder de geldende condities af te graven/ op te schonen en de grond af te voeren. De bestrijdingsmiddelenkast staat op een betonnen vloer waardoor het vermoeden van een bodemverontreiniging niet aanwezig is.

Het is vooralsnog onbekend of de aanwezige (diesel)olietank in het verleden conform de geleden richtlijnen is gesaneerd waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. De kern van de verwachte verontreiniging is duidelijk. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn vluchtige aromaten en minerale olie.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat een deel van de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met plaatselijk bodembelasting en met een duidelijke verontreinigingskern" (VEP). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is vast te stellen of de vooronderstelde verontreinigingskern ook daadwerkelijk aanwezig is en in hoeverre de verontreinigende stoffen de achtergrondwaarde of het geldende achtergrondgehalte overschrijden.

Als vervolg op het vooronderzoek is door Econsultancy ter plaatse van de ondergrondse dieseltank een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de in het vooronderzoek geconstateerde verdachte locatie. Het bodemonderzoek heeft tot doel vast te stellen of de bodem verontreinigd is met oliehoudende producten als gevolg van de opslagactiviteiten.

De bodemlaag onder de onderzijde van de ondergrondse tank blijkt niet verontreinigd te zijn met olie (-gerelateerde) producten. De bodem nabij het ontluchtingspunt is eveneens niet verontreinigd met olie(-gerelateerde) producten. Op basis van de onderzoeksresultaten kan gesteld worden, dat de voormalige olieopslagactiviteiten niet geleid hebben tot bodemverontreiniging. Er bestaat geen reden tot nader onderzoek. Voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging bestaan dan ook geen belemmeringen.

Het vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek zijn respectievelijk als bijlage 1 en 2 bijgevoegd.

5.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) beschermt de volgende geluidsgevoelige objecten:

  1. i. woningen;
  2. j. adere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen);
  1. a. geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).

De Wgh stelt grenzen aan de toegelaten geluidsbelasting ter plaatse van geluidsgevoelige objecten als gevolg van wegen (wegverkeer), spoorwegen (railverkeer) en industrieterreinen (industrielawaai). In casu speelt hier alleen wegverkeerslawaai.

Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Door Econsultancy is een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd.

Alleen ten gevolge van de Heldenseweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 9 dB overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Heldenseweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de woning dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woning is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een hogere waarde procedure zal moeten worden aangevraagd om de gemeten geluidsbelasting van 57 dB mogelijk te maken. Met een hogere waarde procedure kan het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde van 63 dB. Deze ontheffing is inmiddels aangevraagd. De ontwerp-beschikking voor de procedure voor de hogere grenswaarde is genomen en ligt tot 28 oktober 2020 ter inzage.

5.1.3 Luchtkwaliteit

De normering met betrekking tot luchtkwaliteit is geregeld in hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer ('Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt de programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

De programma-aanpak is gekoppeld aan inwerkingtreding van de nieuwe Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. De programma-aanpak uit de Wet krijgt vorm in gebieden waar de luchtkwaliteit de Europese normen overschrijdt (overschrijdingsgebieden). Gezamenlijk wordt gewerkt door gemeenten, WGR+-regio's, provincies en Rijk, aan dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) bevat de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  1. b. inrichtingen
  2. c. infrastructuur
  1. a. kantoorlocaties
  1. a. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het wijzigingsplan voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning. Het aantal woningen in Neer verandert niet als gevolg van dit plan. Het plan is te kleinschalig om in betekenende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.1.4 Geurhinder

Voor het realiseren van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en om te voorkomen dat agrarische bedrijven in hun ontwikkeling belemmerd worden, is het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij van belang. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv ook consequentie voor de ruimtelijke ordening, wat wel de 'omgekeerde werking' wordt genoemd. Van belang is dat voor het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat door het plan geen belemmeringen ontstaan voor de omliggende agrarische bedrijven.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

In de bestaande situatie is al een bedrijfswoning binnen het plangebied aanwezig. Voorliggend plan maakt geen nieuwe woning mogelijk. Er is alleen sprake van een wijziging van het agrarisch bedrijf naar een woonbestemming.

De achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied is gelegen tussen 0 en 10 OUE/m3 en derhalve is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er hoeft geen aanvullend onderzoek plaats te vinden.


Omliggende agrarische bedrijven

De wijziging van de bestemming mag daarnaast ook geen belemmeringen opleveren voor omliggende agrarische bedrijven. Om te kijken of hieraan wordt voldaan wordt gekeken naar de voorgrondbelasting. Het meest bepalende agrarisch bedrijf voor de voorgrondbelasting zou het pluimveebedrijf aan de Hoven 1 zijn geweest. Dit bedrijf wordt herbestemd als 'Bedrijventerrein'. Het ontwerp bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Neer-Heldenseweg 2020', waarin deze herbestemming is opgenomen, heeft ter inzage gelegen en is op 29 september 2020 door de raad vastgesteld. Hiermee hoeft deze locatie niet meegenomen te worden voor de voorgrondbelasting. In de nabijheid zijn geen andere agrarische bedrijven aanwezig, waarvoor onderliggend plan een belemmering zou kunnen opleveren.

Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voorgenomen functiewijziging de nabijgelegen veehouderij niet belemmerd.

5.1.5 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies of gebieden. Om deze milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Vooruitlopend op de komst van de nieuwe Omgevingswet in 2022 heeft de VNG echter ook een nieuwe publicatie opgesteld ('Rapport Milieuzonering nieuwe stijl' (mei 2019)). De nieuwe Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. Het maatschappelijk doel hierbij is 'ruimte voor ontwikkeling en waarborgen voor kwaliteit'. Gelet op dit doel is het logisch dat in de Omgevingswet het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder worden geïntegreerd. Het gemeentelijke omgevingsplan is straks hét instrument waarin deze integratie op lokaal niveau plaatsvindt.

Een belangrijke vraag bij de integratie van ruimte en milieu is hoe om kan worden gegaan met bedrijvigheid. Binnen het programma 'Aan de slag met de Omgevingswet' is hiervoor door de VNG de staalkaart 'bedrijfsmatige activiteiten' voor het omgevingsplan opgesteld. De opgestelde staalkaart is bedoeld als uitnodiging en startpunt richting gemeenten om na te denken over de wijze waarop zij bedrijfsmatige activiteiten binnen hun grondgebied willen reguleren. De staalkaart bevat een aantal mogelijkheden (niet uitputtend) voor de wijze van regulering van bedrijfsmatige activiteiten.

De VNG ziet goede kansen om onderdelen van de staalkaart nu al toe te passen. Dit heeft geleid tot een nieuwe publicatie: het met een 'milieuzonering nieuwe stijl' reguleren van bedrijven in omgevingsplannen en - vooruitlopend daarop - nu al in bestemmingsplan verbrede reikwijdte in het kader van de Crisis-en herstelwet. Voor de reguliere bestemmingsplannen en buitenplanse omgevingsvergunningen blijft de bestaande VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' bruikbaar. De nieuwe VNG-publicatie is dan ook een alternatief naast de bestaande VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

In het kader van het onderhavige wijzigingsplan wordt gekozen om de afwegingen rondom milieuzonering nog te doen plaatsvinden met behulp van de toepassing van de bestaande VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).


Invloed milieuhinder op en vanuit het plangebied

Het plangebied en directe omgeving kent een gedifferentieerd aantal functies, zoals agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven, woningen en een drukke verkeersfunctie. De meest bepalende milieubelastende functie in de omgeving van het plangebied zijn:

  • Esso tankstation, Heldenseweg 14 te Neer;
  • Hefi b.v. de luikenspecialist, Napoleonsweg 30 te Neer;
  • Autobedrijf Cortenbach B.V., Napoleonsweg 27 te Neer;
  • Tritium Advies, Steeg 27 te Neer;
  • Apotheek Neer, Steeg 25a te Neer;
  • Bedrijf onbekend, Napoleonsweg 42 te Neer;
  • Bedrijf onbekend, Steeg 25 te Neer;
  • Bedrijven op bedrijventerrein 'Neer-Heldenseweg 2020' te Neer.

Het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' heeft opgenomen dat op bovenstaande locaties bedrijven mogen vestigen in de milieucategorie 1 en 2. Uitgaande van de meest milieubelastende categorie is de aanbevolen afstand tot woningen 30 meter. Hieraan wordt voldaan. Het dichtstbijzijnde bedrijf is het bedrijventerrein 'Neer- Heldenseweg 2020' en is gelegen op ca. 30 meter van het plangebied.

Voor wat betreft deze bedrijvigheid, bestaat er dus meer dan voldoende ruimtelijke scheiding tussen de te realiseren burgerwoning binnen het plangebied en deze functies, waardoor ter plaatse van de aan de orde zijnde woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is en tevens verzekerd is dat nabijgelegen bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden.

5.1.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven (inrichtingen) is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor het transport van gevaarlijke stoffen is het vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de plaatsgebonden risico-contour ook, maar daar geldt de contour als richtwaarde. Dat wil zeggen, in principe moeten ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten buiten de plaatsgebonden risico-contour worden opgericht, maar mits goed gemotiveerd mag hiervan worden afgeweken.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Bedrijven (risicovolle inrichtingen)

De woning is te kwalificeren als een beperkt kwetsbare object. Volgens de Risicokaart Limburg ligt in de directe omgeving van het plangebied geen enkele risicovolle inrichting. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting betreft een opslag bij een Alucol aan de Soerendonck 3 te Neer, waar omheen een risicocontour PR 10-6/jaar van 65 meter ligt. De feitelijke afstand tot de betrokken woning is ca. 1.250 meter.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in casu met name de Maas en de N273 van belang. De Maas is gelegen op ca. 1,5 km vanaf het plangebied. Volgens de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland betreft de Maas in Limburg geen rivier waar het plaatsgebonden risico de waarde van 10-6/jr. buiten de oeverlijn overschrijdt. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt nergens overschreden. De afstand tussen het plangebied en de N273 bedraagt ca. 300 meter. Uit de Risicokaart Limburg blijkt dat dat ter plaatse van de N273 (trajectdeel: N273/N277 (Hout) - N273/N280 (Horn)) er geen PR 10-6/jr.-contour buiten de weg zelf aanwezig is. Voor wat betreft het groepsrisico blijkt dat ter plaatse van deze weg het groepsrisico < 0,1 maal de oriënterende waarde is. Daar komt bij dat er binnen het plangebied geen sprake is van een toename van het aantal personen. Een bestaande agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning.

Ondergrondse buisleidingen

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op een explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen. Op circa 934 meter ten zuidoosten van het plangebied is de aardgasleiding Z-513-01 gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze leiding.

Hoogspanningslijnen

Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones voor magneetvelden. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden waar rekening mee moet worden gehouden.

Op basis van de informatie van o.a. de Netkaart blijkt dat ten zuidoosten en ten westen van het plangebied hoogspanningslijnen lopen. Ten zuidoosten is de indicatieve zone van de hoogspanningslijn 2x60 meter. Ten westen van het plangebied lopen twee hoogspanningslijnen. Beide hebben een indicatieve zone van 2x105 meter. Het plangebied is ruim buiten deze zones gelegen, waardoor de hoogspanningslijnen geen invloed hebben op het plangebied.

5.2 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het beleid ten aanzien van waterbeheer is op rijksniveau onder meer vastgelegd in het Nationaal Waterplan en op provinciaal niveau in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg. Het waterschapsbeleid ten aanzien van waterbeheer heeft het Waterschap Limburg onder meer vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016 - 2021'. Belangrijke uitgangpunten zijn het streven naar een goede waterkwaliteit, het tegengaan van verdroging, het afkoppelen van hemelwater van de riolering en het bevorderen van infiltratie van water in de bodem


Kenmerken van het watersysteem

Onderstaand wordt ingegaan op de kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving).


Oppervlaktewater

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de Henneksloop (295 meter), de Bleekstraatlossing (440 meter) en de Keizersloop (490 meter). Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het plangebied. De afstand tot de overige (allen primaire) watergangen bedraagt meer dan 300 m.


afbeelding "i_NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01_0011.png"

Figuur: uitsnede legger waterschap


Het plangebied is niet gelegen in de zones van en behorende bij een oppervlaktewater. Het functioneren van het oppervlaktewater en de bijbehorende zones wordt hierdoor niet aangetast. Het plangebied heeft daarom geen nadelige effecten op de waterlopen.


Bodemopbouw en bodemdoorlatendheid

De bodem in het plangebied ligt nagenoeg vlak. De maaiveldhoogte voor het plangebied varieert tussen 30,0 en 35,0 meter +NAP. De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland uit hoge zwarte enkeerdgronden, welke voornamelijk zijn opgebouwd uit lemig fijn zand. Conform de algemene gegevens van het Waterschap Limburg blijkt het plangebied een redelijke bodemdoorlatendheid te hebben van 0,45 tot 0,75 m/dag.


Grondwater

Ter plaatse van het plangebied geldt grondwatertrap VII, waarbij de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 0,8 en 1,4 meter onder maaiveld is gelegen en de gemiddeld laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 meter.


Hemelwater en afvalwater

Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra hemelwater mag worden geloosd ten opzichte van een lozing die vanaf onverhard terrein plaatsvindt.

In de beoogde situatie is sprake van een afname van verhard oppervlak. De oude stallen gelegen achter de woning worden afgebroken, waardoor sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Voor de overige gebouwen die gehandhaafd blijven wijzigt niets aan de waterhuishoudkundige situatie. Nu sprake is van een afname van het verhard oppervlak kan verdere toetsing aan het waterbeleid achterwege blijven.

Het hemelwater afkomstig van de te bouwen woning zal via - een nog te bepalen voorziening - geïnfiltreerd worden op eigen bodem. Voor de afvoer van afvalwater zal aangesloten worden op het gescheiden gemeentelijke rioleringsstelsel. Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.


Overleg waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden , geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt tot een afname van het afvoerend verhard oppervlak, derhalve is vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk.

5.3 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) ingegaan. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora - en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels. Vanaf 1 januari bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. De provincie is primair verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

5.3.1 Wettelijke gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden)

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.

Het beoogde project mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator kan de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt.

Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde project niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Bij een dergelijke projecteffect is geen vergunning benodigd voor het project.

Door de gemeente Leudal is een beleidsregel opgesteld om niet meer bij elke aanvraag omgevingsvergunning bouwen een stikstofberekening te vragen, omdat uit diverse rapportages blijkt dat de bouw van woningen op een bepaalde afstand van een Natura-2000 gebied geen toename van stikstofdepositie oplevert. Uit deze beleidsregel blijkt dat voor een functiewijziging waarbij een bouwactiviteit plaatsvindt een Aerius-berekening moet worden uitgevoerd. Deze Aerius-berekening is op 19 oktober 2020 door Stammen projectadvies uitgevoerd en is als bijlage 4 bijgevoegd.

De stikstofberekening is uitgevoerd om de eventuele stikstofdepositie te bepalen als gevolg van de realisatie en het gebruik van een woonhuis aan de Heldenseweg 18 te Neer. Het geplande project kan leiden tot verhoogde emissie van stikstof. In het onderzoek is een analyse uitgevoerd van de hierdoor veroorzaakte extra depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Stikstofberekeningen zijn uitgevoerd voor de realisatie- en gebruiksfase van het woonhuis. Uit de berekeningen uitgevoerd met Aerius-2020 kan geconcludeerd worden dat de geplande activiteiten ten behoeve van de realisatie en het gebruik van het woonhuis aan de Heldenseweg 18 geen belemmeringen vormen als gevolg van de stikstofuitstoot voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Het plan leidt niet tot een verhoogde emissie van stikstof. Het plan leidt niet tot een toename van het aantal woningen; een bestaande agrarische bedrijfswoning wordt vervangen door een burgerwoning. Tijdens de bouwwerkzaamheden (aanlegfase) is er sprake van een tijdelijke extra stikstofuitstoot. Er komt stikstof vrij bij de verbranding van verbrandingsmotoren in gemotoriseerd verkeer van de aannemer (mobiele kraan/vrachtauto/bestelbusjes). Dit is echter slechts een tijdelijke situatie. Uit de Aeriusberekening blijkt dat het slopen en nieuwbouw van een woning niet tot een verhoogde emissie van stikstof op de omliggende Natura 2000-gebieden.

5.3.2 Provinciale gebiedsbescherming

De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL welke is vastgesteld op 12 december 2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone.

In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuur-netwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Binnen de provincie Limburg bestaat het NNN uit de goudgroene natuurzone. Daarnaast worden ook de zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone beleidsmatig beschermd.

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is het plangebied niet gelegen in of nabij een beschermingszone natuur en landschap. Het plangebied ligt geheel buiten de Goudgroene en Zilvergroene natuurzone en de Bronsgroene landschapszone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van de Goudgroene natuurzone ligt op circa 1.550 meter ten zuidwesten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone niet worden aangetast. Voorliggend plan is geen belemmering voor de provinciale gebiedsbescherming.

5.3.3 Soortenbescherming (flora en fauna)

owel in de oude Flora- en faunawet als in de nieuwe Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen: activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. Verboden activiteiten wijzigen nauwelijks. Wel zijn enkele definities aangepast. Zo is onopzettelijk verstoren niet meer strafbaar en is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder dat tevoren goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd, blijft strafbaar.

Met de nieuwe wet wijzigt wel de lijst van beschermde soorten. Waar de Flora- en faunawet uitgaat van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. De bescherming van vaatplanten uit tabel 1 en tabel 2 is vervallen. Onder de Wet natuurbescherming worden nog 75 soorten vaatplanten beschermd, waaronder soorten die niet eerder werden beschermd. De bescherming van mieren vervalt. Vrijwel alle zoogdieren blijven beschermd. Meer soorten libellen en vlinders worden beschermd.

Bij een ontheffingsaanvraag onder de nieuwe wet wordt nog steeds getoetst aan drie criteria :

  1. b. Is er een 'andere bevredigende oplossing' mogelijk?
  1. a. Is er sprake van bepaalde, in de wet genoemde belangen?
  1. a. Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort?

Daarmee verandert er weinig in vergelijking met de huidige toetsingspraktijk. Op basis van gegevens van www.waarneming.nl blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen nesten van beschermde (broed)vogels, geen beschermde zoogdieren (waaronder vleermuizen) en geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn.

Daarnaast is flora en fauna-inspectie onderzoek uitgevoerd. Hierin is nagegaan welke effecten de ingreep heeft op lokaal voorkomende beschermde flora en fauna. Het risico bestaat dat het plangebied deel uitmaakt van leefgebieden van diverse beschermde soorten. Het onderzoek geeft inzicht in de mogelijke knelpunten in het kader van natuurwetgeving en -beleid en mogelijke effecten als gevolg van het project. Het onderzoek heeft de onderstaande conclusies:

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Algemene vogels

In de opgaande vegetatie broeden mogelijk jaarlijks vogels. Verstoring en vernietiging van algemene vogelnesten is te vermijden, door de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te verwijderen.

Met onderhavig project vindt dus geen verstoring plaats van beschermde dier- of plantensoorten. Het flora en fauna-inspectie onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

5.3.4 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te planten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.

Binnen het plangebied zijn geen houtopstanden aanwezig. Toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.

De gemeente Leudal heeft een Bomenbeleids- en beheerplan opgesteld. In dit plan wordt aandacht geschonken aan waardevolle bomen, boomgroepen, houtopstanden en landschapselementen. Het gaat om het behouden en bescherming van de aanwezige groene kwaliteiten binnen de gemeente. Het heeft betrekking op alle gemeentelijke en particuliere bomen, zowel binnen de bebouwde kom als in het buiten gebied. Het doel van het beleidsplan is het duurzaam instandhouden en ontwikkelen van een gezond en vitaal (waardevol en monumentaal) bomenbestand met een hoge belevingswaarde in de gemeente Leudal. De gemeente Leudal heeft een Bomenlijst opgesteld waarop de waardevolle en monumentale bomen en houtopstanden zijn opgenomen. In het plangebied staan een drietal notenbomen. Deze bomen zijn opgenomen in de Bomenlijst en als waardevol aangemerkt.

De nieuw te bouwen levensloopbestendige woning komt deels te liggen op de standplaats van de notenboom, staande het dichts bij de bestaande woning. Daarnaast moeten binnen de kroonprojectie van de notenbomen een oude olietank en een oude mestkelder gesaneerd en verwijderd worden en wordt de oude bestaande schuur gesloopt. Door deze saneringswerkzaamheden en sloopwerkzaamheden wordt de stabiliteit van beide notenbomen aangetast en is de stabiliteit onvoldoende om beide notenbomen te kunnen handhaven. Daarom is voor deze drie notenbomen een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen aangevraagd. Inmiddels is deze omgevingsvergunning op 21 oktober 2020 verleend. De omgevingsvergunning is als bijlage 6 bijgevoegd.

5.4 Archeologie En Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden in stedelijk gebied kunnen betrekking hebben op:

  1. b. bebouwde cultuurhistorie (monumenten/historische stedenbouw/molenbiotoop);
  2. c. archeologische waarden.

Ad 1.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is de Heldenseweg aangeduid als een 'andere weg ouder dan 1806'. Dit wijzigingsplan is niet van invloed op het tracé van deze weg. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen rijks- of gemeentelijke monumenten danwel overige cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Het besluitgebied is verder niet gelegen in een molenbiotoop van een windmolen.

Ad 2.

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) en de Erfgoedwet (2016).

Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een archeologische verwachting, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden.

Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is (een deel van) het plangebied gelegen binnen:

  • terrein van hoge archeologische waarde;
  • provinciaal archeologisch aandachtsgebied;
  • AMK-terrein.

De gemeente Leudal heeft een archeologische beleidskaart opgesteld. Volgens de archeologische beleidskaart en het bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' gekregen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden van de gronden. Bij het oprichten van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden. De omgevingsvergunning zal dan ook gepaard moeten gaan met een archeologisch onderzoek. Het laten uitvoeren van een archeologisch onderzoek is uitsluitend van toepassing indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 250m2.

De locatie is aangeduid als een onderdeel van de historische kern van (een gehucht bij) Neer. De kans dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn is in dit gebied aanzienlijk groter dan elders.

Voor deze locatie is dan ook een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 7 bijgevoegd.

5.5 Verkeer En Parkeren

Het plangebied is gelegen aan de Heldenseweg. Deze weg is een belangrijke in-en uitvalsweg van en naar het dorp Neer. Naast deze dorpsontsluitende functie heeft deze weg ook nog altijd een functie als erfontsluitingsweg van de ter plaatse gelegen woningen en bedrijven. Ter hoogte van het plangebied geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. De ontsluiting van het plangebied (woonperceel) en de beoogde woning is ruim en overzichtelijk.

Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen, hanteert de gemeente Leudal de normering uit de Nota Parkeernormen 2016. Deze nota geeft kencijfers voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor diverse functies. Op basis van deze nota hanteert de gemeente Leudal een parkeernorm van 2,7 (afgerond 3) parkeerplaatsen per koopwoning binnen de zone 'rest bebouwde kom' op eigen terrein. Binnen het plangebied (woonperceel) is en blijft ruimschoots voldoende ruimte aanwezig om zeker 4 auto's te parkeren (waaronder 1 in een inpandige garage) waardoor ruimschoots aan de gestelde parkeernorm kan worden voldaan.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het plan geen of nauwelijks consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk.

5.6 Duurzaamheid

In de gemeente Leudal wordt gestreefd naar duurzame nieuwbouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. De te bouwen woning wordt een levensloopbestendige woning.

De te realiseren woningbouw dient minimaal te voldoen aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen-woningbouw.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: artikel 6.2.1 Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeente kan, op grond van artikel 6.12 tweede lid Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met artikel 6.2.1a, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening, besluiten af te zien van het opstellen van een exploitatieplan indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.


In het onderhavige is sprake van een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Er zijn voor de gemeente geen verdere kosten dan die van de bestemmingsplanprocedure. Deze kosten worden gedekt door leges. Eventuele overige kosten, zoals planschadekosten, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Verder is met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst afgesloten over het realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft een omgevingsdialoog gehouden met de directe buren op Heldenseweg 16 en 20. Deze personen hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming.

6.3 Procedure

6.3.1 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk wijzigingsplan de volgende procedure, te weten:

  • Ontwerp:
  1. 1. 1e ter inzage legging (ontwerp wijzigingsplan);
  2. 2. Vaststelling.
  • Vaststelling door het College van Burgemeester en Wethouders:
  1. 1. 2e ter inzage legging (vastgesteld wijzigingsplan).
  • Beroep:
  1. 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk wijzigingsplan;
  2. 2. Reactieve aanwijzing;
  3. 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

6.3.2 Overleg

Het wijzigingsplan geeft invulling aan een binnenplanse wijzigingsmogelijkheid binnen het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Hiervoor is geen vooroverleg verplicht met de provincie en het Waterschap.

6.3.3 Zienswijzen ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft met ingang van 26 november 2020 tijdens kantooruren, gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de gemeente Leudal. Het ontwerp- wijzigingsplan is tevens vanaf 25 november 2020 te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl en via de digitale Staatscourant.

Gedurende deze periode van zes weken konden ten aanzien van het ontwerp-wijzigingsplan mondeling of schriftelijk gemotiveerde zienswijzen worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Algemeen

Het wijzigingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. Dit wijzigingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. d. plantoelichting;
  2. e. planregels;
  3. f. verbeelding;
  4. g. ondergrond.

Bij het opstellen van het onderhavige wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van de gemeente Leudal (hierna ook: het moederplan). Het moederplan is vormgegeven met toepassing van de RO-standaarden 2012. Gelet op het bepaalde in artikel 8.2.1 Bro is ook dit wijzigingsplan opgesteld conform de systematiek van de moederplannen en voldoet het aan de RO-standaarden 2012.

7.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit een digitale geometrische bepaling en weergave van het plangebied en alle planobjecten in een GML-bestand alsmede uit één analoge kaart op een schaal van 1: 1000. Ook hier geldt dat aangesloten is bij de systematiek van het moederplan. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De enkel- en dubbelbestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens het SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi. Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn echter geen verschillen te vinden. De verbeelding is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

7.3 Planregels

De planregels van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017 en zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.BP17Woonkernen-VG01, zijn integraal van toepassing op het wijzigingsplan 'Heldenseweg 18, Neer' van de gemeente Leudal zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.WP20NeHeldensewg18-VG01.

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 1 Vooronderzoek Bodem

Bijlage 1 Vooronderzoek bodem

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Ondergrondse Tank

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek ondergrondse tank

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 4 Stikstofonderzoek

Bijlage 5 Flora En Fauna-inspectie

Bijlage 5 Flora en fauna-inspectie

Bijlage 6 Omgevingsvergunning Vellen Houtopstanden

Bijlage 6 Omgevingsvergunning vellen houtopstanden

Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 7 Archeologisch onderzoek

Bijlage 8 Verbeelding

Bijlage 8 Verbeelding