Aan de Watermolen 4 Heythuysen
Bestemmingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 08-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
De begrippen van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (begrippen), met dien verstande dat de volgende begrippen als volgt zijn gedefinieerd:
1.1 Bestemmingsplan Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP16RVBuitengebied-OH01 van de gemeente Leudal.
1.2 plan:
Het wijzigingsplan “Aan de Watermolen 4 Heythuysen” met identificatienummer NL.IMRO.1640.WP21HyAdWatermole4-VG01 van de gemeente Leudal.
1.3 wijzigingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.4 bestaand:
- bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
- bestaande stikstofemissie: De stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang toegestaan overeenkomstig: zaaknummer 2021-203337, Provincie Limburg, besluit Wet natuurbescherming gedeeltelijke intrekking vergunning, Aan de Watermolen 4 te Heythuysen (kenmerk 2015-71571, zaaknummer 2014-0047).
Artikel 2 Wijze Van Meten
De wijze van meten van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' is van overeenkomstige toepassing (wijze van meten).
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
De regels van de bestemming ‘Agrarisch’ van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (Agrarisch).
Artikel 4 Leiding - Riool
De regels van de bestemming ‘Leiding – Riool’ van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (Leiding-Riool).
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
De regels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (Waarde - Archeologie 5).
3 Algemene Regels
De 'Algemene regels' van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (ALGEMENE REGELS).
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan ‘Aan de Watermolen 4 Heythuysen’ van de gemeente Leudal.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Aan de Watermolen 4 Heythuysen is een agrarisch bedrijf gevestigd varkens zijn gehouden. Daarnaast wordt op deze locatie een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. Op de locatie staat een bedrijfswoning met daarachter een varkensstal. De bedrijfswoning ligt geschakeld aan de varkensstal door middel van een berging, garage en werkplaats. De garage en werkplaats bevinden zich voor in de stal.
Maatschap van Wegberg-Cox (hierna te noemen ‘initiatiefnemer’) heeft begin 2020 ingeschreven voor de subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Op 14 juli 2020 is de subsidiebeschikking afgegeven door RVO Nederland. Initiatiefnemer heeft vervolgens de model-overeenkomst ondertekent, waarmee definitieve deelname aan de regeling is bevestigd en er geen varkens meer mogen worden gehouden op de locatie. Deelname aan de regeling betekent daarnaast dat de varkensstal gesloopt dient te worden.
De sloop van de varkensstal en bijbehorende voorzieningen heeft in het voorjaar van 2021 plaatsgevonden. Na sanering van de varkenshouderij blijft op de locatie een akkerbouwbedrijf bestaan. In dit kader is op 11 november 2020 een aanvraag ingediend voor de bouw van een nieuwe akkerbouwloods op de plek waar voorheen de varkensstal heeft gestaan. De vergunning voor de loods is op 25 januari 2021 afgegeven. De loods zal dienst doen als machineberging en opslag ten behoeve van het akkerbouwbedrijf.
In het kader van de sanering van het varkensbedrijf is als voorwaarde gesteld dat op de locatie nimmer meer intensieve veehouderij-dieren gehouden mogen worden. Met de afbraak van de varkensstal en de nieuwbouw van enkel een akkerbouwloods is dit feitelijk ook niet meer mogelijk. Planologisch-juridisch is het gewenst de functie-aanduiding voor intensieve veehouderij van de locatie te verwijderen. Hiertoe is een wijziging van het geldend bestemmingsplan noodzakelijk. In deze toelichting wordt dit planvoornemen nader beschreven en gemotiveerd of en op welke wijze het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en de relevante milieuwetgeving.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied aan de rand van de kern Heythuysen. De directe omgeving van de locatie typeert zich als een omgeving met aan de noord- en westzijde de kern van Heythuysen en aan de zuid- en oostzijde agrarisch gebied en natuurgebied. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Heythuysen, sectie N, nummers 696, 697 en 698. Op de afbeelding op de volgende pagina is de ligging van de locatie op de topografische kaart weergegeven.

Figuur 1: Topografische ligging Aan de Watermolen 4 Heythuysen (bron: www.pdok.nl)
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie En Planvoornemen
Op de locatie Aan de Watermolen 4 in Heythuysen werddoor initiatiefnemer een varkenshouderij geëxploiteerd. Aan de voorzijde van het bedrijf is de bedrijfswoning gesitueerd. Op grond van deelname aan de subsidieregeling sanering varkenshouderijen is begin 2021 (maart) de gehele productiecapaciteit behorende tot de varkenshouderij gesaneerd. Het houden van varkens is op deze locatie na sanering niet meer toegestaan.
Om de toekomst op de locatie te verzekeren is initiatiefnemer voornemens de akkerbouwtak van het agrarisch bedrijf voort te zetten. De functie-aanduiding ‘intensieve veehouderij’ kan komen te vervallen. De enkelbestemming ‘Agrarisch’ blijft behouden. Binnen de geldende enkelbestemming ‘Agrarisch’ blijft het mogelijk het akkerbouwbedrijf voort te zetten, daar de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf binnen deze bestemming mogelijk is. Het oprichten en gebruiken van gebouwen ten behoeve van het akkerbouwbedrijf is ook mogelijk. Op 25 januari 2021 is een vergunning verkregen voor de bouw van een nieuwe akkerbouwloods. Deze loods heeft een omvang van 40,5 x 12,5 m. en wordt gebouwd op de locatie waar voorheen de varkensstal heeft gestaan. De loods zal dienst doen als machineberging en opslag ten behoeve van het akkerbouwbedrijf. De berging, garage en werkplaats ten zuiden van de nieuw te bouwen loods blijven behouden. Op de afbeelding op de volgende pagina is de nieuwe situatie weergegeven.

Figuur 2: nieuwe situatie met in rood het bouwvlak aangegeven en in geel de te vervallen aanduiding ‘Intensieve veehouderij’ (bron: www.ruimtelijkeplannen.n/)
Met toepassing van artikel 3.8.8 van het vigerend bestemmingsplan is het mogelijk om de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ te laten vervallen indien de intensieve veehouderij-activiteiten op het bouwvlak zijn beëindigd. Dit maakt het juridisch-planologisch onmogelijk om in de toekomst nog varkens (of andere intensieve diersoorten) ter plaatse te houden. Zoals hierboven opgemerkt blijft de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk. In paragraaf 3.5 wordt nader ingegaan op het juridisch-planologisch aspect van dit planvoornemen.
2.2 Landschappelijke Inpassing
Het plan betreft het vervallen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. In de structuurvisie is opgenomen dat bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn wanneer deze een bijdrage leveren aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Zo wordt het optredende verlies aan omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier gecompenseerd. De functie-aanduiding ‘intensieve veehouderij’ kan komen te vervallen, de locatie zal daarmee worden bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf.
De bestaande varkensstal is geheel gesloopt, met uitzondering van de bestaande garage en werkplaats. Ten behoeve van de nieuwe invulling van de locatie wordt een loods teruggebouwd. Per saldo vindt binnen onderhavig voornemen een afname van bebouwing danwel verharding plaats. Vanwege de sloop van de varkensstal en het per saldo afnemen van een grote hoeveelheid bebouwing binnen de locatie is op voorhand sprake van een kwaliteitsverbetering op de locatie.

De locatie bevindt zich in een landschap dat bestaat uit percelen in dienst van de landbouw, welke ook intensief hiervoor worden gebruikt (akkerbouw). Er bestaat een open structuur in het gebied. Er is met name sprake van bomenrijen en groenelementen evenwijdig aan de wegen. Ter plaatse van de planlocatie is de westzijde reeds geheel groen ingepast, alsmede de ruimte tussen de weg en de voorzijde van de bebouwing. Hiermee is reeds sprake van een groene inpassing, die recht doet aan de gewenste uitstraling van de locatie. Dit zijn ook de gronden die met name gebruikt kunnen worden voor een groene inpassing, daar geen afbreuk gedaan mag worden aan de productiviteit van de omliggende landbouwgronden. Met de sloop van de bestaande varkensstal en het terugbouwen van een loods met een kortere lengte wordt bovendien nóg beter aangesloten bij de reeds bestaande landschappelijke inpassing. De nieuwe loods zal vanuit het westen (provinciale weg, richting kern Heythuysen) amper nog te zien zijn. Aanvullende inpassing wordt niet noodzakelijk geacht.
3 Beleid
3.1 De Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de structuurvisie ‘Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden (volledige lijst telt er 21):
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
- Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschik-baarheid van zoetwater.
- Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
- Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
- Ontwikkelen van een duurzame landbouw voor voedsel en agroproductie.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden (naar verwachting 1 januari 2022), zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren beleid. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving wordt opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren beleid bevat (artikel 3.2 Omgevingswet). Omdat de NOVI in werking treedt voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, neemt de NOVI tal van (bestaande) beleidsdocumenten over of vervangt deze (deels), op dit strategische niveau.
De Memorie van Toelichting (MvT) bij de Omgevingswet verwijst naar zogenoemde strategische delen:
- Het instrument (omgevingsvisie, red.) komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen;
Vanaf de invoering van de Omgevingswet, geldt:
- Bestaande sectorale planfiguren op provinciaal of op rijksniveau, die in mindere of meerdere mate dezelfde functie kennen, gaan op in de omgevingsvisie. Het gaat dan om het milieubeleidsplan, het strategische gedeelte van het waterplan, het verkeers- en vervoerplan, de structuurvisie en delen van het natuurbeleidsplan;
- Met de introductie van de omgevingsvisie verdwijnen de (strategische delen van) de huidige sectorale plannen (de structuurvisie, het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoerplan en het waterplan;
- Voor wat betreft het bereik van deze bepaling geldt dat de meer strategische gedeelten van de natuurvisie en de voorheen op grond van de Wro sectoraal ingedeelde structuurvisies, zoals de structuurvisie ondergrond, een plaats zullen krijgen in de omgevingsvisie;
- De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet gaan op in de NOVI.
Verplichte plannen en de NOVI
‘Verplichte plannen’ zijn plannen waarvan de noodzaak tot opstellen is vastgelegd in formele wetten. De strategisch relevante delen uit de ‘verplichte plannen’ onder het huidige, bestaande recht, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, staan in de NOVI (zoals ook genoemd in de MvT op de Omgevingswet). Tegelijk blijven deze delen onderdeel van de (voor inwerkingtreding van de Omgevingswet tot stand gekomen) verplichte plannen, die – tenzij anders is aangegeven in de NOVI – onverkort gelden.
Uiteraard worden deze verplichte plannen gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Dat zijn:
- Rijksnatuurvisie 20144
De Rijksnatuurvisie gaat wat betreft de strategische ruimtelijke aspecten op in de NOVI, maar blijft in stand wat betreft de beleidsmatige aandacht voor de maatschappelijke waarde van natuur en biodiversiteit. - Nationaal Waterplan (NWP) 2016-20215
De strategische delen van het nationale waterbeleid (zoals opgenomen in het NWP 2016-2021) en dedaartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid vormen ook onderdeel van de NOVI.Het NWP blijft, na het in werking treden van de NOVI, van kracht tot inwerkingtreding van deOmgevingswet. De strategische delen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspectenvan het nationale ruimtelijke beleid zijn dan echter ook te vinden in de NOVI. De juridische status van hetNWP is na de inwerkingtreding van de Omgevingswet die van programma onder de Omgevingswet. - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) incl. bijlage 6, Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit
De SVIR (beleid) gaat op in de NOVI. De uitwerking ervan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt. Het BKL wordt dus uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat. - Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP).
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 gaat wat betreft de strategische ruimtelijke aspecten op in de NOVI; het blijft in stand voor de strategische niet-ruimtelijke aspecten. Omdat alleen de hoofdlijnen van het strategisch milieubeleid in de NOVI zijn opgenomen, is de concretisering en uitwerking (het nietstrategische beleid), te vinden in andere bestaande (milieu)beleidsdocumenten die vanaf het NMP zijn verschenen. Deze bestaande beleidsdocumenten (met en zonder wettelijke grondslag) blijven gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Er wordt gestuurd op 4 prioriteiten:
- Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
- Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
- Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
- Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen (bv. kringlooplandbouw).
Los van enkele gebieden waar grote en urgente ruimtelijk-fysieke opgaven uit het NOVI samenkomen, die via een meerjarige en vernieuwende aanpak van het Rijk specifieke aandacht krijgen, is het NOVI met name ook gericht op een doorvertaling naar een regionale aanpak van de agenda en programma’s.
Het onderhavig initiatief raakt geen belang op nationaal niveau, waardoor het NOVI geen belemmering oplevert ten opzichte van de gewenste ontwikkeling.
3.2 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte (Svir)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012, is opgesteld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland. In de structuurvisie is geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, waarbij de termen ‘concurrerend’, ‘bereikbaar’, ‘leefbaar’ en ‘veilig’ kernbegrippen zijn. De structuurvisie is hierbij een verdere integratie van rijksbeleid.
Binnen de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het planvoornemen betreft het vervallen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ van een bestaand agrarisch bedrijf. Het planvoornemen is van een dermate geringe omvang dat geen nationale belangen in het geding zijn.
3.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking is getreden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.
In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien vigerende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.
De locatie Aan de Watermolen 4 te Heythuysen ligt niet binnen één van de gebieden waar het Barro betrekking op heeft. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is om ongewenste leegstand te voorkomen en zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik te stimuleren. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling op de locatie waardoor de Laddertoets achterwege gelaten kan worden.
3.2.3 Besluit m.e.r.
Algemeen
In de Wet milieubeheer is aangeven dat voor bepaalde ontwikkelingen een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. In de wet is de procedure beschreven en zijn de inhoudelijke eisen opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘m.e.r.-plichtige activiteiten’, waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en ‘m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten’, waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significant negatieve gevolgen voor het milieu.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijk plan of de omgevingsvergunning plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. zijn voor deze activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Daarnaast zijn er ruimtelijke ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven. Voor dit soort situaties moet een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' worden gemaakt. Deze toets is weliswaar 'vormvrij'; de wet stelt echter wel eisen aan de inhoud. In de praktijk betekent dit, dat in de toelichting bij het ruimtelijk plan een paragraaf 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt opgenomen.
Beoordeling planvoornemen
Als gevolg van het verwijderen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ wordt het onmogelijk gemaakt op de locatie nog intensieve diersoorten te houden. De locatie zal worden gebruikt als grondgebonden akkerbouwbedrijf. Er wordt geen stal voor het houden van vee opgericht, enkel een akkerbouwloods welke reeds mogelijk is binnen de vigerende planregels. Voor de voorgenomen activiteiten is geen milieueffectrapportage (m.e.r.) nodig.
3.3 Provinciaal Beleid
Op 12 december 2014 zijn door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma vastgesteld. Samen vormen zij een integrale omgevingsvisie. Hierna worden het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014 toegelicht. Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma is niet relevant voor het plangebied.
Inmiddels is binnen de provincie een nieuwe omgevingsvisie in ontwikkeling. Gedeputeerde Staten hebben de Ontwerp Omgevingsvisie Limburg (ontwerp POVI) op 25 augustus 2020 vastgesteld. Naar verwachting zal de Omgevingsvisie in het eerste kwartaal van 2021 definitief worden vastgesteld door Provinciale Staten. Hierna wordt een korte doorkijk gemaakt naar het beleid zoals opgenomen in de ontwerp POVI.
3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie in het POL richt zich op een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Daarbij zijn er regionale verschillen tussen Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, die vragen om een regionaal verschillende beleidsuitwerking. Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. Daarbij worden gemeenten uitgenodigd om een flink aantal vraagstukken, waaronder land- en tuinbouw, in regionaal verband verder uit te werken.
Op de algemene zoneringskaart van het POL is het plangebied gelegen binnen de zone ‘Buitengebied’. Dit zijn gebieden met over het algemeen een agrarisch karakter en met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstig te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De provincie Limburg heeft de gronden die zijn opgenomen in het Nationaal Natuurnetwerk in het POL2014 aangeduid als ‘Goudgroene natuurzone’. Zoals uit figuur 4 blijkt, ligt de locatie niet in de Goudgroene natuur. Op een afstand van ca. 95 meter ten zuidoosten van het initiatief is goudgroene natuur gelegen. Het initiatief heeft verder geen directe gevolgen voor het areaal van de ‘Goudgroene natuurzone’. Hierop wordt in paragraaf 4.10 nog nader ingegaan.
Het planvoornemen heeft betrekking op het vervallen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Er worden als gevolg van het planvoornemen geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt in het buitengebied, dan die reeds op grond van het vigerend bestemmingsplan toegestaan zijn. Vanwege het beëindigen van de veehouderij komt er een einde aan de uitstoot van ammoniak, geur en fijnstof als gevolg van het houden van dieren. Het voornemen past binnen de provinciale beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het POL2014.
3.3.2 Ontwerp Omgevingsvisie Limburg
Op 25 augustus 2020 is de ontwerp-Omgevingsvisie Limburg (POVI) ter inzage gelegd. In de POVI is beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 – 2050.
De POVI zal na vaststelling het POL2014 vervangen. De visie is in een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
- in stedelijk c.q. bebouwd gebied
- in landelijk gebied
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw-transitie;
- Klimaatadaptatie en energietransitie.
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector ‘landbouw’ is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.
Landbouw
De agribusiness is een belangrijke economische en innovatieve motor en beheerder van het landelijk gebied. Agrariërs staan voor de uitdaging hun bedrijf en de internationale concurrentiekracht toekomstbestendig te houden. In de toekomst zal de afzet meer en meer gericht zijn op het slim vermarkten van hoogwaardig geproduceerde bio-grondstoffen, voedsel en daarmee samenhangende technologische en circulaire concepten. Tegelijkertijd staat de agrarische sector voor grote opgaven in het kader van onder ander het Klimaatakkoord, het Europees luchtkwaliteitsbeleid, de provinciale en regionale energietransitie en de waterhuishouding.
Er is veel aandacht voor de leefomgeving rondom (intensieve) veehouderijen en overige land- en tuinbouwbedrijven. Geuroverlast, fijnstof, ammoniakemissie en mogelijke gezondheidsrisico’s zorgen voor maatschappelijke onrust. De belasting op natuurgebieden door onder andere stikstofdepositie, vraagt om maatregelen. Ook de biodiversiteit staat in het agrarisch gebied en haar omgeving onder druk als gevolg van onder andere intensivering en schaalvergroting in de landbouw, het opkomen van exoten, klimaatverandering en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het landelijk gebied is steeds minder een productieruimte en steeds meer een consumptieruimte waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Deze verwevenheid en claim op het buitengebied vragen maatregelen om de omgevingskwaliteit te verbeteren en ruimtelijke keuzes over vestiging, herbestemming en sanering van leegstaand agrarisch vastgoed. Verweving van functies voor landbouw, natuur, waterbeheer, landschapsbeheer en andere maatschappelijke diensten én meervoudig grondgebruik zal de komende tijd, meer dan in het verleden, van belang zijn.
De grote opgaven met betrekking tot natuur-, lucht- en waterkwaliteit, het zorgvuldiger gebruik van grondstoffen en hulpbronnen, het tegengaan van verspilling, maar ook de zwakke positie van de individuele producent ten opzichte van grote afnemers, vragen om een wijziging van de huidige koers. Een wijziging van de koers is niet te realiseren door kleine aanpassingen. In de komende decennia moet dan ook stapsgewijs een landbouwtransitie worden doorgevoerd. Landbouwtransitie wordt in de meest gevallen gerelateerd aan kringlooplandbouw. Daarnaast is het belangrijk dat tegenover de transitie-opgave, die via meerdere transitiepaden kan worden gerealiseerd, een realistisch verdienmodel staat.
De zwakke marktpositie van de primaire sector wordt daarbij als één van de belangrijkste obstakels gezien voor het verder ontwikkelingen en verduurzamen van de agrifoodsector. Voorlopers in de sector die inspelen op innovatie en daarbij maatschappelijke opgaven als circulariteit, emissiereductie, klimaat- en energiebewust ondernemen in samenhang oppakken worden nadrukkelijk gestimuleerd.
Ambitie landbouw
De land- en tuinbouw is als belangrijkste gebruiker en beheerder van het buitengebied van groot belang voor het aanzien en de kwaliteit van het cultuurlandschap en het leefklimaat waarin wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Ook in de toekomst dient in Limburg een gunstig ondernemersklimaat voor de land- en tuinbouw te worden geboden. Er wordt ruimte geboden voor het uitbouwen van de positie als toonaangevende agrarische regio tot een sector die duurzame oplossingen voor maatschappelijke opgaven biedt. In verbinding en samenwerking met andere kennisregio’s wordt in Limburg de nieuwe standaard ontwikkeld voor moderne, duurzame en circulaire, vraaggestuurde land- en tuinbouw, die in balans is met en bijdraagt aan een gezonde en duurzame leefomgeving. Met deze ambitie wordt, in lijn met het nationale beleid, gekozen voor een betekenisvolle transitie in de agrifoodsector.
Waar wordt voor gekozen?
- Het initiatief voor het bewerkstelligen van de landbouwtransitie zal vanuit de sector én de samenleving moeten komen. De provinciale rol op land- en tuinbouwgebied is vooral een mix van faciliteren, stimuleren als in het creëren van condities voor bloei, regisseren en reguleren.
- Voor ontwikkelingen op kleine en op grote schaal wordt ontwikkelruimte geboden op basis van een integrale kwaliteitsverbetering van de omgeving, passend bij de draagkracht van het gebied en passend binnen wet- en regelgeving.
- Initiatieven faciliteren die bijdragen aan versterkende verdienmodellen voor de land- en tuinbouw;
- Streven naar het terugdringen van emissies en het verbeteren van de omgevingskwaliteit en leefbaarheid rondom (intensieve) veehouderijen.
- Faciliteren en ondersteunen van omvorming van traditionele vormen van land- en tuinbouw naar meer extensieve vormen;
- De mogelijkheid voor kwalitatieve incidentele nieuwvestiging voor IV-bedrijven op een toekomstbestendige locatie;
- Bezien hoe vanuit de bestaande locaties de omgevingskwaliteit kan worden verbeterd;
- Het beleid van het uitvoeringsprogramma vitale veehouderij (2018) blijft gehandhaafd;
- Agglomeratielandbouw is onder voorwaarden acceptabel, mede in verband met de mogelijke kansen voor het versnellen van verduurzaming, verwaarding en het uitwisseling van stofstromen;
- Nieuwe grootschalige voorzieningen worden op toekomstbestendige locaties gevestigd. Indien de voorzieningen toch noodzakelijk zijn bij de bestaande activiteiten op de huidige locatie, dan worden de randvoorwaarden gehanteerd om de landschappelijke kwaliteit en inpassing via een motiveringsplicht te borgen;
- Inperking, indien mogelijk/wenselijk, van specifieke ontwikkelings- gebieden glas;
- Mogelijkheden bieden voor het onder voorwaarden toestaan van uitbreiding van en nieuwe vormen van teeltondersteunende voorzieningen (TOV’s);
- Kaders stellen via de Omgevingsverordening en/of omgevingsvergunning vanuit de verantwoordelijkheden ten aanzien van lucht, veiligheid, (grond-) water, natuur, flora en fauna.
- De bestaande geitenstop blijft voorlopig gehandhaafd.
- Om landschappelijke kwaliteit te behouden en verrommeling te voorkomen, wordt ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB’s) via de volgende staffeling gestimuleerd: 1) agrarisch hergebruik, 2) herbestemmen buiten sector, 3) sloop;
- Een impuls geven aan thema’s als omgevingskwaliteit (schone lucht, gezonde en veilige leefomgeving, biodiversiteit, ruimtelijke inpassing) en kringlooplandbouw met specifieke aandacht voor toekomstbestendige teelten en mest(verwerking).
- tegenover het plaatsen van zonnepanelen op agrarische bouwkavels die vrijkomen als gevolg van deelname aan de warme saneringsregeling varkenshouderij.
De locatie Aan de Watermolen te Heythuysen ligt in gebiedsaanduiding ‘overige zone – kernrandzone’. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone' mag geen uitbreiding plaatsvinden van de bestaande intensieve veehouderij. Uitbreiding van het aantal dieren is niet toegestaan. Het planvoornemen betreft het saneren van een intensieve veehouderij, wat op zichzelf een belangrijke bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit, met name vanwege de afname van emissies van ammoniak, geur en fijnstof. Door omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf zorgt initiatiefnemer ervoor dat sprake is van een vitaal en toekomstbestendig bedrijf, zonder grote ruimtelijke impact op de omgeving.
Het planvoornemen past in de ambities en keuzes die provincie Limburg geformuleerd heeft in de ontwerp-Omgevingsvisie Limburg.
3.3.3 Omgevingsverordening Limburg 2014
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie) staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.
Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de omgevingsverordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Deze bepalingen dienen in acht genomen te worden bij de vorming van het gemeentelijk beleid, waaronder bestemmingsplannen.
De locatie Aan de Watermolen te Heythuysen ligt in “Boringsvrije zone Roerdalslenk III”. De aanduiding “Boringsvrije zone Roerdalslenk III” heeft betrekking op het beschermen van de waterkwaliteit en -kwantiteit. Vanuit deze milieubeschermingszone worden regels gesteld aan het boren dieper dan 80 meter onder maaiveld en het uitvoeren van activiteiten die de waterkwaliteit en -kwantiteit negatief kunnen beïnvloeden. Het planvoornemen voorziet niet in dergelijke activiteiten. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de eisen van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.3.4 Kwaliteitsmenu
Op 18 december 2009 is door Provinciale Staten de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. Deze POL aanvulling vormt het kader voor het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. In 2012 heeft er een actualisering van het LKM plaatsgevonden.
Het Limburgs Kwaliteitsmenu geeft de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen mogelijk zijn. Essentie is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met een verbetering van de kwaliteit van de omgeving in de vorm van verbetering van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische of ruimtelijke kwaliteit. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. De uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu zijn nader opgenomen en uitgewerkt in het bestaand gemeentelijk beleid, zoals het vigerend bestemmingsplan, alsmede in het kader van de gemeentelijk structuurvisie, wat in de volgende paragraaf nader wordt toegelicht.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Leudal
Op 14 april 2010 heeft de gemeenteraad van Leudal de Structuurvisie Leudal vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. De structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente Leudal deze ontwikkelingen wil realiseren.
In de structuurvisie geeft de gemeente onder meer aan in het kader van agrarische bedrijvigheid en opgaves in het buitengebied maatwerk na te streven. Bijzondere aandacht vraagt de ontwikkeling van kleinschalige bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied, samenhangend met verbreding en/of beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering. Daardoor neemt het aantal bedrijven die in het buitengebied zorg, recreatie, educatie e.d. aanbieden gestaag toe. De gemeente ondersteunt deze verbreding van activiteiten in het buitengebied.
Een leefbaar en divers buitengebied is een van de doelstellingen die in de Structuurvisie worden nagestreefd. De (gedeeltelijke) herontwikkeling van agrarische locaties, mogelijkheid tot het ontplooien van nieuwe (aan het buitengebied) gerelateerde economische activiteiten en hergebruik van agrarische bedrijfsbebouwing zijn voor de gemeente Leudal belangrijke uitgangspunten.
Hieraan wordt met de exploitatie van het akkerbouwbedrijf en het beëindigen van de varkenshouderij invulling gegeven. Deze ontwikkeling geeft door het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ invulling aan een vermindering van de milieudruk in het buitengebied. Het betreft een kleinschalige bedrijfsontwikkeling die qua aard en omvang passend is in het buitengebied en niet direct in de kern plaats kan vinden. Ten behoeve van de nieuwe invulling van de locatie wordt een loods teruggebouwd. Per saldo vindt binnen onderhavig voornemen een afname van bebouwing danwel verharding plaats. Het per saldo afnemen van een grote hoeveelheid bebouwing binnen de locatie is op voorhand sprake van een kwaliteitsverbetering op de locatie. Zo wordt het optredende verlies aan omgevingskwaliteit op een kwalitatieve manier gecompenseerd. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen past binnen de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie.
3.5 Vigerend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan op de locatie Aan de Watermolen 4 Heythuysen is het bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016” dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 3 juli 2018. Op de afbeelding op de volgende pagina is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan opgenomen. Op de locatie ligt de enkelbestemming ‘Agrarisch’. Tevens liggen op de locatie de functieaanduidingen ‘bouwvlak’ (binnen deze aanduiding is de bouw van gebouwen en bouwwerken mogelijk) en ‘intensieve veehouderij’ (binnen deze aanduiding is de exploitatie van een intensieve veehouderij mogelijk).
Naast de enkelbestemming en deze functieaanduidingen liggen op de locatie tevens de volgende dubbelbestemmingen en aanduidingen:
- Dubbelbestemming: ‘Waarde – Archeologie 5’
- Dubbelbestemming: ‘Leiding – Riool’
- Figuur: ‘hartlijn leiding – riool’
- Gebiedsaanduiding: ‘milieuzone – boringsvrije zone’
- Gebiedsaanduiding: ‘overige zone – kernrandzone’
- Gebiedsaanduiding: ‘overige zone – bufferzone 5’

Figuur 5: Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied rood omkaderd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De ligging van de locatie binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ en ‘Leiding – Riool’, alsmede binnen de gebiedsaanduidingen ‘milieuzone – boringsvrije zone’ en ‘overige zone – kernrandzone’ worden verderop in deze toelichting nog nader beschreven. Het planvoornemen leidt niet tot onevenredige aantasting van de betrokken waarden in het gebied.
Het vigerend bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016” biedt in artikel 3.8.8. de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om het plan te wijzigen door de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ te doen vervallen, indien de intensieve veehouderij-activiteiten op het bouwvlak zijn beëindigd. Binnen de geldende enkelbestemming ‘Agrarisch’ blijft het mogelijk het akkerbouwbedrijf voort te zetten, daar de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf rechtstreeks mogelijk is.
Er zijn geen specifieke aanvullende voorwaarden verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.8. In deze toelichting, specifiek hoofdstuk 4, wordt het planvoornemen getoetst op de ruimtelijke aspecten, die in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de orde zijn.
4 Randvoorwaarden
4.1 Inleiding
Op de locatie Aan de Watermolen 4 te Heythuysen is in de huidige situatie een agrarische bedrijf gevestigd, zijnde een intensieve veehouderij (varkenshouderij). De varkenshouderij is geheel gesaneerd en op de locatie wordt een loods teruggebouwd. Initiatiefnemer zal de bestaande akkerbouwtak op de locatie voortzetten. Ten behoeve van het planvoornemen zal een melding in het kader van het Activiteitenbesluit worden ingediend.
Bij de toekenning van een nieuwe functie aan een bepaald gebied dient rekening gehouden te worden met mogelijke (milieu-)effecten op de omgeving en vanuit de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten zoals bedrijven en milieuzonering, bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geur en water wordt in de volgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar planologische aspecten zoals water, archeologie en cultuurhistorie, natuur, verkeer en parkeren en duurzaamheid. Ook de hieruit voortkomende bevindingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
In de directe nabijheid van een ruimtelijke ontwikkeling kunnen bedrijven gelegen zijn die eventuele gevolgen voor het plan kunnen hebben. Denk hierbij aan geurcontouren van agrarische bedrijven, maar ook milieuhinder veroorzaakt door andere bedrijfstypen kan een rol spelen. Daarnaast kan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling zelf bedrijvigheid mogelijk maken die een (nadelige) invloed op de omgeving kan hebben.
Voor het beoordelen van de milieu-invloed is het gebruikelijk een eerste toets uit te voeren aan de hand van de voorgeschreven afstanden zoals deze zijn opgenomen in de (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009. Eén van de belangrijkste bouwstenen bij milieuzonering is de richtafstandenlijst. Deze lijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking en visuele inpasbaarheid opgenomen in de lijst.
De opgenomen richtafstanden betreffen indicatief de aan te houden afstand tussen hinderveroorzakende en milieugevoelige functies. Indien dit voldoende gemotiveerd wordt, kan hiervan afgeweken worden. De locatie aan de Aan de Watermolen 4 te Heythuysen wordt ingedeeld in de categorie “Akkerbouw”. Per categorie worden de bijbehorende richtafstanden en indices weergegeven.
Tabel 1: richtafstanden tussen hinderveroorzakende en milieugevoelige functies
Afstanden in meters(1) | Indices | ||||||
geur | stof | geluid | gevaar | cat. | verkeer | visueel | |
Akkerbouw | 10 | 10 | 30C | 10 | 2 | 1G | 1 |
(1) Richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar: bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Het betreft ‘gemiddeld’ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’;
- De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
- Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met verschil-lende milieucategorieën.
- De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen. De richtafstanden voor de onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid van:
- In Nederland aanvaarde normen voor de emissies door milieubelastende activiteiten;
- In Nederland voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen;
- Ervaringen en waarnemingen met betrekking tot de omvang en schadelijkheid van emissies door activiteiten.
(2) Gevaar: in de kolom ‘gevaar’ is een richtafstand aangegeven, die bij een gemiddelde activiteit van dat type aangehouden kan worden. Het betreft alle gevaaraspecten, inclusief brandgevaar en stofexplosies.
(3) Categorie: de grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie.
Tabel 2: Richtafstanden bij verschillende milieucategorieën
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
(4) Verkeer: ook de verkeersaantrekkende werking kan van belang zijn voor de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten op een bepaalde locatie. Dit aspect kan niet worden vertaald naar afstanden, maar is weergegeven met een kwalitatieve index die loopt van 1 tot en met 3, met de volgende betekenis.
1: potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2: potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3: potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Daarbij is onderscheid gemaakt tussen goederenvervoer (G) en personenvervoer (P).
(5) Visueel: de index voor visuele hinder is een indicator voor de (visuele) inpasbaarheid van activiteiten. Onderhavig initiatief is ingedeeld in categorie 1. Er wordt derhalve geen visuele hinder verwacht door de toevoeging van de functie.
Beoordeling
Voor onderhavig initiatief is de richtafstand van 30 meter voor wat betreft het aspect ‘geluid’ de maatgevende afstand. De dichtstbijzijnde woonbestemming ligt op een afstand van ca. 95 m. van het bouwvlak. Het betreft de woonbestemming op de locatie Aan de Watermolen 6. Op grond van de gemeten afstand van ca. 95 m. vanuit de grens van het bouwvlak waar de bedrijfsactiviteiten kunnen plaatsvinden tot de dichtstbijzijnde woonbestemming, kan worden geconcludeerd dat voor wat betreft de aspecten geur, stof, geluid en gevaar voldaan wordt aan de voorgeschreven richtafstanden.
Conclusie
In de omgeving van Aan de Watermolen 4 bevinden zich geen bedrijfsactiviteiten die een belemmering vormen voor het planvoornemen op deze locatie. De ontwikkeling zelf vormt geen belemmering voor de woningen in de omgeving. Uit deze analyse blijkt dat voor wat betreft de aspecten geur, stof, geluid en gevaar voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden, als opgenomen in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG.
4.3 Bodemkwaliteit
In een wijzigingsplan dient gemotiveerd te worden dat de in het plan toegelaten bestemming passend is in relatie tot de bodemkwaliteit. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de volgens de bestemming toegestane functie(s). Belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
Met dit wijzigingsplan blijft het plangebied, dat in het vigerende bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’ bestemd is tot ‘Agrarisch’, deze enkelbestemming behouden. Enkel qua agrarische functies en activiteiten vinden er wijzigingen plaats, ten opzichte van de huidige situatie. De exploitatie van een intensieve veehouderij verdwijnt. De grondgebonden akkerbouwtak is en blijft bestaan. Als gevolg van de veranderende activiteiten is er geen sprake van een wijziging naar een meer milieugevoeligere functie dan de huidige functie van intensieve veehouderij, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een bodemonderzoek.
In het kader van de sanering van de varkenshouderij is de varkensstal inclusief mestputten gesloopt en verwijderd. De vrijgekomen gronden zijn opgevuld met schone grond ofwel gebroken puin daar waar de nieuwe loods is gesitueerd. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd onder vigeur van het Besluit Bodemkwaliteit, waardoor gegarandeerd kan worden, dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de bodemkwaliteit.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.
4.4 Geluid
Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het van belang dat rekening gehouden wordt met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg- en railverkeer, maar ook aan industriële activiteiten. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn basis vooral in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit als het gaat om normen voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en minimale geluidwering bij geluidgevoelige functies, zoals woningen.
Op grond van de indicatieve richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-bedrijvenlijst is in paragraaf 4.2 reeds geconcludeerd dat voor wat betreft het aspect geluid een afstand van minimaal 30 m. geldt, ten opzichte van omliggende milieugevoelige functies. De dichtstbijzijnde woning (burgerwoning) ligt op een afstand van meer dan 30 m., waardoor er geen sprake zal zijn van aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieu-gevoelige functies ontplooid. De loods ten behoeve van het akkerbouwbedrijf wordt in het kader van artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh) niet aangemerkt als ‘nieuw’ gevoelig object. Een nader akoestisch onderzoek in het kader van Wegverkeerslawaai wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Industrielawaai
Een toets in het kader van industrielawaai is noodzakelijk indien sprake is van een ‘gezoneerd industrieterrein’, waarvan de bestemming in zijn geheel of voor een groot gedeelte de vestiging van zgn. ‘grote lawaaimakers’ in zich heeft. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet in een dergelijk industrieterrein. Het betreft het voortzetten van de akkerbouwtak, waarbij in een bepaalde frequentie verkeersbewegingen te verwachten zijn. Geconcludeerd kan worden dat gelet op de intensiteit van de toegestane activiteiten binnen het plangebied een toets aan het aspect industrielawaai niet noodzakelijk is.
4.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Een project draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
- Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het planvoornemen voorziet niet in de toevoeging van een nieuw gevoelig object in het kader van de Wet luchtkwaliteit. Een toetsing van het akkerbouwbedrijf in het kader van de Wet luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Huidige achtergrondconcentratie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is. Sinds een aantal jaren wordt de achtergrondconcentratie van de luchtkwaliteit gemonitord door de (landelijke) overheid. Zowel de totale situatie, als de invloed van verschillende stoffen en componenten, worden hierbij in de gaten gehouden. De situatie is dan ook getoetst aan de hand van de beschikbare gegevens van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) ter plaatse van de locatie Aan de Watermolen 4 bedraagt conform de kaarten uit de Monitoringstool van het NSL minder dan 35 μg/m3.Dit is lager dan de norm van 40 μg/m3. Ook de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) is ter plaatse van de locatie Watermolen 4 lager dan
35 μg/m3,waar eveneens 40 μg/m3 de norm is. De luchtkwaliteit ter plaatse is derhalve voldoende geschikt.
35 μg/m3,waar eveneens 40 μg/m3 de norm is. De luchtkwaliteit ter plaatse is derhalve voldoende geschikt.
‘Niet in betekenende mate (NIBM)’
Voor bepaalde categorieën projecten zijn getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De regeling 'Niet in betekenende mate' is in het leven geroepen om kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren of vertragen.
Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is, dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Als gevolg van de beëindiging van de varkenshouderij zal de fijnstof emissie vanuit het bedrijf fors afnemen. Transportbewegingen van en naar het agrarisch bedrijf vervallen grotendeels en tevens vindt geen uitstoot van dieren meer plaats. De uitstoot van PM10 en NO2 neemt hierdoor af.
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
4.6 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
4.6.1 Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico.
4.6.2 (Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
In dit wijzigingsplan worden geen beperkt kwetsbare objecten toegestaan, een nadere toetsing aan het Bevi en het Bevt is derhalve niet aan de orde.
4.6.3 Risicovolle activiteiten
Er moet getoetst worden aan het Bevt en de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants. In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes), of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
De Structuurvisie is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
In de omgeving van de plangebied liggen geen risicocontouren 10-6 en zijn geen leidingenstroken met buisleidingen aanwezig, zie onderstaande figuur.

Het planvoornemen bestaat uit het herbestemmen van een reeds bestaande locatie. Het aantal aanwezige individuen ter plaatse zal niet substantieel toenemen, daar de meeste individuen de locatie voor slechts korte tijd zullen aandoen. De zelfredzaamheid ter plaatse is goed en ook de bereikbaarheid van de locatie voor de hulpdiensten bij een eventuele calamiteit is goed. Als gevolg hiervan kan gesteld worden dat er geen (extra) risico’s ontstaan in het kader van de externe veiligheid. De planontwikkeling is daarmee verantwoord in het kader van de externe veiligheid.
4.7 Geur
Het akkerbouwbedrijf is geen activiteit die onder de directe werking van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van 5 oktober 2006 valt. Een toetsing aan de Wgv is dan ook niet noodzakelijk.
In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” is voor de categorie “Akkerbouw” voor het aspect ‘geur’ een richtafstand van 10 meter tot gevoelige objecten opgenomen. Het dichtstbij gelegen gevoelige object betreft de woonbestemming Aan de Watermolen 6 die op een afstand van ca 95 m. ligt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voor de categorie bedrijven opgenomen richtafstanden voor het aspect ‘geur’. Het aspect ‘geur’ is geen belemmering voor het planvoornemen.
4.8 Water
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.
Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
De locatie Aan de Watermolen 4 te Heythuysen ligt in “Boringsvrije zone Roerdalslenk III”. De aanduiding “Boringsvrije zone Roerdalslenk III” heeft betrekking op het beschermen van de waterkwaliteit en –kwantiteit. Vanuit deze milieubeschermingszone worden regels gesteld aan het boren dieper dan 80 meter onder maaiveld en het uitvoeren van activiteiten die de waterkwaliteit en –kwantiteit negatief kunnen beïnvloeden. Het planvoornemen voorziet niet in dergelijke activiteiten. Derhalve kan worden geconcludeerd dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen.
4.8.1 Beoordeling plan
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk veprlicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Dit gebeurt via het watertoetsloket, dat is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebeid van het Waterschap Limburg. Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied.
Bij het waterschap Limburg is de ondergrens voor het uitvoeren van een watertoets 2.000 m² in dit gebied. Binnen onderhavig planvoornemen is sprake van nieuwe bebouwing.
Hemelwater dakverhardingen
Er vindt geen uitbreiding plaats van oppervlakteverharding, per saldo neemt de totale oppervlakteverharding binnen het plangebied af. Er wordt een oppervlakte van 906 m² gesloopt, de nieuwbouw heeft een oppervlakte van ca. 510 m². Dat houdt in dat ruim de helft van de oppervlakte aanwezig blijft.
Vanuit het beleid van het waterschap dient sprake te zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Dat betekent dat de nieuwe watersituatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. De nieuwe watersituatie wijzigt feitelijk niet ten opzichte van de uitgangssituatie. Aan weerszijden van de nieuwe loods is (blijft) – over nagenoeg de gehele lengte – sprake van een brede strook (5 à 6 m.) halfverharding (korrelmix) welke in deze hoedanigheid tevens dienst doet als hemelwaterinfiltratie. Al het hemelwater loopt via regenpijpen aan de gevels rechtstreeks deze strook en daarmee de bodem in. Met de sanering van de stal en bouw van de nieuwe loods neemt bovendien de totale hoeveelheid dakoppervlak af, waardoor er minder water geïnfiltreerd hoeft te worden. Middels deze infiltratiestrook is er geen kans op infiltratie van hemelwater in omliggende landbouwgronden.
Vanuit het beleid van het waterschap dient sprake te zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Dat betekent dat de nieuwe watersituatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. De nieuwe watersituatie wijzigt feitelijk niet ten opzichte van de uitgangssituatie. Aan weerszijden van de nieuwe loods is (blijft) – over nagenoeg de gehele lengte – sprake van een brede strook (5 à 6 m.) halfverharding (korrelmix) welke in deze hoedanigheid tevens dienst doet als hemelwaterinfiltratie. Al het hemelwater loopt via regenpijpen aan de gevels rechtstreeks deze strook en daarmee de bodem in. Met de sanering van de stal en bouw van de nieuwe loods neemt bovendien de totale hoeveelheid dakoppervlak af, waardoor er minder water geïnfiltreerd hoeft te worden. Middels deze infiltratiestrook is er geen kans op infiltratie van hemelwater in omliggende landbouwgronden.
Afvalwater
Het (huishoudelijk) afvalwater dat binnen de locatie wordt gegenereerd, wordt direct aangesloten op de gemeentelijke riolering en via deze weg afgevoerd.
4.8.2 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen geen belemmering oplevert voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en dat er vanuit de wateraspecten ook geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen wijziging.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
- De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard.
- Er dient vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect ‘archeologie’.
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen.
Het archeologisch beleid is middels dubbelbestemmingen opgenomen in het vigerend bestemmingsplan voor het buitengebied. In dit bestemmingsplan is voor het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ opgenomen om de archeologische waarden te beschermen en te behouden. Binnen de dubbelbestemming geldt een verbod voor het uitvoeren van grondbewerkingen waaronder vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginning bij een bodemingreep van groter dan 1000 m2. Het planvoornemen voorziet niet in bodemverstoringen die groter zijn dan 1000 m2. Binnen het plangebied wordt ten behoeve van dit planvoornemen een nieuwe loods opgericht. De gronden waarop de nieuw te bouwen loods is gesitueerd is reeds verstoord vanwege de aanwezigheid van de huidige bedrijfsbebouwing met ondergrondse mestputten. Nader archeologisch onderzoek in het kader van deze herziening is derhalve niet noodzakelijk.
4.9.2 Cultuurhistorie
Op grond van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn in en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische objecten gelegen die negatief worden beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling.
4.9.3 Conclusie
Vanuit archeologisch en cultuurhistorisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Natuur
4.10.1 Gebiedsbescherming
De bescherming van de Nederlandse natuurgebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb), welke op 1 januari 2017 in werking is getreden. Er geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, tweede lid Wnb voor activiteiten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor een gebied is aangewezen (artikel 2.7, tweede lid Wnb). De effecten van stikstof zijn een belangrijk aspect.
Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura2000-gebied Leudal ligt op ca. 200 meter van het plangebied. Vanwege de afstand en gezien de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten zijn overige externe effecten, niet zijnde ten gevolge van stikstofdepositie, nagenoeg uitgesloten.

Figuur 7: Ligging initiatief ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: www.natura2000.nl)
Voor een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient beoordeeld te worden dat de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt, geen significant negatieve gevolgen kan hebben voor Natura2000-gebieden, in vergelijking tot de effecten op deze gebieden in de ‘bestaande planologische legale situatie direct voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan’. Dit laatste betreft de zgn. referentiesituatie.
Vanwege deelname aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is op 3 juni 2021 een gewijzigde vergunning Wet natuurbescherming verleend door Gedeputeerde Staten. In het kader van de deelname aan de subsidieregeling Sanering Varkenshouderijen is in dit besluit 85% van de bestaande emissierechten m.b.t. de varkens ingetrokken (kenmerk DOC-00151954). De verkregen natuurtoestemming voor de locatie bestaat nu uit:

De verkregen natuurtoestemming is in het kader van dit wijzigingsplan de referentiesituatie. Deze referentiesituatie is tevens de maximale planologische mogelijkheid, die dit wijzigingsplan aan de locatie biedt.
Voor de locatie is een AERIUS berekening uitgevoerd om te bepalen of de activiteiten binnen het grondgebonden agrarisch bedrijf zorgen voor een stikstofdepositie boven de gestelde norm (natuurtoestemming). Uit de resultaten van de AERIUS berekening blijkt dat inzet van mobiele werktuigen en overige verkeersbewegingen ten behoeve van het agrarisch bedrijf ruimschoots plaats kunnen vinden, zonder dat sprake is van negatief effecten op Natura2000 gebieden. De AERIUS berekening is in bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig wijzigingsplan, gezien de aard van de activiteiten en invulling van de locatie, geen negatief effect heeft op de instandhouding van de Natura2000 gebieden.
4.10.2 Flora en Fauna
De bescherming van dier- en plantensoorten is in de Wet natuurbescherming (Wnb) geregeld. Deze bescherming wordt op verschillende manieren uitgevoerd. Zo is er een verbod om beschermde planten te plukken en beschermde dieren te doden of te vangen. Ook andere handelingen die dier- en plantensoorten kunnen bedreigen zijn verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. De Wet natuurbescherming schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in het wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. Op grond van artikel 1.11 van de wet (die de algemene zorgplicht regelt) moet schade aan soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of worden beperkt. Van bedreigde planten- of diersoorten worden lijsten gepubliceerd.
Bouwactiviteiten kunnen impact hebben op het leefgebied van planten- en diersoorten. Het planvoornemen betreft een verandering van de bestemming op de locatie Aan de Watermolen 4 te Heythuysen. Het plan voorziet niet in extra bebouwing of bouwmogelijkheden, dan op dit moment reeds in het bestemmingsplan zijn toegestaan. Naar aanleiding van het planvoornemen is er op 15 september 2020 een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. De varkensstal wordt gesloopt en wordt vervangen door een nieuwe loods. Het voornemen zal naar verwachting geen negatief effect hebben op staat van instandhouding van beschermde soorten. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfplaatsen van) strikt beschermde soorten aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed. Uit de effectenbeschrijving blijkt dat er geen onevenredige directe of indirecte gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten op de voortplanting en instandhouding van beschermde dieren/of plantsoorten. Lokaal zullen mogelijk algemene soorten uit het plangebied trekken op zoek naar een vervangende biotoop. Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op de gunstige instandhouding van (waardevolle) flora- en fauna in de omgeving.
Het rapport van de uitgevoerde quickscan soortenbescherming is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
4.11 Kabels En Leidingen
Blijkens het geldende bestemmingsplan ligt op het plangebied de dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’. De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding. Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding van de rioolwatertransportleiding. Bij de realisatie van onderhavig planvoornemen blijft de afstand tot deze dubbelbestemming ruimschoots gewaarborgd en vinden er geen werkzaamheden op betreffende dubbelbestemming plaats.
4.12 Verkeer En Parkeren
Als gevolg van het planvoornemen zal het verkeer van en naar de locatie van een andere soort zijn en een lagere frequentie hebben. Op de locatie is voldoende parkeergelegenheid aanwezig om te kunnen blijven voldoen aan de eventuele parkeerbehoefte.
Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘verkeer en parkeren’ geen belemmering is voor onderhavig planvoornemen.
4.13 Duurzaamheid
Er is sprake van nieuwbouwplannen in het kader van dit planvoornemen. Bij het plaatsen van het bedrijfsgebouw wordt gebruik gemaakt van materialen die geen verontreiniging van het hemel- of grondwater of de bodem tot gevolg hebben.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planstukken
Het wijzigingsplan bestaat uit de planregels, verbeelding en toelichting. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. In de regels ligt het juridische instrumentarium voor het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van de op te richten en/of aanwezige bebouwing vast. Op de verbeelding is de bestemming in beeld gebracht. De toelichting heeft geen bindende werking, maar vervult een belangrijke rol voor de onderbouwing van het plan en de uitleg van de planregels.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken, functie- en gebiedsaanduidingen hierbinnen. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Bij het tekenen van de verbeelding zijn de uitgangspunten uit de SVBP2012 gehanteerd. Tevens is aangesloten op de systematiek die de gemeente Leudal hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels.
5.3 Toelichting Op De Regels
De regels behorende bij voorliggend wijzigingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. Aangezien de regels van het vigerende bestemmingsplan ongewijzigd blijven gelden voor het plangebied, wordt in de regels behorend bij voorliggend wijzigingsplan verwezen naar de van toepassing zijnde artikelen uit het moederplan 'Raparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het planvoornemen betreft het vervallen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. Het planvoornemen voorziet verder niet in ruimere of andere bouwmogelijkheden dan in de huidige situatie het geval is. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening is voor voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan noodzakelijk. Kostenverhaal vindt plaats via leges. Met de gemeente wordt een planschadeovereenkomst aangegaan.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het planvoornemen betreft het vervallen van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ binnen een bestaand agrarisch bouwvlak. De gewenste ontwikkeling vindt plaats op eigen gronden. De ontwikkeling heeft geen negatieve milieugevolgen en zal niet voor overlast zorgen voor omliggende bedrijven of woningen. Wegens de aanzienlijke vermindering van de uitstoot van geur en fijnstof zal het bestaande woon- en leefklimaat ten goede komen. Derhalve mag worden aangenomen dat tegen onderhavig planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.
Tijdens de sloop van de varkensstal heeft de omgeving van de locatie reeds kennis kunnen nemen van de ontwikkeling op de locatie. Er zijn gedurende deze periode geen bezwaren geuit vanuit omwonenden op de plannen. Een aparte omgevingsdialoog wordt om die reden niet (meer) noodzakelijk geacht. In dit wijzigingsplan wordt een reeds bestaande situatie (geen varkenshouderij c.q. intensieven veehouderij meer) juridisch-planologisch vastgelegd.
7 Formele Procedure
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp wijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.
7.1 Inspraak En Overleg
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Vanwege de beperkte impact van het plan vindt er geen afzonderlijke vooroverleg plaats, maar wordt het ontwerpwijzigingsplan gelijktijdig met de inzage van het ontwerp aan de provincie en waterschap toegezonden.
Inspraak
Gezien de beperkte impact van het plan wordt het plan meteen als ontwerp ter inzage gelegd.
7.2 Zienswijzen
Het wijzigingsplan heeft de procedure van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerp wijzigingsplan heeft hiertoe ter inzage gelegen van 2 november 2021 tot en met 13 december 2021. In het kader van deze terinzagelegging zijn geen formele zienswijzen binnengekomen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan vastgesteld in haar vergadering van 8 februari 2022. Het vastgestelde wijzigingsplan wordt vervolgens nog zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze ter inzage termijn bestaat beroep open bij de Raad van State.
Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan vastgesteld in haar vergadering van 8 februari 2022. Het vastgestelde wijzigingsplan wordt vervolgens nog zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze ter inzage termijn bestaat beroep open bij de Raad van State.