Mortel 29 te Roggel
Wijzigingsplan - gemeente Leudal
Vastgesteld op 18-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Mortel 29 te Roggel' van de gemeente Leudal.
1.2 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1640.WP21RoMortel29-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
Op onderhavig plan zijn de regels en eventuele bijlagen van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van de gemeente Leudal, aldus vastgesteld op 14-11-2017, voor zover relevant, van toepassing.
Artikel 3 Gewijzigde Regels
De regels van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' van de gemeente Leudal, aldus vastgesteld op 14-11-2017, worden als volgt gewijzigd:
23.5 Specifieke gebruiksregels
Aan lid 23.5 wordt het volgende sublid toegevoegd:
23.5.5 Voorwaardelijke sloopverplichting
Gebruik van het perceel conform de bestemming 'Wonen' is toegestaan mits alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van de woning met bijbehorende bouwwerken, zijn gesaneerd binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het plan.
Artikel 39 Algemene aanduidingsregels
Aan artikel 39 wordt het volgende lid toegevoegd:
39.22 milieuzone - spuitvrijezone
Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - spuitvrijezone' bestrijdingsmiddelen te gebruiken ten behoeve van de bomenteelt/fruitteelt.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Mortel 29 te Roggel'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk komen de aanleiding en het doel, het geldend planologisch regime en de procedure aan bod. Daarnaast is in dit hoofdstuk een leeswijzer opgenomen.
1.1 Aanleiding En Doel
Initiatiefnemer exploiteerde in het verleden een glastuinbouwbedrijf in de vorm van een bloemkwekerij aan de Mortel 29 te Roggel. Diverse omstandigheden in de privésferen hebben enkele jaren geleden doen moeten besluiten om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen. Vervolgens heeft het bedrijf nog enkele jaren te koop gestaan, maar zonder verkoop tot gevolg. Waarschijnlijk heeft dit ermee te maken dat de locatie geen toekomstbestendige glastuinbouwlocatie betreft. Het is namelijk een zogenaamde solitaire vestiging glastuinbouw, waarvoor vanuit het ruimtelijk beleid geen duurzaam perspectief wordt geboden.
Initiatiefnemer is na de beëindiging van het bedrijf altijd in de bedrijfswoning blijven wonen. Hierdoor is de wens ontstaan om op de locatie als burger te blijven wonen. Hiervoor is een herbestemming van het glastuinbouwbedrijf naar een woonbestemming noodzakelijk.
1.2 Geldend Planologisch Regime
Het vigerend planologisch regime ter plaatse is vervat in het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', aldus vastgesteld op 14 november 2017. De gronden ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfslocatie hebben hierin de volgende bestemmingen en aanduidingen gekregen, zie afbeelding 1:
- Enkelbestemming 'Agrarisch';
- Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5';
- Bouwvlak;
- Maatvoeringsaanduiding 'maximum bebouwingspercentage: 70%';
- Functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
Afbeedling 1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is in artikel 3.6 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging naar de bestemming 'Wonen'. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.
1.3 Procedure
Voor het gewenste initiatief dient een wijzigingsplan te worden vastgesteld, conform artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Blijkens artikel 3.8 Wro is op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan 6 weken ter inzage ligt. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden op het plan reageren door middel van het indienen van een zienswijze. De gemeente beantwoordt alle zienswijzen.
Nadat de ingekomen zienswijzen zijn beantwoord, stelt het college het wijzigingsplan vast. Bij ongewijzigde vaststelling wordt het vaststellingsbesluit binnen twee weken gepubliceerd. Bij gewijzigde vaststelling vindt dit na maximaal zeven weken plaats. Na publicatie start de beroepstermijn van zes weken. Het vaststellingsbesluit staat open voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er zijn drie scenario's:
Geen beroep
Indien geen beroep is ingesteld treedt het wijzigingsplan een dag na afloop van de beroepstermijn in werking. Het wijzigingsplan is dan tevens onherroepelijk.
Wel beroep en geen voorlopige voorziening
Indien wel beroep is ingesteld, maar geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, treedt het wijzigingsplan een dag na afloop van de beroepstermijn in werking, maar is dan nog niet onherroepelijk. De gemeente mag een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) verlenen. Een initiatiefnemer mag bouwen of het nieuwe gebruik starten, maar loopt wel het risico dat het gebouwde gesloopt moet worden of het nieuwe gebruik gestaakt, als de rechter het vaststellingsbesluit vernietigd. Het wijzigingsplan is pas onherroepelijk nadat de rechter heeft beslist op het ingestelde beroep.
Beroep en voorlopige voorziening
Indien beroep is ingesteld en verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, dan treedt het wijzigingsplan niet in werking totdat de rechter op dat verzoek heeft beslist. Als de (voorzieningen)rechter heeft besloten dan is het wijzigingsplan op dat moment tevens onherroepelijk.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting is in het eerste hoofdstuk een inleiding op het initiatief gegeven, waarin de aanleiding, het doel, het geldend planologische regime en de te doorlopen procedure zijn beschreven. Hierna is in het tweede hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de bestaande en beoogde situatie.
In hoofdstuk 3 van voorliggende toelichting wordt het van toepassing zijnde beleid uiteengezet, welke het provinciaal en gemeentelijk beleid betreft. Hierna worden in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven.
De juridische planbeschrijving is vervat in hoofdstuk 5 van voorliggende toelichting waarin een beschrijving van de juridische achtergrond van het wijzigingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in het daaropvolgende hoofdstuk.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk worden de bestaande en beoogde situatie beschreven. Hierin komt naar voren welke veranderingen er plaatsvinden binnen het plangebied.
2.1 Bestaande Situatie
De voormalige agrarische bedrijfslocatie beslaat het kadastrale perceel met nummer 1590, sectie G van de kadastrale gemeente Roggel. Dit perceel heeft een omvang van 15.660 m2. Ten behoeve van de voormalige bedrijfsvoering is op de locatie nog steeds de volgende bebouwing aanwezig:
- 1. een loods (535 m2);
- 2. een kas (4.067 m2);
- 3. een waterbassin (998 m2).
Verder is op het perceel een bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen (nr. 4) aanwezig. In afbeelding 2 is een luchtfoto op de locatie opgenomen.
Afbeelding 2: Luchtfoto op plangebied
2.2 Beoogde Situatie
In de beoogde situatie blijven alleen de bestaande bedrijfswoning en bijgebouwen gehandhaafd. Deze bebouwing wordt in gebruik genomen ten behoeve van burgerbewoning.
De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in de vorm van de loods, de kas en het waterbassin, met een gezamenlijke omvang van 5.600 m2, zal worden gesaneerd. De beoogde woonbestemming wordt beperkt tot de woning met bijgebouwen en bijbehorende tuin. Deze woonbestemming krijgt een omvang van 2.798 m2. De overige 12.862 m2 van het vigerende bouwvlak wordt herbestemd tot cultuurgrond. In onderstaande afbeelding is een plattegrond van de beoogde verbeelding opgenomen.
Afbeelding 3: Beoogde verbeelding Mortel 29 te Roggel
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet. Het initiatief wordt getoetst aan het provinciaal en gemeentelijk beleid. Gezien het initiatief dusdanig klein van aard is dat het geen invloed heeft op nationaal beleid, wordt dit beleidskader niet beschreven.
3.1 Proviniciaal Beleid
Het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Limburg is omschreven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg en de Omgevingsverordening Limburg.
3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 2014), met bijbehorend plan-MER, de omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Allemaal als onderdeel van een integrale omgevingsvisie.
De laatste geconsolideerde versie van de POL is op 22 november 2019 in werking getreden. In het POL is het provinciale grondgebied onderverdeeld in zeven soorten gebieden, met elke eigen kernkwaliteiten. Voor elk gebied liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Zone | Essentie | |
Bebouwd gebied | Stedelijk centrum | De grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geeft. Deze gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg. |
Overig gebouwd gebied | Gemengde woon/werkgebieden met een duidelijke binding met het omliggende landelijk gebied, met lokale of regionale voorzieningen. | |
Bedrijventerreinen | Specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. | |
Landelijk gebied | Goudgroene natuurzone | Gebieden waar natuur en natuurontwikkeling het primaat hebben vanwege de voorkomende waardevolle flora en fauna, vaak van (inter)nationale betekenis. |
Zilvergroene natuurzone | Landbouwgebieden waar grote kansen liggen voor ontwikkeling van natuurwaarden. | |
Bronsgroene landschapszone | Beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, in hoge mate bepalend voor het beeld van het Limburgs landschap. Omvat ook het winterbed van de Maas. | |
Buitengebied | Alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. |
Volgens de POL is het plangebied gelegen in het landelijk gebied, met als zone 'Buitengebied'. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden, variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatie terreinen, stadrandzones tot linten en clusters van bebouwing. Beleidsmatig worden hier de volgende accenten gelegd:
- Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw;
- Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw;
- Kwaliteit en functioneren ondergrond.
Afbeelding 4: Uitsnede POL-zonering (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De ambitie voor de land- en tuinbouw in Limburg is verdere ontwikkeling als innovatieve sector met economische gezonde bedrijven en vooruitstrevende ondernemers, die duurzaam produceren en midden in de (lokale) samenleving staan. In 2025 moet elk land- en tuinbouwbedrijf een lust voor zijn omgeving zijn. Deze ambitie is nader uitgewerkt in de provinciale ambitienota 'Limburgs Land- en tuinbouw Loon' naar drie strategieën en bijbehorende maatregelen: één ondernemersgerichte strategie, één gebiedsgerichte strategie en één strategie gericht op maatschappelijke verankering. De strategie maatschappelijke verankering is cruciaal voor het welslagen van de twee eerdergenoemde. Het POL zorgt voor de ruimtelijke inbedding van deze drie strategieën.
De opgave ten aanzien van de land- en tuinbouw luidt als volgt:
- als onderdeel van duurzame productie de emissies naar lucht, water en bodem, in het bijzonder van ammoniak, geur, fijn stof, nitraat en gewasbeschermingsmiddelen, terug te dringen;
- ruimte te bieden aan doorgroei van bestaande land- en tuinbouwbedrijven, in een goede balans met omgevingswaarden;
- ruimte te bieden voor de vestiging van nieuwe bedrijven; bij intensieve veehouderij- en glastuinbouwbedrijven focussen we daarbij op (een beperkt aantal) daarvoor geschikte locaties in het landelijk gebied (de ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij);
- een perspectief te bieden voor de ontwikkeling van agglomeratielandbouw op daarvoor geschikte locaties.
- een kwaliteitsslag in het landelijk gebied te realiseren door verduurzaming van bestaande agrarische bedrijven, hergebruik van leegkomende (beeldbepalende) gebouwen en sloop van de leegkomende bebouwing indien er geen passend alternatief voor aanwezig is.
Het initiatief behoort tot de laatste categorie. In de inleiding van deze toelichting is reeds uiteen gezet dat de locatie geen toekomstbestendige glastuinbouwlocatie betreft. Het is namelijk een zogenaamde solitaire vestiging glastuinbouw, waarvoor vanuit het ruimtelijk beleid geen duurzaam perspectief wordt geboden. Bovendien gaat het hier om een locatie aan de rand van de kern 'Roggel' met burgerwoningen op relatief korte afstand. Hier is uitbreiding van milieubelastende activiteiten niet wenselijk vanwege het effect op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Om (verder) verval van de locatie te voorkomen is sanering van de bedrijfsbebouwing dan ook in lijn met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
3.1.2 Omgevingsverordening Limburg
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014.
In de omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen. Dit wordt slechts beperkt toegestaan. In dit geval wordt er geen woning toegevoegd. Het gaat het om het hergebruik van een bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. Het gaat dus om een duurzame vorm van verstedelijking. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderschrijft dit. Een plan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan pas binnen de voorwaarden van de omgevingsverordening Limburg.
3.2 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is omschreven in de Structuurvisie Leudal, de Nota Kwaliteit 2013 en het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'.
3.2.1 Structuurvisie Leudal
Op 2 februari 2010 heeft de gemeente Leudal de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van de gemeente van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren, wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen. De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In deze structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Hiermee wordt op gemeentelijk niveau invulling gegeven aan het Limburg Kwaliteitsmenu.
Aan de hand van de structuurvisiekaart kunnen de beleidsuitgangspunten voor een locatie worden bepaald. Op de structuurvisiekaart zijn diverse gebieden aangegeven. Deze gebieden hebben ieder een eigen typologie. Onderscheid kan gemaakt worden in de dorpen, de werkgebieden en het buitengebied. Het plangebied is gelegen op de grens tussen de autonome kern Roggel en het gedeelte van het buitengebied dat is aangewezen als terrassenlandschapszone, zie afbeelding 5.
De hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van deze gebieden zijn als volgt geformuleerd:
Voor de dorpen richt het beleid zich primair op het behouden, beschermen en versterken van de kernspecifieke kwaliteiten en eigenheden en gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen, in hun setting van het omringend landelijk gebied en de daarbij behorende omgevingskwaliteiten.
Voor het buitengebied richt het beleid zich op het duurzaam behouden van de kernwaarden van de natuurgebieden en het (cultuur)landschap en het tegelijkertijd versterken van de gebruiks- en belevingswaarden voor de inwoners van Leudal en voor bezoekers van de gemeente.
Met het initiatief wordt het voormalige glastuinbouwbedrijf aan de Mortel 29 te Roggel gesaneerd. De aldaar gelegen bedrijfswoning met bijgebouwen wordt in gebruik genomen als burgerwoning. Dit komt de gebruikskwaliteiten en belevingswaarden van zowel de kern als het buitengebied ten goede. Hierdoor past het initiatief dus in de Structuurvisie Leudal.
Afbeelding 5: Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Leudal (plangebied blauw omcirkeld)
3.2.2 Nota Kwaliteit 2013
Op grond van de Structuurvisie Leudal 2010 (vastgesteld op 14 april 2010) dienen ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en in de kernen gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering in (bij voorkeur) de directe omgeving. De voorwaarden waaronder deze kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden zijn uitgewerkt in de Nota Kwaliteit (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 september 2013). Uit deze nota volgt dat alleen voor nieuwbouw in de kernen en woningsplitsing/uitbreiding in het buitengebied een compensatieplicht geldt. Dit neemt niet weg dat het uitgangspunt van de Structuurvisie en de Nota Kwaliteit is dat voor alle ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit initiatief draagt hier ook aan bij.
Het betreft een bestaande bedrijfswoning, die in gebruik wordt genomen als burgerwoning. Kwaliteitsverbetering vindt plaats door sanering van het glastuinbouwbedrijf. Het gaat in totaliteit om de sanering van 5.600 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Hiermee wordt een significante bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat ruimschoots wordt voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Structuurvisie Leudal en de 'Nota Kwaliteit'.
3.2.3 Bestemmingsplan
Zoals in de inleiding op dit wijzigingsplan reeds uiteen is gezet is het vigerend planologisch regime ter plaatse vervat in het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Conform dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied in de huidige situatie een agrarische bestemming. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is in artikel 3.6 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging naar de bestemming 'Wonen', indien de agrarische activiteiten ter plaatse zijn beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteiten op korte termijn worden voortgezet. Een dergelijke wijziging is onder voorwaarden toegestaan. Het initiatief wordt hierna aan deze voorwaarden getoetst:
- a. het aantal woningen niet toeneemt;
Met het initiatief wordt alleen herbestemming van de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning beoogd. Er worden ter plaatse geen woningen toegevoegd.
- b. indien het bouwvlak niet grenst aan de bestemming 'Verkeer', de gronden tussen het bouwvlak en de bestemming 'Verkeer' eveneens worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen';
Het bestaande agrarische bouwvlak grenst niet aan de bestemming 'Verkeer'. Met het initiatief zullen de gronden tussen het agrarische bouwvlak en de bestemming 'Verkeer' eveneens worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.
- c. het gebruik als wonen vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
De beoogde burgerwoning betreft een bestaande woning, die tot op heden altijd in gebruik is geweest als bedrijfswoning bij het glastuinbouwbedrijf. Het gebruik van de bestaande woning als burgerwoning is vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve aanvaardbaar. Dit wordt nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4.
- d. sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
Om te bepalen of ter plaatse van de beoogde burgerwoning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heerst kan worden aangesloten bij de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009). Deze publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dient als hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies concreet in te vullen. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, fijnstof, geluid en veiligheid) en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
Met het initiatief wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt. Het gebruik van een woning als bedrijfswoning of burgerwoning is in het kader van de VNG-handreiking beide als gevoelig aan te merken. Het object wordt in het kader van de relevante milieuaspecten geur, fijnstof, geluid en gevaar in de bestaande situatie al beschermd. Dit verandert met het initiatief niet. Het aantal milieugehinderden neemt als gevolg van de voorgenomen wijziging ook niet toe. Er wordt derhalve aangenomen dat de bestaande afstand tussen de woning en bedrijven in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht. Omgekeerd moeten omliggende bedrijven ook al aan deze bestaande afstand toetsen.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.7.
- e. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
Met het initiatief blijft de bestaande bedrijfswoning als zodanig behouden. Het initiatief heeft uitsluitend de sanering van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing tot gevolg. Dit zal het stedenbouwkundige beeld in de omgeving alleen maar ten goede komen, daar een zachte overgang naar het achterliggende agrarische landschap wordt gecreëerd.
- f. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast;
Zoals gezegd is en blijft de woning in het kader van de VNG-handreiking een gevoelige functie in het kader van de relevante milieuaspecten. Ook in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij is en blijft de woning een geurgevoelig object. De locatie is namelijk geen veehouderijlocatie of locatie die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Hierdoor is het object in de bestaande situatie al beschermt voor wat betreft de aspecten geur, fijnstof, geluid en gevaar. Het aantal milieugehinderden neemt als gevolg van de voorgenomen wijziging ook niet toe en de bestaande afstand tussen de woning en omliggende bedrijven wordt met het initiatief niet verkleind. Daarom zal de gebruikswijziging met zekerheid geen onevenredige belemmering vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijfsfuncties. De toetsingsafstand voor bedrijven verandert immers niet.
Verder vinden er ten behoeve van het initiatief geen bouwwerkzaamheden plaats. Er vinden alleen graafwerkzaamheden plaats in het kader van sloop. Echter, deze gronden zijn al geroerd ten tijde van de toenmalige realisatie van de gebouwen en kassen. Er zijn ten aanzien van archeologie, cultuurhistorie, bodem, water, natuur of landschap dan ook geen belemmeringen voor de beoogde gebruikswijziging. Dit wordt verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4.
- g. er voldaan is aan de eisen die gesteld zijn in de 'Nota Kwaliteit' (bijlage 1 van de regels);
In paragraaf 3.2.2 is reeds uiteen gezet dat kan worden voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de Nota Kwaliteit 2013.
- h. de bouw- en gebruiksregels voor de bestemming 'Wonen' in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing blijven.
In het te doorlopen wijzigingsplan zullen de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', aldus vastgesteld d.d. 14-11-2017, onverkort van toepassing worden verklaard.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de wijzigingsbevoegdheid voor wijziging van de agrarische bedrijfsbestemming ter plaatse naar een woonbestemming.
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.
4.1 Milieueffectrapportage En Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
- Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten.
Ten aanzien van het eerste criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er in de beoogde situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden, hier wordt verder op in gegaan in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt sinds 7 juli 2017 een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld.
Het plan zal met zekerheid niet leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht, uitsluitend gesaneerd. Voor wat betreft de bedrijfswoning wordt burgerbewoning mogelijk gemaakt. Hier gaat het dus om een gebruikswijziging, wat verder geen milieu hygiënische effecten op de omgeving. Het initiatief komt dan ook niet voor in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er voor het initiatief geen (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
4.2 Waterhuishouding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Door middel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:
- Beschrijving waterrelevant beleid;
- Bestaande waterhuishoudkundige situatie;
- Beoogde waterhuishoudkundige situatie.
4.2.1 Waterrelevant beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven door middel van de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven.
Het beleid van de provincie Limburg richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde.
Om te voorkomen dat grondwater wordt vervuild heeft de provincie rondom de plaatsen waar grondwater wordt opgepompt een milieubeschermingsgebied aangewezen. Hier wordt het grondwater extra beschermd en gelden er strengere regels ter bescherming van het grondwater dan in de rest van Limburg. De kaders van deze regeling zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Uit afbeelding 6 volgt dat het plangebied is gelegen in de boringsvrije zone 'Roerdalslenk III'. Op gronden binnen deze zone is het verboden:
- a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;
- b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.
Met het initiatief wordt geen boorput, bodemenergiesysteem of aardwarmtesysteem aangelegd. Er wordt uitsluitend bebouwing gesloopt. Die werkzaamheden reiken niet dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. De toekomstige activiteiten zal ook geen effect hebben op de beschermde werking van de Bovenste Bunssumklei. Ten aanzien van de boringsvrije zone zijn er dus geen belemmeringen voor het initiatief.
Uit afbeelding 6 blijkt tevens dat het plangebied is gelegen in een 'Bufferzone verdrogingsgevoelige natuurgebieden'. In de bufferzones voor verdroogde natuurgebieden is grondwateronttrekking verboden. Met het initiatief wordt geen grondwateronttrekking mogelijk gemaakt. Het initiatief zal dus geen negatief effect hebben op verdrogingsgevoelige natuurgebieden.
Afbeelding 6: Uitsnede kaart 'Grondwateronttrekking' Omgevingsverordening Limburg
Waterschap Limburg is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. In het Waterbeheerplan 2016-2021 is de koers uitgezet voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Hierin wordt beschreven:
- hoe Waterschap Limburg het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen;
- voor welke thema's Waterschap Limburg aan de lat staat en wat hiervoor de strategie is;
- welke maatregelen worden uitgevoerd, wie daarin de partners zijn en hoe dit wordt gemonitord en bijgestuurd.
Ook beschrijft het beheerplan welke bijdrage het waterschap levert aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
4.2.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie
In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Voor het overige wordt er uit de inrichting enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m3 niet-verontreinigd hemelwater per m2 verhard oppervlak. Dit hemelwater wordt zo veel mogelijk opgevangen in het waterbassin en voor het overige door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op omliggende perceelsloten. Op het bedrijf wordt aandacht besteed aan het schoonhouden van het verhard oppervlak. Er is sprake van good-house-keeping management. De erfverharding en de daken worden zo vaak als voor de goede orde noodzakelijk is schoon gehouden. Op het bedrijf vinden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met het hemelwater. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden hergebruikt en/of geloosd op de omliggende perceelsloten.
4.2.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie
De beoogde situatie zal een positief effect hebben op de waterhuishouding. Overtollige agrarische bedrijfsbebouwing en erfverhardingen zullen verdwijnen. Hierdoor is er sprake van een afname in oppervlakteverhardingen. Dit brengt een afname in puntlozing met zich mee. Neerslag kan op deze gronden dus direct infiltreren in de bodem.
Het huishoudelijk afvalwater van de woning blijft geloosd worden op het gemeentelijk riool.
4.3 Natuur
Voorafgaand aan de beoogde wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
4.3.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.
Het Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
- Bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
- Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
- Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
- Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van Noordzee en de Waddenzee;
- Alle Natura 2000-gebieden.
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
Goudgroene natuurzone
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Limburg heeft het NNN in de Omgevingsverordening vastgelegd in de Goudgroene natuurzone. De Goudgroene natuurzone is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en (veelal om te vormen) landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang. Binnen de Goudgroene natuurzone in Limburg worden de volgende situaties onderscheiden:
- de bestaande bos- en natuurgebieden (waaronder de Habitat-, Vogelrichtlijn gebieden en Wet natuurbeschermingsgebieden);
- areaaluitbreidingen natuur (waar omzetting van landbouw naar natuur is voorzien);
- gebieden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (alleen binnen Natura2000); en
- overige functies, die geen natuur zijn of worden, zoals wegen die door het gebied lopen en verspreide bebouwing, vaak agrarische bedrijven (de zgn. bouwblokken) of kloosters.
De Goudgroene natuurzone wordt door de verordening beschermt tegen ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets anders kan binnen de Goudgroene natuurzone dan natuurontwikkeling. Uit afbeelding 7 blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de Goudgroene natuurzone. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op ambities voor de Goudgroene natuurzone.
Afbeelding 7: Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' Omgevingsverordening Limburg
4.3.2 Wet natuurbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk liggende bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is al beschermd in het Barro en provinciale verordening. In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn de Grensmaas, De Brunsummerheide en het Geuldal. De provincie Limburg heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Het dichtstbij liggende Natura 2000-gebied betreft Leudal, dat op een afstand van circa 380 meter ligt.
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk verschillende factoren die kunnen leiden tot de verstoring van beschermde vogel- en habitattypen en soorten. Vooral de storingsfactoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht spelen hierbij een belangrijke rol, omdat deze ook op grote afstand van een gebied voor effecten kunnen zorgen. Daarnaast kunnen andere factoren eveneens leiden tot een verstoring van habitattypen en soorten, indien een ontwikkeling op korte afstand van een gebied plaatsvindt.
Met het initiatief wordt een glastuinbouwbedrijf gesaneerd. De bestaande bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning. De woning mag in de huidige situatie reeds bewoond worden. Deze functiewijziging zal derhalve geen effect hebben op Natura 2000-gebieden in de omgeving. De sanering van het glastuinbouwbedrijf zal echter een positief effect hebben op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden, omdat de stikstofemissie en overige verstoringen afkomstig van het glastuinbouwbedrijf volledig verdwijnen. De kas incl. stookinstallatie wordt gesaneerd en er zullen geen verkeersbewegingen meer van en naar het bedrijf plaatsvinden.
De emissiefactor voor glastuinbouw bedraagt 1.004 kg NOx/jaar per hectare glastuinbouw, zie Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator 2019A d.d. 17-01-2020. Voor het bedrijf komt dit dus neer op 408,3 kg NOx/jaar, op basis van de omvang van de bestaande kas van 4.067 m2. Daarbij wordt in een kas gebruik gemaakt van licht, waardoor er optische verstoringen kunnen optreden binnen Natura 2000-gebieden. Zowel deze emissie van stikstof als van licht zullen verdwijnen. De verkeersaantrekkende werking van een glastuinbouwbedrijf kan worden bepaald aan de hand van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van de CROW, editie december 2018. Hierin wordt voor een bedrijf in de categorie 'arbeidsextensief/bezoekersextensief' een verkeersgeneratie van 3,9-5,7 per dag voorgeschreven. Dit betekent dat er met de sanering van het glastuinbouwbedrijf sprake is van een afname van minimaal 158,6 verkeersbewegingen per dag.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er met het initiatief sprake is van een positief effect op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden. Er is derhalve op grond van de Wet natuurbescherming geen omgevingsvergunning in het kader van gebiedsbescherming noodzakelijk.
Bescherming van soorten
De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
- 1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
- 2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
- 3. Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
- Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
- Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
- Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.
Gelet op de aard van het initiatief aan de Mortel 29 te Roggel dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de te saneren bedrijfsbebouwing beschermde natuurwaarden voorkomen, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan.
De bedrijfsbebouwing die zal worden gesaneerd betreffen een loods, een kas en een waterbassin. Deze bebouwing is ongeschikt als voortplantings-, vaste rust- en/of verblijfplaats voor beschermde diersoorten. De daken bestaan uit enkellaags gladde platen. Boeiborden, ruimten onder gevelplaten of andere holten en nissen zijn afwezig. Omdat de kas uit glas is opgebouwd zijn de temperatuurswisselingen in dit gebouw en de aansluitende loods bovendien te groot om een stabiele temperatuur voor overwinterende diersoorten te kunnen garanderen. Rondom de te saneren bebouwing is geen opgaande beplanting aanwezig en er bevindt zich geen open water binnen het plangebied. Het is derhalve onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde of bijzondere dier- en plantensoorten voorkomen. Potentieel essentieel foerageergebied is vanwege de ligging nabij de kern Roggel afwezig.
Volledigheidshalve is ten behoeve van het initiatief een quickscan flora en fauna onderzoek uitgevoerd door Ijzerman Advies. Hierin wort het volgende geadviseerd:
- Vrijgestelde soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Hiervoor hoeft in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing meer te worden aangevraagd. Het voorkomen van deze soorten wordt door de geplande ontwikkelingen niet in gevaar gebracht. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van de meest verstorende werkzaamheden in de maanden september en oktober.
- Voor overige beschermde soorten is nader onderzoek niet noodzakelijk door het ontbreken van geschikte biotopen en vaste verblijfslocaties. Van gebouwbewonende soorten zoals huismussen, gierzwaluwen, uilen of vleermuizen zijn geen nest- of verblijfslocaties op de planlocatie aangetroffen. Er worden geen vaste nest- of verblijfslocaties aangetast. Ook nader onderzoek hiernaar is niet relevant.
- Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kap- of sloopwerkzaamheden tussen half juli en half maart (buiten het broedseizoen) te verrichten. Het verstoren van broedende vogels is verboden. Voor het verstoren van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. In het broedseizoen kan ook gesloopt worden, alleen dient het dan onder begeleiding van een ter zake kundige te worden uitgevoerd.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er ten aanzien van het initiatief geen omgevingsvergunning voor de bescherming van soorten in het kader van de Wet natuurbescherming benodigd is. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Bescherming van houtopstanden
De bescherming van houtopstanden vloeit voort uit de Boswet. Voorwaarden zijn gericht op de instandhouding van het bosareaal. Bij houtopstanden groter dan 10 are of 20 rijbomen en gelegen buiten de bebouwde kom geldt een meldplicht, herplantplicht en mogelijke oplegging van een kapverbod. Binnen het plangebied is hier geen sprake van.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op grond van de Wet natuurbescherming geen omgevingsvergunning in het kader van de bescherming van houtopstanden noodzakelijk is.
4.4 Bodemkwaliteit
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen dient de aanwezige bodemkwaliteit te passen bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren. Indien de bodemkwaliteit (humane) risico's met zich mee brengt of er sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging kan de ontwikkeling voor bepaalde nieuwe functies geen doorgang vinden tot de risico's zijn beheerst of weggenomen door sanering.
Een historisch en verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dient te worden uitgevoerd wanneer de bestemming en/of gebruik wordt gewijzigd én wanneer een gebouw of gebruik wordt gerealiseerd waarin mensen 2 uur of langer gaan verblijven. De bestaande bedrijfswoning aan de Mortel 29 te Roggel wordt met de beoogde ontwikkeling in gebruik genomen als burgerwoning. Hiermee verandert het feitelijk gebruik als woning niet. Ten aanzien van het aspect bodem betreft de wijziging van het agrarisch bedrijf naar wonen echter een planologische wijziging naar een gevoeligere functie. Er is derhalve binnen het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd door Lankelma Geotechniek Zuid B.V..
Middels het bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. Op basis van de bevindingen uit het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied. Er zijn derhalve geen aanvullende procedures noodzakelijk. Wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit gaat voeren, dient men wel rekening te houden met de volgende zaken:
- wanneer men grond van de locatie wil afvoeren dient men rekening te houden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (lees partijkeuring). Op basis van dit onderzoek is de bovengrond indicatief als zijnde klasse Industrie bestempeld. De ondergrond is indicatief bestempeld als klasse AW2000;
- het verlenen van een omgevingsvergunning is ter competentie aan het bevoegd gezag.
Op basis van de bevindingen uit het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse. Het volledige onderzoeksrapport als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
4.5 Spuitvrije Zone
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen.
Met het initiatief wordt de bestaande bedrijfswoning aan de Mortel 29 te Roggel in gebruik genomen als burgerwoning. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in de vorm van de loods, de kas en het waterbassin wordt gesaneerd, waardoor de woning direct aansluitend aan agrarische cultuurgrond komt te liggen. Dit betekent dat er direct aansluitend aan de woonbestemming akkerbouwgewassen, waaronder boom- en fruitgaarden, geteeld kunnen worden. Om drift ter plaatse van de beoogde burgerwoning te voorkomen wordt een spuitvrije zone van 50 meter vanaf de woonbestemming op de verbeelding vastgelegd.
4.6 Cultuurhistorie, Aardkunde En Archeologie
Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet moet onderzocht worden of er sprake is van aantasting van archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
4.6.1 Cultuurhistorie en aardkunde
Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gebouwen aanwezig die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg heeft het plangebied op de deelkaart Cultuurhistorische elementen geen bijzondere aanduiding. Op de deelkaart Cultuurlandschap ligt het plangebied binnen de aanduiding 'bouwland', zie afbeelding 8. Het initiatief veroorzaakt dus geen veranderingen en/of verstoringen in of aan de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied en de directe omgeving daarvan.
Afbeelding 8: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart provincie Limburg, deelkaart Cultuurlandschap
4.6.2 Archeologie
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). ). Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Conform het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' hebben de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' toegewezen gekregen. Deze gronden zijn dan ook mede bestemd voor behoud en bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden. Binnen deze dubbelbestemming wordt een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
Deze voorwaarde is van toepassing indien de verstoring dieper is dan 40 cm onder het maaiveld én de oppervlakte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m².
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuwe bebouwing opgericht, uitsluitend gesloopt. De gronden rondom en ter plaatse van deze te slopen bebouwing zijn reeds verstoord door het bouwrijp maken en het doen van afgravingen ten behoeve van de funderingen. Hierdoor is de kans op aanwezigheid van archeologische informatie nihil.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden voor de dubbelbestemming t.b.v. de potentieel aanwezige archeologische waarden. Eventueel aanwezige archeologische informatie zal niet onevenredig worden aangetast. Een nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Ter bescherming van de potentieel aanwezige archeologische informatie wordt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' overgenomen in dit wijzigingsplan.
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- Het al in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- Aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, geluid, luchtkwaliteit en veiligheid) en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situatie van de gevel van een gevoelige functie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn over het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Met het initiatief wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt. Het gebruik van een woning als bedrijfswoning of burgerwoning is in het kader van de VNG-handreiking beide als gevoelig aan te merken. Het object wordt in het kader van de relevante milieuaspecten geur, fijnstof, geluid en gevaar in de bestaande situatie al beschermd. Dit verandert met het initiatief niet. Er wordt derhalve aangenomen dat de bestaande afstand tussen de woning en bedrijven in de omgeving aanvaardbaar wordt geacht.
Het dichtstbijzijnde bedrijf ten opzichte van de bestaande woning is direct grenzend aan de noordzijde van de locatie gelegen, aan de Mortel 27. Het bedrijf betreft een boomkwekerij, die daarnaast gericht is op de teelt van bosbessen en asperges. Voor een akkerbouw en fruitteelt bedrijf geldt op grond van de VNG-handreiking een richtafstand van 30 meter vanwege het aspect geluid (milieucategorie 2). Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 10 meter.
De kortste afstand tussen de bestaande woning en de bedrijfsbestemming is 21 meter. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand voor wat betreft de aspecten geur, fijnstof en gevaar. Zoals gezegd is het bedrijf in de bestaande situatie ook geluidzoneringsplichtig ten opzichte van omliggende woningen, waaronder de woning aan de Mortel 29. Er wordt derhalve aangenomen dat de relevante geluidsbronnen van het bedrijf op een grotere afstand dan 30 meter van de woning gesitueerd zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning te kunnen garanderen. Tevens is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd, uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van en goed woon- en leefklimaat voor het aspect geluid. Het akoestisch rapport is als Bijlage 3 toegevoegd. De bestaande afstand tussen de woning en het bedrijf wordt met het initiatief niet verkleind. Daarnaast verbeteren de lokale omstandigheden omdat het eigen bedrijf gesaneerd wordt. Hierdoor zal het woon- en leefklimaat alleen maar verbeteren.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd moeten omliggende bedrijven ook al aan de bestaande afstand toetsen, waardoor het initiatief de ontwikkelingsmogelijkheden van reeds bestaande bedrijven niet onevenredig zal belemmeren.
4.8 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
- a. Wordt er een onevenredige inbreuk gemaakt op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabij gelegen veehouderijen?
- b. Is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuw geurgevoelig object opgericht. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij is en blijft de woning een geurgevoelig object. De locatie is namelijk geen veehouderijlocatie of locatie die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Hierdoor is het object in de bestaande situatie al beschermt voor wat betreft de aspecten geur. De bestaande afstand tussen de woning en veehouderijen in de omgeving wordt met het initiatief niet verkleind. Daarom zal de gebruikswijziging met zekerheid geen onevenredige belemmering vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen veehouderijen. De toetsingsafstand voor die veehouderijen verandert immers niet.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat er ter plaatse van de woning sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur. Om dit te kunnen beoordelen wordt aangesloten bij de richtafstanden die in de VNG-handreiking zijn gesteld voor het aspect geur afkomstig van veehouderijen. Deze bedraagt maximaal 200 meter, voor varkens- en pluimveehouderijen. Blijkens Web-BVB zijn er binnen een afstand van 200 meter van de woning geen veehouderijen gelegen. Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van veehouderijen in de omgeving voor wat betreft het aspect geur.
Om het woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geur ter plaatse van het plangebied nader te beschouwen is de 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017' van de gemeente Leudal geraadpleegd. De gemeente Leudal heeft voor de vaststelling van deze geurverordening een gebiedsvisie op laten stellen waarin op gebiedsniveau is gezocht naar passende geurnormen voor de (voorgrond) geurbelasting van de veehouderijen en de daarmee samenhangende achtergrondbelasting van alle veehouderijen gezamenlijk (cumulatief). Hieruit blijkt dat ter plaatse van de kernen sprake is van een zeer goed tot redelijk goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur. Ter plaatse van de kernrandzone is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur. Om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat in de kernen en de kernrandzones verslechterd als gevolg van uitbreiding van bedrijven buiten die zones zijn in de verordening scherpe geurnormen vastgesteld. Uit afbeelding 9 blijkt dat het plangebied is gelegen in de kern 'Roggel'. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse zeer goed tot redelijk goed is en dat in de toekomst, door de normen in de geurverordening van de gemeente Leudal, ook zal blijven.
Afbeelding 9: Uitsnede kaart kern Roggel 'Verordening geurhinder en veehouderij 2017'
Ten aanzien van het aspect geur zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beeld te worden gebracht. Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). In de Wet luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen in het de buitenlucht. Met name de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) worden beleidsmatig relevant geacht. Er dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat ten aanzien van deze stoffen ter plaatse aanvaardbaar is en als gevolg van de beoogde ontwikkeling in de omgeving aanvaardbaar blijft.
4.9.1 Niet in betekende mate
Indien ontwikkelingen binnen het plangebied gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet aandacht worden besteed aan de gevolgen voor de milieukwaliteitseisen. Onderzoek moet worden verricht naar de gevolgen voor de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer genoemde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht. Volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 moeten de concentraties worden bepaald vanaf de grens van het terrein van de inrichting. Dit onderzoek kan echter achterwege blijven indien de nieuwe bestemming betrekking heeft op één of meer categorieën van gevallen als genoemd in de Regeling niet in betekende mate bijdragen. In die gevallen wordt aangenomen dat de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3% grens van de jaargemiddelde concentratie niet overschrijdt.
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een plan niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Voor de volgende categorieën in de Regeling NIBM kan getoetst worden aan of een plan NIBM bijdraagt:
- Categorie woningbouwlocaties;
- Categorie kantoorlocaties;
- Combinatie van woningbouw en kantoren;
- Categorie inrichtingen.
In dit geval is er sprake van de sanering van een glastuinbouwbedrijf en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning. Het initiatief heeft een afname in fijnstofemissie tot gevolg doordat de stookinstallatie van de kas verdwijnt en er geen verkeersbewegingen meer van en naar het bedrijf plaatsvinden. De beoogde ontwikkeling heeft dus een positief effect op de luchtkwaliteit in de omgeving.
4.9.2 Woon- en leefklimaat
Op grond van de Wet zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere fijnstof (PM10). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt 40 ìg/m3.
Vanaf 1 januari 2015 geldt een grenswaarde voor PM2,5 waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25 ìg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Voor de kortdurende blootstelling van de mens aan piekconcentraties van NO2 geldt een grenswaarde van 200 ìg/m3 voor het uurgemiddelde van NO2.
Het RIVM heeft Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van Nederland waarop de achtergrondconcentratie van fijnstof PM10, PM2,5 en NO2 ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat geraadpleegd kan worden. De jaargemiddelde fijnstofconcentratie binnen het plangebied is conform de GCN-kaart voor fijnstof PM10 17,14 ìg/m3, voor PM2,5 10,56 ìg/m3 en voor NO2 13,62 ìg/m3, zie afbeelding 10.
Afbeelding 10: Uitsnede GCN-kaart fijnstof PM10, PM2,5 en NO2
Ten aanzien van de luchtkwaliteit zijn er dus geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen. In de Wgh is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting dient te worden onderzocht binnen de zones behorende bij verkeersbewegingen, spoorwegen en industrieterreinen.
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen nieuw geluidsgevoelig object opgericht. De Wgh maakt namelijk geen onderscheid tussen een bedrijfswoning en een reguliere woning. Voor de volledigheid is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Met dit akoestisch onderzoek is het woon-en leefklimaat van de woning aan de Mortel 29 getoetst als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf aan de Mortel 27 te Roggel. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Mortel 29. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.
4.11 Verkeer En Parkeren
Er dient binnen het plangebied een adequate afwikkeling van vervoersbewegingen verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor.
De beoogde ontwikkeling heeft een positieve invloed op de verkeerskundige situatie in de omgeving, omdat het glastuinbouwbedrijf wordt gesaneerd. Verkeerbewegingen ten behoeve van deze bedrijfsactiviteit komt dus te vervallen. Zoals reeds uiteen is gezet in paragraaf 4.3.2 komt dit neer op een afname van 158,6 verkeersbewegingen per dag. Het veranderende gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning resulteert niet in een toename in het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie. De ontsluitingsroutes van het plangebied beschikken dus over voldoende capaciteit om verkeersbewegingen van en naar de locatie af te wikkelen.
Er dient tevens voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid. Voor wat betreft de parkeernormen wordt aangesloten bij CROW notitie 'Toekomstbestendig parkeren' (editie 2018). Hierin zijn voor uiteenlopende functies parkeernormen opgenomen. Voor een vrijstaande koopwoning in de 'rest bebouwde kom' geldt een parkeernorm van 1,9-2,7 per wooneenheid. Binnen de toekomstige woonbestemming is voldoende ruimte beschikbaar om drie auto's te parkeren.
Het initiatief vormt dus geen belemmering voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren.
4.12 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of binnen een risicogebied van een transportroute.
4.12.1 Regelgeving
De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd, voor Mortel 29 kunnen zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.
Plaatsgebonden risico (PR) Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongeval scenario's. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd. Groepsrisico (GR) Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde, hiervoor zijn geen vaste contouren beschikbaar. Invloedsgebied Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. |
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
4.12.2 Toetsing aan beleid
In deze paragraaf wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse van het plangebied.
Inrichtingen
Uit de risicokaart, zie afbeelding 11, blijkt dat er geen risicovolle inrichting zijn gelegen binnen ruim een kilometer van het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op grond van het Bevi geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.
Transportroutes
In de omgeving van het plangebied is van niet-leiding gebonden transport van gevaarlijke stoffen over water of spoor geen sprake. Transport van gevaarlijke stoffen over de weg dient plaats te vinden via hoofdwegen. De dichtstbijzijnde transportroute waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt betreft de N279, welke is gelegen op een afstand van circa één kilometer van het plangebied. Vanwege deze ruime afstand zal beïnvloeding ter plaatse van het plangebied normaliter niet plaatsvinden.
(Buis)leidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed zijn op het initiatief.
Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied blauw omcirkeld)
Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.
4.13 Technische Infrastructuur
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden (zoals te zien op de risicokaart in afbeelding 11). Er zijn tevens geen hoogspanningsleidingen gesitueerd in de omgeving van het plangebied. Voordat er gesloopt wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en leidingen van het plangebied in beeld te brengen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit wijzigingsplan.
5.1 Juridische Achtergrond
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen betreffende de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Hierbij kan gedacht worden aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling en het monitoren van beleid.
De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Voor wijzigingsplannen, zoals dit plan, is het verplicht de regels van de SVBP te volgen.
5.2 Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:
- Enkelbestemming 'Agrarisch';
- Enkelbestemming 'Wonen';
- Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5';
- Bouwvlak;
- Gebiedsaanduiding 'milieuzone – spuitvrijezone'.
Voor de benaming van de bestemmingen en aanduidingen is aangesloten bij het moederplan bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Voor de gebiedsaanduiding is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'. Voor het overige wordt aangesloten bij het SVBP.
5.3 Toelichting Regels
De regels behorende bij voorliggend wijzigingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
Aangezien de regels van het vigerende bestemmingsplan ongewijzigd blijven gelden voor het plangebied, wordt in de regels behorend bij voorliggend wijzigingsplan verwezen naar de van toepassing zijnde artikelen uit het moederplan. Er zijn uitsluitend wijzigingen opgenomen ten behoeve van de voorwaardelijke sloopverplichting en de gebiedsaanduiding 'milieuzone – spuitvrijezone', welke is overgenomen uit het bestemmingsplan voor het Buitengebied van de gemeente Leudal.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uiteengezet.
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
De voorgestane ontwikkeling aan de Mortel 29 te Roggel betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Dit kan worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarbij de eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden.
6.2.1 Omgevingsdialoog
Voorafgaand aan de formele procedure van het wijzigingsplan heeft initiatiefnemer een zorgvuldige dialoog gevoerd met de omgeving. Alle direct omwonenden zijn hierbij betrokken. Er zijn hieruit geen bezwaren naar voren gekomen ten aanzien van het initiatief. Een verslag van de dialoog is overlegd aan de gemeente. In verband met de privacywet wordt het verslag niet opgenomen in het bestemmingsplan.
6.2.2 Zienswijzen en beroep
De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan vindt plaats volgens artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het ontwerp gedurende een wettelijke termijn van 6 weken ter inzage wordt gelegd. Binnen deze termijn heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken. Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 4 maart 2021 tot en met 14 april 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen, het betreft een ongewijzigde vaststelling.
Binnen 8 weken nadat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage heeft gelegen, moet de gemeente beslissen over de vaststelling van het wijzigingsplan. Hierbij worden eventuele zienswijzen in acht genomen. Na vaststelling wordt het wijzigingsplan wederom zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
Gezien een ieder de mogelijkheid heeft om te reageren op het wijzigingsplan middels het kenbaar maken van zienswijzen, wordt na afloop van de hierboven beschreven procedure het plan als maatschappelijk uitvoerbaar beschouwd.
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 1 Quickscan flora en fauna
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek