KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging Plangebied
1.4 Leeswijzer
2 Huidige Situatie En Planvoornemen
2.1 Huidige Situatie
2.2 Beoogde Ontwikkeling
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
4 Onderzoek Aspecten
4.1 Milieuaspecten
4.2 Overige Planologische Aspecte
4.3 Duurzaamheid
5 Juridische Planopzet
5.1 Toelichting
5.2 Regels
5.3 Verbeelding
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Omgevingsdialoog
7 Procedure
7.1 Algemeen
7.2 Vooroverleg
7.3 Zienswijzen

Boerderijweg 11, Heibloem

Wijzigingsplan - gemeente Leudal

Vastgesteld op 11-07-2023 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

De begrippen van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (begrippen), met dien verstande dat de volgende begrippen als volgt zijn gedefinieerd:

1.1 plan:

Het wijzigingsplan 'Boerderijweg 11, Heibloem' met identificatienummer NL.IMRO.1640.WP22HbBoerderijw11-VG01 van de gemeente Leudal.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduiding grens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.6 achtergevel:

de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.7 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
  1. indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  2. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  3. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
  4. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
  5. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.

1.9 agrarisch hulpgebouw:

een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast:

een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.

1.14 bedrijf aan huis:

het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
  • erotisch getinte bedrijvigheid
  • detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.17 bedrijfswoning:

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.18 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.

1.19 beroep aan huis:

een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, is niet toegestaan.

1.20 bestaand:

  1. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
  3. bestaande stikstofemissie: de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
    • een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in bijlage 7 bij deze regels; dan wel:
    • een onherroepelijk omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bijlage 7 bij deze regels;
    • indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als hiervoor bedoeld, is de bestaande stikstofemissie de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen in de fiscale jaarrekening en rekening houdend met de op dat tijdstip feitelijke aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofemissie.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 containerveld:

een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdekking van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.31 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.

1.32 extensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land.

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):

hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.

1.35 gevoelig object:

object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.

1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.

1.37 hoeksituatie:

een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een openbare weg, voet- en/of fietspad of twee kruisende wegen.

1.38 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw.

1.39 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder andere gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, vleesstieren, (vlees)geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan.

1.40 kamerbewoning:

een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.

1.41 kwaliteitscommissie:

de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.

1.42 nevenactiviteiten:

een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.

1.43 Nota kwaliteit:

de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen in de Nota Kwaliteit, bijgevoegd als bijlage 2 bij deze regels.

1.44 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.45 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde:

werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.

1.46 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 paardenbak:

een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak al da niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.

1.48 recreatiewoonverblijf:

een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.

1.49 schuilgelegenheid:

een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen.

1.50 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.

1.51 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.

1.52 trekkershutten

een hut met slaapgelegenheden en eventuele andere voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist en die dienst doet als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.53 verbeelding

de verbeelding van het wijzigingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met NL.IMRO.1640.WP22HbBoerderijw11-VG01.

1.54 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, niet zijnde een hobbymatig agrarisch bedrijf, waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.

1.55 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.56 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
  1. indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  2. indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
  3. indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
  4. indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten


Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.

2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
  4. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  5. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  6. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
  7. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  8. ter waarborging van de externe veiligheid;
  9. ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in de Nota Kwaliteit, bijgevoegd als bijlage 2 bij deze regels, in acht genomen. Indien sprake is van ‘POL belangen’ winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12 lid 3.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de bestemming 'Waarde – Archeologie 5’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan gronden de bestemming 'Waarde – Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen

6.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

6.3 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

7.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 milieuzone – boringsvrije zone

8.2 overige zone – openheid

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Verleende omgevingsvergunning

Een verleende omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolgde deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereis, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

9.2 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
  1. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Verkoopstandplaats

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.

9.4 Duurzaamheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor de realisatie van kleinschalige wind/ en grootschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:
  1. de hoogte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 4 meter bedraagt;
  2. de oppervlakte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 25 m² bedraagt;
  3. de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
  4. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  5. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.

9.5 Servicepunten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
  1. voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
  2. sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
  3. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
  4. er geen milieu-hygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
  5. de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
  6. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.

9.6 Antenne-installaties

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
  1. antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
    1. een monument;
    2. aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
    3. aantasting van het woonklimaat.
  2. vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
    1. de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
    2. de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
    3. geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
    4. zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
      • site sharing;
      • plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
      • enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
    5. bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
      • in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
      • indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
      • indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
      • indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.

9.7 Erfafscheiding

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
  1. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
  3. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
  5. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  6. advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.

9.8 Kortlopende evenementen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
  1. een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
  2. er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
  3. er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
  4. een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.

10.2 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, onder de voorwaarden dat:
  1. de te splitsen woning een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
  2. de woningsplitsing vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
  3. de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
  4. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig artikel 7 lid 2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
  5. de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
  6. sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
  7. aangetoond wordt dat na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
  8. na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval burgemeester en wethouders splitsing tot meerdere woningen kunnen toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
  9. na splitsing elke woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 900 m³;
  10. na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
  11. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven;
  12. aangetoond wordt dat na splitsing geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  13. de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.

10.3 Nota Kwaliteit

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als bijlage 2 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Natura 2000 (coördinatiebepaling)

Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekeningen houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000- gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als bijlage 6 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.

12.2 Verbetering omgevingskwaliteit

Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
  1. er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
  2. indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.

12.3 Verhouding tussen bestemmingen

  1. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering';
    2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Retentiegebied';
    3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
    4. in de vierde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed'.
    5. in de vijfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen";
    6. in de zesde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 1';
    7. in de zevende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 2';
    8. in de achtste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 3';
    9. in de negende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4';
    10. in de tiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 5';
    11. in de elfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 6';
    12. in de twaalfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 7';
    13. in de dertiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof';
    14. in de veertiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
    15. in de vijftiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool';
    16. in de zestiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Water';
    17. in de zeventiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ van de gemeente Leudal.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer (Hannen Agri B.V.) exploiteert op de locatie Boerderijweg 11 (6089 NW) te Heibloem een
gemengd bedrijf. Op de locatie is een pluimvee- en varkenshouderij aanwezig. De percelen waarop het bedrijf
gevestigd is zijn kadastraal bekend als gemeente Leudal, sectie H, nummers 49, 50, 53, 1299 en 1300.

Initiatiefnemers willen een tweetal stallen verlengen en met deze ontwikkeling een stap zetten in de continuïteit
van het bedrijf.

Op de locatie Boerderijweg 11 worden momenteel zeugen, inclusief bijbehorende speenbiggen en
vleeskuikens gehuisvest. Tevens wordt er een akkerbouwtak geëxploiteerd. Naast deze locatie zijn een locatie
in Neer en Kessel onderdeel van het bedrijf. Op die locaties zijn vleesvarkens aanwezig en het bedrijf kan
daarmee alle biggen die op het bedrijf in Heibloem worden geboren volledig zelf laten groeien tot de
slachtleeftijd.

Doordat er steeds meer biggen per zeug geboren worden, en de biggen langer bij de zeug blijven voordat
deze worden gespeend, zijn er meer kraamhokken voor de kraamzeugen nodig en tevens meer
biggenplaatsen voor de biggen. Dit gebrek aan ruimte wordt verder versterkt door de wens om de biggen meer
ruimte geven, wat een positieve bijdrage levert aan het verbeteren van het dierenwelzijn. Inmiddels is de
noodzaak dermate groot dat een plan is gemaakt om dit op te lossen. Een passende oplossing is gevonden
door de bestaande zeugenstal te verlengen met 4 afdelingen. Ook de biggenstal zal met 4 afdelingen verlengt
worden. Hierdoor kunnen de biggen langer bij de zeug blijven in de kraamstal en hebben de gespeende biggen
meer bewegingsruimte na het spenen. Het meest logische is om de bestaande kraamstal en de bestaande
biggenstal te verlengen. De looplijnen op het bedrijf blijven dan intact en de bestaande installaties kunnen dan
zoveel mogelijk worden ingezet ten behoeve van de nieuwe afdelingen. De bestaande luchtwasser van de
kraamstal wordt verplaatst in noordwestelijke richting en wordt net zoals in de bestaande situatie tegen de
kopgevel van de kraamstal geplaatst.

Vanwege deelname aan een houderij-concept van traag groeiende vleeskuikens worden er in de nieuwe
bedrijfssituatie minder vleeskuikens gehouden in de bestaande stallen.

De emissie van ammoniak en fijnstof zal in de nieuwe situatie afnemen en de emissie van geur neemt mogelijk
licht toe. De milieueffecten van de groei van het aantal varkens zal grotendeels worden gecompenseerd door
een afname van het aantal vleeskuikens op het bedrijf. Het bedrijf voldoet ook in de nieuwe situatie ruim aan
de geldende geur- en fijnstofnormen. Desalniettemin zal er in onderhavig plan ingegaan worden op het
milieuaspect ‘geur’.

De uitbreiding van beide stallen is vanwege de vorm en omvang van het vigerende bouwvlak niet mogelijk.
Om bovenstaande te kunnen realiseren is een vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk. Voor de
beoogde ontwikkeling wordt er aan de zuidoostzijde van het bouwvlak een gedeelte ‘verplaatst’ naar de
westzijde, richting het kadastrale perceel met nummer 53.

1.2 Doel

De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan
Buitengebied Leudal 2016’ vastgesteld d.d. 4 september 2019. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch
mogelijk te maken is dan ook een wijziging van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Hiertoe is het
voorliggende wijzigingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ opgesteld.

1.3 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Leudal ten oosten van het woondorp
Heibloem. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een agrarisch gebied met diverse agrarische
functies.

In de navolgende figuur wordt de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding
Figuur 1 Ligging plangebied (www.pdok.nl: Open Topo Achtergrondkaart)

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ bestaat uit regels, verbeelding en een toelichting.
De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Op
onderhavig wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal
2016’ onherroepelijk 4 september 2019 van overeenkomstige toepassing.

De toelichting maakt geen onderdeel uit van het wijzigingsplan en heeft daarmee ook geen bindende werking.
De toelichting is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave
van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals aan dit
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie
van het wijzigingsplan.

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen. De
daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk
maakt. In hoofdstuk 3 wordt beschreven dat de ontwikkeling passend is binnen de geldende beleidskaders
volgens het rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk wordt met name ook gemotiveerd dat
voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 4.8.3. van het bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan
Buitengebied Leudal 2016’. Hoofdstuk 4 gaat in de op onderzoek aspecten en toont aan dat er sprake is van
een goede ruimtelijke ordening en duurzame ontwikkeling. De juridische toelichting op de planopzet komt in
hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tenslotte bevat
hoofdstuk 7 die procedure van het plan.

2 Huidige Situatie En Planvoornemen

2.1 Huidige Situatie

Op de locatie Boerderijweg 11 te Heibloem wordt door initiatiefnemer een vleeskuiken- en varkenshouderij
geëxploiteerd. Op de locatie bevindt zich één bedrijfswoning welke door de eigenaren wordt bewoond. Verder
bevinden zich binnen het bouwvlak van ca 2,3 hectare vier varkensstallen, twee vleeskuikenstallen en een
loods voor stalling landbouwmachines. In de stallen worden gespeende biggen en kraamzeugen gehouden.
In de pluimveestallen worden vleeskuikens gehuisvest. Op de onderstaande luchtfoto is de huidige situatie te
zien.
afbeelding
Figuur 2 Huidige situatie (www.cyclomedia.nl)
Geldende vergunning
Het bedrijf heeft een vergunning voor het houden van in totaal 1.119 zeugen, 3.074 speenbiggen, 2 dekberen,
37.000 vleeskuikens en 100 schapen. De zeugen zijn als volgt in de stallen vergund. Stal B: 160 guste- en
dragende zeugen, stal BC: 28 guste- en dragende zeugen, stal L: 371 guste- en dragende zeugen alsook 200
kraamzeugen. In stal BC: 2 dekberen. In stal D: 1.274 speenbiggen, in stal E: 360 speenbiggen, in stal J: 480
speenbiggen en in stal K: 960 speenbiggen. De vleeskuikens worden gehuisvest in stallen G: 12.000 en F:
25.000. In stal H: 100 schapen. De vergunning is verleend op 9 juli 2013.

In de navolgende tabel worden de systemen waarin de dieren gehuisvest zijn met de daarbij behorende
emissies van de vergunde situatie weergegeven.
Tabel 1 Vergunde situatie
afbeelding

2.2 Beoogde Ontwikkeling

Om een stap te zetten richting continuering van het bedrijf en om een positieve bijdrage te leveren aan het
dierenwelzijn, is de uitbreiding van de stallen aan de noordwestzijde van het perceel noodzakelijk.
afbeelding
Figuur 3 Schematische weergave van de gewenste uitbreiding van de stallen

2.2.1 Bouwvlak

De uitbreiding van deze stallen is vanwege de vorm van het huidige bouwvlak niet mogelijk. Derhalve bestaat
de wens om het bouwvlak van vorm te laten veranderen, door aan de zuidoostelijke kant een gedeelte te
‘verplaatsen’ naar de noordwestelijke zijde. De oppervlakte van het huidige bouwvlak betreft 23.800 m2 (2,3
ha). Het beoogde bouwvlak heeft een oppervlakte van 23.011 m2 . Dit is een verkleining van ca. 790 m2 ten
opzichte van de huidige situatie. Op de navolgende afbeeldingen wordt het huidige en het beoogde bouwvlak
weergegeven.
afbeelding
Figuur 4 Luchtfoto met het huidige bouwvlak Figuur 5 Luchtfoto met het beoogde bouwvlak

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Op grond van de structuurvisie Leudal 2010 (vastgesteld op 2 februari 2010) dienen ruimtelijke ontwikkelingen
in het buitengebied en in de kernen gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering in (bij voorkeur) directe
omgeving. Ruimtelijke ontwikkelingen worden niet toegestaan zolang niet verzekerd is dat het optredende
kwaliteitsverlies wordt gecompenseerd. Het landschappelijke inpassingsplan is bijgevoegd als bijlage 1.

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Onderhavig plan betreft een wijzigingsplan dat uitgevoerd wordt op grond van artikel 4.8.3 uit het
bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’. De afwegingen inzake het rijksbeleid
zijn reeds gemaakt ten tijde van het opstellen van dit moederplan. Het rijksbeleid wordt derhalve hier niet
opnieuw afgewogen.

3.2 Provinciaal Beleid

De beoogde bestemmingswijziging dient te worden getoetst aan het provinciaal beleid. Hiernavolgend komen
de Omgevingsvisie Limburg, Omgevingsverordening Limburg, de Ladder voor duurzame verstedelijking en
het Limburgs Kwaliteitsmenu aan de orde.

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld;
deze visie is op 25 oktober 2021 in werking getreden.

De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg
(POL2014) en is een strategische visie voor de lange termijn (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De
visie gaat naast de fysieke leefomgeving ook in op onderwerpen als gezondheid, veiligheid, economie en
sociale aspecten. En dat in onderlinge samenhang.

De Omgevingsvisie is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. Als het nodig
is voor de uitwerking van de onderdelen van het beleid om bindende regels te stellen dan gebeurt dat via de
omgevingsverordening. De vaststelling van de (nieuwe) omgevingsverordening zal naar verwachting
binnenkort gebeuren en in werking treden op het moment van inwerkingtreding van de omgevingswet. Tot die
tijd geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Hoewel de visie gaat over de periode 2030-2050 is de ‘Omgevingsvisie Limburg’ geen blauwdruk voor de
toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kan de provincie nog keuzes maken. Daarbij kiest de provincie Limburg
voor maatwerk en wordt rekening gehouden met karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging
van belangen op lokale schaal. Als er afwegingen gemaakt moeten worden, dan gebeurt dat op basis van de
onderstaande Limburgse principes: '
  1. Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  2. Kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  3. Meer stad, meer land;
  4. Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengrond én ondergronds;
Naast deze inhoudelijke principes hanteert de provincie ook een aantal procesmatige uitgangspunten.

Land- en tuinbouw worden in de visie apart benoemd. Het provinciaal belang wordt als volgt benoemd:
Een gunstig ondernemersklimaat voor de agrofoodsector;
Een betekenisvolle transitie in de agrofoodsector: een overgang naar een meer duurzame, circulaire,
vraaggerichte productie, die in balans is met, en bijdraagt aan een gezonde en duurzame leefomgeving;

De Omgevingsvisie benoemt verder de uitdagingen en opgaven waar de land- en tuinbouwsector voor staat.
De provincie wil daar vooral een faciliterende rol innemen. Voor de uitvoering stellen de provincie een aantal
instrumenten ter beschikking. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen deze instrumenten verder
uitgewerkt worden.

Voorliggend plan voorziet in vormverandering van het bouwvlak om zo een stap te maken richting de
continuering van het bedrijf.

Conclusie POVI
De bestemmingswijziging is noodzakelijk om het agrarisch familiebedrijf voort te zetten (doorontwikkeling). Het
initiatief draagt daarmee op een eigen manier bij aan het in de Omgevingsvisie beschreven provinciaal belang.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De omgevingsverordening is vastgesteld op 12 december 2014. Nadien zijn er nog een aantal
wijzigingsverordeningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie van de omgevingsverordening
dateert van 22 november 2019.

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale milieubeschermingsgebieden,
waartoe op grond van de OvL2014 specifieke regelgeving geldt.

In de OvL2014 is het plangebied aangewezen als ‘landelijk gebied – buitengebied’ en ‘Regio Midden-Limburg’
(kaart 2). Binnen het plangebied liggen geen milieubeschermingsgebieden.

Conclusie OvL2014
De bestemmingswijziging is niet in strijd met de beleidslijnen zoals opgenomen in de Omgevingsverordening
Limburg 2014.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’, zoals deze inwerking is getreden op 1 juli 2017, is
opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt: ‘De toelichting bij een
bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de
behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het
bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien’. De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie in de
Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1 verankerd. Aanvullend op deze ladder
heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en
beeldbepalende gebouwen dient te worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een
stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling
een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of
andere stedelijke voorzieningen’.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking
Conform de definitie betreft de beoogde bestemmingswijziging (vormverandering van bouwvlak ten behoeve
van uitbreiding van twee varkensstallen) geen stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor
duurzame verstedelijking in dan ook niet noodzakelijk.

3.2.4 Limburgs kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’ (waarvan in casu sprake is) is het
Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten
een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten
dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij
toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In zijn algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke
ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van ‘kwaliteitswinst’. Deze
kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijk
inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van
een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) ‘groenfonds’. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu
richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten
ruimtelijke ontwikkelingen.
Het LKM is door de gemeente Leudal verwerkt in haar “Nota Kwaliteit 2013”.

Conclusie Limburgs kwaliteitsmenu
Het LKM is door de gemeente Leudal verwerkt in haar eigen Nota Kwaliteit. Hiermee is het LKM vastgelegd
in het gemeentelijke beleid. Het LKM in relatie tot de bestemmingswijziging is uitgewerkt in paragraaf 3.3.2
“Nota Kwaliteit 2013”.

Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid bestaan er geen belemmeringen
voor de bestemmingswijziging.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Het gemeentelijk beleid is omschreven in de Structuurvisie Leudal, de Nota Kwaliteit 2013 en het vigerende
bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016”.

3.3.1 Structuurvisie Leudal

Op 2 februari 2010 heeft de gemeente Leudal de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Met de structuurvisie wil
de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van de gemeente van
belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren, wil de
gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil
de gemeente waar mogelijk voorkomen. De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke
ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In deze
structuurvisie ligt bewust de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de
diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Hiermee wordt op gemeentelijk niveau invulling gegeven aan het
Limburg Kwaliteitsmenu.

Aan de hand van de structuurvisiekaart kunnen de beleidsuitgangspunten voor een locatie worden bepaald.
Op de structuurvisiekaart zijn diverse gebieden aangegeven. Deze gebieden hebben ieder een eigen
typologie. Onderscheid kan gemaakt worden in de dorpen, de werkgebieden en het buitengebied. Het
plangebied is gelegen tussen de woondorpen Heibloem, Roggel en Egchel/Panningen en het gedeelte van
het buitengebied dat is aangewezen als grootschalige dekzandlandschapszone, zie de navolgende figuur.

De hoofdlijnen van het beleid ten aanzien van deze gebieden zijn als volgt geformuleerd:

Dorpen
Voor de dorpen richt het beleid zich primair op het behouden, beschermen en versterken van de kern
specifieke kwaliteiten en eigenheden en gebruikskwaliteiten van de verschillende kernen, in hun setting van
het omringend landelijk gebied en de daarbij behorende omgevingskwaliteiten.

Buitengebied
Voor het buitengebied richt het beleid zich op het duurzaam behouden van de kernwaarden van de
natuurgebieden en het (cultuur)landschap en het tegelijkertijd versterken van de gebruiks- en
belevingswaarden voor de inwoners van Leudal en voor bezoekers van de gemeente.
afbeelding
Figuur 6 Uitsnede kaart ‘Structuurvisie Leudal’
Op de structuurvisie kaart is het plangebied gelegen in het deelgebied genaamd ‘Grootschalige
dekzandlandschapszone’ wat valt binnen het zogenoemde ‘kleinschalig cultuurlandschap’ in het buitengebied
van het ‘agrarische’ dorp Heibloem. Dit deelgebied kenmerkt zich door de landschappelijke kwaliteit: door de
grootte van de kavels, eenduidig landschappelijk gebruik, openheid en duidelijke begrenzing door beboste
randen en beplante wegen biedt dit deelgebied een hoge mate van landschappelijke kwaliteit. Het is dan ook
van belang deze openheid te beschermen, met name in het westelijke en oostelijke deel.

De gemeente Leudal is als parel in het groen gelegen in een afwisselend en dynamisch buitengebied. Het
buitengebied wordt gekenmerkt door kleinschaligheid met grote natuurlijke kwaliteiten zoals het Leudal en de
Maas. Daarnaast is ook de moderne grootschalige landbouw in bepaalde gebieden vertegenwoordigd.

De agrarische sector is voor de gemeente Leudal van groot belang. In een deel van de gemeente, gelegen in
een schil van zuidwesten naar noorden, is de moderne meer grootschalige landbouw sterk aanwezig. Hier kan
in beperkte mate, na een ruimtelijke afweging, ook ruimte geboden worden voor groei, waarbij maatwerk
voorop staat. Veel woondorpen zijn binnen deze zone gelegen.

Conclusie Structuurvisie Leudal
In het plangebied kan ten behoeve van de veehouderijtak na een ruimtelijke afweging de ruimte geboden
worden voor groei. Een belangrijk kenmerk van de omgeving waarin het plangebied zich bevindt, is de
openheid. Door het bouwvlak van vorm te veranderen, worden de bouwmogelijkheden op de gewenste plek
mogelijk gemaakt en op een ander gedeelte van het perceel ingeperkt, waardoor de openheid per saldo niet
zal worden aangetast door deze ontwikkeling. Hierdoor past de bestemmingswijziging in de Structuurvisie
Leudal.

3.3.2 Nota Kwaliteit 2013

In de structuurvisie Leudal 2010 (vastgesteld op 2 februari 2010) is opgenomen dat bepaalde ruimtelijke
ontwikkelingen in het buitengebied alleen mogelijk zijn wanneer deze een bijdrage leveren aan
kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Zo wordt het optredende verlies aan omgevingskwaliteit
gecompenseerd. De voorwaarden waaronder deze kwaliteitsverbetering moet plaatsvinden zijn uitgewerkt in
de Nota Kwaliteit (vastgesteld door de gemeenteraad op 3 september 2013).

In de Nota Kwaliteit staat opgenomen dat het kwaliteitsmenu van de provincie geldt als een minimumvereiste.
Hiernavolgend wordt derhalve ingegaan op de module “Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding’ uit het
Limburgs Kwaliteitsmenu 2012”.
Limburgs Kwaliteitsmenu 2012
De wens om te groeien kan op gespannen voet staan met de wens om de kwaliteit van het bestaande
landschap te behouden. Met name grootschalige bedrijven kunnen een inbreuk in het landschap vormen. Om
zowel de ontwikkeling van landbouwbedrijven te blijven faciliteren alsook de kwaliteit van het landschap te
verbeteren worden landschappelijke maatregelen en eventueel verdergaande kwaliteit verbeterende
maatregelen gevraagd van agrarische bedrijven die willen uitbreiden of die zich nieuw willen vestigen.

De module “Agrarische nieuwvestiging en uitbreiding” is van toepassing op agrarische bedrijven, agrarische
hulp- en nevenbedrijven, boomkwekerijen, paardenhouderijen en hoveniersbedrijven e.d. Specifiek voor
glastuinbouwbedrijven geldt aanvullend de module uitbreiding glastuinbouw.

Nieuwvestiging en uitbreiding van agrarische bedrijven is alleen toegestaan na een ruimtelijke afweging en
onder voorwaarde dat de agrarische bedrijven een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de
omgeving middels inpassing en kwaliteitsverbetering. Bij nieuwvestiging dient de agrariër op basis van een
bedrijfsontwikkelingsplan aan te tonen dat zijn bedrijf, op termijn, volwaardig is. De kwaliteitsverbetering is
maatwerk op basis van aard en omvang van de ontwikkeling en de waarde van de omgeving.

Als basis geldt voor elke ontwikkeling met betrekking tot bouwen, bouwwerken en verharding van agrarische
bedrijven dat:
  1. de ontwikkeling wordt ingepast op basis van een inpassingsplan, dat is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke en ruimtelijke inpassing);
  2. er ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie dit infiltratie of retentie kan zijn.
In de onderstaande gevallen geldt naast de basis ook een aanvullende kwaliteitsverbetering:
  1. nieuwvestiging (inclusief omschakeling) of,
  2. overschrijding van de referentiemaat conform Handreiking RO of,
  3. ontwikkeling in gebieden met méér dan alleen agrarische waarde volgens het bestemmingsplan (landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde).
Indien aanvullende kwaliteit verbeterende maatregelen aan de orde zijn, dient in ieder geval de volledige kavel
te worden ingepast (bij het basispakket hoeft alleen de uitbreiding ingepast te worden). Bij nieuwvestiging zal
er dus naast het basispakket (water) en een volledige inpassing ook altijd een kwaliteitsverbetering in de vorm
van sloop van bebouwing of aanleg van natuur of landschap aan de orde zijn.

Bij landschappelijke inpassing kan gewerkt worden met het landschapskader Noord en Midden Limburg. In de
module landbouw is het in het algemeen wenselijk om de ontwikkelingen en de kwaliteit verbeterende
maatregelen zo veel mogelijk op de ontwikkelingslocatie te koppelen aan de effecten van de
locatieontwikkeling.

Toets
Voor de onderhavige situatie is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld conform het landschapskader
Noord en Midden Limburg. Het inpassingsplan is bijgevoegd als bijlage 1 van de planregels.

De bestemmingswijziging vindt plaats binnen het vigerende bouwvlak. De oppervlakte (maat) van het
bouwvlak neemt niet toe, waardoor er dus geen sprake is van uitbreiding.

Conclusie Structuurvisie en Nota Kwaliteit 2013
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bestemmingswijziging passend is binnen het
gemeentelijke beleid.

3.3.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor onderhavig wijzigingsplan is het bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016”
onherroepelijk vastgesteld op 4 september 2019 van toepassing.

De planlocatie heeft in het bestemmingsplan “Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016” de
enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – 1’ (artikel 4) en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 5”
(artikel 40). Tevens is er een ‘bouwvlak’ aanwezig met daar op de functie aanduiding ‘intensieve veehouderij’.
Verder is op een klein gedeelte van het perceel de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringsvrije zone’ (artikel
51.4).

De beoogde ontwikkeling wordt voorzien ter plaatse van de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’.

In de onderstaande figuur wordt het bouwvlak weergegeven, en zijn de verschillende functieaanduidingen
inzichtelijk gemaakt.
afbeelding
Figuur 7 Uitsnede functie- en gebiedsaanduidingen
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 4.8.3 van het bestemmingsplan ‘Reparatie- en
veegplan Buitengebied Leudal 2016’ het plan wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’
voor uitbreiding en/of vormverandering van het bouwvlak, onder een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden
worden hieronder puntsgewijs benoemd. Cursief is aangegeven op welke wijze het plan voldoet aan deze
voorwaarden.
  1. De uitbreiding of vormverandering ligt niet ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – kernrandzone’.

    Deze aanduiding is niet aanwezig op het desbetreffende perceel waar de vormverandering wenselijk
    is.
  2. De uitbreiding of vormverandering is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone –
    extensiveringsgebied intensieve veehouderij’.

    Deze aanduiding is eveneens niet aanwezig op het desbetreffende perceel waar de
    vormverandering wenselijk is.
  3. De uitbreiding of vormverandering mag er niet toe leiden dat het bouwvlak groter wordt dan 2,5 ha.

    Het gaat hier om een vormverandering, waarbij het aantal m2 niet toe zal nemen. Het huidige
    bouwvlak heeft een oppervlakte van 2,3 ha, en dit zal dus onveranderd blijven.
  4. De uitbreiding of vormverandering is noodzakelijk in verband met bedrijfseconomische dan wel
    andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden en dit wordt aangetoond aan de hand van een
    actueel en onderbouwd bedrijfsontwikkelingsplan.

    De ontwikkeling van dit initiatief brengt de ondernemers een stap dichter tot het continueren van het bedrijf. Er is een bedrijfsontwikkelingsplan toegevoegd voor verdere onderbouwing. Deze is samen met de gecombineerde opgaven bijgevoegd als bijlagen 2, 2a en 2b.
  5. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de omliggende waarden.

    Omliggende waarden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 4 toont aan dat er sprake is van een
    duurzame ontwikkeling.
  6. De (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf horende gronden en bebouwing wordt niet
    belemmerd.

    Het aspect ‘milieuzonering’ is uitgewerkt in paragraaf 4.1.2.
  7. De belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven worden niet onevenredig
    geschaad.

    De bedrijfsvoering zal in deze onveranderd blijven. Voor de omliggende bedrijven veranderd er dus niks. Ook zullen er geen gevoelige objecten gebouwd worden, de belangen van omliggende (agrarische) bedrijven zullen dus niet geschaad worden.
  8. Er is sprake van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig bepaald in artikel 55.4.

    Hoe omgegaan wordt met een verbetering van de omgevingskwaliteit is uitgewerkt in paragraaf 3.3.2.
  9. Landschappelijke inpassing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden.

    Hiermee is rekening gehouden in het landschappelijke inpassingsplan. Deze is bijgevoegd als bijlage 1.
  10. Uit de noodzakelijke (milieu) onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

    De onderzoeks- aspecten (milieu- en overige planologische aspecten) zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4.
    Hoofdstuk 4 toont aan dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een duurzame ontwikkeling.
  11. de effecten op de waterhuishouding zijn in beeld gebracht.

    Het aspect waterhuishouding is uitgewerkt in paragraaf 4.2.4, en ook verwerkt in het landschappelijke inpassingsplan, bijgevoegd als bijlage 1.
  12. Er is geen sprake van een toename van de stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf.

    Het aspect gebiedsbescherming is uitgewerkt in paragraaf 4.2.2.
Conclusie gemeentelijk beleid
Doordat aan alle bovenstaande voorwaarden wordt voldaan kan gebruik worden gemaakt van de
wijzigingsbevoegdheid van artikel 4.8.3. van het bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied
Leudal 2016’.

4 Onderzoek Aspecten

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de milieu- en overige planologische aspecten welke van belang zijn
in het kader van een goede ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.1 worden de milieuaspecten onderzocht en in
paragraaf 4.2 worden de overige planologische aspecten behandeld.

4.1 Milieuaspecten

In de navolgende paragrafen worden de volgende milieuaspecten onderzocht: bodem, milieuzonering, geur,
luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en milieueffectrapportage.

4.1.1 Bodem

Indien sprake van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieu hygiënische kwaliteit
van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Het vooronderzoek is op 21 januari 2022 uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is als volgt: ‘op de
onderzoekslocatie is geen sprake (geweest) van bodembedreigende activiteiten die de bodemkwaliteit
mogelijk hebben beïnvloed.’

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt de hypothese gesteld dat de onderzoekslocatie
onverdacht zijn met betrekking tot bodemverontreiniging en derhalve geen belemmering vormen voor de
verandering van het agrarisch bouwvlak. Op basis van het vooronderzoek is de locatie onverdacht voor
aanwezigheid van asbest in de bodem. De volledige resultaten van het vooronderzoek zijn bijgevoegd als
bijlage 3.

Conclusie bodem
Verkennend bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het aspect ‘bodem’ vormt geen
belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

4.1.2 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen
en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar
mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor
    woningen;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam
    binnen de aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen;
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit
dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht
wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009. In deze
publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid
en gevaar. De grootste van de richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit
in een milieucategorie en daarmee ook voor de richtafstand. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen
richtafstanden en geen harde afstandseisen.

Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De
richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype “rustige woonwijk”. Wanneer sprake is van het omgevingstype “gemengd gebied” kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige
functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Afstand meten
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie
toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het
bestemmingsplan of via vergunning-vrij bouwen mogelijk is.

Bedrijfsgebouwen ten behoeve van het fokken en houden van varkens (SBI-code 0146) wordt voor milieu
aangemerkt als categorie 4.1 bedrijf. De richtafstand van het milieuaspect ‘geur’ (dit milieuaspect kent de
grootste richtafstand) tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’ bedraagt 200 meter. De richtafstand tot
omgevingstype ‘gemengd gebied’ bedraagt 100 meter.

Voor een bedrijf dat is gericht op het ‘Fokken en houden van pluimvee (waaronder houden van vleeskuikens)
(SBI-code 0147) geldt voor het milieuaspect ‘geur’ in gebiedstype ‘rustige woonwijk’ een richtafstand van 200
meter. De richtafstand tot omgevingstype ‘gemengd gebied’ bedraagt 100 meter.

Het plangebied en de te toetsen woningen zouden overeenkomstig de VNG-brochure ‘Bedrijven en
Milieuzonering’ 2009 gelegen zijn in gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Gezien de windturbines in het gebied zou
het gebied echter getypeerd kunnen worden als ‘gemengd gebied’. Worst-case wordt uitgegaan van ‘rustige
woonwijk’.

Toets milieuzonering
De afstand van de grens van de bestemming ‘Agrarisch’ tot aan de bedrijfswoning op Boerderijweg 10
bedraagt ca. 400 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 200 meter.

De afstand van de grens van de bestemming ‘Agrarisch’ tot aan de bedrijfswoning op Staldijk 2 bedraagt ca.
250 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 200 meter.

Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.1.3 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Bij nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen wordt in het kader van de beoordeling of dat er bij geurgevoelige objecten sprake is van een
acceptabel woon- en leefklimaat én in het kader van de beoordeling of dat geurgevoelige objecten geen
belemmering vormen voor omliggende bedrijven (omgekeerde werking) getoetst aan normen uit deze wet.

Standaard normen voor dieren met geuremissiefactor
De Wet geurhinder en veehouderij bevat standaardnormen voor de geurbelasting van veehouderijen op
geurgevoelige objecten. Op grond van artikel 3 van deze wet mag de geurbelasting op een geurgevoelig object
niet meer bedragen dan:
  • 3 OUE/m³ lucht binnen een concentratiegebied binnen de bebouwde kom;
  • 14 OUE/m³ lucht binnen een concentratiegebied buiten de bebouwde kom.
Geurverordening
Gemeenten hebben onder de Wet geurhinder en veehouderij de bevoegdheid gekregen om, binnen de kaders
die deze wet stelt, eigen normen te stellen. Deze normen worden vastgelegd in een geurverordening. De
normstelling in een geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie
geurhinder en veehouderij. De gemeente Leudal beschikt over een eigen geurverordening welke is vastgesteld
op 14 februari 2017. Binnen daartoe aangewezen gebieden is een andere waarde van toepassing dan de
desbetreffende waarden genoemd in artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende
gebieden en waarden:
  • Kernrandzone: 6 OU/m³
  • Buitengebied: 10 OU/m³
  • Zorginitiatief Hornerheide: 3 OU/m³
Toets vaste afstanden
Binnen het plangebied worden dieren gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld.
Geconcludeerd kan worden dat artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is. Daarnaast
zijn ook de wettelijke minimale afstanden die gelden van toepassing. Deze afstandseis is minimaal 25 meter
voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom en minimaal 50 meter voor geurgevoelige objecten
binnen de bebouwde kom.

In dit geval is het dichtstbijzijnde geurgevoelige object gelegen buiten de bebouwde kom. De te respecteren
afstand bedraagt 25 meter. De werkelijke afstand (Staldijk 2) is met 250 meter ruim voldoende. Andere
geurgevoelige objecten zijn op veel grotere afstanden gelegen.

Hiernaast geldt een afstandseis van het emissiepunt van de veehouderij naar de dichtstbijzijnde woning bij
een veehouderij. Een dergelijke woning is gelegen op een afstand van ca. 250 meter van het beoogde
bouwvlak (Staldijk 2). De afstandseis hiervoor is 50 meter. Aan deze eis wordt voldaan.

V-Stacks
De geuremissie wordt samen met de brongegevens van de stallen ingevoerd in het rekenprogramma V-stacks,
dit programma rekent de geurbelasting uit op geurgevoelige objecten in de omgeving. De berekende
geurbelasting wordt getoetst aan de geurnormen die gelden op woningen in de directe omgeving van het
plangebied. Voor woningen die behoren tot andere veehouderijen (of op of na 19 maart 2000 hebben
opgehouden deel uit te maken van een veehouderij) zijn enkel vaste afstanden van toepassing.

Met behulp van het programma V-stacks is van de vergunde situatie en van de beoogde situatie een
geurberekening uitgevoerd. Deze berekening is onderdeel van de bijlage ‘aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-
beoordeling’ en de bijlage daarbij. Uit de resultaten blijkt dat er ruim aan de geldende geurnormen wordt
voldaan. De volledige berekeningen zijn bijgevoegd als bijlage 4.

Conclusie geur
Er wordt voldaan aan alle afstanden en geurnormen, het aspect geur vormt geen belemmering voor de
bestemmingswijziging.

4.1.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen inzake luchtkwaliteit
opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de Wet ‘Luchtkwaliteit’. Het doel van titel 5.2 van de Wet
milieubeheer is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun
gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan
voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Toets luchtkwaliteit
Bij de start van nieuwe (bouw)projecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant
is voor de luchtkwaliteit. Bij deze toelichting is de bijlage ‘aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling’ en
de daarbij behorende bijlage bijgevoegd als bijlage 4. Hierin zijn de berekeningen met betrekking tot de
luchtkwaliteit opgenomen.

Uit de resultaten blijkt dat de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) met 20 microgram /m³ ruim onder de
norm van 40 microgram/ m³ blijft. Ook aan de norm voor het maximaal 35 dagen overschrijden van een
fijnstofconcentratie van 50 microgram/ m3 wordt voldaan. Uit de berekeningen volgt een resultaat van 8 dagen
per jaar.

Uit de resultaten blijkt voorts dat de jaargemiddelde concentratie ultrafijnstof (PM2,5), met 11 microgram/m³
ruim onder de norm van 25 microgram/m³ blijft.

Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.1.5 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai,
railverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai
Onderhavig planvoornemen leidt niet tot het realiseren van een geluidgevoelig object. Geluidsbelasting ten
gevolge van wegverkeer- en railverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.

Industrielawaai
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt in het kader van de beoordeling of dat er bij woonbestemmingen
sprake is van een goede ruimtelijke ordening (acceptabel woon- en leefklimaat) gebruik gemaakt van bijlage
5 uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering 2009’. Deze omschrijft voor geluid het volgende
stappenplan:
  1. Indien de richtafstand niet wordt overschreden kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven.
  2. Indien stap 1 niet toereikend is, dient middels een geluidonderzoek (vanaf deze stap noodzakelijk) aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de geluidsbelastingen voor stap 2 als weergegeven in navolgende tabel. Indien wordt voldaan is buitenplanse inpassing mogelijk.
  3. Stappen 3 en 4 alleen bij buitenplanse inpassing. Indien stap 2 niet toereikend is, dient middels een geluidonderzoek aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de geluidsbelastingen voor stap 3 als weergegeven in navolgende tabel. Indien voldaan wordt, is buitenplanse inpassing mogelijk met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.
  4. Bij een hogere geluidsbelasting dan aangegeven in stap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet
    mogelijk zijn.
Tabel 2 Geluidswaarden VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009
[1] Exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer
afbeelding
Toets
Zoals omgeschreven in paragraaf 4.1.3 is uitgegaan van gebiedstype ‘rustige woonwijk’.

Voor een bedrijf dat is gericht op het ‘Fokken en houden van varkens’ (SBI-code 0146) geldt voor het
milieuaspect ‘geluid’ in gebiedstype ‘rustige woonwijk’ een richtafstand van 50 meter.

Voor een bedrijf dat is gericht op het ‘Fokken en houden van pluimvee (waaronder houden van vleeskuikens)
(SBI-code 0147) geldt voor het milieuaspect ‘geluid’ in gebiedstype ‘rustige woonwijk’ een richtafstand van 50
meter.

De afstand van de grens van de bestemming ‘Agrarisch’ tot aan de bedrijfswoning op Boerderijweg 10
bedraagt ca. 400 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Conclusie: er wordt voldaan aan
stap 1.

De afstand van de grens van de bestemming ‘Agrarisch’ tot aan de bedrijfswoning op Staldijk 2 bedraagt ca.
250 meter. Ook hier wordt aan de richtafstand voldaan van 50 meter. Conclusie: er wordt voldaan aan stap 1.

Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

4.1.6 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is
derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt
dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

Beleid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving
vanwege het handelen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunne zowel betrekking hebben op het gebruik,
de opslag, en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid
buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het
plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op
2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te
overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in
risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op
de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij
kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten
gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke
ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op
overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans
daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico – dit kan een af- of toename zijn – in het invloedsgebied moet
verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de
besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten
meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de
bestrijdbaarheid en van een calamiteit.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen wanneer bij een
ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a.
woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants. In het kader van het plan moet bekeken worden of er
in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven
en transportroutes), of dat risicovolle activiteiten moeten worden toegestaan.

Toets externe veiligheid
Ten behoeve van de beoordeling van mogelijke externe veiligheidsrisico’s, is de risicokaart geraadpleegd. Op
de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en opslagpunten van
gevaarlijke stoffen. Een uitsnede van de risicokaart is opgenomen in de onderstaande figuur.

afbeelding
Figuur 11 Uitsnede risicokaart


Uit bovenstaande figuur blijkt dat de planlocatie niet gelegen is binnen een externe veiligheidscontour.

Conclusie externe veiligheid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.1.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een milieueffectenrapportage (MER), en de bijhorende procedure (m.e.r.) is een hulpmiddel om de belangen
van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming over plannen en projecten. Het gaat hierbij enkel
om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waardoor het milieu mogelijk nadelig wordt
beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen, waaronder wijzigingsplannen, onderstaande criteria om te
beoordelen of een MER noodzakelijk is.
  • Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000 gebieden;
  • Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r. –(beoordelings)plichtige besluiten.
Passende beoordeling
Ten aanzien van het eerste criterium geldt dat er in deze situatie geen sprake is van een plan waarvoor een
passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura-2000
gebieden. In paragraaf 4.2.2 is een uitgebreide toelichting opgenomen voor de mogelijke effecten van het plan
op de Natura-2000 gebieden. Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat de beoogde
ontwikkeling geen significant negatief effect heeft op Natura 2000-gebieden en een passende beoordeling niet
nodig.

Normstelling Besluit m.e.r.
Een ruimtelijk plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r. – (beoordelings)plichting indien er sprake is
van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.. Voor de oprichting,
wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van vee zijn de grenswaarden
opgenomen in categorie C14 en D14.

Toets beoogde situatie
In de beoogde situatie is sprake van een toename van het aantal kraamzeugen met 60 stuks en een toename
van het aantal speenbiggen met 720 stuks. De toename in beide diercategorieën overschrijdt de grenswaarde,
waardoor een vormvrije m.e.r. beoordeling noodzakelijk wordt geacht. Hiervan is een overzicht te zien in tabel
3.
Tabel 3 Normstelling Besluit m.e.r
afbeelding
Conclusie vormvrije m.e.r. beoordeling
Gelet op de toename van dieraantallen in zowel de categorie ‘speenbiggen’ als ‘(kraam)zeugen’ is het
opstellen van een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig. De uitwerking hiervoor is bijgevoegd als bijlage 4 bij
deze toelichting.

4.1.8 Omgekeerde werking

Een ruimtelijke ontwikkeling kan in een omgeving met bedrijvigheid zorgen voor beperkingen van de
mogelijkheden van die omliggende bedrijven. Dit is de zogenaamde ‘omgekeerde werking’ van een nieuwe
ruimtelijke ontwikkeling. In de omgeving van het initiatief zijn een tweetal veehouderijen aanwezig, aan de
Staldijk 2 en aan de Boerderijweg 10. De ruimtelijke ontwikkeling vindt plaats in de richting van de veehouderij
aan de Staldijk 2. Gezien het feit dat er geen milieugevoelige functies worden opgericht middels dit
wijzigingsplan, vormt deze ontwikkeling geen extra beperking voor de omliggende bedrijven.

4.2 Overige Planologische Aspecte

In de navolgende paragrafen worden de volgende overige planologische aspecten onderzocht: kabels en
leidingen, natuurbescherming, archeologie en cultuurhistorie, water én verkeer en parkeren.

4.2.1 Kabels en leidingen

Voordat er machinaal gegraven wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en
leidingen in beeld te brengen.

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Wel bevindt zich de
hoogspanningsleiding ‘Maasbracht – Dodewaard zich op een afstand ca. 3 kilometer. Er is op dat gebied
derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op
dit punt.
afbeelding
Figuur 12 Uitsnede netkaart

Conclusie kabels en leidingen
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.2.2 Natuurbescherming

Wet natuurbescherming
In de Wet Natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming
en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de beoogde ontwikkeling invloed
heeft op beschermde gebieden en beschermde soorten die zijn opgenomen in de Wet Natuurbescherming.

Gebiedsbescherming
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden worden per 1
januari 2017 beschermd door de Wet Natuurbescherming (Wnb). De Wnb vervangt onder meer de
Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998).

Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb heeft betrekking op de vergunningplicht in verband met Natura 2000-
gebieden (Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden) binnen en buiten Nederland. Op grond van artikel 2.7,
tweede lid, van de Wnb is een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist voor het realiseren van projecten
of het verrichten van andere handelingen die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied
de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechterenof een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of andere handelingen die de
natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

De uitbreiding van veehouderij kan negatieve effecten hebben op de Natura 2000- gebieden. Vooral de
storingsfactoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht zijn van toepassing bij de ontwikkeling van
veehouderijen. Daarnaast kunnen andere factoren eveneens leiden tot een verstoring van habitattypen en
soorten.

Toets ammoniak
Het planvoornemen voorziet in een toename van het aantal zeugen en gespeende biggen op het bedrijf. De
nieuwe gebouwen worden voorzien van een luchtwasser om de emissie van onder andere ammoniak te
reduceren. Tevens wordt het aantal vleeskuikens verminderd, vanwege een toenemende marktvraag naar
traaggroeiende vleeskuikens met meer oppervlakte per dier. Door deze aanpassingen aan de bedrijfsvoering
daalt de emissie van ammoniak in de gewenste situatie, in vergelijking met de verleende vergunning in het
kader van de Wet natuurbescherming.

Om de stikstofdepositie in de gewenste situatie te vergelijken met de vergunde situatie is een
verschilberekening gemaakt met het rekenprogramma AERIUS – Calculator. Uit de rekenresultaten blijkt dat
er geen toename is in stikstofdepositie. De AERIUS-berekening is bijgevoegd als bijlage 4a.

Toets overige factoren
Overige factoren die een rol kunnen spelen bij de gebiedsbescherming in het kader van de Wet
Natuurbescherming zoals geluid, licht en trillingen kunnen een rol spelen bij een korte afstand tot een Natura
2000 gebied. Hiervoor wordt veelal een afstand van 1 km gehanteerd. Onderhavig initiatief ligt op een afstand
van ca. 5 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied ‘Leudal’. Gezien de grote afstand spelen overige
effecten geen rol.

Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is ook geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). De wet
geldt voor iedereen die negatieve effecten veroorzaakt op exemplaren of leefgebied van beschermde planten
en dieren. Voor alle planten en dieren geldt een algemene zorgplicht.

Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantensoorten zijn verboden. Wel zijn onder de
nieuwe Wet Natuurbescherming enkele definities aangepast. Zo is opzettelijk verstoren niet meer strafbaar en
is opzettelijk verstoren van vogels in sommige situaties toegestaan. Maar verstoren zonder van tevoren goed
onderzoek naar beschermde soorten te hebben uitgevoerd, blijft strafbaar. Van bedreigde planten- of
diersoorten worden lijsten gepubliceerd.

QuickScan flora en fauna
Om een beeld te krijgen van de aanwezige flora en fauna is er ter plaatse van het plangebied een QuickScan
flora en fauna uitgevoerd.

De QuickScan is op 24 januari 2022 uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is als volgt: ‘het voornemen
en de daarbij behorende werkzaamheden zullen naar verwachting geen negatief effect hebben op de staat
van instandhouding van beschermde soorten. Binnen het plangebied zijn geen (verblijfsplaatsen van) strikt
beschermde soorten aangetroffen die door de werkzaamheden worden beïnvloed.’ De QuickScan is
bijgevoegd als bijlage 5.

Conclusie soortenbescherming
Op basis van bovenstaande informatie en de uitgevoerde QuickScan kan geconcludeerd worden dat er geen
beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Dit aspect vormt dus geen belemmering voor de
bestemmingswijziging.

4.2.3 Archeologie en cultuurhistorie

Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de Archeologische
Monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te
gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht).

De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • Er dient vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Leudal beschikt over een eigen archeologiebeleid: een archeologische beleidskaart voor de
gemeente Leudal. Op deze beleidskaart is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen een hoge
archeologische verwachtingswaarde (Waarde – Archeologie 5) en gedeeltelijk binnen een lage
verwachtingswaarde. Het gedeelte waar de stallen gerealiseerd zullen worden zijn gelegen binnen een lage
verwachtingswaarde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet aan de orde.
afbeelding
Figuur 15 Uitsnede archeologische kaart Leudal

Cultuurhistorie
Artikel 3.1.6, lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening schrijft voor dat de overheid bij het nemen van een
planologisch besluit verplicht is om in de toelichting te motiveren welke wijze rekening gehouden is met
cultuurhistorische waarden.
De navolgende figuur geeft een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Leudal.
afbeelding
Figuur 16 Uitsnede cultuurhistorische kaart Leudal

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de
bestemmingswijziging.

4.2.4 Waterhuishouding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen waterhuishoudkundige belangen meegewogen te worden.
De ‘watertoets’ is hiervoor het toetsinstrument. Het doel van de watertoets is het voorkomen van
waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van
Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de
oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat voldoende compenserende maatregelen genomen moeten worden,
zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien.
Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater).

Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn
op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. In deze hebben de Limburgse
waterbeheerders afgesproken en alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket:
het zogenoemde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de digitale watertoets
ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het projectgebied en het beantwoorden van vragen wordt
bepaald welke procedure van toepassing is.
Resultaat vergunning checker
De antwoorden leveren bij Waterschap Limburg en andere overheden geen juridische verplichtingen op.

Afvalwater
Het afvalwater van huishoudelijke aard wordt direct aangesloten op de gemeentelijke riolering en via deze weg
afgevoerd.

Hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak
Hemelwater afkomstig van nieuwe verhard oppervlak dient te worden afgekoppeld. In onderhavig plan is er
sprake van het realiseren van nieuw verhard oppervlak. Het hemelwater afkomstig van de
oppervlakteverharding wordt afgevoerd naar de vijver. Zie het landschappelijk inpassingsplan bijgevoegd als
bijlage 1.

Conclusie waterhuishouding
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.2.5 Verkeer en parkeren

Het parkeren vindt volledig op eigen terrein plaats. Hiervoor is voldoende parkeergelegenheid voorhanden. Ook de afwikkeling van verkeersstromen vindt, behoudens de aan- en afvoerbewegingen, op eigen terrein plaats.
Conclusie verkeer en parkeren
Er is voldoende parkeergelegenheid aanwezig op eigen terrein. Verkeer en parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

4.3 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting.
Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer, natuur,
waterhuishoudingssysteem, omgevingsinvloeden op landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van
alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen
heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan
door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Eveneens kan
gelet worden op het soort materiaal alsook de herkomst, om dit initiatief zo duurzaam mogelijk te maken.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt
in de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Als onderdeel van het plan wordt in het kader van landschappelijke inpassing groen aangeplant op de locatie.
Dit groen draagt bij aan een versterking van de groen- en landschapsstructuren in de omgeving. Bij de
beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning zal door de gemeente op de duurzaamheidsaspecten
worden getoetst.

5 Juridische Planopzet

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen
tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling
verband te worden bezien. De regels en verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.

5.1 Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het
totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en
de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting
een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.

5.2 Regels

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
Voor het vormgeven van de regels van onderhavig wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de regels van het
vigerende bestemmingsplan ‘Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016’.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor
toepassing van het plan. Artikel 2 betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van
de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2012, een aantal standaardbegrippen en een
aantal standaard meetwijze opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Voor het plangebied geldt de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden – 1’ (artikel 3). De
bestemmingsregelingen beginnen, overeenkomstig de SVBP2012, met een bestemmingsomschrijving, waarin
in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de bestemming is toegekend,
gebruikt mogen worden.

De bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door de bouwregels, waarin staat aangegeven dat onder welke
voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan. Afhankelijk van de bestemming en de noodzakelijke
regeling kunnen de bouwregels worden gevolgd door nadere eisen, afwijken van de bouwregels en specifieke
gebruiksregels. Ook zijn er afwijkingsregels voor bebouwing en gebruik opgenomen.

Op of in de als ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden mag op basis van de onderliggende
bestemming(en) worden gebouwd (artikel 4). Wanneer bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,4
meter beneden maaiveld plaatsvinden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels voor het gehele plangebied.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze regel zorgt ervoor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In deze regels staan algemene bepalingen voor het bouwen van bouwwerken (o.a. ondergrondse
bouwwerken).
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In deze regel staan algemene bepalingen van het gebruik van gronden van het plangebied.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Hierin staan de regels ten opzichte van de volgende gebiedsaanduidingen:
  • Milieuzone – boringsvrije zone;
  • Overige zone – openheid.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Hierin wordt bepaald waarvoor burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bestemmingsplan.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Hierin wordt bepaald waarvoor burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigen.

Artikel 11 Algemene procedureregels
Hierin worden de procedure regels benoemd die bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels
toegepast dienen te worden.

Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn een aantal bepalingen opgenomen omtrent de verhoudingen tussen bestemmingen, alsook
over het verbeteren van de omgevingskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In de overgangsregels (artikel 13) is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm als het Besluit ruimtelijke
ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling (artikel 14), waarin de benaming van het plan is
geregeld.
Bijlagen
Bij de planregels zijn bijlagen bijgevoegd. Het betreft de volgende bijlagen:

Bijlage 1: Landschappelijk inpassingsplan, Bergs Advies B.V., 05-10-2022
Bijlage 2: Nota Kwaliteit
Bijlage 3: Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4: Staat van Bedrijfsactiviteiten – nevenfuncties en opvolgfuncties
Bijlage 5: Parkeerkencijfers
Bijlage 6: Kaart Natura2000-gebieden
Bijlage 7: Overzicht passende beoordeling Natuurbeschermingswet 1998

5.3 Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/ maatvoerings-aanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond op schaal 1:2000.
Verder ziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een IMRO-code.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer, die eigenaar is van de betreffende
gronden fungeert als financiële drager van het onderhavige project en heeft voor de uitvoering de benodigde
financiële middelen gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking
aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid.

Wanneer met een omgevingsvergunning een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke
ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te
worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de gemeente
wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden
planschade niet voor rekening van de gemeente Leudal komt, maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft.
Het ontwerp wijzigingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd, in welke periode een ieder een
zienswijze kan indienen.

6.3 Omgevingsdialoog

Voorafgaand aan de formele procedure van het wijzigingsplan heeft initiatiefnemer omwonenden geïnformeerd over het initiatief. Er zijn hieruit geen bezwaren naar voren gekomen ten aanzien van het initiatief. In verband met de privacywet wordt het verslag niet opgenomen in het wijzigingsplan, maar is deze voorgelegd aan de gemeente.

7 Procedure

7.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. Op grond van het
bepaalde in artikel 3.9a Wro dient de procedure genoemd in afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht
gevolgd te worden. De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt,
bestaat uit navolgende stappen:
  1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
  2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken.
    Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, en betrokken Rijksdiensten.
  3. Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren
    brengen.
  4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van B&W binnen 8 weken.
  5. Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving
    en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten,
    Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur
    zienswijzen hebben ingebracht of het wijzigingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na
    bekendmaking voor belanghebbenden.
  7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij
    binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de
    Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ wordt overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken overheidsdiensten en instanties. Het ontwerp-wijzigingsplan wordt gelijktijdig met de inzage van het ontwerp aan de provincie en waterschap toegezonden.

7.3 Zienswijzen

Het wijzigingsplan heeft de procedure van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerp wijzigingsplan heeft hiertoe ter inzage gelegen van 10 mei 2023 tot en met 20 juni 2023. In het kader van deze terinzagelegging zijn geen formele zienswijzen binnengekomen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft het wijzigingsplan vastgesteld in haar vergadering van 11 juli 2023. Het vastgestelde wijzigingsplan wordt vervolgens nog zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze ter inzage termijn bestaat beroep open bij de Raad van State.