Bedrijventerreinen Maasbracht 3e herziening
Bestemmingsplan - gemeente Maasgouw
Vastgesteld op 01-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Maasbracht 3e herziening van de gemeente Maasgouw;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1641.BPL083-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afhankelijke woonruimte
een onderdeel van het hoofdgebouw of (aangebouwd) bijgebouw waarin een gedeelte van de voor mantelzorg of inwonende ouders bedoelde huishouding is gehuisvest;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel dan wel bouwvlak, zoals bepaald in de regels, aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.8 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting (van het huishouden) van een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw en/of terrein noodzakelijk moet worden geacht;
1.10 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.11 beperkt kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.12 bestaand
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.16 bodemverstorende activiteiten
het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen;
1.17 bok
een constructie voor het stallen van boten op de kade;
1.18 boorput
Een put waarmee water aan de bodem kan worden onttrokken, water in de bodem kan worden gefilterd of die kan dienen als hulpmiddel om de grondwaterstand te registreren.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dakopbouw
een ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals trappenhuizen, luchtbehandelings- en liftinstallaties;
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten;
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;
1.28 equivalent geluidniveau
het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. Het energetisch gemiddelde wordt berekend volgens de methode zoals omschreven in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999);
1.29 erotisch getint bedrijf
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een erotisch getint bedrijf worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 etmaalwaarde
de hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidsniveau:
- de waarde over de periode 07.00-19.00 uur (dag);
- de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00-23.00 uur (avond);
- de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);
1.31 externe veiligheid
de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidbelasting in dB(A)
etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats;
1.34 geluidgevoelig object
woningen, geluidsgevoelige terreinen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.35 geluidzone
geluidzone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;
1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.37 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.38 hoofdverblijf
De plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid;
1.39 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, het leggen van contacten en/of het uitvoeren van commerciële handelingen, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.40 kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
1.41 logies
Het bieden van tijdelijk onderdak in bestaande gebouwen onder bedrijfsmatig beheer ten behoeve van klanten (zijnde bewoners van binnenvaartschip).
1.42 maaiveld
de bovenkant van een afgewerkt terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft;
1.43 nutsvoorziening
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.44 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.45 onderkomens
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf;
1.46 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.47 peil
- 1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.48 permanente bewoning
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.49 pleziervaartuig
een vaartuig dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding, met een romplengte van minder dan 25 meter;
1.50 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.51 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding, waaronder in ieder geval begrepen prostitutiebedrijf en raamprostitutie;
1.52 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.53 scheepswerf
een bedrijf waar schepen worden gebouwd, verbouwd, gerepareerd of geassembleerd, waarbij de schepen een lengte hebben groter dan 25 meter;
1.54 vaarweggebonden bebouwing
bebouwing welke in relatie staat tot de nabijgelegen vaarweg, hieronder begrepen een bedrijfscomplex ter bediening van onder andere sluizen, stuwen, bruggen, pompgemalen, voedingsduikers en ter uitvoering van verkeersmanagementtaken, met daarbij behorend een kantoor, een multifunctionele ruimte, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, infiltratievoorzieningen, ontsluiting(en), tuinen, erven en terreinen;
1.55 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het tele-communicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, riolering, straatvoorzieningen waaronder voorzieningen voor afvalstoffen en straatmeubilair;
1.56 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning, ontheffing of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
1.57 werkschip
vaartuig, met eigen voortstuwing, dat gebruikt wordt om werkzaamheden in of langs het water uit te voeren ten behoeve van riviergebonden bedrijfsactiviteiten;
1.58 werkstrook
strook in en/of langs het water, waarbinnen werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, die onlosmakelijk verbonden zijn met de vestiging en/of uitvoering van bedrijfsactititeiten zoals deze zijn toegelaten op de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein'.
1.59 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
1.60 wonen
het houden van verblijf, het hebben - huren hieronder mede begrepen - van kamers of het gehuisvest zijn in een huis, evenwel met uitzondering van bewoning met een overwegend verzorgend karakter;
1.61 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor het huisvesten van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''bedrijfswoning'' een bedrijfswoning;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf' – scheepswerf' een scheepswerf;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' – kleine schepen' een bedrijf voor het bouwen van schepen met een maximale lengte van 25 meter
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - interieurwerkplaats' een interieurwerkplaats onder andere voor de bouw van interieurstukken voor schepen;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf' – logies ten behoeve van scheepswerf' logies in bestaande gebouwen;
- f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van bedrijf' – geluidzoneringsplichtige inrichting' een inrichting als bedoeld in bijlage 1 onderdeel D van het Bor;
Met de daarbij behorende
- g. wegen en paden;
- h. groenvoorzieningen;
- i. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 voor het overschrijden van de maximale bouwhoogte met maximaal 3 meter ten behoeve van de realisatie van een dakopbouw;
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
- e. straatmeubiliair;
- f. voorzieningen van algemeen nut;
- g. kunstwerken;
- h. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
- i. oeververbindingen (bruggen);
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 5 Water - Riviergebonden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - riviergebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de scheepvaart;
- b. de beheersing van de waterstand en de waterbeheersing;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van water' - werkstrook', een werkstrook als bedoeld in 1.58, voor gebruik ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten conform het bepaalde in artikel 3, waarbij geldt dat het goed functioneren van het scheepvaartverkeer te allen tijde gewaarborgd dient te zijn;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water' - 1', het afmeren van schepen langer dan 25 meter in afwachting van werkzaamheden aan die schepen bij een scheepswerf;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. infiltratievoorzieningen;
- h. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
- a. als ligplaats alsmede voor het laden en lossen van schepen, behorende tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- b. als ligplaats voor woonschepen;
- c. voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- d. voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - werkstrook', voor bedrijfswoningen, kantoren en voor dag- of verblijfsrecreatie zoals jachthavens, waaronder mede begrepen het uitsluitend uit recreatieve overwegingen innemen van een ligplaats door jachten en schepen en het gebruik als winterberging;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water' - 1 ', het verrichten van kleinschalige werkzaamheden aan schepen langer dan 25 meter indien deze werkzaamheden leiden tot overschrijding van de geluidszone.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Leiding - Gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor de beschermingszone van een ondergrondse gasleiding en ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat binnen de beschermingszone bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s).
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergend Rivierbed
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een waterbergende functie.
7.2 Bouwregels
Op de gronden bedoeld in artikel 7.1 mag niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 toestaan dat conform de onderliggende bestemming wordt gebouwd, mits: :
- a. sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
- b. geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
- c. sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is; en
- d. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
- e. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat .
7.4 Werken en werkzaamheden
Op de gronden zoals genoemd in 7.1 is het niet toegestaan om werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algmene bepalingen over ondergronds bouwen
9.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
9.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en maten
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 7 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Geluidzone - gezoneerd industrieterrein
Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - gezoneerd industrieterrein' zijn de gronden mede bestemd voor het gezoneerde industrieterrein zoals bedoeld in art 1 van de Wgh. De geluidbelasting van de inrichtingen (zowel zoneringsplichtige als niet-zoneringsplichtige) die gelegen zijn binnen deze aanduiding worden toegerekend aan de geluidzone door deze mee te nemen in de geluidsboekhouding van het ter plaatse gezoneerde industrieterrein.
11.2 Milieuzone - Roerdalslenk
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen voor:
- a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden. Losse masten met of zonder hekwerken, gebouwen e.d. zijn alleen toegestaan:
1. buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
2. binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken; - f. de bestemmingsbepalingen voor het plaatsen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten op elk gebouw, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
12.1 Kleine bouwwerken
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van algemeen nut en religieuze doeleinden, zoals abri's, wachthuizen, transformatorhuizen, schakelhuizen, (ondergrondse) afvalcontainers, gemaalgebouwen, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruizen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- a. de oppervlakte per bouwwerk niet meer bedraagt dan 15 m²;
- b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- c. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;
- d. wanneer het betreft gronden gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat -waterbergend rivierbed' het bepaalde in de desbetreffende artikelen in acht wordt genomen.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 14 Algemene Procedureregels
14.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning van toepassing.
14.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
14.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- a. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- b. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- c. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen onderling
Voor zover de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van 'Waterstaat - waterbergend rivierbed';
- b. in de tweede plaats de regels van 'Leiding - Gas';
- c. in de derde plaats de regels van 'Geluidzone - gezoneerd industrieterrein;
- d. n de vierde plaats de regels van 'Milieuzone - Roerdalslenk'.
15.2 Regeling omtrent parkeren en laden en lossen
15.3 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.1 en 15.2.2:
- a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Dit alles ter beoordeling van de gemeente.
15.4 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerpplan.
15.5 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in artikel 10 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. - b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
- a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht' geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 3.5.1 onder b, dat het gebruik van de gronden en gebouwen voor woondoeleinden (niet zijnde een bedrijfswoning) is toegestaan, uitsluitend door de bewoners, die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan de daadwerkelijke bewoners van de woning waren;
- b. zodra het onder a bedoelde gebruik wordt beëindigd, is gebruik van gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht' voor woondoeleinden niet meer toegestaan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Maasbracht 3e herziening' van de gemeente Maasgouw.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Tinnemans Floating Solutions (verder: Tinnemans) in Maasbracht, gemeente Maasgouw, is van oorsprong een scheepstimmerbedrijf. Scheepsreparatie is en blijft de hoofdactiviteit van het bedrijf, maar inmiddels bouwt het bedrijf ook schepen in alle soorten en maten en levert het diverse scheepsonderdelen, zoals lieren, ankers en masten. Voor de scheepsreparatie is een scheepswerf beschikbaar, waar jaarlijks ca. 100 schepen worden gerepareerd. Verder zijn er kantoorruimtes, constructiewerkplaatsen en een eigen laad- en loswal voor schepen van maximaal 135 meter lang.
Het bedrijf is gevestigd op het bedrijventerrein 'Koeweide / Battenweg', verspreid over verschillende locaties: Industrieweg 9, Industrieweg 16, Industrieweg 20 en Veerweg 4 en Veerweg 1-3. De verschillende onderdelen zijn tot nu toe grotendeels als aparte bedrijven behandeld.
De bedrijfsonderdelen liggen binnen het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Maasbracht', vastgesteld op 20 december 2012, voor een deel binnen de grens van het bestemmingsplan 'Reparatieplan', vastgesteld 22 april 2015 en voor een deel binnen de grens van het bestemmingsplan 'Parapluherziening gezoneerd industrieterren', vastgesteld op 19 maart 2019. Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande of in voorbereiding die niet passen binnen het bestemmingsplan.
Zo is er sprake van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, wat gevolgen heeft voor de huidige indeling in milieucategorieën, wil het bedrijf op twee locaties een nieuwe loods oprichten en moet een logiesfunctie voor schippers (voor de periode dat hun schip wordt gerepareerd) mogelijk worden gemaakt. Er is besloten om de ontwikkelingen in een nieuw bestemmingsplan mogelijk te maken, waardoor een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt binnen het bedrijventerrein 'Koeweide / Battenweg, ten noorden van de kern Maasbracht De zuidgrens van het bedrijventerrein wordt gevormd door de woonbebouwing van de kern. De westzijde van het bedrijventerrein wordt begrensd door het Julianakanaal. Op dat deel van het bedrijventerrein bevinden zich veel bedrijven die te maken hebben met scheepvaart. Zowel de werkstrook in het Julianakanaal als de werkstrook in de haven zijn onderdeel van het plangebied.
Figuur 1-1 Ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Alle bedrijfsonderdelen liggen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Maasbracht' vastgesteld op 20 december 2012. Ter hoogte van het perceel aan de Veerweg 4 en ter plaatse van de werkstrook langs het Julianakanaal geldt het 'Reparatieplan', dat is vastgesteld op 22 april 2015. Met de 'Parapluherziening gezoneerd industrieterrein', vastgesteld op 19 maart 2019, is de geluidzone niet gewijzigd, maar zijn de werkstroken op het bedrijventerrein voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - gezoneerd industrieterrein'.
De meeste locaties van Tinnemans hebben de bestemming 'Bedrijventerrein. Binnen deze bestemming zijn verschillende milieucategorieën toegestaan, aangegeven met functieaanduidingen. Waar nodig is met specifieke functieaanduidingen een afwijkende milieucategorie of activiteit positief bestemd.
De bedrijfswoningen aan de Veerweg 1-3 en de Industrieweg 18 zijn als zodanig aangeduid. De burgerwoning op Industrieweg 12 heeft de bestemming 'Wonen'.
Het kantoor aan de Industrieweg 14 is niet als zodanig aangeduid, maar is onderdeel van de bestemming 'Bedrijventerrein', waarbinnen ondergeschikte kantoren zijn toegelaten.
De locatie aan de Veerweg 4 heeft in het 'Reparatieplan' de bestemming 'Bedrijf' gekregen, met een maximale milieucategorie van 3.2 en de aanduidingen 'geluidzoneringsplichtige inrichting' en 'scheepswerf'.
Figuur 1-2 uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerrein (boven) en Reparatieplan (onder)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader opgenomen. De sectorale milieuaspecten worden besproken in hoofdstuk 4. Een juridische toelichting is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de haalbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Industrieweg 16 – 20 en Veerweg 4: hier is de 'echte' scheepswerf, waar de zwaardere reparaties plaatsvinden. Hiervoor zijn torenkranen aanwezig. Op het terrein, op nr. 18, bevindt zich een bedrijfswoning. In de loods worden kleinere schepen gemaakt.
Figuur 2-1 Tinnemans, Industrieweg 16, oostzijde inrichting
Figuur 2-2 Tinnemans, Industrieweg 16, noordzijde inrichting (kantoor)
Figuur 2-3 Tinnemans, Industrieweg 20 en Veerweg 4, westzijde inrichting
Industrieweg 9: hier staat een knipmachine voor metaal en vinden constructiewerkzaamheden plaats, voornamelijk aan aluminiumboten van 3 tot 9 meter lengte.
Figuur 2-4 Tinnemans, Industrieweg 9
Veerweg 1 – 3: hier worden de kleine aluminiumboten verder afgebouwd, worden scheepsreparaties uitgevoerd en vindt laden en lossen plaats. Hiervoor is een kraan aanwezig. Daarnaast is ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig die sinds 2011 niet als zodanig in gebruik is.
Figuur 2-5 Tinnemans, Veerweg 1-3
Industrieweg 12 en 14: nr. 14 wordt gebruikt als kantoor en nr. 12 is een burgerwoning, die ook als zodanig bestemd is.
Figuur 2-6 Industrieweg 12 en 14
Figuur 2-7 Ligging verschillende locaties
2.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Het bestemmingsplan moet de huidige situatie planologisch eenduidig vastleggen en bevat in die zin geen volledig nieuwe ontwikkeling. De volgende zaken worden geregeld:
- 1 burgerwoning 'omzetten' naar logies: Industrieweg 12;
- 1 kantoor 'omzetten' naar logies: Industrieweg 14;
- nieuwe loods op Industrieweg 16 welke op de erfgrens wordt geplaatst;
- bedrijfswoning Industrieweg 18: aanduiding bedrijfswoning verruimen tot en met de tuin;
- actuele en volledige planologische regeling voor alle activiteiten van Tinnemans: dit betekent dat de bestaande activiteiten op de diverse locaties worden samengevoegd onder de vlag van de scheepswerf op de locaties Industrieweg 16 - 18 en Veerweg 4, waarbij, waar nodig, per locatie de toegelaten bedrijfsactiviteiten worden geregeld;
- beperken van de toegestane geluidemissie en stikstofdepositie op de locaties Veerweg 1-3 en Industrieweg 9 in de planregels;
- torenkraan toestaan op de locatie Veerweg 1-3;
- nieuwe loods op Veerweg 1-3, voor een interieurbouwwerkplaats;
- plaatsen van containers onder bepaalde voorwaarden toestaan;
- uitbreiden gezoneerd industrieterrein met de locaties Industrieweg 9 en 12, zonder dat dit leidt tot een wijziging (vergroting of verkleining) van de buitengrens van de geluidzone.
2.2.1 Logies functies
Het pand industrieweg 12-14 is de voormalige bedrijfswoning van de scheepswerf. Met de oprichting van de huidige bedrijfswoning aan de industrieweg 16 is het gebruik van de voormalige bedrijfswoning komen te vervallen. De bedrijfswoning was destijds in twee wooneenheden gesplitst. Het rechterdeel is destijds verkocht en in het verleden (door toepassing van een vrijstelling artikel 19 WRO) omgevormd tot een burgerwoning. Het linkerdeel van het pand heeft nu een kantoorfunctie.
De burgerwoning wordt door de scheepswerf aangekocht, waarbij met de huidige bewoner wordt afgesproken dat hij daar als burger mag blijven wonen.
Het gehele pand wordt voorzien van de mogelijkheid tot logiesfunctie. Eerst wordt het kantoorgedeelte omgevormd. Nadat de huidige bewoner niet meer in de woning woont zal ook dat deel omgevormd worden naar een logiesfunctie. De logiesfunctie wordt gebruikt voor het tijdelijk huisvesten van schippersgezinnen.
Het gebruik als burgerwoning, door de huidige bewoner, blijft, na vaststelling van dit plan mogelijk onder het zogenoemde persoonsgebonden overgangsrecht.
Figuur 2-8 Toekomstige logiesgebouwen Industrieweg 12 en 14
2.2.2 Nieuwe loods Industrieweg 16 en Veerweg 1-3
Op 29 maart 2016 heeft de scheepswerf een principeverzoek ingediend voor de realisatie van een nieuwe bedrijfsloods op het perceel. De loods paste niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. De loods wordt namelijk op de perceelsgrens gerealiseerd, terwijl in het bestemmingsplan een minimale afstand van 5 meter tot aan de perceelsgrens geldt. Op 1 juli 2016 heeft de gemeente besloten mee te werken aan de realisatie van deze nieuwe loods door middel van de wijziging van het bestemmingsplan. In bijlage 1 is een tekening van de toekomstige loods opgenomen.
Figuur 2-9 Locatie toekomstige loods Industrieweg 16
Ook aan de Veerweg 1-3 is een nieuwe loods voorzien voor de toekomstige interieurwerkplaats. In de interieurwerkplaats worden interieurstukken gebouwd die onder andere geplaatst worden in schepen. Langs de kade kunnen schepen afgemeerd worden voor het plaatsen van de interieurstukken. Het is niet de bedoeling dat aan deze schepen echte scheepswerfactiviteiten worden uitgevoerd. Incidenteel kan het noodzakelijk blijken om, in verband met het inpasbaarheid van het interieurstuk, kleine en kortdurende metaalbewerkende activiteiten in het schip uit te voeren. Het bouwvlak en de regels van het bestemmingsplan worden afgestemd op deze toekomstige ontwikkeling. In bijlage 1 is een tekening van de toekomstige loods opgenomen.
Figuur 2-10 Locatie toekomstige loods Veerweg 1-3
2.2.3 Bedrijfswoning Industrieweg 18
Op het perceel industrieweg 18 bevindt zich de bedrijfswoning van het bedrijf. De bedrijfswoning is ook als zodanig bestemd in het geldende bestemmingsplan. Echter is de tuin behorende bij de bedrijfswoning niet volledig als zodanig mee bestemd. De voortuin en achtertuin zijn in het originele plan wel meengenomen, maar nu blijkt dat een groter deel van het perceel in gebruik is als tuin behorende bij de woning. Dit betreft het zijperceel, wat niet geschikt is voor de bedrijfsvoering. Dit deel van het perceel is in gebruik als dierenverblijf. Om het huidige gebruik in overeenstemming te brengen met de bestemming is er voor gekozen om dit deel mee te nemen binnen de bestemming van de bedrijfswoning.
Figuur 2-11 Tuin behorende bij de bedrijfswoning aan de Industrieweg 18
2.2.4 Bedrijfsbestemmingen Scheepswerf
De overige gronden van het bedrijf worden specifiek bestemd voor activiteiten die verband houden met de scheepswerfactiviteiten op de locaties Industrieweg 16-18 en Veerweg 4. Alle percelen worden dan ook voorzien van deze specifieke aanduiding, met bijbehorende passende regelingen. Voor de locaties Veerweg 1-3 en industrieweg 9 worden de maximaal toegestane geluidsemissies en de toegestane stikstofdepositie beperkt ten opzichte van de overige percelen. Dit vanwege de daar uitgevoerde bedrijfsactiviteiten, de bescherming van nabijgelegen woningen en de bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit wordt specifiek in de planregels vastgelegd (o.a. via de aanduiding 'interieurwerkplaats'). Voor stikstof wordt in de planregels opgenomen dat de emissie van de activiteiten niet mag toenemen ten opzichte van de vergunde situatie op 1 januara 2019 (tenzij de Wet milieubeheer een hogere emissie mogelijk maakt). Voor geluid wordt opgenomen dat de activiteiten van de Veerweg 1-3 en Industrieweg 9 niet mogen leiden tot overschrijding van de zone.
Voor de bedrijfsvoering (laden en lossen grote onderdelen) is het noodzakelijk dat het perceel Veerweg 1-3 de beschikking blijft hebben over een torenkraan. De huidige torenkraan is niet opgenomen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zal daarom ter plaatse een torenkraan planologisch mogelijk worden gemaakt.
De huidige torenkraan wordt, vanwege zijn beperkingen, op termijn vervangen door een nieuwe. Om te voorkomen dat de giek over de bebouwing van het naastgelegen perceel zwaait, wordt een giekvrije zone opgenomen in het bestemmingsplan.
In het nu geldende bestemmingsplan geldt een absoluut verbod op het plaatsen van zeecontainers waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Dit verbod was destijds opgenomen om te voorkomen dat containers met elkaar werden verbonden en zouden dienen als werkplaatsen en personeelskantines. In de praktijk is gebleken dat de scheepswerven behoefte hebben aan het opslaan van materiaal in containers. Daarnaast is door de verruiming van de mogelijkheden voor het vergunningsvrij bouwen gebleken dan veel geplaatste containers vergunningsvrij zijn. Een absoluut verbod op het plaatsen van containers is daarom niet meer werkbaar en wenselijk. Wel worden er nog aanvullende regels opgenomen voor de containers. Containers mogen niet hoger dan 2 containers worden opgestapeld en containers mogen niet meer onderling verbonden worden (doorlassen van containers, zodat een grotere ruimte ontstaat).
De werkstroken in het Julianakanaal en in de haven maken ook onderdeel uit van de inrichting en krijgen ook de functieaanduiding werkstrook. Tevens wordt het mogelijk om in deze werkstrook schepen langer dan 25 meter af te meren in afwachting van werkzaamheden aan deze schepen bij de scheepswerf.
2.2.5 Uitbreiding gezoneerd bedrijventerrein
De percelen Industrieweg 9 en 12 maken in het geldende bestemmingsplan nog geen onderdeel uit van het huidige gezoneerde bedrijventerrein. Beide percelen zijn inmiddels in eigendom van de scheepswerf en gaan onderdeel uit maken van het bedrijf. Weliswaar worden ter plaatse geen echte scheepswerfactiviteiten uitgeoefend, maar vanwege de onlosmakelijke samenhang die de percelen hebben maken ze milieutechnisch wel onderdeel uit van het bedrijf (één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer). Aangezien de gehele inrichting een geluidgezoneerd bedrijf is zullen ook deze percelen binnen het gezoneerde bedrijventerrein moeten komen te liggen. Uit akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.4 van deze toelichting is gebleken dat dit geen akoestische knelpunten oplevert. Ook zorgt de uitbreiding van het gezoneerde bedrijventerrein niet voor een vergroting van de bijbehorende geluidszone. Voor de (werkstrook bij de) Veerweg 1-3 en Industrieweg 9 wordt vastgelegd dat hier minder geluid mag worden geproduceerd dan op de percelen Industrieweg 16 en 20 en Veerweg 4.
Hoofdstuk 3 Relevant Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende Rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
De juridische doorwerking van de Structuurvisie infrastructuur en Ruimte is opgenomen in het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische hoofdstructuur), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Geen van deze nationale belangen spelen een (relevante) rol in of rond het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
De SVIR introduceert een zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' met als doel een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten die zien op nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Met ingang van 1 juli 2017 is de 'ladder' gewijzigd. De oorspronkelijke 3 treden zijn vervallen. De definities zijn niet veranderd en de op basis van de 'oude' ladder uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft in stand.
De ladder is verankerd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Op basis van het toekomstige bestemmingsplan wordt niet meer bebouwing mogelijk gemaakt dan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan aanwezig is of gerealiseerd kan worden. Ook zorgt de nieuwe planologische regeling niet voor een andere of grotere inbreuk op de omgeving. Er is daarom geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
Rijksvaarwegen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (vigerend ten tijde van de inwerkingtreding van de betreffende titel uit het Barro, in dit geval 1 oktober 2012) wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten;
- en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
De Maas is ter hoogte van het plangebied een voor het openbaar verkeer van schepen openstaand oppervlaktewaterlichaam in CEMT-klasse Va, waarvoor volgens het Barro een
vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de rijksvaarweg en 50 meter aan weerszijden van de rijksvaarweg binnen een afstand van 300 meter van een vaarwegsplitsing of havenuitvaart moet worden opgenomen, beide gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Het bestemmingsplan is in overeenstemming genoemde verplichtingen die voortvloeien uit het Barro.
Grote rivieren: Rivierbed
Een bestemmingsplan mag alleen nieuwe bestemmingen - ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan - in een rivierbed aanwijzen in het geval er sprake is van:
- een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
- geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
- een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en;
- een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
De resterende waterstandseffecten of afname van het bergend vermogen dienen in dat geval te worden gecompenseerd. In het plan dient vervolgens te worden vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid om nieuwe bestemmingen in het rivierbed mogelijk te maken. Het plan is dan ook in overeenstemming met de hiervoor genoemde verplichtingen uit het Barro.
3.1.3 Beleidslijn grote rivieren
De beleidslijn bevat een afwegingskader waaraan nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren moet voldoen. De toepassing van het afwegingskader waarborgt de veiligheid in het achterland; de ruimte die de rivier nodig heeft bij een maatgevende hoogwatersituatie blijft hiermee behouden. De beleidslijn heeft als doelstelling:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden;
- ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.
Figuur 3-1 Uitsnede kaart Beleidslijn Grote Rivieren
Op bovenstaande afbeelding is de kaart die hoort bij de Beleidslijn te zien. Het watergedeelte van het bedrijventerrein en het direct er aan grenzende Julianakanaal is als bergend regime aangewezen, de Maas als stroomvoerend regime. Het water dat door de scheepswerf wordt gebruikt valt onder het gebied dat is aangewezen als bergend regime.
Het plangebied zelf ligt grotendeels in het gedeelte waar paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Het betreft delen van de rijkswateren die niet relevant zijn voor de bergings- of afvoercapaciteit, maar wel intensief worden gebruikt. Voor deze gebieden is het ongewenst om de vergunningplicht en de algemene regels voor het gebruik van het waterstaatswerk te laten gelden. Artikel 6.16 Waterbesluit bepaalt daarom dat de regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken niet van toepassing zijn in de gebieden die zijn opgenomen op de kaarten bij de beleidslijn. In die gebieden wordt het gebruik op grond van de Waterwet aan geen enkele beperking onderworpen. De zorgplicht is daar ook niet van toepassing.
Voor activiteiten in het rivierbed waarop het bergend regime van toepassing is wordt toestemming gegeven indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteiten dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteiten dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
In het gedeelte van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, wordt in de regel altijd toestemming gegeven voor de aanleg of wijziging van scheepswerven en specifiek daaraan verbonden bedrijfsactiviteiten. Ook voor een aantal andere riviergebonden activiteiten zoals steenfabrieken, waterkrachtcentrales over overslagbedrijven voor vervoer over het water wordt in de regel toestemming gegeven. Voorwaarden zijn dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijk belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is. Resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen moeten duurzaam gecompenseerd worden.
3.1.4 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 22 december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Het plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, waaronder waterveiligheid en overstromingsrisicobeheerplannen. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende zes jaar met een vooruitblik richting 2050. In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
- Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen;
- Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics) zodat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoetwater is;
- Nederland klimaatbestendig en waterrobuust inrichten. Bijvoorbeeld met verdiepte pleinen in een stad die bij veel regenval volstromen met water;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement en –innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen;
- Nederlanders leven waterbewust. Schoon, veilig en voldoende water zijn niet vanzelfsprekend.
Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan 2014
Het POL2014 vormt een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op klimaatverandering. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', in het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
In POL2014 wordt onderscheid gemaakt tussen 'bebouwd gebied' en 'landelijk gebied'. Daarbinnen gelden de volgende zones:
- bebouwd gebied:
- stedelijk centrum,
- bedrijventerrein,
- overig bebouwd gebied
- landelijk gebied:
- goudgroene natuurzone,
- zilvergroene natuurzone,
- bronsgroene landschapszone en
- buitengebied.
Figuur 3-2 Kaart zonering Limburg
Het bedrijventerrein Koeweide – Battenweg heeft op de algemene zoneringskaart de aanduiding 'bedrijventerrein'. Het deel van het Julianakanaal waar Tinnemans schepen aanmeert voor werkzaamheden heeft op de algemene zoneringskaart de aanduiding 'buitengebied'.
Visie voor midden-Limburg
De centrale ambitie voor Midden-Limburg is het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven en sluit aan bij die voor Limburg als geheel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de unieke grensligging tussen België en Duitsland en slim ingespeeld op de demografische ontwikkeling. De centrale strategische ligging van Midden-Limburg in Brainport Zuidoost-Nederland, tussen Greenport Venlo en de campussen in Zuid-Limburg, in combinatie met de uitstekende bereikbaarheid, en het goede woon- en leefklimaat worden optimaal benut.
Het behouden en versterken van een voortreffelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven vormt een belangrijke uitdaging in Midden-Limburg. De focus in POL2014 is gericht op de fysiek-ruimtelijke opgaven en keuzen. Uiteraard moet hierbij het menselijk kapitaal als belangrijk onderdeel van het vestigingsklimaat niet worden vergeten. Voor Midden-Limburg (en dit geldt voor geheel Limburg) is er zowel een kwalitatieve als kwantitatieve opgave.
Het verder versterken van de economische structuur met focus op voor de regio krachtige sectoren zijnde maakindustrie, agribusiness, logisitiek, leisure&retail, zorg, het bevorderen van innovaties, het benutten van de cross-overs tussen deze sectoren en andere sectoren zijn belangrijke opgaven voor de regio. In zijn algemeenheid kunnen de bedrijven voldoende uit de voeten met het bestaande aanbod aan vestigingscondities (infrastructuur en werklocaties).
Voor het benutten en versterken van de regionale economie, is een goede ruimtelijke infrastructuur belangrijk. De aandachtspunten liggen in het regionaal ontsluiten en het (inter)nationaal verbinden.
Figuur 3-3 Kaart economie POL2014, aanduiding 'overig bedrijventerrein'
Figuur 3-4 Kaart natuur POL2014
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg 2014 (geactualiseerd einde 2016) bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
In artikel 4.4. van de Verordening zijn bepalingen opgenomen voor het gebied Roerdalslenk, waarin het plangebied ligt. In dit gebied is het verboden de grond dieper dan de Bovenste Brunssumklei te roeren, door bijvoorbeeld het aanleggen van boorputten. Het plangebied ligt in zone II, wat betekent dat een eventuele boorput/bodemenergiesysteem niet dieper dan 30 meter beneden maaiveld mag worden aangelegd. Deze bepaling is vertaald in het geldende bestemmingsplan voor het plangebied en zal in het nieuwe bestemmingsplan onverkort worden overgenomen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Maasbracht
Op 5 juli 2012 heeft de gemeenteraad van Maasgouw de Structuurvisie Maasgouw 2030 vastgesteld. In de structuurvisie is het ruimtelijk beleid van de gemeente Maasgouw per thema behandeld. Vervolgens is er per deelgebied een visie uitgewerkt.
Figuur 3-5 Uitsnede Structuurvisie Maasbracht
Het beleid rond het thema 'werken' richt zich op transformatie, revitalisering en thematisering van de diverse bedrijventerreinen. Het deelgebied Maasbracht e.o. is één van de regionale economische centra en ligt strategisch op een knooppunt van auto- en vaarwegen. Het is een uitdaging om te zoeken naar mogelijke spin-off van deze ligging en profilering. Een onderscheidend segment is de watergelieerde bedrijvigheid.
Op het middelgrote bedrijventerrein “Koeweide-Battenweg” (bruto 50 ha, netto 35 ha) bevinden zich circa 50 bedrijven. Hiervan zijn er circa 8 rechtstreeks bij de scheepsbouw betrokken.
Ten aanzien van de ruimtelijke opbouw zijn onder meer de volgende maatregelen noodzakelijk, te weten:
- Aanpassing van de opbouw van de wegenstructuur naar aanleiding van de verandering van de aansluiting op de rijksweg A2. Deze verandering is mogelijk als gevolg van realisering van de nieuwe verbindingsweg naar de Clauscentrale. Deze weg is ten noorden van Brachterbeek geprojecteerd.
- Verbeteren van de uitstraling en presentatie van de panden langs de Brouwersstraat.
- Afronding van het bedrijventerrein aan de noordwestkant.
- Herontwikkeling van enkele leegstaande gebouwen en percelen in het gebied tussen de Brouwersstraat en de rijksweg A2.
- Aanleg van een opgaand beplantingsscherm langs de oever van de Maas.
In functioneel opzicht wordt rekening gehouden met de volgende ontwikkelingen:
- Bedrijven gericht op de verkoop van schepen kunnen geleidelijk verplaatst worden naar de beoogde botenboulevard op de westelijke rivieroever (Prins Mauritshaven te Wessem).
- Verplaatsing van logistieke bedrijven naar het bedrijventerrein St. Joost in de gemeente Echt-Susteren.
- De als gevolg van deze verplaatsing vrijkomende bedrijfsruimten worden bij voorkeur ingevuld met arbeidsintensieve bedrijven.
- Dit segment benut de strategische ligging ten opzichte van de rijksweg A2 en de kom van Maasbracht ten volle.
Ten zuidoosten van het terrein bevindt zich een cluster met woningen. Zeker langs de Brouwerstraat kan de mogelijkheid worden geboden tot vestiging van aan-huis-gebonden bedrijven en -beroepen bij deze woningen. Met het aanbieden van deze woon-werkcombinaties wordt aan een duidelijke behoefte voldaan. Ook wordt ingespeeld op de strategische ligging aan de noordelijke invalsweg van Maasbracht.
3.3.2 Verkeers- en vervoersbeleid
Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoerbeleid is hoofdzakelijk weergegeven in het “Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan, verkeersbeleid 2015-2025 (vastgesteld in 2015). Het GVVP omschrijft de doelstellingen op het gebied van verkeer en vervoer. De hoofddoelstelling is een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en (verkeers)leefbaarheid in de gemeente Maasgouw. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar de thema's verkeersveiligheid, autoverkeer, goederenvervoer, langzaam verkeer, parkeren en openbaar vervoer. Het GVVP is tevens het toetsingskader voor toekomstige reconstructie- en nieuwbouwplannen..
Het parkeren dient te voldoen aan het gemeentelijk beleid "Parkeernormen en parkeerbijdrageregeling gemeente Maasgouw" (vastgesteld in 2011) In deze nota zijn de gemeentelijke parkeernormen inzichtelijk gemaakt voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars zodat duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij de betreffende bouwaanvraag. Hierdoor zal in de toekomst bij nieuwe ruimtelijke plannen en projecten zoals nieuwbouw, verbouw, uitbreiding of wijziging van functie in een parkeerbehoefte voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. De nota gaat er van uit dat de aanvrager in eerste instantie zelf zorg draagt voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
In dit bestemmingsplan worden de activiteiten van Tinnemans in Maasbracht planologisch geregeld. De activiteiten vallen onder onderdeel D van de bijlage van het besluit milieueffectrapportage, categorie D32.6: 'De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen'. De drempelwaarde is vastgesteld op een productieoppervlak van 50.000 m2 of meer. De drempelwaarde wordt niet overschreden, aangezien dit bestemmingsplan betrekking heeft op een productieoppervlak van circa 20.000 m2 (het gezamenlijke oppervlak van alle locaties dit tot de inrichting behoren en in dit bestemmingsplan planologisch worden geregeld). Conform het Besluit milieueffectrapportage moet voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde liggen, een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Hierbij wordt getoetst aan de criteria in de 'Bijlage III Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' om te bepalen of de activiteit kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Er is een aanmeldnotitie ingediend bij het bevoegd gezag. Op basis van deze aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag besloten dat geen milieueffectrapportage nodig is. Het besluit is bijgevoegd in bijlage 2.
4.2 Bodem
In het kader van goede ruimtelijke ordening dient in het inpassingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. Ter plaatse van de nieuwe loods aan de Industrieweg 16 wordt (in het kader van de Wabo) een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek voor de Veerweg 1-3 zal pas uitgevoerd worden nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Aangezien de functie van het toekomstige gebouw gelijk is aan de functie van het bestaande gebouw (namelijk een bedrijfsfunctie) wordt vooralsnog aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt. Ook voor de burgerwoning en het voormalig kantoor die worden omgezet naar logies wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt. Momenteel is de bodemkwaliteit op deze locaties al zodanig dat langdurig verblijf van personen is toegestaan. Bij de functiewijziging vinden geen activiteiten plaats waardoor de bodem ter plaatse verstoord wordt. Voor de Industrieweg 9 en 16 zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd.
4.2.1 Bodemkwaliteit
De conclusie van de onderzoeken is dat bij alle deellocaties plaatselijk enkele verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt dat deze voldoet aan de bestemming 'industrie'. In de periode van 1999 tot 2006 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit het onderzoek uit 1999 blijk dat in de bovengrond matig verhoogde gehaltes minerale olie en licht verhoogde gehaltes PAK voorkomen. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK. Het grondwater is sterk verontreinigd met chroom en licht verontreinigd met zink, koper en cadmium. Naar aanleiding van dit onderzoek worden in 2001 enkele boringen opnieuw geplaatst en is het grondwater opnieuw bemonsterd. Uit de analyses blijkt dat alleen de bodem nog licht verontreinigd is met minerale olie. In 2006 blijkt een sterke verontreiniging met zink en een lichte verontreiniging met cadmium, koper, lood en nikkel aanwezig te zijn in de bovengrond. De ondergrond is licht verontreinigd met zink en cadmium en het grondwater met arseen en chroom. De verontreinigingen worden in verband gebracht met de aanwezigheid van slakken.
Ter plaatse van de nieuw te bouwen loods aan de Industrieweg 16 is in 2018 een verkennend bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest uitgevoerd conform NEN 5725 en NEN 5740. Op basis van het vooronderzoek wordt vastgesteld dat er sprake is van voormalige en/of huidige (bodem)belasting op de onderzoekslocatie waardoor het vermoeden van (bodem)verontreiniging aanwezig is. Het is de verwachting dat verspreid over de onderzoekslocatie wisselende gehalten aan verontreinigde stoffen (zware metalen, PASK, minerale olie en asbest) voorkomen. De locatie is onderzocht volgens de strategie voor een 'verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig' (bodemverontreinigingen) en volgens de strategie voor 'halfverhardingslagen' (asbest). In de bodem zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. De zintuiglijk zwak met ijzer verontreinigde bovengrond bestaat uit klei en is licht verontreinigd met kobalt, lood en zink. De zintuiglijk schone bovengrond bestaat uit zand en is licht verontreinigd met kobalt en plaatselijk licht verontreinigd met PCB. De zintuiglijk schone ondergrond is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, lood en zink. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Gelet op de aard en mate van verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader bodemonderzoek. Grond die vrijkomt bij de werkzaamheden kan niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Tijdens de visuele inspectie van het maaiveld en de toplaag alsmede tijdens de werkzaamheden in de bodem zijn geen zintuiglijke verontreinigingen van asbestverdachte (plaat)materialen (fractie > 20 mm) waargenomen. Ook in de mengmonsters zijn geen verontreinigingen met hechtgeboden of niet-hechtgeboden asbest aangetoond. Op basis van de onderzoekresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van nader onderzoek asbest in bodem/puin. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Er zijn op basis van de gemeten milieuhygiënische bodemkwaliteit in de grond en het grondwater geen belemmeringen voor de toekomstige ontwikkeling.
4.3 Water
Waterschap Limburg is het bevoegd gezag voor het afkoppelen van regenwater. het beleid van het waterschap is opgenomen in de Keur.
De kernpunten uit het beleid van Waterschap Limburg zijn als volgt:
- Meenemen van de waterbelangen;
- In bestaand stedleijk gebied wordt gestreeft naar 100% afkoppeling van het verharde oppervlak;
- Wateropgave oplossen binnen het plangebied;
- Voorkeursvolgorde waterkwantiteit: hergebruiken, vasthouden (infiltratie), bergen, afvoeren;
- Voorkeursvolgorde waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren;
- Verantwoord afkoppelen;
- Infiltratie en bergingsvoorzieningen dimensioneren op een buit intensiteit van T=100;
- Rekening houden met hoogteverschillen in de omgeving.
Het maaiveld aan de Industrieweg varieert van NAP +24 m tot +25 m. Aan de Veerweg is het maaiveld gelegen op ongeveer NAP +24,1 m.
De locaties bevinden zich in bebouwd gebied. Op de bodemkaart van maps.bodemdata.nl worden de locaties aangeduid als bebouwd gebied. Op deze locatie nabij de Maas bestaat de bodemopbouw uit een sterk variërende en soms slecht doorlatende deklaag van zand, klei en leem tot een diepte van circa 2 m-mv en daana grind. Het grondwater bevindt zich op ongeveer 4 m-mv.
Op grond van de Keur van Waterschap Limburg zijn alle op 1 april 2019 bestaande oppervlakten in de vorm van woningen, bedrijfsgebouwen, parkeerterreinen, wegen etc. die verhard zijn, waardoor de neerslag ter plaatse niet in de grond kan infiltreren te beschouwen als bestaand verhad oppervlakte. De verhardingen op de locatie zijn niet gewijzigd sinds 1 april 2019.
Op basis van het bestemmingsplan wordt de burgerwoning aan de Industrieweg 12 en het kantoor aan de Industrieweg 14 omgezet naar logies ten behoeve van klanten van Tinnemans Floating Solutions. Deze wijziging betreft uitsluitend een interne verbouwing en heeft geen gevolgen voor het verhard oppervlak.
Aan de Industrieweg 18 wordt de aanduiding bedrijfswoning verruimd zodat ook de tuin onder deze aanduiding valt. Deze tuin is niet verhard en het is ook niet de bedoeling om deze binnen afzienbare tijd te verharden. Er wordt dus geen extra/nieuwe verharding aangebracht daarom is er geen noodzaak tot het aanleggen van voorzieningen voor de infiltratie van hemelwater.
Daarnaast wordt het mogelijk om containers op het bedrijfsterrein te plaatsen voor de opslag van goederen afkomstig uit de schepen waar aan gewerkt wordt. Deze containers zullen alleen gedurende de looptijd van een project in gebruik zijn en worden daarna weer afgevoerd naar de verhuurder. Daarnaast worden deze containers op bestaand verhard oppervlak geplaatst. De containers worden daarom niet beschouwd als nieuw verhard oppervlak.
In onderstaand figuur wordt de verharding aan de Veerweg 1-3 getoond.
Figuur 4-1 Bestaande verharding aan de Veerweg 1-3
Aan de Veerweg 1-3 is de groenstrook ten oosten van het bedrijfsgebouw niet verhard, daarnaast is een deel van de kade onverhard. Er zijn kleine groenstroken ten zuiden van de bestaande woning en tegen de zuidelijke perceelsgrens. De kleine groenstrook ten zuiden van de bestaande woning wordt verhard. Het verharde oppervlak neem toe met maximaal 20 m2. In overleg met Tinnemans is besloten om langs de nieuwe loods een groenstrook aan te brengen die minimaal van dezelfde omvang is als het groen dat verdwijnt. Het onverharde oppervlak blijft in de toekomst ten minste gelijk aan de huidige situatie. Om die reden worden geen voorzieningen getroffen voor de opslag en infiltratie van hemelwater. Het hemelwater dat op het dak van het gebouw valt, wordt direct geloosd op het oppervlaktewater. Hiervoor wordt een vergunning aangevraagd bij Rijkswaterstaat.
Op deze locatie wordt de torenkraan gelegaliseerd, dit is echter ook een bestaande verharding. Daarnaast is de torenkraan geplaatst op een locatie die altijd al verhard is geweest.
Aan de Industrieweg 16 neemt het verhard oppervlak toe als gevolg van de realisatie van de loods en bijbehorende verhardingen. In onderstaande afbeelding is de bestaande verharding weergegeven.
Figuur 4-2 Bestaande verharding Industrieweg 16
Op dit perceel is een oppervlakte van ongeveer 1.570 m2 niet verhard. In de toekomst wordt dit oppervlakte volledig verhard door de bouw van een nieuwe loods. De loods wordt voorzien van een dak zonder uitlogende materialen. De locatie betreft van categorie 5 bedrijventerrein. Het hele terrein van Tinnemans Floating Solutions is nodig voor he tuitvoeren van de bedrijfsactiviteiten. Er is geen gruimt voor oppervlakkige waterbergingsvoorzieneningen. De niet bebouwde ruimte is verhard omdat daar wordt gereden met zwaar materieel of er worden zware materialen opgeslagen. Dat betekent dat waterdoorlatende bestratingen en kwetsbare kratten onder bestrating niet mogelijk zijn. Bovendien is de van nature aanwezige bodem slecht doorlatend en is er sprake van een betrekkelijk hoge natuurlijke grondwaterstand. Aan de verhanderingstoestand wordt nauwelijks iets gewijzigd dus het realiseren van holle ruimte onder verhardingen zou met zich meebrengen dat bestratingen eerst moeten worden opgenomen oif weggebroken en dan weer hersteld. Het hemelwater dat op het dak van het gebouw valt, wordt daarom direct geloosd op het oppervlaktewater. Hiervoor wordt een vergunning aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Uit de watertoets blijkt dat voor het plan de normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden.
4.4 Bedrijven En Milieuzonering
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
4.4.1 Beoordelingssystematiek VNG-publicatie
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen en bedrijven op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de versie uit 2009. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen heeft als doel het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zo veel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt op basis van de in de publicatie opgenomen richtafstanden. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met 1 stap worden verlaagd. Als voorbeeld: een richtafstand van 50 meter voor een rustige woonwijk wordt voor het gemengde gebied verkleind tot 30 meter.
Indien woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden, kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstanden.
4.4.2 Beoordeling - Stap 1
De milieucategorieën en daarbij horende richtafstanden worden voor verschillende type bedrijven vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Gezien de bedrijvigheid in de omgeving van het plan, is in voorliggende situatie sprake van een 'gemengd gebied'. In dat geval kunnen de richtafstanden met één stap worden verkleind. In tabel 4-1 worden de richtafstanden voor het omgevingstype gemengd gebied weergegeven.
Tabel 4-1 Richtafstanden gemengd gebied
Milieucategorie | Richtafstand [m] gemengd gebied |
1 | 0 |
2 | 10 |
3.1 | 30 |
3.2 | 50 |
4.1 | 100 |
4.2 | 200 |
5.1 | 300 |
5.2 | 500 |
5.3 | 700 |
6 | 1000 |
De inrichting van Tinnemans Floating Solutions is gelegen aan de Veerweg 1-3, Veerweg 4, Industrieweg 9, Industrieweg 16- 20. Omdat alle locaties behoren tot dezeflde inrichting hebben ze op papier de milieucategorie die hoort bij de zwaarste activiteiten (in dit geval de scheepswerf). In het bestemmingsplan worden voor de Industrieweg 9 en de Veerweg 1-3 echter beperkingen opgenomen om de milieubelasting als gevolg van geluid te beperken tot een lagere milieucategorie. Verder worden een burgerwoning en een kantoor aan de Industrieweg 12 en 14 omgezet naar de functie logies.
Aan de Industrieweg 16-20 en Veerweg 4 is de scheepswerf gevestigd. Een scheepsbouw- en reparatiebedrijf voor metalen schemen groter dan 25 meter behoort tot milieucategorie 5.1. Aan de industrieweg 9 vinden diverse metaalbewerkende activiteiten inpandig plaats. De activiteiten ter plaatse zijn vergelijkbaar met de activiteiten in een constructiewerkplaats voor het vervaardigen en de reparatie van producten van metaal behorende tot milieucategorie 3.2. Aan de Veerweg 1-3 wordt een interieurwerkplaats gerealiseerd, de activiteiten hier zijn te vergelijken met een timmerwerkfabriek voor het vervaardigen van overige artikelen van hout van milieucategorie 3.2.
Op basis van de VNG-publicatie gelden de volgende richtafstanden voor de activiteiten van Tinnemans.
Tabel 4-2 Richtafstanden voor de activiteiten bij Tinnemans Floating Solutions
SBI-2008 | Omschrijving | Categorie | Richtafstand [m] voor | |||
code | geur | stof | geluid | gevaar | ||
301, 3315 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven voor metalen schepen >= 25 m | 5.1 | 50 | 50 | 300 | 30 |
251, 331 | Constructiewerkplaats in gesloten gebouw | 3.2 | 10 | 10 | 50 | 10 |
162 | Timmerwerkfabriek, vervaardigen overige artikelen van hout | 3.2 | 0 | 10 | 50 | 0 |
Ten aanzien van het aspect geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten op de omgeving, zie ook paragraaf 4.5 en bijlage 4. De inrichtingen zijn gelegen op het gezoneerd industrieterrein of gaan deel uitmaken van het gezoneerde industrieterrein. De toelaatbare geluidbelastingen op de woningen in de omgeving van het industrieterrein en bedrijfswoningen op het industrieterrein wijzigt niet, de bedrijven moeten inpasbaar zijn binnen de beschikbare geluidruimte. In het zonebeheersplan is een afweziging gemaakt over de toelaatbaarheid van de geluidbelasting als gevolg van het gehele gezoneerde industrieterrein op de gevels van woningen in de omgeving en bedrijfswoningen op het industrieterrein. De milieuhygiënische kwaliteit als gevolg van geluid is dus op een hogere schaal afgewogen en aanvaardbaar beoordeeld.
Voor de constructiewerkplaats aan de Industrieweg 9 en de interieurwerkplaats aan de Veerweg 1-3 geldt dat de richtafstand voor de overige aspecten 0 of 10 meter bedraagt. Binnen deze afstand zijn geen woningen van derden gelegen.
Voor de scheepswerf gelden voor de overige milieuaspecten richtafstanden van 30 tot 50 meter. De afstand van de grens van de inrichting tot de meest nabij gelegen woning van derden aan de Industrieweg 5 bedraagt 35 meter. De richtafstand voor het aspect gevaar wordt daarmee gerespecteerd. De richtafstand voor het aspect geur en stof wordt niet gerespecteerd. Op 35 meter afstand van de woning is echter het kantoorgebouw van Tinnemans gelegen, de werkelijke scheepsbouwactivtiteiten vinden op grotere afstand plaats. Wanneer wordt gekeken naar de locatie waar activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden die geur of stof kunnen veroorzaken dan is deze afstand minimaal 75 meter. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan alleen mogelijk gemaakt dat op deze locatie een bedrijfshal op de grens van de inrichting wordt gebouwd. Activiteiten die nu buiten plaatsvinden zullen in de toekomst inpandig worden uitgevoerd waardoor eventuele hinderzal afnemen. Aangezien hier sprake is van een reeds bestaande situatie die alleen ten gunste van de woning zal wijzigen en de werkelijke afstand tot de activiteiten veel groter is dan de richtafstand, wordt een nader onderzoek naar de aspecten geur en gevaar niet noodzakelijk geacht.
Tot slot blijven over de burgerwoning en het kantoor dat de functie logies krijgen. In de directe omgeving van de toekomstige logiesgebouwen zijn alleen bedrijven van milieucategorie 2 toegestaan, de richtafstand van 10 meter vanaf de grens van de inrichting tot het logiesgebouw wordt overal gerespecteerd. Ook de afstand tot overige milieucategoriën is zodanig dat de richtafstand wordt gerespecteerd. Omdat logiesgebouwen niet geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder vormen de gebouwen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven. Dit in tegenstelling tot de huidige burgerwoning die wel geluidgevoelig is.
4.4.3 Conclusie
Voor de geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Tinnemans geldt dat dit wordt bepaald door de beschikbare geluidruimte in het zonebeheersplan. In dat plan is op het niveau van het gehele industrieterrein een afwegingen gemaakt over de toelaatbaarheid van de geluidbelasting op woningen gelegen op en buiten het industrieterrein. Het woon- en leefklimaat als gevolg van geluid wordt daarmee acceptabel geacht.
Voor de constructiewerkplaats en de interieurwerkplaats geldt dat de overige richtafstanden worden gerespecteerd. Voor de scheepswerf wordt de richtafstand voor het aspect gevaar eveneens gerespecteerd. De richtafstand oor de aspecten geur en stof worden overschreden wanneer wordt gekeken naar de afstand tot de grens van de inrichting. Wanneer echter wordt gekeken naar de locatie waar de werkelijke activiteiten plaatsvinden dan wordt de richtafstand ruim gerespecteerd. Verder is op deze locatie sprake van een reeds bestaande situatie waarvan de milieubelasting in de toekomst af zal nemen omdat meer activiteiten binnen uitgevoerd gaan worden. De milieuhygiënische situatie ter plaatse zal niet verslechteren.
Voor de logiesgebouwen geldt dat de richtafstanden ten opzichte van de omliggende bedrijven wordt gerespecteerd, er is daarmee sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Ze vormen tevens geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven.
4.5 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) gelden geluidzones langs onder meer bestaande wegen en rond grote bestaande industrieterreinen. In de Wgh is bepaald dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen wordt overschreden, kan op grond van de Wgh onder voorwaarden een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Ook moet het geluid in een geluidgevoelige bestemming aan een bepaald maximum voldoen.
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in geval van een besluit hogere waarde, de binnenwaarde te worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen. Het bevoegd gezag kan beleidsregels formuleren die worden gehanteerd bij besluitvorming over het toelaten van hogere waarden. Ook in het het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met geluid.
Een deel van het bestaande industrieterrein is een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele teerein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtinen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (zo genoemde gezoneerde industrieterreinen conform de Wgh). Deze inrichtingen staan genoemd in onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht. Het bovenstaande betekent dat het industrieterrein een industrieterrein is in de zin van artikel 1 Wet geluidhinder. Rond dit industrieterrein is daarom een geluidzone vastgesteld zoals bedoeld in artikel 54 Wet geluidhinder in samenhang met artikel 41 Wet geluidhinder. Op de vastgestelde zonegrens mag de geluidbelasting van alle op het industrieterrein gevestigde bedrijven tezamen niet meer bedragen dan 50 dB(A). Dit plan maakt de uitbreiding van dit geluidgezoneerde industrieterrein mogelijk. De locatie Industrieweg 9 wordt aan het gezoneerde industrieterrein toegevoegd. Met de geplande uitbreiding wijzigt niet alleen de grens van het industrieterrein maar ook de ligging van de geluidzone (binnengrens). De buitenste zonegrens van het gezoneerde industrieterrein wijzigt niet.
In opdracht van Tinnemans Floating Solutions is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de omgeving als gevolg van de inrichting van Tinnemans gelegen aan de Veerweg 1-3, Veerweg 4, Industrieweg 9, Industrieweg 16- 20. Per locatie is een toetsingskader opgesteld en vervolgens de geluidsbelasting als gevolg van de betreffende locatie inzichtelijk gemaakt.
Voor de Industrieweg 16-20, Veerweg 4 geldt dat ten opzichte van het vastgestelde toetsingskader in het algemeen sprake is van een afname van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Bij de eigen bedrijfswoning is wel sprake van een toename van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, de geluidbelasting op de eigen bedrijfswoning wordt echter niet beoordeeld. Ook de toekomstige logieswoningen zijn niet geluidgevoelig. Bij één zonebewakingspunten neemt de geluidbelasting beperkt toe. De maximale geluidbelasting is ter plaatse van woningen van derden lager dan 70 dB(A) in de dagperiode en wordt toelaatbaar geacht. Omdat de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein wordt de geluidbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting niet afzonderlijk beoordeeld.
Voor de Industrieweg 9 geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 38 dB(A) bedraagt ter plaatse van de meest nabij gelegen woning van derden. Overige nabijgelegen woonbebouwing is niet geluidgevoelig omdat deze wordt aangemerkt als logiesfunctie of is een bedrijfswoning behorende bij de inrichting. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is ruim lager dan de gebruikelijke grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode. De maximale geluidbelasting is ter plaatse van woningen van derden lager dan 70 dB(A) in de dagperiode. De geluidbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode. Alle geluidbelastingen worden toelaatbaar geacht.
Bij de Veerweg 1-3 is sprake van een afname van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten opzichte van het gehanteerde toetsingskader. De maximale geluidbelasting is ter plaatse van woningen van derden lager dan 70 dB(A) in de dagperiode en wordt toelaatbaar geacht. De oude bedrijfswoning wordt afgebroken. Omdat de inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein wordt de geluidbelasting als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting niet afzonderlijk beoordeeld.
Door het bevoegd gezag is aangegeven dat de gehele inrichting inpasbaar is binnen de zone.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de locatie Industrieweg 9 en de locatie Veerweg 1-3 met een akoestisch onderzoek aangetoond dat de geluidbelasting als gevolg van de werkelijke activiteiten voldoet aan de geluidbelasting die is toegestaan op basis van de milieucategorie. De geluidbelasting ter plaatse van de logiesverblijven wordt acceptabel geacht omdat de verblijven vaak gebruikt zullen worden door personen die er gedurende de dagperiode niet verblijven. In de avond- en nachtperiode is de geluidbelasting naar verwachting aanzienlijk lager omdat op het bedrijventerrein weinig bedrijven aanwezig zijn waar (semi-)continue wordt gewerkt. De wijzigingen binnen de inrichting leiden niet tot een hogere geluidbelasting dan momenteel reed is toegestaan op de woningen binnen de vastgestelde zone. De volledige inrichting is inpasbaar binnen de zone en leidt niet tot een overschrijding van de zone. De totale inrichting heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
4.6 Luchtkwaliteit
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.
- kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1)
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN kaarten 2020) blijkt dat de concentratie stikstofoxiden (NO2) in de gemeente Maasgouw ten hoogste 22 µg/m3 bedraagt. Daarmee wordt ruim voldaan aan de in Nederland geldende grenswaarde van 40 µg/m3. De concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 18 µg/m3 waarmee eveneens ruim wordt voldaan aan de geldende grenswaarde van 40 µg/m3. Voor fijn stof (PM2,5) bedraagt de concentratie ten hoogste 12 µg/m3 waarmee ruim wordt voldaan aan de grenswaarde van 25 µg/m3. Het is niet de verwachting dat de emissie van luchtverontreinigende stoffen in de toekomst toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Het is bijvoorbeeld niet de verwachting dat het verkeer van en naar de inrichting in de toekomst zal toenemen. Voor zover zich veranderingen binnen de inrichting voordoen, hebben deze naar verwachting een positieve invloed op de emissie van luchtverontreinigende stoffen. Wanneer bijvoorbeeld voertuigen worden vervangen, zullen deze vervangen worden door nieuwere modellen met een lagere emissie. Ook de nieuwe loods, waardoor meer activiteiten inpandig worden uitgevoerd, heeft naar verwachting een positieve invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Zowel in de huidige situatie als voor de toekomst is het de verwachting dat de concentraties verontreinigende stoffen ruim onder de van toepassing zijnde grenswaarden blijven.
4.7 Externe Veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10-6). Dit heet het plaatsgebonden risico, dat wordt weergegeven in een risicocontour. Daarnaast bestaat er een zogenoemd groepsrisico: de kans dat bij één gebeurtenis een groep met ten minste een bepaalde omvang om het leven komt.Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht in geval van een toename, waarbij de oriëntatiewaarde moet worden gezien als richtlijn.
Op onderstaande afbeelding is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen aanwezig zijn, met een relevante invloed op het plangebied. De activiteiten van de inrichting zelf zijn ook niet te beschouwen als risicovol in de zin van de regelgeving over externe veiligheid. Wel is op korte afstand van de inrichting een buisleiding gelegen. Over de A2 in het oosten en de Maas in het westen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze transportroutes zijn onderdeel van het Basisnet.
Figuur 4-3 Uitsnede risicokaart
Voor de reeds bestaande activiteiten heeft de afweging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico reeds plaatsgevonden. De aard en locatie van deze activiteiten wijzigt niet, waardoor de aanvragen geen gevolgen hebben voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Ook zal de functiewijziging van de burgerwoning en het voormalige kantoor naar logies geen gevolgen hebben voor het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. De personendichtheid zal door deze functiewijziging niet ingrijpend wijzigen en de logiesverblijven vormen geen nieuwe risicobron.
De nieuwe bedrijfshal aan de Industrieweg 16 is een beperkt kwetsbaar object. De hal wordt niet gerealiseerd binnen een plaatsgebonden risico contour van een van de nabij gelegen bronnen. Het groepsrisico ter plaatse is laag en wijzigt niet als gevolg van de bouw van de nieuwe bedrijfshal. Het aantal medewerkers neemt niet toe als gevolg van de bouw van de hal. Uit de Kwantitatieve Risicoanalyse Bestemmingsplan bedrijventerreinen Maasbracht blijkt dat voor leiding Z-540-01 van de N.V. Nederlandse Gasunie geldt dat de maximale overschrijdingsfactor van het tracé gelijk is aan 0,054 x de oriëntatiewaarde. Deze maatgevende kilometer is echter gelegen buiten het toenmalige plangebied van het bestemmingsplan bedrijventerreinen en ook nu gelegen buiten het plangebied. De maximale overschrijdingsfactor van het tracé binnen het plangebied is gelijk aan circa 0,012 x de oriëntatiewaarde. Dit betreft het tracé nabij de toekomstige nieuwe hal. Het maximale groepsrisico bedraag minder dan 0,1 van de oriëntatiewaarde. Voor de nieuwe hal aan de Veerweg 1-3 geldt dat deze op dezelfde afstand van de gasleiding wordt gebouwd als de bestaande hal. Het is niet uitgesloten dat in de nieuwe hal meer medewerkers aanwezig zullen zijn dan in de bestaande hal. Het aantal medewerkers ter plaatse zal echter geen significante gevolgen hebben voor het reeds lage groepsrisico.
Omdat de hal aan de Industrieweg 16 een nieuw beperkt kwetsbaar object is, wordt wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. In deze verantwoording wordt aandacht besteed aan een eventueel incident met gevaarlijke stoffen (vervoer over water en vervoer door middel van de buisleiding), de vluchtroute, de bereikbaarheid voor hulpdiensten en mogelijkheden om de zelfredzaamheid te verbeteren.
De veiligheidsregio heeft op verzoek een advies uitgebracht (zie bijlage 6). De veiligheidsregio adviseert de volgende maatregelen te treffen:
- Zorg dat de vluchtwegen zoveel mogelijk van de hogedrukaardgasbuisleiding weglopen en hou bij de positionering van dezen rekening met de hittestralingseffecten zodat vluchten beter mogelijk is;
- Zorg dat de logees en bedrijfshulpverleningsorganisatie op de hoogte zijn van de risico's van een hogedruk aardgasbuisleiding en de Maas en de veiligheid verhogende beheersmaatregelen die zijn getroffen. Zodat ze op de hoogte zijn hoe ze kunnen handelen bij een calamiteit ter bevordering van hun handelingsperspectief.
- Indien er verbouwingen aan de buitengevels en daken van logiesverblijven plaatsvinden zorg dan dat er voor het materiaalgebruik van de gevels en daken onbrandbaar materiaal (materiaalklasse B) wordt gebruikt en bestand is tegen de aanwezige hittestraling van een fakkelbrand.
- Zorg dat mechanische ventilatie centraal afsluitbaar wordt uitgevoerd door middel van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (meterkast of brandmeldinstallatie), zodat deze bij het vrijkomen van de toxische stoffen door een scheepvaartincident op de Maas of brand in de omgeving gemakkelijk is af te sluiten.
- Zorg dat de woningen voldoende schuilmogelijkheid hebben in geval van een calamiteit door deze voldoende tochtdicht uit te voeren (binnentredend vermogen van buitenlucht).
- Zorg voor een bluswatervoorziening van minimaal 60 m3/uur op eigen terrein; doordat de tot de persceelgrenzen doorloopt is een extra bluswatervoorziening met een capaciteit van minimaal 60 m3/uur op eigen terrein noodzakelijk voor de brandbestrijding.
- We adviseren de Scheidingswand van de industrieloods ter hoogte van de perceelgrens 60 cm bovendaks door de trekken ter voorkomen van branduitbreiding naar naastgelegen bouwwerken.
4.8 Archeologie
Op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart heeft het plangebied de aanduiding 'onbekend'. Het is de verwachting dat ter plaatse geen archeologische verwachtingen in het gebied zijn. Het gebied behoeft daarom geen archeologische bescherming.
4.9 Ecologie
4.9.1 Soortenbescherming
Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden bepaalde beschermde planten- en diersoorten te verstoren. Het is niet ongebruikelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen een quick scan uit te voeren, om te bepalen of de kans bestaat dat beschermde soorten in het plangebied voorkomen. In het geval de kans aanwezig is, is nader onderzoek nodig om vast te stellen of de beschermde soorten ook daadwerkelijk aanwezig zijn en of er risico bestaat op verstoring.
Het plangebied is bestemd als en in gebruik als bedrijventerrein. De kans dat beschermde plantensoorten aanwezig zijn, is uitgesloten. Ditzelfde geldt voor beschermde diersoorten; het gebruik van het plangebied verandert met uitzondering van de Veerweg 1-3 niet. Voordat de bebouwing aan de Veerweg 1-3 wordt gesloopt, wordt een quickscan uitgevoerd vast te stellen dat de bebouwing niet wordt gebruikt door beschermde soorten. Indien blijkt dat de bebouwing wordt gebruikt door beschermde soorten dan worden maatregelen getroffen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
De functiewijziging van de burgerwoning en het voormalige kantoor naar logies gaat niet gepaard met ingrijpende verbouwing van de panden. Gezien de ligging van de panden op het industrieterrein is het uitgesloten dat hier beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn.
4.9.2 Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan bepaalde natuurgebieden, waaronder Natura2000-gebieden. Gebieden binnen het Nationaal Natuur Netwerk worden planologisch beschermd mede op basis van provinciaal beleid.
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Wet Natuurbescherming (Natura 2000-gebied en/of NNN. Wel zijn dergelijke beschermde gebieden aanwezig in de omgeving; op circa 1 kilometer ten westen van het plangebied bevindt zich het gebied 'Grensmaas'.
De activiteiten in het plangebied veranderen niet zodanig dat significante effecten op het Natura 2000 gebied kunnen optreden, ten opzichte van de zogenaamde referentiesituatie (de legale en feitelijk aanwezige situatie in het plangebied). Een passende beoordeling is niet aan de orde.
De emissie van luchtverontreinigende stoffen blijft gelijk. De activiteiten leiden niet tot een toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied, een onderzoek stikstofdepositie is toegevoegd in bijlage 5. Significante gevolgen zijn uitgesloten en het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de artikelen 2.7 en 2.8 Wet natuurbescherming worden vastgesteld.
4.10 Bereikbaarheid - Parkeren
De nieuwe bedrijfshal aan de Industrieweg is bereikbaar via het bestaande terrein Industrieweg 16. In de loods zal opslag van goederen plaatsvinden die momenteel buiten worden opgeslagen, daarnaast zullen in beperkte mate constructiewerkzaamheden in de loods uitgevoerd worden die momenteel buiten plaatsvinden. De Industrieweg is een gebiedsontsluitingsweg met weinig verkeer. De extra verkeersaantrekkende werking van de bedrijfshal is bepaald met de Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren van het CROW en berekend op circa 51 tot 74 motorvoertuigen/etmaal. De berekening is gebaseerd op een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf in de gemeente Maasgouw (weinig stedelijk gebied) gelegen in de rest bebouwde kom. De verwachting is dat de verkeersgeneratie lager is omdat alleen bestaande activiteiten van buiten naar binnen worden verplaatst. Deze verkeersgeneratie heeft slechts geringe gevolgen voor de verkeersstromen in de omgeving en kunnen door de Industrieweg verwerkt worden. De bedrijfshal heeft geen invloed op de verkeersveiligheid. De activiteiten die nu buiten worden uitgevoerd worden in de toekomst binnen uitgevoerd. De loods zal daarom naar verwachting niet leiden tot extra of andere verkeersbewegingen. Het laden en lossen van goederen zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent dat goederen die voor dit terreindeel bestemd zijn of op het terreindeel zelf worden gelost, of aan de Industrieweg worden gelost en vervolgens met een hefstruck naar de loods worden gebracht. Voor de vrachtwagens die op het terrein worden gelost geldt dat er voldoende ruimte op het terrein is waardoor vrachtwagens niet op de openbare weg hoeven te wachten totdat ze het terrein op kunnen rijden. Ook in de huidige situatie worden goederen of op het terrein zelf of aan de Industrrieweg gelost.
Op basis van het gemeentelijk beleid 'parkeernormen en parkeerbijdrageregeling gemeente Maasgouw' moet de aanvrager ervoor zorgen dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op het eigen terrein. Volgens de parkeernorm is de nieuwe bedrijfshal gelegen in de aanduiding 'weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom'. De hal wordt voornamelijk gebruikt voor opslag daarom is gerekend met de parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak die voor opslag geldt. Met een vloeroppervlak van 1.300 m2 zijn afgerond 12 parkeerplaatsen noodzakelijk. Hiervoor zijn 12 nieuwe parkeerplaatsen op het eigen terrein voorzien voor de nieuwe loods (westzijde) en ten noorden van de loods tegen de grens van de inrichting (zie figuur 4-2).
Figuur 4-4 Overzicht extra parkeerplaatsen
De nieuwe bedrijfshal aan de Veerweg 1-3 wordt ontsloten via de Veerweg. Op basis van het verschil tussen de bestaande situatie (bedrijfshal met 1.070 m2 bvo werkplaats en bedrijfswoning) en de toekomstige situatie (bedrijfshal met 2.300 m2 bvo waarvan 1.200 m2 bvo werkplaats en 1.100 m2 bvo opslag, kantoren etc), is de extra verkeersgeneratie bepaald op 112 tot 134 motorvoertuigen per etmaal. De berekening is uitgevoerd met de Rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW en gebaseerd op een arbeidsintensief en bezoekersextensief bedrijf in de gemeente Maasgouw (weinig stedelijke gebied) gelegen in de rest bebouwde kom. Naar verwachting is de werkelijke extra verkeersaantrekkende werking veel lager (er worden gemiddeld 22 motorvoertuigen per etmaal verwacht op werkdagen). De extra verkeersaantrekkende werking heeft slechts geringe gevolgen voor de verkeersstromen in de omgeving en kunnen door de Veerweg verwerkt worden. De nieuwe bedrijfshal heeft geen invloed op de verkeersveiligheid. Voertuigen kunnen op het eigen terrein parkeren en laden en lossen. Dit wijzigt niet ten opzichte van de bestaande situatie waarbij ook op het eigen terrein wordt geparkeerd en geladen en gelost. Er is nu en in de toekomst voldoende ruimte op het terrein waardoor vrachtwagens niet op de openbare weg hoeven te wachten voordat ze het terrein op kunnen rijden. Ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal transportbewegingen zeer beperkt toenemen.
Op basis van het gemeentelijk beleid 'parkeernormen en parkeerbijdrageregeling gemeente Maasgouw' moet de aanvrager ervoor zorgen dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op het eigen terrein. Volgens de parkeernorm is de nieuwe bedrijfshal gelegen in de aanduiding 'weinig stedelijk gebied, overloopgebied'. De hal wordt , net als de bestaande hal, gebruikt als werkplaats waarvoor een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak opslag geldt en een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak bedrijf. De bestaande hal heeft een vloeroppervlakte van 1.070 m2 en een bedrijfswoning, op basis van de parkeernorm zijn hiervoor 24 parkeerplaatsen noodzakelijk. De nieuwe hal krijgt een vloeroppervlakte van 2.300 m2 hiervoor zijn afgerond 34 parkeerplaatsen noodzakelijk. Voor de nieuwe bedrijfshal zijn ten opzichte van de huidige situatie 10 extra parkeerplaatsen noodzakelijk. Langs de zuidelijke terreingrens en langs het nieuwe bedrijfsgebouw is voldoende ruimte beschikbaar voor 11 parkeerplaatsen.
Verder worden nog een burgerwoning en een kantoor omgevormd tot logiesfunctie. Een goedkoop huurappartement heeft in een weinig stedelijkg gebied in de rest van de bebouwde kom een verkeersaantrekkende werking van 3,7 tot 4,5 motorvoertuigen per etmaal conform de Rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren van het CROW. Voor een kantoor zonder baliefunctie van 100 m2 bvo geldt volgens deze rekentool een verkeersaantrekkende werking van 7,9 tot 9,6 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige logiesfunctie zal gelijk zijn aan de verkeersaantrekkende werking van een goedkoop huurappartement. De functiewijziging zal daarom niet leiden tot extra verkeersstromen.
Voor een goedkope woning in de rest bebouwde kom geldt een parkeernorm van 1,7 terwijl voor kantoren zonder baliefunctie een parkeernorm van 2,5 per 100 m2 bvo geldt. Ook ten aanzien van parkeren geldt dat als gevolg van de functiewijziging het aantal noodzakelijke parkeerplaatsen niet toeneemt.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit bestemmingsplan.
5.2 Svbp 2012
Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het bestemmingsplan gebruikt worden. Als er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.
5.3 Opbouw Regels
De regels kennen een vaste volgorde en indeling.
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Begrippen
- Wijze van meten
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Bestemmingen
- Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Anti-dubbeltelregel
- Algemene bouwregels
- Algemene gebruiksregels
- Algemene aanduidingsregels
- Algemene afwijkingsregels
- Algemene wijzigingsregels
- Algemene procedureregels
- Overige regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
- Overgangsrecht
- Slotregel
Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
5.4 Toelichting Op De Artikelen
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen van de begrippen die in de regels worden gebruikt en uitleg behoeven. Het tweede artikel bevat de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming globaal de volgende opzet:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;
- Eventuele wijzigingsbevoegdheden.
Een bestemmingsregeling hoeft niet alle elementen te bevatten, dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt tussen woningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een bouwvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
Bij de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse is toegestaan dan wel welk gebruik van gronden en bouwwerken strijdig is met de bestemming.
Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Enkelbestemmingen
Artikel 3 Bedrijventerrein
Op de tot 'bedrijventerrein' bestemde gronden zijn scheepswerven en bedrijven voor de bouw van kleine schepen (tot maximaal 25 meter) toegestaan.
Nieuwe (bedrijfs)woningen worden, conform het provinciaal beleid ter zake, niet toegestaan op het bedrijventerrein. De bestaande (bedrijfs)woningen zijn binnen de bedrijfsbestemming positief bestemd, door deze van een specifieke aanduiding te voorzien.
Bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is opgenomen. Hiermee wordt excessieve bebouwing van percelen voorkomen en blijft voldoende ruimte behouden voor verkeersbewegingen, parkeren, laad- en los-activiteiten e.d. De maximale goot- en/of bouwhoogtes zijn met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. De bestaande rechten zijn hierbij als uitgangspunt genomen.
Artikel 4 Verkeer
In het plangebied zijn alle wegen bestemd voor verkeer.
Artikel 5 Water- riviergebonden
De binnen het plangebied gelegen delen van de de gemeentehaven en het Julianakanaal zijn bestemd tot 'Water – riviergebonden' langs de oever liggen werkstroken van 30 meter waar werkzaamheden zijn toegestaan die behoren bij het bedrijf dat op de kade is gelegen. Ter plaatse van deze werkstroken is de functieaanduiding 'werkstroken' opgenomen. Tevens mogen in de werkstroken schepen met een lengte van meer dan 25 meter afgemeerd worden in afwachting van werkzaamheden die aan deze schepen worden verricht bij de scheepswerf.
Dubbelbestemmingen
Artikel 6 Leiding – gas
De dubbelbestemming 'Leiding – gas' is opgenomen ten behoeve van de ondergrondse gasleiding die door het plangebied loopt.
Artikel 7 Waterstaat – waterbergend rivierbed
De dubbelbestemming 'Waterstaat – waterbergend rivierbed' heeft betrekking op de gronden die volgens de Beleidslijn ruimte voor de rivier gelegen zijn binnen het waterbergend rivierbed. Bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden zijn hier in beginsel verboden, tenzij aan bepaalde criteria wordt voldaan en Rijkswaterstaat om advies is gevraagd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Anti-dubbeltelregel: met deze bepaling wordt beoogd misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen;
- Algemene bouwregels: hierin is een regeling opgenomen hoe moet worden omgegaan met ondergrondse bouwwerken, bestaande afwijkende maatvoering, ondergeschikte bouwdelen, enz;
- Algemene gebruiksregels: verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de van toepassing zijnde bestemming;
- Algemene aanduidingsregels: deze regels hebben betrekking op:
- 1. Geluidszone – gezoneerd industrieterrein, in verband met de ligging van de inrichting op een gezoneerd industrieterrein;
- 2. Milieuzone – Roerdalslenk, in verband met bescherming van grondwaterwinning verbiedt deze regeling het oprichten of in exploitatie nemen van boorputten dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
- Algemene afwijkingsregels: algemene regels voor het afwijken van o.a. de opgenomen maten, afmetingen en percentages;
- Algemene wijzigingsregels: algemene regels voor de wijziging ten behoeve van de wijziging van bestemmingsgrenzen;
- Algemene procedureregels: welke procedure toegepast moet worden bij het verlenen van omgevingsvergunningen of bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid;
- Overige regels: deze regels gaan in op de volgorde waarin regels gelden, parkeren en laden en lossen alsmede de wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat regels die op het hele plangebied betrekking hebben en regelt de volgende onderwerpen:
- Overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het (persoonsgebonden) gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd blijven;
- Slotregel: in deze regel wordt aangegeven onder welke naam de regels aangehaald kunnen.
In de regels is zo veel mogelijk aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Maasbracht'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) rust op de gemeente de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van bouwplannen, aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:
- het verhaal van de kosten van de grondexploitatie op een andere manier is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, het inrichten van de openbare ruimte en woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.
De ontwikkeling voorziet in de realisering van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. De gemeente en de initiatiefnemer zullen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro sluiten. In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen, de inrichting van de openbare ruimte en de kwaliteitsbijdrage (zie volgende paragraaf). Op grond van deze overeenkomst wordt het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd.
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht. In dit geval levert het onderzoek het volgende op. De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de initiatiefnemende partij. Dit wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.Ter beperking van eventuele risico's, waaronder planschade, voor de gemeente wordt in deze overeenkomst bovendien een garantiestelling opgenomen. De economische uitvoerbaarheid is verzekerd.
De ontwikkelingen in dit plan behelzen alleen de realisatie van de nieuwe loods. Deze zal door Tinnemans zelf gerealiseerd worden en straks gebruikt worden als bedrijfshal.
6.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de betrokken bestuursorganen, waaronder het Waterschap en de Provincie. Dit bestuurlijk vooroverleg heeft plaatsgevonden in de periode juni/juli 2019.
6.3 Inspraak
In het bestemmingsplan wordt de huidige situatie planologisch vastgelegd. Er worden buiten de nieuwe hal geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Om die reden is besloten geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder de gelegenheid gehad om zienswijzen in te dienen, hiermee is voldoende mogelijkheid geboden om te reageren op het bestemmingsplan.
6.4 Procedure
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Maasbracht, 3e herziening'(NL.IMRO.1641.BPL083-ON01) met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken, te weten vanaf vrijdag 22 januari 2021 tot en met donderdag 4 maart, op basis van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen. De ingediende zienswijzen zijn betrokken bij de vaststelling van het definitieve bestemmingsplan.